32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 740 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2021

Hierbij ontvangt u zoals toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan – Wet CO2-heffing (Kamerstuk 35 575) in november 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 23, items 11 en 13) de analyse van de koplopersprogramma’s die in opdracht van mijn voorganger is uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)1. Met de RVO-analyse voldoe ik tevens aan de toezegging om een schriftelijke appreciatie te geven van de plannen van het Havenbedrijf Rotterdam/de Rotterdamse industrie voor CO2-reductie (Kamerstuk 32 813, nr. 444). Met de koplopersprogramma’s geeft de industrie invulling aan een van de afspraken uit het Klimaatakkoord. Elk van de zes industriële clusters in Nederland heeft een eigen koplopersprogramma opgesteld waarin de industrie richting geeft aan haar plannen om tot CO2-emissiereductie te komen en te voldoen aan de klimaat-opgave in 2030 met een doorkijk naar klimaatneutraliteit in 2050. Notie vooraf is dat de koplopersprogramma’s in het jaar 2020 zijn opgesteld en gepubliceerd en als zodanig een momentopname betreffen. Ondanks dat de industrie haar emissies sinds 1990 reduceerde van 86,4 Mton in 1990 naar 54,1 Mton in 20202, moet de sector nog grote stappen zetten voor het realiseren van de transitie naar klimaatneutraliteit. Dit is een uitdaging en een kans voor Nederland om een koploperspositie in te nemen in de internationale duurzame productie en zo onze export kansen te bestendigen. De industrie heeft aangegeven graag mee te werken aan een Nederland met klimaatneutrale productie en waardeketens. Om de voortgang richting een klimaatneutraal Nederland bij te houden, zullen de koplopersprogramma’s periodiek geactualiseerd worden. Over deze actualisaties en de verdere voortgang van de uitvoering van het Klimaatakkoord zal ik u opnieuw informeren via de jaarlijkse Monitor Klimaatbeleid, een bijlage bij de Klimaatnota, die ik eind oktober naar uw Kamer stuur, samen met de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).

Hoofdconclusie RVO-analyse

Hoofdconclusie uit de RVO-analyse is dat de industrie in potentie voldoende CO2-emissiereductie wil en kan realiseren, maar dat dit afhankelijk is van de invulling van diverse knelpunten, randvoorwaarden en de besluitvorming van individuele bedrijven. De voornaamste industrieroutes om tot emissiereductie te komen zijn carbon capture and storage (CCS) en procesefficiëntie en in een latere fase (rest)warmte, elektrificatie en waterstof.

De focus van de industrieroutes ligt tot 2030 vooral op de eigen uitstoot (scope 1), omdat de nationale en EU-doelen (en ETS) sturen op scope 1 uitstoot. Nederland zet zich in om dit te verbreden naar scope 2 en 3, omdat een circulaire economie ketenoptimalisatie met bijbehorende CO2-reductie mogelijk maakt. Bij scope 2 en 3 emissies gaat het over indirecte CO2-emissies, die niet door het bedrijf zelf geproduceerd worden, maar eerder of later in de keten. Bijvoorbeeld, CO2 die vrijkomt bij het opwekken van elektriciteit in de energiecentrale. De industrie ziet ook potentie op sector-overstijgend niveau voor emissiereductie door middel van circulariteit, datatechnologie en grondstofoptimalisatie. Dit betreft voornamelijk scope 2 en 3 emissiereductie.

De industrie geeft in de koplopersprogramma’s aan welke randvoorwaarden essentieel zijn voor het realiseren van de emissiereducties zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. De aanleg van infrastructuur (voor CO2, waterstof en elektriciteit), het aanbod van groene stroom en de financieringsmogelijkheden van de transitie zijn belangrijke randvoorwaarden, en worden het meest genoemd in de verdiepende interviews. Op het gebied van CCS lopen onder andere de projecten Porthos, Aramis en Athos. Ook voor procesefficiëntie is het bedrijfsleven bezig met verschillende projecten waaronder het hergebruiken van restwarmte uit proceswater of uit rookgassen door middel van industriële warmtepompen, en met het project 6–25 dat draait om de optimalisatie van de energiehuishouding. Op het gebied van elektrificatie wordt gewerkt aan de ontwikkeling van elektrisch kraken en van warmtepompen die hogere temperaturen aan kunnen. Voor waterstof zijn verschillende projecten in voorbereiding, bijvoorbeeld op het gebied van productie en transport, zoals GZI-next in het cluster Noord-Nederland en H-Vision in het cluster Rotterdam-Moerdijk.

Uit de RVO-analyse blijkt dat de interesse voor de CCS industrieroute dusdanig groot is dat de hoeveelheid theoretische emissiereductie in de CCS-plannen het huidige SDE++-plafond voor CCS-projecten van 7,2 Mton CO2-opslag in de industrie overstijgt. Dit kan betekenen dat er niet voor alle CCS-projecten SDE++-subsidie beschikbaar is met het huidige plafond.

Een andere constatering is dat de tijdshorizon van de koplopersprogramma’s vooral gericht is op de periode tot 2030. De doorkijk naar 2050 is momenteel nog onvolledig. De plannen betreffen vooral de ombouw van de bestaande industrie. Ook relateren de meeste koploperprogramma’s de absolute emissiereductie niet aan hun (toe- of afnemende) productievolumes.

Vervolg

Vanwege de demissionaire status van dit kabinet stuur ik u de RVO-analyse zonder uitgebreide appreciatie. Naar mijn mening is de grote winst dat de industrie in Nederland gezamenlijk werk maakt van de klimaatopgave. De koplopersprogramma’s zijn een belangrijke stap in de goede richting. Ook met «het aanbod van de industrie aan Nederland» d.d. 26 maart 2021 geeft de industrie aan dat ze graag vliegwiel wil zijn voor de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Ook wil zij de kansen verzilveren die de transitie biedt voor het verdienvermogen van morgen, met de opbouw van nieuwe groeimarkten. Zoals ook in «Visie verduurzaming basisindustrie 2050, de keuze is aan ons» (Kamerstuk 29 696, nr. 15) is aangegeven: «Nederland kan met een transitie van de eigen basisindustrie de kweekvijver en accelerator worden voor duurzame industrie wereldwijd en tegelijkertijd haar strategische positie in industriële waardeketens versterken.» Zo kan Nederland voldoen aan de beleidsambitie om een koploperspositie in te nemen.

De belangrijkste van de in de RVO-analyse benoemde knelpunten en randvoorwaarden zijn inmiddels al opgepakt. Een versnelde aanleg van energie- en grondstoffeninfrastructuur is essentieel voor het gelijktijdig halen van de doelen voor klimaat en de ambities van een duurzame industrie met een goed verdienvermogen. De Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord en Industrie (TIKI) heeft hiertoe voorstellen gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet besloten een regierol te nemen en financieringsmogelijkheden voor grote infraprojecten voor versnelling van de aanleg van infrastructuur te bezien. Met de totstandkoming van het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) versterkt de rijksoverheid de regie op de aanleg van infrastructuur (Kamerstuk 29 826, nr. 123). Op basis van de koplopersprogramma’s werken de stakeholders in de industrieclusters aan de eerste clusterenergiestrategieën (CES-en) om te komen tot regionale en landelijke uitvoeringsprogramma’s voor infrastructuur. Over de stand van zaken PIDI en CES heeft u recentelijk een brief ontvangen (Kamerstuk 32 813, nr. 733). Vraag en aanbod van groene stroom is nader in kaart gebracht (Kamerstuk 32 813, nr. 683). Met betrekking tot de financieringsmogelijkheden van de transitie, wordt momenteel gewerkt aan een beter gerichte instrumentenmix voor industrieprojecten die nu niet goed in de SDE++ of DEI+ passen. Dit betreft nieuwe instrumenten voor bijvoorbeeld het stimuleren van procesefficiency, zoals de VEKI, of voor technieken die belangrijk zijn voor de transitie na 2030 zoals elektrificatie, groene waterstof en procesinnovaties (inclusief circulaire technieken).

De industrie wil de koplopersprogramma’s geregeld actualiseren. Ik verwacht dat hiermee steeds concreter wordt wat haar inzet is en hoe de overheid de verduurzaming kan versnellen. Zoals de RVO-analyse aangeeft, is een nadere concretisering en prioritering nodig. Daarom zal onder leiding van de voorzitter van het Uitvoeringsoverleg-Klimaatakkoord-Industrie, gezamenlijk met alle stakeholders, een geactualiseerd Uitvoeringsprogramma Klimaatakkoord-Industrie worden opgesteld.

Zoals ook in de «Visie verduurzaming basisindustrie 2050, de keuze is aan ons» is aangegeven, is langjarig consistent beleid nodig voor investeringszekerheid, wat een invloedrijke factor is in de besluitvorming van individuele bedrijven. Gezien de lange doorlooptijden zal de inzet van het nieuwe kabinet bepalend worden voor het al dan niet halen van de gestelde klimaatdoelen 2030 én 2050. Laten wij, overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen dan ook gezamenlijk de vervolgstappen zetten.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

CBS, RIVM/Emissieregistratie (2021, NB: de emmissiecijfers van 2020 zijn voorlopig en worden in 2022 definitief vastgesteld).

Naar boven