33 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012

31 356 Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..)

J1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2012

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben op 27 september 2011 gesproken over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 september 2011 inzake het halfjaarlijks rappel toezeggingen. Naar aanleiding daarvan heeft de commissie ten aanzien van de stand van zaken bij toezegging T00956 nog enkele opmerkingen die zijn opgenomen in de brief aan de minister van 4 oktober 2011.

De minister heeft op 3 juli 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Fred Bergman

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Den Haag,4 oktober 2011

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben op 27 september jl. gesproken over uw brief d.d. 9 september 2011 inzake het halfjaarlijks rappel toezeggingen. De commissie dankt u voor uw brief maar wil ten aanzien van de stand van zaken bij toezegging T00956 nog het volgende opmerken.

In de stand van zaken bij toezegging T00956 stelt u dat deze toezegging is afgedaan en u verwijst daarbij naar de brief van de commissie d.d. 20 april 2011 met kenmerk 148360U.3 In de laatstgenoemde brief is enkel meegedeeld dat de commissie van mening was dat toezegging T00956 uit twee delen bestond. Het eerste deel omvat het destijds reeds geregistreerde deel van de toezegging, namelijk dat de minister later nog zou terugkomen op de artikelen betreffende haatzaaien. Het tweede deel betrof het toentertijd nog toe te voegen deel aan de toezegging, namelijk dat de minister de bepalingen over haatzaaien uit wetsvoorstel 31 3564 niet in werking zou laten treden. De brief d.d. 20 april 2011 was bedoeld om u te informeren dat de commissie dit tweede deel zou toevoegen aan de registratie van toezegging T00956, ook al was zij er van op de hoogte dat de minister de artikelen over haatzaaien niet in werking had laten treden en ook niet voornemens was om dit alsnog te doen.

Aan het tweede deel van de toezegging – dat de commissie de bepalingen over haatzaaien niet in werking zou laten treden – is volgens de commissie inderdaad voldaan. Echter het eerste deel van de toezegging – om later apart terug te komen op de artikelen die betrekking hebben op haatzaaien – beschouwt de commissie nog niet als voldaan.

Derhalve laat de commissie deze toezegging geregistreerd als «deels openstaand» en ziet zij met belangstelling uit naar uw reactie op het eerste deel van de toezegging.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, A. H. Flierman,

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2012

Onder verwijzing naar uw brief van 4 oktober 2011, kenmerk 148910.07.1U, voldoe ik met deze brief aan mijn eerder gedane toezegging om terug te komen op het onderwerp haatzaaien.

De Mediawet 2008 bevat enkele tot dusver niet in werking getreden bepalingen over haatzaaien.5 Deze bepalingen verplichten de Minister c.q. het Commissariaat voor de Media een zendmachtiging6 te weigeren of in te trekken dan wel te verbieden een zendmachtiging te gebruiken dan wel te verbieden een zender via de kabel of de ether door te geven. Aanleiding hiertoe is strafrechtelijke veroordeling wegens artikel 137d Sr (aanzetten tot haat).

Het bezwaar tegen de genoemde bepalingen is dat deze in het geval van uitzending van een haatzaaiend programma(onderdeel) een onevenredige sanctie behelzen. Los van de vraag naar de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de tv-zender of omroeporganisatie in dezen, zou deze constructie in veel gevallen strijd kunnen opleveren met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daaraan dient juist in het geval van uitingsdelicten – die immers een aanzienlijke beperking opleveren van het recht op vrijheid van meningsuiting – zwaar te worden getoetst. Daarnaast is niet voorzien in een rechterlijke beslissing over toepassing van de sanctie van een zendverbod of intrekking van de zendmachtiging. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom in overleg met uw Kamer destijds besloten de bepalingen niet in werking te laten treden (zie Handelingen I 2008/09, nr. 15, blz. 802).

Ik heb mij op mijn beurt beraden over de niet in werking getreden bepalingen en ben, in nauw overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, tot de volgende conclusie gekomen.

Het gaat in casu om haatzaaiende media-uitzendingen, waarvoor de makers daarvan of verantwoordelijken daarvoor strafrechtelijk worden veroordeeld, en waarbij een ernstig gevaar op herhaling bestaat. In de uitzonderlijke gevallen waarin de hiervoor bedoelde bepalingen aan de orde zouden kunnen zijn, kan indien nodig het inmiddels in het Wetboek van Strafrecht opgenomen artikel 137h toegepast worden. Deze bepaling geeft de strafrechter de mogelijkheid om bij een veroordeling wegens het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, tevens een tijdelijk beroepsverbod op te leggen indien hij dit met het oog op het voorkomen van herhaling nodig acht. In de, ik hecht eraan dit te benadrukken, voorlopig zuiver hypothetische gevallen waarin dit aan de orde zou zijn, leent de voorziening van artikel 137h Sr zich daarmee, anders dan de bepalingen uit de Mediawet 2008, tot doelgerichte toepassing. Daarbij staat rechterlijke toetsing van de noodzaak, effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit, in alle gevallen voorop.

Het bovenstaande brengt mij tot de slotsom dat de desbetreffende niet in werking getreden bepalingen in de Mediawet 2008 kunnen vervallen. Het voornemen bestaat om dit onderwerp mee te nemen bij de eerstvolgende geschikte gelegenheid waarbij die wet wordt gewijzigd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

De letter J heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 000 VIII.

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Linthorst (PvdA), Kox (SP), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), Engels (D66), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU) Schaap (VVD), Smaling (SP), Flierman (CDA), (voorzitter), Lokin-Sassen (CDA), Backer (D66), Ganzevoort (GL), (vice-voorzitter), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Koole (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Sörensen (PVV) en Frijters-Klijnen (PVV).

X Noot
3

Kamerstukken I 2011/12, 31 356, J.

X Noot
4

Kamerstukken I 2007/08, 31 356, A; Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..).

X Noot
5

Het gaat om de artikelen 2.32, eerste lid, onderdeel b, 2.33, eerste lid, onderdeel b, 2.46, eerste lid, onderdeel b, 2.47, eerste lid, onderdeel b, 2.65, derde lid, 2.67, eerste lid, onderdeel b, 3.3, eerste lid, 3.4, eerste lid, onderdeel c, 6.10, tweede en derde lid, en 7.15 van deze wet. Zie voor de tekst van de desbetreffende artikelen de wet van 29 december 2008 (Stb. 583) tot vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 2008).

X Noot
6

In de terminologie van de Mediawet 2008: een erkenning of een aanwijzing (voor publieke media-instellingen) of een toestemming (voor commerciële media-instellingen).

Naar boven