31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 246 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2011

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» kondigde ik aan met de VSNU en de HBO-raad een hoofdlijnenakkoord te sluiten over de kwaliteit van onderwijs en onderzoek, profilering en valorisatie.

Hierbij bied ik u het hoofdlijnenakkoord aan dat ik mede namens de minister van EL&I gesloten heb met de VSNU1. Ik streef er naar om binnenkort ook het hoofdlijnenakkoord met de HBO-raad te kunnen tekenen.

In het akkoord staan de maatregelen die de universiteiten nemen om het rendement van opleidingen te verhogen, uitval en het wisselen van studies te beperken en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Ook wordt er geïnvesteerd in de kwaliteit van de docenten en nemen de universiteiten maatregelen om het aantal studenten in excellente trajecten te verhogen. In lijn met de motie van de leden De Rouwe en Lucas, Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 119, over transparantie van het aantal contacturen en de motie van het lid Beertema, Kamerstuk 31 288, nr. 238, waarin de regering verzocht wordt om in de prestatieafspraken met het hoger onderwijs een minimumaantal contacturen op te nemen van twaalf uur per week, en naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Onderwijstijd in het hoger onderwijs, meting 2010–2011» (november 2011)1 en de aanbevelingen daarin is in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat de universiteiten de effectieve studietijd van studenten uitbreiden.

Er komt meer differentiatie in het onderwijs, naar niveau, inhoud en vorm. Dat kan bijvoorbeeld via brede bachelors, excellentietrajecten of vorming van graduate schools. Universiteiten gaan hun opleidingenaanbod doorlichten en nemen maatregelen om de efficiency van het opleidingenaanbod te vergroten en de aansluiting bij hun profiel en bij de topsectoren te versterken.

Voor onderwijsprofilering zijn middelen beschikbaar ter hoogte van 2% van het onderwijsbudget, die in 2013 voor een periode van 4 jaar op basis van plannen van de instellingen voor profilering en differentiatie van het onderwijs selectief toegewezen zullen worden voor de periode 2013–2016, na advisering door de reviewcommissie. Deze commissie toetst de plannen op realisme en ambitie op basis van een referentiekader dat begin 2012 definitief zal worden vastgesteld.

Om de internationale positie van het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek te versterken, zetten de universiteiten verdere stappen op het gebied van zwaartepuntvorming en samenwerking. Elke universiteit zal op tenminste enkele gebieden tot de wereldtop behoren. Dat vereist een scherp onderzoeksprofiel. Vanuit deze wetenschappelijke zwaartepunten dragen de universiteiten actief bij aan het landelijk topsectorenbeleid (innovatie en human capital) en aan de aanpak van de Europese Grand Challenges. Daarnaast gaan universiteiten meer zichtbaar maken wat zij doen op het gebied van valorisatie.

Deze afspraken moeten leiden tot verbetering van het studiesucces en de kwaliteit van het onderwijs, tot meer profilering en differentiatie in onderwijs en onderzoek en tot een betere benutting van de resultaten van het onderzoek.

Voor de zomer van 2012 worden de afspraken verder uitgewerkt in prestatieafspraken met elke individuele universiteit. Die prestatieafspraken zijn niet vrijblijvend. Er worden concrete afspraken gemaakt die gekoppeld zijn aan voorwaardelijke financiering. Daarbij is verhoging van kwaliteit en excellentie een van de voorwaarden. De voorgestelde systematiek van voorwaardelijke financiering, waardoor universiteiten gestimuleerd worden de kwaliteit van hun onderwijs en onderzoek te verbeteren, vormt een invulling van de in de motie Lucas, Kamerstuk 31 288, nr. 234, bepleite koppeling tussen kwaliteit en bekostiging.

Om universiteiten in staat te stellen de genoemde prestaties te realiseren, moet de regelgeving worden aangepast. Ik zal hiertoe in de loop van 2012 een wetsvoorstel bij uw Kamer indienen en lagere regelgeving aanpassen.

Ter afsluiting merk ik op dat de universiteiten en ik dit hoofdlijnenakkoord als een belangrijke stap zien in de richting van een meer uitdagend en scherp geprofileerd wetenschappelijk onderwijs. De realisatie van een toekomstbestendig hoger onderwijs, zoals de Commissie Veerman adviseerde, is een grote opgave voor instellingen en overheid. Dit hoofdlijnenakkoord markeert een volgende fase in de stappen die we daartoe gezamenlijk moeten zetten.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven