24 826
Wijzigingen van de op 20 maart 1958 te Genève tot stand gekomen Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen; Genève, 28 juni/1 juli 1994

nr. 323
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 augustus 1996

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 augustus 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 september 1996.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring achteraf over te leggen de op 28 juni/1 juli 1994 te Genève tot stand gekomen wijzigingen van de op 20 maart 1958 te Genève tot stand gekomen Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1996, 151).1

Een toelichtende nota bij deze verdragswijzigingen treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Sedert 29 augustus 1960 is het Koninkrijk der Nederlanden partij bij de op 20 maart 1958 te Genève tot stand gekomen Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1959, 83; laatstelijk Trb. 1985, 121). Doel van dit verdrag is het op internationaal niveau tot stand brengen van voertuigtechnische eisen. De Rijksdienst voor het Wegverkeer is de instantie in Nederland, die belast is met de uitvoering van het verdrag. Sinds de inwerkingtreding van het verdrag is in overeenstemming met artikel 1 een groot aantal reglementen tot stand gekomen, waarvan het merendeel door Nederland is aanvaard.

Dit betekent onder meer dat voertuigen en/of onderdelen van voertuigen kunnen worden getest aan de voorschriften beschreven in deze reglementen. Als aan de voorschriften wordt voldaan, wordt een goedkeuringscertificaat afgegeven. In Nederland geschiedt dit door eerder genoemde instantie. De landen die partij zijn bij het verdrag van 1958 accepteren elkaars goedkeuringscertificaten met betrekking tot de reglementen die zij hebben aanvaard.

Met het oog op onder meer de ontwikkelingen binnen de Europese Gemeenschap alsmede de ontwikkelingen op voertuigtechnisch gebied werd het nodig geacht een aantal bepalingen van het verdrag aan te passen. De tekst van de betreffende wijzigingen werd aangenomen tijdens de 103e zitting van de Werkgroep van de Economische Commissie voor Europa (ECE) van de Verenigde Naties inzake de constructie van voertuigen. De voornaamste wijzigingen betreffen de hiernavolgende artikelen.

Artikelen 1 en 12

De procedure voor het tot stand brengen van een nieuw reglement (artikel 1) of een wijziging van een bestaand reglement (artikel 12) is gewijzigd en in overeenstemming gebracht met gelijksoortige procedures binnen de ECE. De nieuwe regeling bepaalt dat een reglement wordt aanvaard, tenzij meer dan een derde van de aangesloten partijen bezwaar heeft gemaakt en dus niet meer door uitdrukkelijke aanvaarding zoals het oude verdrag bepaalde. Het tot stand brengen van nieuwe reglementen zal thans geschieden door tussenkomst van een administratieve commissie bestaande uit de partijen bij het verdrag. Een aantal bepalingen van administratieve aard is aangepast of toegevoegd waardoor wijzigingen sneller tot stand kunnen komen. Dit is niet alleen van belang voor de fabrikanten maar ook voor de overheden en consumenten.

Eveneens is het toepassingsgebied verruimd waardoor reglementen met technische voorschriften niet alleen voor motorvoertuigen tot stand komen, maar ook voor andere categorieën van voertuigen zoals aanhangwagens en landbouwvoertuigen. Dit komt ook tot uitdrukking in de nieuwe titel van het verdrag, waar het woord motorvoertuig is vervangen door voertuig.

Aanvaarding van een nieuw reglement of wijziging van een bestaand reglement komt wat ons land betreft neer op het aangaan van een uitvoeringsverdrag, dat op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

Artikel 6

Het nieuwe artikel 6, maakt het mogelijk voor de Europese Gemeenschap om partij te worden bij het verdrag. Zodoende kan een betere afstemming verkregen worden tussen voertuigtechnische voorschriften die in ECE-verband tot stand komen en richtlijnen die in het kader van de EG tot stand komen.

Het nieuwe tweede lid maakt het mogelijk dat ook niet-Europese landen, zoals de Verenigde Staten, Canada, Japan en Australië, die reeds aan de discussies in de ECE deelnemen, partij kunnen worden. Hiermee kan de bestaande behoefte aan wereldwijde harmonisatie van zowel voertuigtechnische eisen als goedkeuringscertificaten gerealiseerd worden, waardoor de exportkansen voor Europese en derhalve ook Nederlandse bedrijven toenemen.

Aanhangsels 1 en 2

Aanhangsel l bij het verdrag bevat de procedure voor het tot stand brengen van nieuwe reglementen door tussenkomst van de administratieve commissie.

Aanhangsel 2 bij het verdrag bevat de voorwaarden waaraan de aanvrager van een type goedkeuring, doorgaans de fabrikant, moet voldoen en de procedures inzake de controle op de conformiteit van de produktie.

De aanhangsels maken een integrerend onderdeel uit van het verdrag en zijn, gelet op hun inhoud, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de aanhangsels behoeven derhalve op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

De onderhavige wijzigingen worden, ingevolge artikel 13 van het verdrag van 1958, geacht te zijn aanvaard nadat zij door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zijn medegedeeld aan alle partijen en indien binnen zes maanden na de datum van mededeling geen bezwaren tegen de wijzigingen zijn gemaakt.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, gelden de wijzigingen evenals het verdrag alleen voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven