29 664 Binnenvisserij

Nr. 158 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2016

Tijdens het Algemeen Overleg Visserij van 12 oktober 2016 (Kamerstuk 29 664, nr. 155) heb ik uw Kamer een brief toegezegd waarin ik nader in ga op:

  • 1. De vissterfte door waterkrachtcentrales

  • 2. Maatregelen zeebaars

  • 3. Visstand bemonstering IJsselmeer

  • 4. Stand van zaken zeevispas

  • 5. Controle handelsnormen door NVWA

  • 6. Afschrift brief aan «der Atlantische Lachs»

Daarnaast wil ik u informeren over:

7. Kamer voor de Binnenvisserij

1. De vissterfte door waterkrachtcentrales

Het lid Jacobi (PvdA) heeft gevraagd wat de stand van zaken is bij de waterkrachtcentrales, of de situatie met betrekking tot de palingsterfte verbeterd is sinds 1 juli 2016.

Ik reageer hier mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) op. In antwoord op vragen is op 2 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1385) door de Minister van IenM aan uw Kamer gemeld dat de exploitanten van de drie waterkrachtcentrales bij Linne, Lith en Maurik uiterlijk 1 juli 2016 een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning op grond van de Waterwet in moeten dienen. De exploitanten (Nuon en Essent) zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht. Voor de waterkrachtcentrales zijn géén volledige aanvragen voor een nieuwe watervergunning ontvangen. Voor de waterkrachtcentrales is derhalve aan de exploitanten een voornemen tot last onder dwangsom opgelegd. Als er een overtreding wordt geconstateerd, dan zal de handhavingsprocedure worden voortgezet.

2. Maatregelen zeebaars

Het lid Koşer Kaya (D66) informeerde naar de maatregelen rondom zeebaars, de verdeling van de lasten tussen sportvisserij en beroepsvisserij, de verhouding tussen vangstquota en de omvang van het bestand en de impact ervan op de vergunningen, de rechtszaak tegen de staandwantvergunningen in de Rotterdamse haven, de controle en handhaving in de beroeps- en in de recreatieve staandwantvisserij.

De maatregelen rondom zeebaars voor 2016 zijn vastgesteld door de EU Raad van Visserijministers in december 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 891). Er zijn stringente maatregelen afgesproken. Zo is er onder meer een verboden gebied ingesteld (Ierse Zee en Keltische Zee), gold er een vangstverbod in de eerste helft van het jaar voor beroeps- en recreatieve vissers in alle overige wateren en voor de tweede helft zijn er maandelijkse vangstlimieten voor verschillende vissers bepaald en een bag limit van 1 stuk per persoon per dag voor recreatieve vissers. Voor alle duidelijkheid meld ik dat op verzoek van uw Kamer ik flexibiliteit voor kleinschalige vissers heb gezocht. Staandwant- en lijnenvissers kregen in 2016 met 1.300 kg ruimere vangstmogelijkheden dan de vissers met gesleepte bodemtuigen, daar zij ook meer afhankelijk zijn van de zeebaars. Dit geldt ook de vissers in de Rotterdamse haven. Met dit pakket is er een evenwicht gevonden tussen de beroeps- en sportvisserij en tussen grotere en kleinere visserijen. De vangstrestricties hebben geleid tot beperkingen van de mogelijkheden voor de staandwantvissers. Het is dus niet zo dat staandwantvissers «maar tekeer kunnen gaan». Quota zijn voor deze soort niet ingesteld. Of met de maatregelen het vangstadvies voor 2016 is nagekomen (in totaal maximaal 541 ton), zal moeten blijken uit het advies van ICES in juni 2017.

Met betrekking tot de zaak over de staandwantvergunningen in de Rotterdamse haven oordeelde de voorzieningenrechter (29 september jl.) dat ik de vergunning aan de betreffende vissers in redelijkheid heb mogen verlenen. Het beroep van Sportvisserij Zuidwest Nederland werd ongegrond verklaard. Er kon niet aangetoond worden dat de verstrekte vergunningen leiden tot te hoge visserijdruk of overbevissing. Sportvisserij beraadt zich nog of ze in beroep gaat bij de Raad van State tegen deze uitspraak.

Ten aanzien van de handhaving en controle kan ik u melden dat bij de NVWA er specifieke werkinstructies en protocollen zijn opgesteld voor toezicht op de zeebaars. Voor wat betreft de beroepsvissers vindt er wekelijkse monitoring plaats van de aanvoer en controle of dit goed in het ERS (Elektronisch Rapportage Systeem) wordt bijgehouden. De beroepsvissers mogen elke maand een bepaalde hoeveelheid aanvoeren; het ligt vervolgens bij RVO.nl om bij te houden of de individuele visser niet over de toegestane maandelijkse hoeveelheid heen gaat. De zeebaars is tevens een regulier onderdeel bij de inspecties in de havens door de NVWA.

Tot slot is mij gevraagd hoe het staat met de naleving en de controle van de bag limit voor zeebaars in de recreatieve staandwantvisserij. Zoals ik u eerder heb bericht (Kamerstuk 29 675, nr.182), heb ik de gemeenten gevraagd om te controleren op de meegenomen hoeveelheid zeebaars door de recreatieve staandwantvissers. Deze controle is naar mijn mening goed uitvoerbaar. Het is juist dat een visser niet kan voorkomen dat er meer dan 1 zeebaars in zijn net komt. Daarnaast moet de onttrekking van de zeebaars door recreatieve staandwantvissers in perspectief worden gezien. Uit onderzoek naar recreatieve visserij door Wageningen Marine Research (WMR, voorheen IMARES) blijkt dat de recreatieve staandwantvissers naar schatting 6 ton zeebaars per visseizoen onttrekken tegenover 220 ton door de sportvissers. De resultaten op het gebied van handhaving zullen door het Ministerie van Economische Zaken worden meegenomen in de evaluatie na afloop van het visseizoen.

3. Visstandbemonstering IJsselmeer

Het lid Dijkgraaf (SGP) had twijfels bij de huidige monitoring van de visbestanden op het IJsselmeer door IMARES en wil graag weten of er mogelijkheden zijn om de onderzoeksmethodes te verbeteren, en wat de mogelijkheden zijn wanneer er meer financiële ruimte voor monitoring is.

Wageningen Marine Research (WMR, voorheen IMARES) geeft visserijadviezen voor schubvis in het IJsselmeer en Markermeer. Betrouwbare vangstgegevens van schubvis uit het IJsselmeer en Markermeer zijn echter beperkt beschikbaar. Daarom past WMR methodes om advies te geven toe, die speciaal door ICES («International Council for the Exploration of the Sea») ontwikkeld zijn voor soorten waarvoor beperkt gegevens beschikbaar zijn, de zogenaamde «Data Limited Stock» of «gegevensarme bestanden»-benadering. Aan de basis van het advies staat een wetenschappelijke monitoring: een monitoring die elk jaar op dezelfde manier wordt uitgevoerd. De best beschikbare monitoring is de openwatermonitoring met een verhoogde boomkor. Hierbij worden de vangsten in een recente periode (3–5 jaar) vergeleken met de vangsten in de jaren ervoor (5–23 jaar). Waar mogelijk wordt de ontwikkeling in het volwassen deel van het bestand gevolgd (baars en blankvoorn), en anders in het gehele bestand (snoekbaars en brasem). De verhouding tussen deze twee periodes vormt de basis van een aanpassing in het advies ten opzichte van voorgaande jaren. Ook wordt in de adviezen rekening gehouden met de bestandsopbouw (aantal jonge en oude vissen in het bestand). De informatie over de bestandsopbouw komt onder andere uit een staandwantmonitoring, die sinds 2014 met behulp van een beroepsvisser wordt uitgevoerd. Het staat beroepsvissers vrij om mee te varen tijdens de verhoogde boomkormonitoring.

Ter verbetering van de adviezen wordt het effect van een veranderend doorzicht (helderheid van het water) op de vangsten van de verhoogde boomkormonitoring onderzocht. Ook wordt rekening gehouden met de vangstontwikkelingen in andere relevante monitoringprogramma’s, namelijk de oeverbemonstering met elektroschepnet en zegen en de openwaterbemonstering met elektrokor. In latere adviezen wordt, door gegevens van de verhoogde boomkormonitoring en de staandwantmonitoring te combineren, een betere inschatting van de ontwikkelingen in het volwassen snoekbaarsbestand beoogd. Zodra betrouwbare gegevens over de aanlandingen beschikbaar komen, zullen ook deze worden meegenomen in de adviezen. Zo wordt jaarlijks de kennis over de bestandsontwikkelingen vergroot.

