27 428
Beleidsnota Biotechnologie

nr. 61
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 april 2005

Hierbij kom ik, mede namens de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken en van Justitie, met een voorstel voor het helpen terugdringen van vernielingen van proefvelden met genetisch gemodificeerde planten. Ik zegde u dit voorstel toe in antwoord op vragen van de Kamerleden Atsma en Ormel betreffende «een proefveld van Avebe met genetisch gemanipuleerde aardappelen» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel 2189).

Mede namens de minister van Justitie heb ik als reactie op de suggestie om «gen-proeven eventueel te laten plaatsvinden op een geheime plek», aangegeven, de problematiek van de proefveldvernielingen te bespreken met belanghebbenden om te komen met een voorstel om deze vernielingen tegen te gaan.

De afgelopen jaren is steeds sprake geweest van vernielingen van proefvelden. De recentelijk uitgebrachte Trendanalyse biotechnologie (Kamerstukken II 2004/2005, 27 428, nr. 52, bijlage) maakt hier ook melding van en geeft bovendien aan dat vernielingen ook in de toekomst te verwachten zijn. De Trendanalyse roept daarbij de vraag op of openbaarheid van bestuur opweegt tegen de geleden schade veroorzaakt door actievoerders. Het vernielen van proefvelden vormt een belangrijke hinderpaal voor de biotechnologische ontwikkeling in Nederland en staat daarnaast haaks op onze democratische rechtstaat met zijn uitgebreide inspraakprocedure. De financiële en wetenschappelijke kosten voor de getroffen onderzoeksinstellingen en bedrijven zijn aanzienlijk. Soms gaat het resultaat van jaren onderzoek verloren. Dit is niet alleen een ernstige tegenslag in de voortgang van het onderzoeks- en ontwikkelingswerk van de betrokken onderzoekers, maar leidt ook tot imagoschade voor het Nederlandse biotechnologische ontwikkelingsklimaat. Nederland wordt zo steeds minder aantrekkelijk als vestigingsland voor innovatieve bedrijven.

Uit gesprekken met vertegenwoordigers uit de milieubeweging, onderzoeksinstellingen, het bedrijfsleven en de agrarische wereld is naar voren gekomen dat alle betrokkenen proefveldvernielingen afwijzen, maar openbaarheid van proefveldlocaties ook belangrijk vinden. De biotechnologiebedrijven kwamen met diverse ideeën om vernieling tegen te gaan. Zij dachten bijvoorbeeld aan geheimhouding van de exacte proefveldlocatie, het minder zichtbaar maken van hun proefvelden en strengere vervolging van veldproefvernielers. De milieuorganisaties gaven aan dat de locatieomschrijving minder precies kan, maar benadrukten dat bedrijven hun proefvelden wel wat beter kunnen beveiligen. De agrariërs legden de nadruk op het belang van coëxistentie. Zij vinden het uit dat oogpunt belangrijk dat bedrijven en onderzoeksinstellingen de proefveldlocaties tijdig aan hun buren mededelen.

Het vernielen van proefvelden met genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) is onacceptabel en het tegengaan van vernieling acht ik dan ook belangrijk. Daarbij denk ik aan een minder gedetailleerde openbare locatieaanduiding van proefvelden en daarnaast aan bespreking van de problematiek op Europees niveau. Verder blijf ik vanzelfsprekend in gesprek met alle betrokkenen.

Hieronder ga ik eerst kort in op de huidige mate van openbaarheid van proefveldlocaties. Vervolgens zet ik mijn wijzigingsvoorstel uiteen. Tot slot zal ik ingaan op de te verwachten gevolgen van deze veranderingen.

1 Huidige openbaarheid

Uit het Verdrag van Aarhus, dat drie pijlers kent (openbaarheid van milieu-informatie (zowel passief als actief), publieke participatie en toegang tot de rechter bij milieuzaken), volgt dat milieu-informatie in grote mate openbaar is. Dat geldt dus ook voor informatie met betrekking tot milieuvergunningen. Openbaarheid van milieu-informatie is noodzakelijk voor een transparante besluitvorming en voor burgers en organisaties die betrokken zijn of willen worden bij milieuzaken. Hun betrokkenheid is van belang voor de kwaliteit van de vergunningverlening.

Het Verdrag van Aarhus heeft recentelijk geleid tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Wet uitvoering Verdrag van Aarhus, Stb. 2004, 519). Deze wijzigingen zijn op 14 februari jl. in werking getreden (Stb. 2005, 66). Met deze Wet wordt ook een gedeelte van Richtlijn 2003/4/EG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie geïmplementeerd. Ter implementatie van deze richtlijn is tevens de Implementatiewet EG-richtlijnen eerste en tweede pijler Aarhus ingediend, die het Aarhus-regime nog op een beperkt aantal punten aanscherpt. Deze wet is thans nog aanhangig bij de Tweede Kamer.

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus is in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) nu bepaald dat het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: a. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft en b. de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage (Wob, artikel 10, lid 7).

De zeer recente wijzigingen in de wetgeving als gevolg van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus bieden in beginsel de mogelijkheid, indien nodig, terughoudender dan thans het geval is milieu-informatie openbaar te maken, gelet op de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.

In Richtlijn 2001/18/EG, inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, worden eisen gesteld aan de vergunningprocedure en de vergunning voor veldproeven met genetisch gemodificeerde organismen. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen. Op veldproeven zijn de vergunningverleningprocedures zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit houdt ondermeer in dat een vergunningaanvraag voor een veldproef met ggo's ter inzage wordt gelegd. De vermelding van de proefveldlocatie is een vast onderdeel van een vergunningaanvraag.

Bepalingen over de vertrouwelijkheid van gegevens zijn opgenomen in Richtlijn 2001/18/EG. De richtlijn bepaalt dat bij de indiening van het vergunningsverzoek de plaats van de introductie in geen geval vertrouwelijk mag blijven voor het bevoegd gezag. Bijlage III B van de richtlijn bepaalt dat de ligging van de introductiegebieden bekend moet zijn. Daarnaast vermeldt artikel 31, derde lid, dat de lidstaten een openbaar register zullen aanleggen waar proefveldlocaties in worden opgetekend.

In Nederland wordt openbaarheid van proefveldlocaties vorm gegeven door het openbaar maken van een kaartje waarop, tot op de vierkante meter nauwkeurig, de locatie van het proefveld is weergegeven. Dit kaartje wordt bij een veldproefvergunning ter inzage gelegd.

Geïnteresseerden en belanghebbenden gebruiken de openbare informatie voor verschillende doeleinden. Zo gebruikten milieuorganisaties de kaartjes om na te gaan of bij vergunningverlening van een proefveld met transgene koolzaad wel rekening was gehouden met wilde verwanten in een nabij gelegen natuurgebied. Biologische en conventionele boeren controleren of proefvelden geen bron van contaminatie vormen voor hun gewassen. De overheid gebruikt de kaartjes voor het toezicht op de naleving van de vergunning. De kaartjes kunnen ook door actievoerders worden aangewend om proefvelden op te sporen en te vernielen.

2 Wijzigen van de openbaarheid van de precieze locatie en aanvullende maatregelen

Het tegengaan van vernieling van ggo-proefvelden vereist een extra inspanning van zowel bedrijven en instellingen als de overheid.

Van bedrijven en instellingen mag verwacht worden dat zij doen wat in hun mogelijkheden ligt om vernielingen zoveel mogelijk te voorkomen. De overheid wil hierbij behulpzaam zijn door voortaan niet meer de precieze locatie van proefvelden openbaar te maken.

Het wettelijk kader voor openbaarheid biedt mijns inziens de mogelijkheid een tweesporen-beleid te voeren met betrekking tot de aanduiding van proefveldlocaties. Aan de vergunningaanvrager voor een veldproef met ggo's zullen voortaan twee locatieaanduidingen worden gevraagd: een precieze locatieaanduiding en een globale locatieaanduiding.

De precieze locatieaanduiding, zoals die nu ook wordt aangeleverd, is nodig voor de handhaving door VROM. Deze locatie wordt aangeduid op een kadasterkaart waarop de locatie van het proefveld precies is ingetekend. Deze kaart zal niet ter inzage worden gelegd.

De tweede kaart, met een globale locatieaanduiding, wordt wel ter inzage gelegd. Richtlijn 2001/18/EG schrijft voor dat de ligging van het proefveld bekend moet zijn. De huidige uitvoering, locatie tot op de vierkante meter nauwkeurig, is hiervan de meest transparante invulling. De richtlijn biedt echter naar mijn oordeel ruimte om deze locatieaanduiding minder gedetailleerd openbaar te maken. De bewoording «locatie» die in de richtlijn wordt gebruikt betekent niet dat deze op de vierkante meter nauwkeurig openbaar zou moeten zijn. De locatie van het proefveld kan mijns inziens ook in de orde van grootte van vierkante kilometers openbaar worden gemaakt. Concreet denk ik dan aan een kaart van de topografische dienst of een deel daarvan, waarin de proefveldlocatie als een vierkant van vier km2 in het vierkantennet van de kaart is opgetekend. Het proefveld moet binnen dit vierkant liggen. Door gebruikmaking van het vierkantennet wordt standaardisatie van de locatieaanduiding bewerkstelligd. De topografische kaart wordt wel ter inzage gelegd.

Ik hoop met deze globale locatieaanduiding een hindernis op te werpen voor toekomstige vernielingen, ook in de verwachting dat deze globale aanduiding bedrijven en instellingen meer dan nu het geval is mogelijkheden biedt om zelf maatregelen te treffen die de kans op vernielingen beperken.

Aanvragers van vergunningen voor veldproeven met ggo's zal ik aanbevelen te handelen overeenkomstig de afspraken in het coëxistentieconvenant1 en informatie over de locatie van de proefvelden te delen met agrariërs en andere belanghebbenden in de directe omgeving van de proef. Dit is van groot belang voor coëxistentie en helpt draagvlak te creëren voor de proefnemingen.

Omdat in alle Europese landen proefvelden worden vernield zal ik de problematiek van proefveldvernielingen ook op Europees niveau aan de orde stellen om te bezien welke maatregelen andere landen hebben genomen en welke op Europees niveau nog mogelijk zijn.

Ondertussen zal ik de ontwikkelingen blijven volgen en zal ik op een moment dat dat zinvol is de genomen maatregelen evalueren.

Een laatste maatregel behelst het opsporen en vervolgen van de vernielers. Er wordt al het nodige gedaan op dit gebied. De minister van Justitie heeft in antwoord op de kamervragen van de leden Atsma en Ormel al aangegeven geen grotere prioriteit aan de opsporing en vervolging te zullen toekennen dan thans het geval is. Er is momenteel geen aanleiding deze lijn te verlaten.

3 Gevolgen van de gewijzigde openbaarheid

Inperking van de openbaarheid, zoals hierboven beschreven, zal opsporen van veldproeven door activisten moeilijker maken. Aanvullende maatregelen van de betrokken biotechnologiebedrijven en onderzoeksinstellingen kunnen hier nog aan bijdragen. De gekozen maat van openbaarheid waarborgt daarnaast, de in het Nederlandse systeem zo belangrijke, inspraak van derden in milieuzaken. Zo kunnen milieuorganisaties en andere belanghebbenden hun controlefunctie blijven vervullen. Openheid van bedrijven en onderzoeksinstellingen tegenover hun buren, over de locatie van proefvelden, is daarbij van belang voor coëxistentie.

Met bovengenoemde maatregel wil ik niet de illusie wekken dat het vernielen van veldproeven nu verleden tijd zal zijn. Het vinden van de locatie door activisten wordt nu echter wel moeilijker gemaakt. Ondertussen zal ik de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen. De toekomst zal uitwijzen of met de voorgestelde maatregelen kan worden volstaan. De voorgestelde inperking van locatiedetaillering acht ik een werkbaar compromis tussen de behoefte aan openbaarheid enerzijds en bescherming van proefvelden met ggo's anderzijds.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Coëxistentie primaire sector. Den Haag, 1 november 2004.

Naar boven