ICES heeft ook bestandsschattingsmodellen ontwikkeld, waarin de exacte aantallen vis per visbestand worden geschat. Deze modellen vragen veel en gedetailleerde informatie uit biologische surveys, marktbemonstering, vangst- en teruggooigegevens van de visserij om daarmee de huidige bestandsomvang en toekomstige bestandsontwikkelingen gedetailleerd te kunnen schatten. Deze modellen kunnen momenteel niet toegepast worden, omdat met name betrouwbare gegevens over de visserij (inspanning, vangsten en vangstopbouw) missen. Hiervoor is als eerste een goed gecontroleerde logboekregistratie nodig, aangevuld met een uitgebreide marktbemonstering. Dit type modellen heeft minimaal 5–8 jaar aan goede visserijgegevens nodig.

Met betrekking tot de kosten van de schubvisadviezen kan het volgende gemeld worden: de verhoogde boomkormonitoring valt binnen de Wettelijke Onderzoekstaken, maar specifiek voor de schubvisadviezen zijn er ook kosten, namelijk voor de staandwantmonitoring en de visserijadviezen zelf. De kosten hiervan zijn momenteel ongeveer 1,5 ton exclusief btw. De kosten van een programma dat de benodigde informatie voor bestandsschattingsmodellen oplevert, dus inclusief een marktbemonstering en logboekregistratie, zullen grofweg een factor 2–3 hoger liggen.

Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 12 oktober jl. (Kamerstuk 29 664, nr. 155) hecht ik eraan dat de communicatie tussen wetenschappers en vissers verbeterd wordt waar nodig. Het is belangrijk dat de ene partij een kijkje in de keuken van de andere partij krijgt en hierover de dialoog aangaat. Transparantie is hier het sleutelwoord. WMR heeft hiertoe in 2016 al een aantal stappen gezet, en ik wil dat ook voor de iets langere termijn ondersteunen, als onderdeel van het toekomstige beheerstelsel. Een voorbeeld van samenwerking is het opzetten en uitvoeren van een visserij-enquête op het IJsselmeer om het perspectief van de visser op het verloop van de bestanden in kaart te brengen, net zoals op de Noordzee al een aantal jaren gebruikelijk is. De eerste enquête is begin november 2016 aan de vissers verstuurd.

4. Stand van zaken zeevispas

Het lid Geurts (CDA) informeerde naar hoe het met de zeevispas staat en waarom die wel of niet wordt ingevoerd.

Tijdens het Algemeen Overleg van 9 december 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 897) heb ik u toegezegd om in overleg te treden met Sportvisserij Nederland over nut en noodzaak van de invoering van een zeevispas, analoog aan de Vispas voor binnenwateren. Sportvisserij Nederland wil zelf de handhaving van regelgeving voor zeesportvissers ter hand nemen en deze financieren met de legesgelden die ze zou ontvangen voor uitgifte van een zeevispas. Sportvisserij Nederland legt hierbij een parallel met de binnenwateren, waar zij eigen bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) aanstelt via inkomsten uit de uitgifte van de Vispas. Een zeevispas zou verder meer zicht kunnen geven op wie er vissen op zee, en dataverzameling en gerichte informatieverstrekking over regelgeving mogelijk maken.

Het afgelopen jaar hebben meerdere gesprekken met Sportvisserij Nederland plaatsgevonden. Hierbij heb ik alle huidige mogelijkheden en extra door Sportvisserij Nederland aangereikte oplossingsrichtingen onderzocht op nut, noodzaak en juridische haalbaarheid. Mijn conclusie is dat er geen nut en noodzaak is om een vergunningenstelsel in de vorm van een zeevispas te introduceren.

Ten algemene gaat de parallel die Sportvisserij Nederland legt tussen de Vispas en de zeevispas niet op. Voor de binnenwateren, die eigendom zijn van vele verschillende eigenaren, kent de Visserijwet 1963 een verbod om in dat water te vissen zonder de toestemming van de eigenaar van dat water te kunnen tonen. De Vispas is niet anders dan een (gebundelde) privaatrechtelijke toestemming die Sportvisserij Nederland namens de diverse eigenaren van binnenwateren verleent aan sportvissers en ziet dus puur op de privaatrechtelijke verhouding tussen eigenaar en sportvisser. De overheid heeft daarmee geen enkele bemoeienis.

Bij zeewateren zijn er geen privaatrechtelijke verhoudingen aan de orde. Immers alleen de Staat is feitelijk «eigenaar» van de zee in de 12-mijlszone en de Staat behoort de publieke belangen die daar spelen niet via het privaatrecht, maar via het publiekrecht te borgen. Het voorstel van Sportvisserij Nederland impliceert dan ook invoering van een zeevispas in de vorm van publiekrechtelijke vergunning.

Dit betekent dat een nieuw vergunningenstelsel in de Visserijwet 1963 zou moeten worden ingevoerd, gekoppeld aan een algeheel verbod tot recreatieve sportvisserij op zee met de hengel. De noodzaak voor een dergelijke ingrijpende wetswijziging acht ik echter niet aanwezig. Het aantal voorschriften dat in de 12-mijlszone voor recreatieve vissers geldt, is uiterst beperkt. In feite betreft dit de Europese bag limit voor zeebaars, de nationale bag limit voor kabeljauw het verbod om de gevangen vis in de handel te brengen. Verder is recreatieve visserij niet gereguleerd. Het invoeren van een vergunningenstelsel is aangewezen indien er een noodzaak is om ten aanzien van een bepaalde activiteit sturend op te treden. Dit is hier niet aan de orde.

Hoewel de handhaving van de sportvissers op zee een uitdaging is, behoort dit handhavingsvraagstuk niet te worden opgelost door invoering van een geheel nieuw vergunningenstelsel. En hoewel via een vergunning gerichte voorlichting mogelijk is ter vergroting van de naleving, en dataverzameling kan plaatsvinden, vormen ook deze factoren onvoldoende rechtvaardiging voor de door Sportvisserij Nederland voorgestelde ingrijpende wijziging van de Visserijwet 1963. Bovendien is het op grond van artikel 74 van de Visserijwet 1963 niet toegestaan om de legesgelden in te zetten om handhavingscapaciteit te genereren. Deze gelden mogen enkel de kosten dekken voor uitgifte van de vergunning. In de afgelopen periode is goed en intensief overleg geweest met Sportvisserij Nederland in de verkenning naar de zeevispas. Van belang is dat de komende tijd goede afspraken gemaakt worden tussen de NVWA en Sportvisserij Nederland over de handhaving.

5. Controle handelsnormen door NVWA

De leden Visser (VVD), Dijkgraaf (SGP) en Geurts (CDA) hebben aangegeven graag helderheid te verkrijgen over de controle van de handelsnormen.

Tijdens het Algemeen Overleg NVWA van 9 juni jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 44) is dit onderwerp aan de orde geweest en heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de handelsnormen vis en het toezicht op de visafslagen. Voorheen werd de klasse-indeling van de vissen gecontroleerd door het Productschap Vis. Om een vlotte overgang te bewerkstelligen van het Productschap naar de overheid is gekozen de taken in eerste instantie één op één over te nemen. De uitvoerende taken en controletaken werden bij de NVWA belegd. De bij de controle betrokken medewerkers van Productschap Vis zijn in dienst gekomen van de NVWA. Deze medewerkers waren tot de overdracht en in de beginperiode bij de NVWA vast op een afslag aanwezig en daarmee altijd inzetbaar op momenten dat er op de afslag vis in grootte- en versheidsklassen werd ingedeeld. Sinds 1 mei 2015 worden zij ook breder ingezet voor andere taakvelden bij de NVWA.

Met de brief van 27 mei jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 33) heb ik aangekondigd dat de NVWA haar inzet bij de controle op de naleving van de handelsnormen verder zal verminderen. De NVWA zal dus niet volledig stoppen met controle op de handelsnormen. Evenmin worden de kosten ervan in rekening gebracht bij de sector. Het besluit is genomen tegen de achtergrond dat de indeling van visserijproducten in grootte- en versheidsklassen op grond van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2406/96 een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf is, evenals het aantonen dat de visserijproducten in alle stadia van de afzet met de handelsnormen in overeenstemming zijn, op grond van artikel 57, derde lid, van de zogenoemde Controleverordening. Tevens wordt er sinds 1 januari 2014 geen financiële steun meer gegeven voor doorgedraaide vis uit het Europese Fonds voor Visserij. Het steunbedrag was gekoppeld aan de klasse-indeling van de handelsnormen en daarom controleerde het Productschap Vis intensief of de indeling goed werd nageleefd, omdat onjuiste indeling financieel aantrekkelijk kon zijn. Die intensieve controle is dus sinds 1 januari 2014 niet langer nodig.

Na het Algemeen Overleg van 9 juni jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 44) heeft er een gesprek plaatsgevonden met de sector. Daarbij heeft de sector aangegeven er begrip voor te hebben dat de taak niet langer volledig door de NVWA wordt uitgevoerd. De sector meldde tegelijk echter ook dat zij een overgangsperiode nodig heeft om deze taken op te pakken. Conform het verzoek van de sector zullen de eerste drie maanden een overgangsperiode zijn waarin van de huidige werkwijze op de nieuwe werkwijze wordt overgeschakeld. Daardoor heeft de sector de tijd om zich op de nieuwe werkwijze in te stellen.

In het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad van 9 november jl. heb ik u bovendien toegezegd dat ik u begin december zal informeren over de wijze waarop de overdracht van deze taak, en de gesprekken hierover met de sector plaatsvinden.

6. Afschrift brief aan «Der Atlantische Lachs»

Het lid Koşer Kaya (D66) heeft mij verzocht om een afschrijft van mijn antwoordbrief aan de Duitse organisatie «der Atlantische Lachs» over de situatie met betrekking tot riviertrekvissen als de zalm en de bescherming hiervan.

Door de betreffende organisatie zijn eerder per november 2014 en per februari 2015 brieven toegezonden aan mijn ambtsvoorganger waarin steeds dezelfde vragen zijn gesteld. De eerste brief van november 2014 heeft daarbij geleid tot een groot aantal brieven van Duitse NGO’s en ook van de deelstaatregering in Noordrijn-Westfalen. Hierop heeft door mijn ambtsvoorganger uitgebreide beantwoording plaatsgevonden aan zowel «der Atlantische Lachs» als aan de Duitse deelstaatregering. U treft deze beantwoording hierbij aan1. In de recent binnengekomen brief worden nu opnieuw dezelfde vragen gesteld. Ik zal in reactie hierop verwijzen naar de eerdere antwoordbrief en aangeven dat hiermee reeds in de beantwoording is voorzien, en daarmee de correspondentie op het onderhavige onderwerp als afgerond te beschouwen.

Tot slot hecht ik eraan u erop te wijzen dat het betreffende onderwerp, inclusief de internationale briefwisselingen hierover, in 2014 door Sportvisserij Nederland onder de aandacht is gebracht van «Der Atlantische Lachs». Laatstgenoemde geeft ook in haar recente brief expliciet aan dat haar brief is afgestemd met Sportvisserij Nederland. In dit kader is door mijn ambtsvoorganger, ook reeds in 2014, een brief toegezonden aan Sportvisserij Nederland. Ook deze brief treft u hierbij aan2. De kern van deze brief is de oproep aan Sportvisserij Nederland om, in de door haar gestarte campagne om tot een nadere beperking van de beroepsvisserij in het Benedenrivierengebied te komen, zich aan de juiste feiten te houden. In de brief aan «der Atlantische Lachs» heeft mijn voorganger uitgelegd dat uit onderzoek geen problemen zijn gebleken. De sportvisserij is daarom nadrukkelijk uitgenodigd met een daadwerkelijke onderbouwing te komen waaruit wel blijkt dat er een probleem is in de relatie tussen de visstand en de visserij in het gebied. Hier is tot op heden geen reactie op ontvangen.

7. Kamer voor de Binnenvisserij

Tot slot wil ik nog ingaan op de positie van de Kamer voor de Binnenvisserij (KaBiVi). In het kader van het rijksbrede traject waarbij van alle ZBO’s is geanalyseerd of behoud van de ZBO-status nog wenselijk is, bent u eerder geïnformeerd dat zal worden bezien of de ZBO-status van de KaBiVi kan komen te vervallen (Kamerstuk 25 268, nrs. 83 en 113). Hierover zijn in de afgelopen periode gesprekken gevoerd met alle sectororganisaties en overige stakeholders die als participant bij de KaBiVi zijn betrokken. Hieruit bleek dat alle partijen een groot belang hechten aan continuering van de positie en functionaliteit van de KaBiVi. In de weging van wetswijzigingstrajecten die in deze kabinetsperiode nog met prioriteit moeten worden opgepakt heb ik daarom besloten het betreffende wetswijzigingstraject voor dit moment aan te houden, zodat besluitvorming hierover kan plaatsvinden in een nieuwe kabinetsperiode. Tot dat moment zal de KaBiVi binnen de huidige wettelijke constellatie op de bestaande wijze haar taken voortzetten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven