24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

nr. 87
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 april 1998

Hierbij doen wij u de vierde voortgangsnotitie toekomen over de operatie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW).

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager,

VOORTGANGSNOTA MARKTWERKING, DEREGULERING EN WETGEVINGSKWALITEIT

Inhoudsopgave

Inleiding3
   
1Uitkomsten vierde tranche3
 Makelaars3
 Loodsen4
 Samenwerking en toezicht bij incasso van auteursrechten4
 Elektronisch verrichten van rechtshandelingen5
 Wet Toegang Ziektekostenverzekering5
 Vergunningprocedures bij bedrijfsvestiging6
 Benzinemarkt6
 Andere nieuwe projecten7
   
2Stand van zaken lopende projecten8
2.1Specifieke projecten8
2.2Administratieve lasten9
2.3Voorgenomen regelgeving10
   
3Een blik over de grens11
   
4Reflectie op procesaanpak en conceptueel kader12
4.1Reflectie op procesaanpak12
4.2Reflectie op conceptueel kader13

Inleiding

Eind 1994 heeft het huidige kabinet het project Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW) in gang gezet met de aanbieding van het Plan van aanpak MDW aan de Tweede Kamer. Nu is het kabinet toe aan zijn laatste besluiten in het MDW-kader. In de vorige voortgangsnota is een positief oordeel over het MDW-instrument en de behaalde resultaten verwoord1. Het kabinet ziet geen aanleiding om dat oordeel te herzien. Integendeel, het wordt in dit oordeel gesterkt door positieve reacties van buiten op het MDW-instrument en door de interessante besluiten die in het kader van de vierde tranche zijn voorbereid2.

In deze brief worden de nieuwe voorstellen gepresenteerd. Voorts wordt ingegaan op de voortgang van de projecten die nog in het uitvoeringsstadium verkeren en wordt de doorloop aangeduid van het uitvoeringstraject in de volgende kabinetsperiode.

Het kabinet doet geen uitspraak over het al of niet voortzetten van het MDW-instrument in de volgende kabinetsperiode. Het is aan het volgende kabinet om hierover te beslissen. Het kabinet noteert echter wel enkele ervaringen die in de afgelopen jaren in de MDW projecten zijn opgedaan, die in de toekomst bruikbaar zijn.

De projectuitkomsten van de vierde tranche komen in paragraaf 1 aan de orde. Paragraaf 2 behandelt de voortgang van de projecten van de eerdere tranches, de vermindering van administratieve lasten en de toetsing van voorgenomen regelgeving. In paragraaf 3 wordt een blik over de grens geworpen en paragraaf 4 ten slotte, bevat enkele leerpunten naar aanleiding van de in MDW-kader uitgevoerde activiteiten.

1 Uitkomsten vierde tranche3

Makelaars

De titel van makelaar is beschermd. Deskundig bevonden personen, die te goeder naam en faam bekend staan en die de eer van de stand der makelaars niet zullen schaden, worden beëdigd. De MDW-werkgroep makelaars beveelt aan de titelbescherming en de beëdiging af te schaffen. Een brede certificeringsregeling en een onafhankelijke geschillencommissie moeten hun plaats innemen. Hierdoor zal de marktdoorzichtigheid voor de consument worden vergroot, kan de kwaliteitswaarborging voor de consument worden verbeterd en vervalt de segmentering op de markt tussen makelaars, bemiddelaars en taxateurs.

De huidige titelbescherming geeft slechts informatie over een deel van de marktpartijen, namelijk de makelaars. Bovendien zegt de titel naar het oordeel van de MDW-werkgroep weinig over de feitelijke kwaliteit van de dienstverlening omdat er slechts een éénmalige toets op deskundigheid is. Bij een certificeringsregeling die makelaars én andere bemiddelaars kunnen opzetten, wordt regelmatig op deskundigheid en kwaliteit getoetst. Het kabinet acht het dan ook van belang dat voor de verschillende categorieën van makelaars en andere bemiddelaars een marktbrede certificeringsregeling tot stand komt. De doorzichtigheid en de kwaliteit van de dienstverlening op de markt van makelaars en andere bemiddelaars worden hierdoor vergroot.

De beëdiging van makelaars zorgt naar het oordeel van de werkgroep voor een ongewenste segmentering van de markt en is in de huidige situatie niet meer actueel. Om de positie van de consument te versterken acht de MDW-werkgroep het van belang marktpartijen en consumentenorganisaties bijeen te brengen om een onafhankelijke geschillenregeling voor makelaars en bemiddelaars op te zetten.

Het kabinet onderschrijft de aanbevelingen van de werkgroep. Het wil bij het opzetten van de geschillenregeling en de certificeringsregeling een stimulerende en faciliterende rol spelen1.

Loodsen

Voorgesteld wordt, bij handhaving van het huidige veiligheidsniveau, het bestaande stelsel van generieke loodsplicht en aanbod van loodsdiensten door één private partij, ingrijpend te wijzigen waardoor de kosten van beloodsing voor schepen zullen afnemen.

In de eerste plaats wordt de specifieke loodsplicht geïntroduceerd, waarbij op basis van het veiligheidsrisico dat schepen vormen, wordt bezien tot welke vorm van navigatie-ondersteuning zij verplicht worden. Ook lichtere (dus minder kostbare) vormen van navigatie-ondersteuning dan de huidige loodsdienst aan boord van het schip zijn daarbij mogelijk. De uitvoering geschiedt door decentrale overheden. In deze benadering worden niet langer alle schepen over één kam geschoren. In de tweede plaats wordt concurrentie tussen aanbieders van navigatie-ondersteunende diensten geïntroduceerd, die naar verwachting tot een betere prijs/kwaliteits-verhouding van de dienstverlening zal leiden.

De huidige regelgeving zal moeten worden aangepast om een zorgvuldige invoer van gedifferentieerde loodsplicht en concurrentie mogelijk te maken. Het domeinmonopolie zal verdwijnen. Voor het voortbestaan van het PBO loodswezen ziet de werkgroep geen redenen. Ook deze aanbevelingen heeft het kabinet overgenomen.

Samenwerking en toezicht bij incasso van auteursrechten

De MDW-werkgroep Samenwerking en toezicht bij incasso van auteursrechten heeft geconstateerd dat zich problemen voordoen bij de onderhandelingen over en de incasso van auteurs- en nabuurrechtelijke vergoedingen voor het gebruik van muziekrechten (BUMA, resp. SENA). De problemen ontstaan doordat moet worden onderhandeld met twee verschillende organisaties en er sprake is van afzonderlijke, op basis van verschillende parameters opgestelde facturen en verschillende betaaladressen. De werkgroep beveelt aan de twee betrokken organisaties een beperkte periode te gunnen om de problemen door verdergaande samenwerking op te lossen. Indien resultaat uitblijft, dient een wettelijke regeling te worden getroffen.

Het toezicht is onoverzichtelijk geregeld: voor elk geval is er een aparte toezichthouder met eigen kenmerken. De werkgroep beveelt aan de toezichthouders samen te voegen tot één centraal college van toezicht. Daarbij moet overigens nog worden bekeken welke relatie met het mededingingstoezicht moet worden gelegd. De kosten van het toezicht dienen volgens de werkgroep voor rekening van de betrokken organisaties te komen.

De werkgroep ziet geen noodzaak voor overheidsgoedkeuring van de repartitiereglementen van incasso-organisaties. Een representatieve samenstelling van de organisaties en een adequate geschillenregeling acht zij voldoende als waarborg voor een evenwichtige besluitvorming over de verdeling van de vergoedingen door de organisaties zelf.

Het kabinet neemt de voorstellen van de werkgroep over. De twee bedoelde organisaties zullen worden aangespoord om de verdergaande samenwerking binnen één jaar gerealiseerd te hebben. Indien samenwerking uitblijft, zal een wettelijke regeling worden getroffen. Ter zake van de instelling van het centraal college van toezicht en het vervallen van het goedkeuringsvereiste voor de repartitiereglementen zal op korte termijn een wetsvoorstel worden voorbereid.

Elektronisch verrichten van rechtshandelingen

Voordelen van elektronische communicatie zijn dat de communicatie sneller kan verlopen, met minder administratieve lasten gepaard gaat, tot een grotere toegankelijkheid van informatie leidt en, ten slotte, tot de mogelijkheid de burger veel directer te benaderen dan nu het geval is. Deze voordelen kunnen beter worden benut indien rechtshandelingen waarvoor vormvereisten gelden (zoals het vereiste van een schriftelijk stuk, de bekendmaking in een dagblad of verschijnen voor de notaris) ook elektronisch kunnen worden verricht. De werkgroep heeft deze vraag onderzocht.

Alternatieven dienen te voldoen aan waarborgen wat betreft integriteit, controleerbaarheid, vrijwilligheid, vertrouwelijkheid en beschikbaarheid. De werkgroep heeft de vormvereisten onderzocht en concludeert dat ze niet in een één op één relatie vertaald kunnen worden naar de elektronische wereld. Dat wil overigens niet zeggen dat andere gegevensdragers, mits met voldoende waarborgen omkleed, in de toekomst niet ook deze functie kunnen gaan vervullen.

De werkgroep stelt in concreto voor:

– zelfregulering door de marktpartijen bij de communicatiefunctie van elektronische middelen, bij gesloten systemen en bij professionele partijen;

– wetgeving in de vorm van experimenteerbepalingen, die in elk geval de waarborgen dienen te bevatten die in het functionele toetsingskader van de werkgroep zijn ontwikkeld. Indien mogelijk, is het wenselijk te volstaan met de opname van een algemene experimenteerbepaling in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Mocht hiermee voor specifieke rechtshandelingen niet volstaan kunnen worden, dan zullen aparte experimenteerbepalingen in afzonderlijke wetten dienen te worden opgenomen;

– het instellen van een afkoelingsperiode of een vorm van bedenktijd, bijvoorbeeld door aanpassing van het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel (nr. 23 095) inzake de koop van een onroerende zaak, in die zin dat de consument in de obligatoire fase van de rechtshandeling ook bij gebruik van elektronische middelen een bedenktijd krijgt.

Het kabinet neemt de voorstellen over.

Wet Toegang Ziektekostenverzekering

In de Wet Toegang Ziektekostenverzekering (WTZ) zit ca 15% van de particulier verzekerden, samen goed voor bijna 35% van de kosten van alle particulier verzekerden. 65-plussers vormen de belangrijkste groep in de WTZ. Een groot deel van de stijging van de zorgkosten die het gevolg zijn van de vergrijzing drukt derhalve op de WTZ. De invoering van risicodragendheid in de WTZ beoogt de verzekeraars aan te zetten doelmatiger met de zorg voor WTZ-verzekerden om te gaan en draagt daarmee bij aan het in stand kunnen houden van de WTZ als volwaardig vangnet voor de particuliere markt.

De werkgroep heeft een aantal mogelijkheden voor invoering van risicodragendheid in de WTZ geanalyseerd. Zij stelt vast dat invoering van risicodragendheid voor verzekeraars in de WTZ het beste kan plaatsvinden door een risicovergoeding in te voeren met daarnaast een vergoeding voor gemaakte kosten boven een grensbedrag. Een risicovergoeding is een vergoeding op basis van het gezondheidsrisico van verzekerden (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht) en wordt toegekend ongeacht de werkelijke kosten. Risicovergoedingen corrigeren voor bestandsverschillen tussen verzekeraars. Verzekeraars kunnen door doelmatig gedrag winst maken op de WTZ. Dit kan worden vertaald in lagere premies en/of betere zorg.

Een goed werkend systeem van risicovergoedingen is echter nog niet voorhanden. Daarom beveelt de werkgroep aan naast een risicovergoeding, verzekeraars ook de kosten boven een bepaald grensbedrag te vergoeden. Hierdoor worden de mogelijke negatieve effecten van een nog niet helemaal goed werkend systeem van risicovergoedingen opgevangen.

Of risicodragendheid ook daadwerkelijk moet worden ingevoerd in de WTZ is een afweging waarbij het bredere volksgezondheidsbeleid een rol speelt en de aan invoering van risicodragendheid verbonden risico's en onzekerheden moeten worden afgewogen. Het is niet aan het huidige kabinet deze afweging te maken. Het advies kan evenwel worden betrokken bij de besprekingen in het kader van de kabinetsformatie.

Vergunningprocedures bij bedrijfsvestiging

De werkgroep heeft mogelijkheden geïnventariseerd om de verlening van verschillende soorten vergunningen bij de vestiging van bedrijven beter op elkaar af te stemmen en te verbeteren wat betreft de administratieve lasten die daaruit voor het bedrijfsleven voortvloeien. Uitkomst is dat de verbeteringen in eerste instantie worden gezocht in het treffen van adequate organisatorische voorzieningen. Door een goede communicatie tussen overheid en bedrijf en tussen de overheden onderling, kan een beter verloop van het vergunningverleningsproces worden bereikt. Daarnaast zijn procedurele verbeteringen mogelijk.

De organisatie kan o.a. worden verbeterd door toepassing van kwaliteitszorg, stroomlijning van informatieverplichtingen en betere coördinatie van de handelingen achter het loket en van verschillende loketten. Ten aanzien van de procedures doet de werkgroep voorstellen om deze te harmoniseren. Het kabinet neemt de voorstellen op hoofdlijnen over. Met betrekking tot de organisatorische verbeteringen zal bestuurlijk overleg worden gevoerd om tot afspraken tussen de verschillende betrokkenen te kunnen komen over de werkwijze. De harmonisatie van procedures zal worden bezien met inachtname van de bestaande competenties.

Benzinemarkt

De benzinemarkt heeft een sterk oligopolistisch karakter. Concurrentie vindt er vooral plaats op basis van merknaam, loyaliteitssystemen en de tankshop. Op prijs wordt slechts beperkt geconcurreerd. De maatschappelijke kosten van dit gebrek aan prijsconcurrentie kunnen op enkele honderden miljoenen jaarlijks worden berekend. De werkgroep Benzinemarkt heeft in de eerste fase van het project, die is gericht op de situatie op het hoofdwegennet, aanbevelingen gedaan voor het verruimen van de toetredingsmogelijkheden voor nieuwkomers en het bevorderen van de prijsconcurrentie op de benzinemarkt.

De belangrijkste aanbevelingen zijn:

– hef het afstandsstramien van 20 km voor benzinestations op;

– sta toe dat op verzorgingsplaatsen zonder andere voorziening dan de parkeerfunctie benzinestations worden gevestigd, hef de functiescheiding voor de activiteiten op verzorgingsplaatsen op, waardoor het ook voor wegrestaurants mogelijk wordt motorbrandstoffen te verkopen;

– pas de uitgifteregeling voor benzinestations aan op een wijze die nieuwe toetreders meer kans biedt dan in de huidige situatie. De lokaties moeten niet voor onbeperkte duur, maar voor een periode van 10 tot 15 jaren worden uitgegeven;

– sta toe in de nabijheid van de benzinestations langs de hoofdwegen in beperkte vorm informatie te geven over de motorbrandstofprijzen.

Met deze wijzigingen kunnen langs het hoofdwegennet uiteindelijk ca. 155 nieuwe lokaties ontstaan. Hierdoor krijgen meer partijen, zowel bestaande kleinere partijen als nieuwkomers, een ruimere kans op het verwerven van de uit te geven lokaties. De daarmee verband houdende toename van de concurrentie zal leiden tot een betere prijs/kwaliteit verhouding bij motorbrandstoffen voor de consument. Daarnaast zullen eventuele overwinsten, die verband houden met de economische waarde van de uit te geven locaties, door middel van de veiling meer dan tot nu toe neerslaan bij de overheid.

Het kabinet heeft de aanbevelingen overgenomen. In de tweede fase komt de benzinemarkt langs het onderliggende wegennet aan bod (provinciale en gemeentelijke wegen).

Andere nieuwe projecten

In februari is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het project Toezicht bij geprivatiseerde nutsvoorzieningen. In dit project is een afwegingskader ontwikkeld voor de inrichting van het toezicht op nutsvoorzieningen die meer via de markt worden voortgebracht. In de eerste plaats dient terughoudendheid te worden betracht met het instellen van sectorale toezichthouders. Voor het geval sectoraal toezicht werkelijk noodzakelijk is, worden criteria gegeven voor de onderlinge verhouding tussen het sectorspecifieke mededingingsrelevante toezicht op nutsvoorzieningen en het toezicht door de Nederlandse Mededingingsautoriteit. De voorstellen beogen te voorkomen dat in verschillende sectoren een afwijkende en onderling inconsistente interpretatie en toepassing van mededingingsrechtelijke begrippen ontstaat.

Het kabinetsstandpunt over het rapport «Zicht op toezicht» is op 14 april jl. besproken in de Tweede Kamer, waar het een breed draagvlak heeft ontmoet. De algemene uitgangspunten van het kabinetsstandpunt worden toegepast op concrete sectoren. Het kabinet constateerde eerder dat de in de voorgestelde Elektriciteitswet gemaakte keuze in overeenstemming is met het afwegingskader van het rapport. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel inmiddels aanvaard. Het voorstel voor een Telecommunicatiewet werd aangepast naar aanleiding van het oordeel over het rapport. Ook dit wetsvoorstel is inmiddels aanvaard, maar de wijziging van het kabinet naar aanleiding van het rapport is door de Tweede Kamer niet overgenomen.

Het project Stad en Regels is een samenwerkingsproject tussen het Rijk en de gemeente Den Haag. Op initiatief van de gemeente Den Haag wordt in dit project de gemeentelijke regelgeving onderzocht op mogelijkheden om de doelmatigheid en effectiviteit ervan te bevorderen. Het project zal binnen enkele weken worden afgerond.

2 Stand van zaken lopende projecten

2.1 Specifieke projecten

De 27 projecten van de eerste drie tranches zijn in een uiteenlopend stadium van realisatie. De resultaten beginnen te komen. Zeven projecten zijn grotendeels voltooid of zullen naar verwachting nog voor de zomer zijn afgerond:

box 1 «Eindprodukten»

– de Winkeltijdenwet is sinds juni 1996 in werking, waardoor de consument meer mogelijkheden heeft om buiten kantooruren en op zondag boodschappen te doen;

– het project domeinmonopolie Advocatuur heeft geleid tot het intrekken van het calculatieschema en tot ruimere mogelijkheden voor juristen in dienstbetrekking om als advocaat op te treden;

– het Arbeidstijdenbesluit wegvervoer zal zomer dit jaar in werking treden. De regels voor rij- en rusttijden in het vervoer zullen dan beter zijn afgestemd op de ontwikkelingen in het vervoer en zullen beter te handhaven zijn;

– het project Kwaliteit van de EG regelgeving heeft ertoe geleid dat het onderwerp hoger op de agenda in Brussel is gekomen en dat daar nieuwe initiatieven zijn genomen om de kwaliteit van de EG-regelgeving te verbeteren;

– de uitkomst van het project Wet Geluidhinder, een meer decentrale opzet van het geluidhinderbeleid, is verwerkt in de beleidsnota MIG, die binnenkort bij de Tweede Kamer wordt ingediend;

– de projecten Eigen betalingen voor collectieve voorzieningen en Doorberekening handhavingskosten zijn geïmplementeerd in de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De overige projecten zijn nog niet afgerond. Verscheidene van deze projecten hebben overigens al wel tot tussenprodukten geleid (zie box 2).

box 2 «Tussenprodukten»

– in het project Normalisatie en certificatie zal op korte termijn met het bedrijfsleven een besluit worden genomen over het opstellen van een normalisatiecode;

– het project Markt en overheid heeft geleid tot het doorlichtingskader Markt en Overheid en doorlichtingsbesluiten ten aanzien van een aantal overheidsdiensten. De besluiten zijn bijgevoegd als bijlage 1;

– in het project Levensmiddelenwetgeving zijn diverse vereenvoudigingen van de regels gerealiseerd (o.m. intrekking 17 Warenwetbesluiten, 5 Landbouwkwaliteitsbesluiten inclusief de op deze besluiten gebaseerde regelingen en PBO-verordeningen. Tevens intrekking van enkele tientallen autonome PBO-verordeningen);

– in het project Specifieke Uitkeringen zijn de regelingen van de ministeries van Binnenlandse Zaken, Financiën en VWS getoetst aan het uitgangspunt van single audit. De regelingen worden thans aangepast;

– naar aanleiding van het project Bouwregelgeving is o.a. een implementatieplan conversie Bouwbesluit opgesteld;

– het kabinetsstandpunt over het project Toezicht bij geprivatiseerde nutsvoorzieningen is 14 april jl besproken in de Tweede Kamer, het ontmoette breed draagvlak;

– naar aanleiding van het project in het Preventief toezicht vennootschappen zijn de wachttijden bij het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar op redelijke termijn teruggebracht van ca. 3 maanden tot 48 uur.

Overigens treden praktijkeffecten soms al op terwijl nog geen nieuwe wetgeving van kracht is. Een voorbeeld van de hier bedoelde anticipatie-effecten is dat in de gemeente Leiden een proef is gestart met vrije tarieven voor taxi's, met als doel een grotere rol voor de taxi te bereiken in de stedelijke mobiliteit.

Voor een aantal projecten geldt dat de oogst geheel of gedeeltelijk in de volgende kabinetsperiode moet worden binnengehaald: er zit nog veel in de pijplijn. Om de oogst binnen te krijgen, zullen nog de nodige inspanningen moeten worden gepleegd. Deze inspanningen verschillen per project. In een aantal gevallen wordt het kritieke pad bepaald door het maken van nieuwe regelgeving, zoals bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Bij andere projecten hangt het af van de uitkomst van overleg in de Tweede Kamer ( Arbeidsomstandighedenwet, Assurantiebemiddeling, Taxivervoer) en het verdere wetgevingstraject dat daarop volgt. Uiteraard dienen de voorgenomen wijzigingen in de regels tot stand te komen voordat de veranderingen waarop de projecten zijn gericht ook echt een feit zijn. Weer andere projecten worden gekenmerkt door een omvangrijk meerjarig programma van uitvoeringsactiviteiten (Specifieke uitkeringen en Normalisatie en certificatie).

Het voltooien van de projecten is geen gelopen koers. Er zullen, afhankelijk van de aard van het project, nog de nodige inhoudelijke, bestuurlijke en politieke knopen moeten worden doorgehakt. Daarom zal de implementatie naar mening van het kabinet ook in de komende kabinetsperiode gerichte ambtelijke en politieke inzet en regie vergen. Als bijlage 2 is bijgevoegd een schematisch overzicht van wat in de diverse projecten reeds is bereikt en wat de doorloop is in de volgende kabinetsperiode. In paragraaf vier zijn enkele leerpunten over het implementatieproces geformuleerd. In het schema zijn ook de projecten van de vierde tranche opgenomen.

2.2 Administratieve lasten

De taakstellingen die eind 1995 zijn geformuleerd, waarmee invulling is gegeven aan de doelstelling om de administratieve lasten met 10% terug te dringen, zijn grosso modo gerealiseerd. In het afgelopen jaar zijn uitvoeringstrajecten in dat kader afgerond. Voorts zijn enkele nieuwe actielijnen tot stand gebracht.

De VNG en EZ hebben afgesproken de samenwerking ter vermindering van administratieve lasten voort te zetten. Hierbij gaat het onder meer om het identificeren en voor gebruik in gemeenten beschikbaar stellen van «best practices» op een aantal terreinen omtrent de procedure van vergunningverlening bij het starten en uitbreiden van een onderneming. Een verdere integrale aanpak op gemeentelijk niveau vereist waarschijnlijk ook het nodige op het niveau van de rijksregelgeving. Hier zullen EZ en VNG de betrokken departementen benaderen om te bezien welke wijzigingen in wet- en regelgeving wenselijk en mogelijk zijn. Met het IPO is afgesproken samen acties uit te voeren om administratieve lasten van provinciale (uitvoering van) milieuregelgeving te verminderen.

In de volgende kabinetsperiode zal een verdere, aanzienlijke reductie van de administratieve lastendruk moeten worden bereikt. In de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Economische Zaken over administratieve lasten1 wordt de Kamer geïnformeerd over acties die ertoe moeten leiden dat het volgende kabinet een goed onderbouwd besluit hierover zal kunnen nemen. Onder andere wordt in de brief uiteengezet dat een commissie uit het bedrijfsleven zal worden ingesteld die wordt gevraagd over een half jaar advies uit te brengen over nadere mogelijkheden om de administratieve lastendruk terug te brengen en over de aanpak die daarbij kan worden gevolgd. Voorts wordt de haalbaarheid onderzocht van een aantal veelbelovende nieuwe activiteiten waarmee de informatieverplichtingen door toepassing van ICT en door standaardisering van begrippen en formulieren kunnen worden teruggedrongen en aan het invoeren van een zogenoemde «proeftuin», een aanpak waarbij in speciale gevallen, voordat een wet wordt vastgesteld, samen met bedrijven wordt gekeken naar de administratieve lasten die uit de wet voortvloeien. De brief bespreekt tenslotte de merites van de definitie en enkele kwantitatieve aspecten van de administratieve lasten.

2.3 Voorgenomen regelgeving

Om te voorkomen dat in het MDW-kader wordt «gedweild met de kraan open», worden in het onderdeel voorgenomen regelgeving in een zo vroeg mogelijk stadium van het ontstaansproces van nieuwe regelgeving de effecten in kaart gebracht voor het bedrijfsleven, voor het milieu en wat betreft uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De interdepartementale werkgroep voorgenomen regelgeving (WVR) heeft een belangrijke rol bij de selectie van regelingen die moeten worden getoetst en bij de selectie van de vragen omtrent de te verwachten neveneffecten van de concrete regeling die de departementen in de toelichting van de regeling moeten beantwoorden. De geselecteerde regelingen en de erbij behorende vragen staan vermeld op het regelgevingsoverzicht, dat periodiek wordt vastgesteld.

Het eerste regelgevingsoverzicht, van oktober 1995, bevatte 59 regelingen met substantiële effecten voor het bedrijfsleven, het milieu en de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarna is het overzicht zeven keer geactualiseerd. In totaal hebben de departementen voor ruim 80 dossiers effecten in beeld gebracht. De aanpak heeft ertoe geleid dat nu daadwerkelijk de effecten van nieuwe regelgeving in beeld worden gebracht. De obligate standaardzin «deze regeling heeft acceptabele gevolgen voor het milieu of het bedrijfsleven» komt niet meer voor. De toelichting bevat nu vaak één of meerdere paragrafen over de effecten.

De eerste tijd heeft bij het in beeld brengen van effecten sterk het accent op regelgeving gelegen. In de praktijk komt het echter nogal eens voor dat in beleidsnota's die met de Tweede Kamer worden besproken wetgevingsvoornemens zijn opgenomen en dat feitelijk wordt besloten deze wetgeving te gaan maken, terwijl de (neven)effecten van de er uit voortvloeiende regelgeving niet in beeld zijn gebracht. Dit daarna alsnog te doen, wordt als overbodig en als mosterd na de maaltijd ervaren. Daarom wordt in de WVR ook aandacht besteed aan de (neven)effecten van beleidsnota's die de aard en de inhoud van toekomstige regelgeving vastleggen.

De WVR kan besluiten voor grote of ingewikkelde dossiers een speciale werkgroep in te stellen, die deze dossiers ten aanzien van de bovenbedoelde effecten gaat bestuderen. Met deze werkwijze is ervaring opgedaan met de Drank- en Horecawet. In de voorbereiding van het wetsvoorstel en de discussie met de Kamer over het wetsvoorstel is de informatie die op deze wijze naar boven is gebracht, een nuttige aanvulling van het dossier gebleken. Thans wordt het wetsvoorstel BIBOB (Wet bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur) op deze manier behandeld.

3 Een blik over de grens

De OESO heeft vorig jaar zomer gerapporteerd over regulatory reform. Uit de rapportage blijkt dat de meeste landen die zijn aangesloten bij de OESO aandacht geven aan regulatory reform en daarvoor ook organisatorische voorzieningen hebben getroffen. De aanpak die Nederland volgt, voldoet in grote lijnen aan de aanbevelingen die de OESO daarvoor doet1. Leerpunt voor het Nederlandse model is dat wanneer MDW in de volgende kabinetsperiode wordt voortgezet, het politiek commitment voor het project moet worden herbevestigd. Les 1 van de OESO is overigens dat regulatory reform een continue activiteit is.

Thans is de follow-up van het OESO-project regulatory reform gaande. In dat verband zal een aantal OESO landen aan een review door het OESO secretariaat worden onderworpen. Op dit moment wordt Nederland als eerste land in deze review beoordeeld. De bedoeling is dat na de zomer wordt gerapporteerd.

In Brussels kader zijn activiteiten gaande die mede voortkomen uit het project Kwaliteit EG regelgeving en de conferentie in 1997 in Scheveningen over «The quality of European and national legislation and the internal market». Een inter-institutionele werkgroep bestaande uit de juridische diensten van de Europese instellingen is bezig met de voorbereiding van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de kwaliteit van de EG-regelgeving, neer te leggen in een inter-institutioneel akkoord. Ter voorbereiding van de inbreng van de Raad is door Coreper een ad hoc werkgroep ingesteld, bestaande uit deskundigen vanuit de lidstaten.

Het doel van de SLIM-operatie, die in 1996 van start is gegaan, is vereenvoudiging van EG-regelgeving. Voor elke SLIM-fase wordt door de Europese Commissie een aantal sectoren geselecteerd, waarvan bekend is dat het bedrijfsleven en andere belanghebbenden daar problemen ondervinden met de EG-regelgeving. Vervolgens worden teams ingesteld die deze sectoren onderzoeken en aanbevelingen formuleren. De lid-staten kunnen kandidaten voor de SLIM-teams voordragen. Op basis van de werkzaamheden van de SLIM-teams komt de Commissie met voorstellen tot aanpassing van de desbetreffende EG-regelgeving. Er wordt gekeken naar de EG-regelgeving op de volgende terreinen:

– 1e fase (1996): Intrastat, bouwproducten, wederzijdse erkenning van diploma's, siergewassen;

– 2e fase (1997): BTW, meststoffen, gecombineerde nomenclatuur voor de buitenlandse handel, bankdiensten;

– 3e fase (1998): electromagnetische compatibiliteit, verzekeringen, sociale zekerheidsrechten.

De SLIM-teams hebben aanbevelingen geformuleerd voor de terreinen die onder de eerste en de tweede fase vallen. Op de terreinen uit de eerste fase (m.u.v. bouwproducten) heeft de Commissie al voorstellen ingediend. Naar verwachting zal de Commissie op korte termijn met voorstellen komen met betrekking tot de onderwerpen uit de tweede fase.

In de Interne Marktraad is ten behoeve van een grotere politieke sturing van het proces afgesproken dat de Commissie-voorstellen eerst in de Raad worden besproken voordat zij op expert-niveau zullen worden behandeld.

Met betrekking tot de onderwerpen van de derde fase zijn recentelijk de teams ingesteld.

Nieuwe initiatieven naast SLIM om een verbetering van de kwaliteit van wetgeving en met name een verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te bewerkstelligen, zijn de instelling door de Commissie van een Business Environment Task force (BEST) en het voorstel voor een European Business panel. BEST zal voor de Europese Raad te Cardiff aanbevelingen uitbrengen. Deze zullen in elk geval betrekking hebben op een aantal specifieke gebieden, te weten arbeidsrechtelijke wetgeving, onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, financiering en administratieve belemmeringen. Volgens BEST zou verbetering van de kwaliteit van wetgeving onder meer moeten worden bewerkstelligd door gerichte toetsing van Commissievoorstellen en standaardisering van procedures op Europees niveau.

Engeland heeft gedurende zijn voorzitterschap van de EU – als vervolg op het congres dat Nederland in 1994 over dit onderwerp heeft opgezet- een congres georganiseerd met als titel «Better Government: more effective regulation». Vertegenwoordigers van departementen van een groot aantal lidstaten, van ondernemersorganisaties waaronder het midden-en kleinbedrijf, hebben aan dit congres deelgenomen. Een belangrijke conclusie is dat lidstaten geen extra lasten en mogelijke belemmeringen voor o.a. het bedrijfsleven mogen toevoegen door bij het implementeren van EU- regelgeving een extra kop («goldplating») op een regeling te zetten.

4 Reflectie op procesaanpak en conceptueel kader

In de MDW-operatie is veel ervaring opgedaan met de aanpak van «regulatory reform». De OESO maakt, zoals gezegd, een diepgaande evaluatie van het MDW instrument. De uitkomsten worden na de zomer verwacht. Het kabinet vindt het evenwel nuttig vooruitlopend hierop enkele zijns inziens waardevolle ervaringen ten aanzien van de conceptuele en procesmatige aanpak die zijn opgedaan, op te tekenen.

4.1 Reflectie op procesaanpak

Projectmatige aanpak

In MDW-kader is een zware inzet gepleegd in de projectmatige benadering van de aanpassing van wetgeving. De gedachte die tot deze benadering heeft geleid, is dat een gerichte inzet van menskracht en ambtelijke en politieke regie op een goed afgebakend terrein binnen een strak tijdskader, voorkomt dat aanpassingsprocessen te breed uitwaaieren en te lang gaan duren. Deze gedachte is naar het oordeel van het kabinet uitgekomen. En er is met een gerichte inzet van de inspanningen enorm veel in gang gezet en bereikt. Door de projectmatige benadering wordt meer afstand tot de status quo verkregen. Zo komen nieuwe oplossingen en instrumenten eerder in beeld, kunnen ervaringen op andere beleidsterreinen beter worden benut, succesformules worden gekopieerd, hoeven oplossingen niet opnieuw te worden bedacht.

Onthechte aanpak werkt, maar het proces moet wel transparant zijn

De werkgroepen hebben in een onthechte setting voorstellen kunnen ontwikkelen. Ze werden aangestuurd door onafhankelijke voorzitters. Deze «broedende kip»-aanpak heeft ertoe bijgedragen dat vernieuwende oplossingsrichtingen aan bod konden komen, ook in het geval dat deze minder aantrekkelijk waren voor specifieke belangengroeperingen. En deze ontkokerde aanpak heeft het voordeel dat kritischer wordt bezien waarom algemene regels niet kunnen volstaan. Het kabinet meent daarom dat deze aanpak voor het doorlichten van regelgeving goed werkt.

De onthechtheid schiet overigens zijn doel voorbij indien belanghebbenden daardoor niet meer goed weten wat hen te wachten staat. De aanpak moet en mag onthecht zijn, maar er dient zorgvuldig te worden uitgelegd met welke opdracht wordt gewerkt, welke werkwijze wordt gevolgd en welke planning wordt nagestreefd. Met het oog op een grotere transparantie is bij de laatste tranche al een aantal maatregelen genomen, maar in dit opzicht is verdere verbetering van de procesaanpak wenselijk.

Implementatie

Er zit bij de meeste projecten een behoorlijke periode tussen het kabinetsbesluit om iets te gaan doen en de feitelijke realisatie in de vorm van wetgeving of andere eindprodukten. De implementatieduur is op het oog erg lang, maar is toch naar het oordeel van het kabinet in de meeste gevallen wel reëel. Veel tijd gaat zitten in het overleg met bestuurlijke en sociale partners of met sectoren in het bedrijfsleven, en dat moet zorgvuldig worden gevoerd. Winst zou evenwel mogelijk zijn, met behoud van de vereiste zorgvuldigheid naar maatschappelijke sectoren, indien steeds zo concreet mogelijke implementatieplannen ter uitwerking van het desbetreffende kabinetsstandpunt worden opgesteld en openbaar gemaakt, zoals onder andere in het project Levensmiddelenwetgeving is gebeurd. Hierdoor wordt beter zichtbaar welke tussenstappen moeten worden bereikt, waardoor het implementatietraject meer transparant en controleerbaar wordt gemaakt. Ook verdient een meer projectmatige aanpak tijdens de implementatiefase aanbeveling1.

4.2 Reflectie op conceptueel kader

Koppeling economische en juridische invalshoek

Bij de start van de operatie werden drie doelen geformuleerd:

– versterken van de economie, door bevordering van de concurrentie;

– vermindering en vereenvoudiging van regelgeving;

– verbetering van de kwaliteit van de wetgeving, m.n. de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en vergroting van de consistentie en transparantie.

Het onderling betrekken van deze doelstellingen, van de economische en de juridische invalshoek, is naar het oordeel van het kabinet vruchtbaar gebleken. Ze blijken sterk met elkaar samen te hangen. Bevordering van de concurrentie wordt vaak mede gestimuleerd door de vereenvoudiging van de regelgeving. De kwaliteit van de regelgeving kan vaak worden bevorderd door in een bepaald beleidsterrein gebruik te maken van marktinstrumenten. De verbetering van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van regelgeving komt ook de eerlijke concurrentie ten goede. In de verschillende projecten zijn accentverschillen waar te nemen, in de zin dat in sommige projecten de concurrentie centraal staat en in andere de vermindering van de belasting door regelgeving en in weer andere de consistentie en transparantie van de regelgeving.

Toetsingskader vrije beroepen breder toepasbaar

De regelgeving in verband met een aantal vrije beroepen is in MDW-kader doorgelicht op noodzakelijkheid en proportionaliteit. Het toetsingskader dat hiervoor is ontwikkeld in het project Domeinmonopolie Advocatuur is ook toegepast bij de gerechtsdeurwaarders, de accountants, de assurantiebemiddelaars, makelaars en loodsen. Het toetsingskader houdt in dat wordt gekeken of:

– de regels van het domeinmonopolie nog wel noodzakelijk en proportioneel zijn;

– de verordenende taak en bevoegdheid van de beroepsorganisatie voldoende zijn afgebakend en gelimiteerd;

– de interne gedrags- en beroepsregels nog wel noodzakelijk zijn en de concurrentie niet onnodig belemmeren.

Het toetsingskader is volgens het kabinet ook geschikt om te worden toegepast bij de beoordeling van de beroepsregels van andere vrije beroepsbeoefenaren.

Lichte instrumenten van regulering beter dan zware

In de dereguleringsprojecten – of beter, herreguleringsprojecten – die zijn uitgevoerd, is een kritische, zakelijke aanpak nagestreefd. De uitgangspunten van de nota «Zicht op wetgeving» (o.a. evenredigheid, noodzaak, proportionaliteit) zijn gelegd naast de oorspronkelijke doelstellingen van de wetgeving. Vervolgens is gekeken is of de wet nog werkt gelet op de oorspronkelijke doelstellingen. Daarna is bezien op welke wijze datgene dat blijvend van belang is, zo goed mogelijk kan worden geïnstrumenteerd, hetzij door middel van wetgeving, hetzij door gebruik te maken van andere sturingsinstrumenten, bijvoorbeeld certificering. Het middel dat het doel op minst ingrijpende wijze binnen bereik brengt, heeft de voorkeur. Deze aanpak is onder andere gevolgd in de projecten Winkeltijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet, Taxivervoer, Levensmiddelenwetgeving, Makelaars en Normalisatie en certificatie.

Doelvoorschriften beter dan middelvoorschriften

In zijn algemeenheid zijn doelvoorschriften minder belastend voor de betrokkenen dan middelvoorschriften. Een doelvoorschrift laat immers meer wegen open om het gestelde doel te behalen. De voordelen van doelvoorschriften boven middelvoorschriften komen vooral naar voren in de rapportages van de MDW-werkgroepen Normalisatie en certificatie, Levensmiddelenwetgeving, Arbowetgeving en Produktwetgeving.

Algemene regels beter dan vergunningsplicht

Naar aanleiding van het project Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt thans gewerkt aan het opstellen van algemene regels die de vergunningplicht uit hoofde van de Wet Milieubeheer vervangen. Ook wordt de vergunningplicht uit hoofde van de WVO verder door algemene regels vervangen. Het uitgangspunt dat instrumenten van overheidsinterventie niet zwaarder mogen zijn dan strikt nodig is, brengt met zich dat eerst moet worden nagegaan of het gewenste doel kan worden bereikt door algemene regels, op de naleving waarvan repressief toezicht kan worden uitgeoefend. Als het nodig is in individuele gevallen direct na te kunnen gaan of de regels worden nageleefd, kan, als volgende stap, een meldingsplicht worden overwogen. Pas als dit niet toereikend is, moet een vergunningplicht worden overwogen, waarmee preventief toezicht kan worden uitgeoefend. Dit is met name aan de orde als een individuele afweging van belangen nodig is en als het nodig is individuele gedragingen of handelingen door individuele voorschriften te reguleren en daarop toezicht te houden.

Vormen van handhaving

Om te bereiken dat regels worden nageleefd, is het gewenst steeds na te gaan welke middelen het minst belastend en het meest effectief zijn. In MDW-projecten zijn diverse mogelijkheden verkend. Als uitgangspunt geldt dat het zelfregulerend vermogen van burgers en bedrijven zoveel mogelijk moet worden benut. Dit betekent in de praktijk dat, in volgorde van oplopende zwaarte, de volgende mogelijkheden moeten worden nagegaan:

– de inzet van laagdrempelige geschillenregelingen; voorbereidingen daartoe worden o.a. getroffen inzake tarieven bij de advocatuur en de assurantiebemiddeling;

– het benutten van civielrechtelijke aansprakelijkheid;

– het gebruik van tuchtrecht, m.n. als het gaat om de kwaliteit van de beroepsuitoefening, dit middel wordt o.m. bij de gerechtsdeurwaarders ingezet;

– bestuursrechtelijke handhaving door boeten, maatregelen en dwangmiddelen;

– strafrechtelijke handhaving als middel, als andere doelen niet toereikend of passend zijn.

Het kabinet meent, ter afsluiting, dat de hiergenoemde leerpunten ook in de toekomst bruikbaar zijn en hun nut zullen kunnen afwerpen bij het verbeteren van de regelgeving.

BIJLAGE 1 Implementatie eerste lijn Markt en Overheid

1. Inleiding

Op 4 februari is de Tweede Kamer door middel van een brief van de Minister van Economische Zaken en Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste lijn toetsingen in het kader van het project Markt en Overheid. In deze brief heeft het kabinet op basis van de beoordeling van het normenkader van de werkgroep Markt en Overheid een aantal besluiten genomen (zie Tweede Kamer, 1996/97, 24 036, nr. 78). Tevens is aangegeven dat het kabinet de implementatietrajecten in kaart zal brengen en deze – mede gelet op de financiële en organisatorische consequenties – in de tijd zal uitzetten.

2. Implementatietrajecten

In de eerste lijn zijn in totaal 10 ambtelijke diensten van EZ, Financiën, Defensie en VROM geanalyseerd. Over de EVD zijn geen aanbevelingen gedaan. Eveneens in het kader van de eerste lijn is een aantal overheidsbedrijven op het terrein van Financiën (Bank Nederlandse Gemeenten NV (BNG) en Waterschapsbank NV (NWB)) en EZ (energiedistributie-bedrijven) doorgelicht1.

In het navolgende worden de afzonderlijke implementatietrajecten geschetst. Tevens wordt ingegaan op de implementatietrajecten voor het KNMI en de NV Databank, waarin het vakdepartement het normenkader van de werkgroep Markt en Overheid heeft toegepast. Gelet op de samenhang met projecten in de tweede lijn wordt over de NWB en de BNG gerapporteerd in het kader van de tweede lijns doorlichting.

2.1. Senter

1. Met betrekking tot de opdrachten die Senter uitvoert voor de EG/EU zal het instellingsbesluit van het agentschap volgens planning per 1 juni 1998 worden gewijzigd.

2. Senter zal geen nieuwe projectbeoordelingen meer uitvoeren voor de Stichting Technologie Rating. Tevens zal Senter nog voor juni 1998 iedere betrokkenheid bij de Technologie Rating beëindigen. Lopende contracten voor het uitvoeren van projectbeoordelingen voor andere organisaties zullen nog worden nagekomen. Voor projectbeoordelingen in het kader van de Twente-regeling en de SWG geldt dat hiervoor contractuele verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot het beheer van de projecten. Dit beheer zal daarna tot een maximum van vier jaar door Senter worden uitgevoerd.

3. Zowel de helpdesk/juridische ondersteuning als de secretariaatswerkzaamheden voor Energiened zal Senter voor 31-12-1998 beëindigen. Het contract voor service-activiteiten ten behoeve van Helpdesk Energiebesparingsfonds zal na 1998 niet worden verlengd.

4. Senter zal het gebruik van databestanden verkregen uit de uitvoering van de huidige opdrachten, met name de WVA/WBSO, in overeenstemming brengen met de gedragsregels, die voortkomen uit de tweede lijns analyse in het kader van de implementatie Markt en Overheid naar het gebruik van publieke gegevensbestanden en het kabinetsstandpunt in deze.

2.2. CPB

1. Voor de aanpassing van de wettelijke taak van het CPB wordt verwezen naar het Protocol voor de planbureaufuncties van CPB, RIVM, RPD en SCP, zoals vastgesteld in de Ministerraad (planning in overleg, griffienr. 116 317). Wat het CPB betreft volgt een specifieke Aanwijzing door de Minister van Economische Zaken.

2. Het CPB zal de aanvullende projecten, die geen betrekking hebben op de markt voor tweeden, instellingen van de EU of OESO, beëindigen. Met ingang van dit jaar voert het CPB geen nieuwe projecten meer uit voor derden, tenzij deze expliciet onderdeel uitmaken van de publieke taak.

3. Bij het uitvoeren van opdrachten voor de EU of OESO, die zijn verkregen in open tendering, zal het CPB de gedragsregels hanteren die zij ook nu reeds hanteert voor deze opdrachten. Met ingang van dit jaar hanteert het CPB bovendien een aparte projectadministratie.

2.3 CBS

1. Voor het uitvoeren van projecten voor internationale organisaties als de EU, die worden verkregen in open tendering, zal het CBS voor 1 juli 1998 nadere gedragsregels uitwerken.

2. In overleg met EZ zal worden bepaald of de door het CBS gehanteerde gedragsregels met betrekking tot het gebruik van publieke gegevens door derden voldoen aan de aanzet tot kaderstelling, zoals deze voortkomt uit de tweede lijns analyse van het gebruik van publieke gegevensbestanden in het kader van de implementatie Markt en Overheid. Deze toets zal voor 1 juli 1998 zijn afgerond, waarna nader zal worden bepaald welke acties daaruit voortvloeien.

3. De deelname aan de cursus Multivariate Technieken zal worden beperkt tot opdrachtgevers behorend tot de Rijksoverheid, internationale organisaties als de EU en afnemers van microbestanden.

4. Wat betreft de consultancy op steekproefgebied zal het CBS op korte termijn in een marktanalyse aangeven in hoeverre marktpartijen in staat zijn deze activiteit van het CBS over te nemen. Het streven is erop gericht dit onderzoek voor 1 juli 1998 af te ronden. Waar deze activiteit in concurrentie wordt verricht met derden, zal het CBS deze activiteit voor andere opdrachtgevers dan de Rijksoverheid en internationale organisaties als de EU of afnemers van micro-bestanden beëindigen.

5. Aan de CCS zal gevraagd worden om op korte termijn te onderzoeken in hoeverre de exploitatie van software die het CBS ontwikkelt voor zijn publieke taak, verbonden is met de communicatie met zusterinstellingen van het CBS in de EU en daarbuiten. Deze resultaten zullen met EZ worden besproken. Indien blijkt dat de exploitatie van software door marktpartijen mogelijk is, zal het CBS dienovereenkomstig handelen. Het streven is erop gericht deze exercitie voor 1 juli 1998 af te ronden.

2.4. BIE (Bureau voor Industrieel Eigendom)

1. BIE zal de databestanden ter uitvoering van zijn verspreidingstaak in overeenstemming brengen met de gedragsregels, waardoor verstrekking op non-discriminatoire wijze plaatsvindt en alle afnemers onder uniforme voorwaarden toegang krijgen tot de informatie. Tevens zal BIE geen bewerkingen uitvoeren buiten de grenzen van de opgedragen taken.

2. BIE zal de huidige activiteiten voor de Stichting Technology Rating niet meer uitvoeren. Reeds lopende contracten zullen worden nagekomen (maximale doorlooptijd van twee jaar).

2.5. De Belastingdienst

1. Op 27 oktober 1997 heeft de Staatssecretaris van Financiën in een brief aan de Vaste Kamercommissie voor Financiën de criteria voor het ondersteunen van niet-commerciële organisaties bij het gebruik van digitale hulpmiddelen geformuleerd (25 600-IXB, nr. 9). Voor het ter beschikking stellen van computers in het kader van de electronische hulp bij aangifte komen in aanmerking niet-commerciële organisaties met traditie en ervaring in de fiscale rechtshulpverlening, die ondersteuningsactiviteiten van een zekere schaalgrootte verrichten. Op 21 januari 1998 is deze brief besproken in de Vaste Kamercommissie voor Financiën en is met de betreffende criteria ingestemd (25 600-IXB, nr. 17).

2.6. Dienst der Domeinen

1. Het beheer van onroerende zaken zal de Dienst der Domeinen opnemen als onderdeel van de publieke taak door het Besluit beheer overtollige rijksgoederen aan te passen. Tevens zal de Dienst het verrichten van deze activiteiten afzonderlijk administreren, waarbij een volledige kostentoerekening zal worden toegepast. Deze aanpassing zullen voor het einde van 1998 zijn gerealiseerd.

2. Momenteel verricht de Dienst der Domeinen een strategie-onderzoek naar het beheer van roerende zaken door de afdeling Roerende Zaken. Dit onderzoek zal in april/mei a.s. zijn afgerond. Wanneer door middel van een expliciet politiek besluit wordt besloten om de afdeling Roerende Zaken van de Directie Domeinen onder concurrentie te plaatsen zullen – in de ontwikkelingsfase hiernaar toe – in overleg met EZ gedragsregels worden uitgewerkt. Tot aan dit moment zullen eveneens gedragsregels ter voorkoming van concurrentieverstoring gelden.

2.7. Defensievliegvelden

1. Het civiel medegebruik kan op basis van de Luchtvaartwet worden gerekend tot de publieke taak van militaire vliegvelden. Aanpassing van de restcapaciteit op verzoek van civiele medegebruikers vergt een expliciet politiek besluit van het kabinet. Het verrichten van deze activiteiten zal Defensie afzonderlijk administreren. Tevens zal een volledige kostentoerekening plaatsvinden.

2. Defensie ontwikkelt momenteel interne regelgeving voor recreatief civiel medegebruik van militaire vliegvelden binnen de kaders van militair maatschappelijke dienstverlening. Deze regelgeving zal eind juni 1998 gereed zijn. Het recreatief civiel medegebruik op grond van ondeelbare minimumcapaciteit zal afzonderlijk worden geadministreerd, zodat een duidelijk beeld ontstaat van interne middelenstromen en waarbij een volledige kostentoerekening zal plaatsvinden.

2.8 Instituut Defensie Leergangen

Defensie zal nader omschrijven aan welke gelieerde organisaties met een defensiebelang, IDL congresruimtes ter beschikking mag stellen. Hierop zal de taakomschrijving voor 1 juni 1998 worden aangepast. Het verhuren van congresruimten, anders dan in dit verband, zal alleen in het kader van de uitzonderingsgrond restcapaciteit, mogelijk zijn. De daarvoor benodigde personele inzet zal begrensd worden tot de voor de publieke taakverrichting noodzakelijke ondersteuning. IDL zal het beschikbaar stellen van restcapaciteit afzonderlijk administreren, zodat een duidelijk beeld ontstaat van interne middelenstromen en waarbij een volledige kostentoerekening zal plaatsvinden.

2.9. Rijksgebouwendienst

1. De aanbevelingen t.a.v. verhuur van monumenten, tijdelijke leegstand en permanente deelverhuur worden reeds toegepast, maar vereisen nog een nadere toets in hoeverre de huidige praktijk en interne Rgd-gedragsregels in overeenstemming zijn met de precieze formulering van de Aanwijzingen voor de Rijksdienst.

2. Inzake de aanbeveling «opnieuw te bepalen voor welke categorieën, organisaties de huisvestings- en/of adviesplicht van kracht is» zijn de volgende acties gestart:

– overleg inzake afbakening «publieke taken» met terzake deskundige medewerkers van de afdeling Bestuurszaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken

– overleg inzake afbakening «publieke taken» met medewerkers van het Interdepartementaal Begeleidingsteam Verzelfstandigingen (koppeling met interne verzelfstandiging Rgd)

– ontwikkelen van een interne beleidslijn terzake op basis van de aanbevelingen vindt de komende periode plaats;

– overleg met het Ministerie van Economische Zaken.

Deze acties zullen resulteren in een nieuw KB, dat in januari 1999 beschikbaar is.

2.10. Energiedistributiebedrijven

1. Er zullen gedragsregels ter voorkoming van concurrentieverstoring worden uitgewerkt voor marktactiviteiten van edb's naast de levering van energie, die op grond van artikel 12, lid 1 WED binnen de rechtspersoon van het distributiebedrijf worden ontplooid. Bezien wordt of regeling van dit aspect kan worden meegenomen in het wetsvoorstel voor een Gaswet, waarvan behandeling in de MR is voorzien in augustus 1998. Omdat het hier mededingingsrelevante regels betreft zal de NMa met de naleving van de gedragsregels worden belast.

2. Er zal in ieder geval voor de evaluatie van de Electriciteitswet 1998 een nader onderzoek worden opgestart naar de verschillende mogelijkheden om concurrentieverstoring, als gevolg van het onderbrengen van de netwerkfunctie van iedere edb in afzonderlijke vennootschappen binnen de holding, te voorkomen.

2.11. KNMI

Ook bij de evaluatie van het agentschap KNMI is het normenkader Markt en Overheid betrokken. Op 11 december jl. is de Tweede Kamer over deze evaluatie geïnformeerd (zie TK, vergaderjaar 1997–1998, 23 673, nr. 5). Op 7 april jl. heeft de Kamer hiermee ingestemd. In de brief aan de TK is aangegeven welke taken van het KNMI beschouwd kunnen worden als commerciële nevenactiviteiten, die zullen worden afgestoten.

Tevens is een onderbouwing gegeven voor het voornemen deze commerciële nevenactiviteiten te privatiseren in een van het KNMI losstaand bedrijf en zijn randvoorwaarden meegegeven. Aangaande de financiële compensatie wordt voorgesteld voor een beperkte overgangsperiode compensatie binnen de V&W-begroting plaats te doen vinden.

Inmiddels zijn deze voornemens nader uitgewerkt in vijf verschillende deelprojecten verband houdend met een heldere omschrijving van taken en positionering van het publieke KNMI enerzijds en de voortzetting van de privatisering van bedoelde commerciële nevenactiviteiten anderzijds, te weten:

1. voorbereiding privatisering;

2. uitwerking publieke taken;

3. uitwerking onderzoekscode;

4. regelgeving en juridische consequenties;

5. positionering en aansturing.

Het streven is erop gericht de privatisering per 1 januari 1999 te realiseren. Naar verwachting zullen kabinet en parlement voor het zomerreces geïnformeerd worden over de uitwerking van de privatisering. Voor de oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon zal omstreeks die tijd een voorhangprocedure conform artikel 29 van de Comptabiliteitswet bij aanhangig worden gemaakt.

2.12. N.V. Databank

1. De N.V. Databank zal de commerciële exploitatie van informatieproducten Handelsregister en BW 2 beëindigen. Inmiddels is een implementatietraject in gang gezet en vindt overleg plaats tussen VVK en EZ over de aanpassing van de product- en tarievenlijst conform het normenkader Markt en Overheid.

2. Volgens afspraken tussen EZ en de VVK zal de N.V. Databank uiterlijk april 1998 hetzij worden afgestoten, het zij wat betreft niet-commerciële activiteiten worden geïntegreerd in de VVK-organisatie. De N.V. Databank heeft als aanzet hiertoe inmiddels haar naam gewijzigd in KvK Data.

BIJLAGE 2 Overzicht van doorloop van MDW projecten in volgende kabinetsperiode*

  in april '98 gerealiseerde tussenproduktenstand van zaken voor zomerreces '98doorloop naar volgende kabinetsperiodeverwachte datum eindprodukt
1Accountancyrapportage werkgroep IODAD (toetsingskader), implementatieplan aan Tweede Kamer aangebodeninterdepartementale werkgroep ingesteld ter uitvoering doorlichtingevaluatie en doorlichtingevaluatie voorjaar 1999 afgerond, wetswijziging eind 1999
      
2Advocatuur– verruiming praktijkuitoefening in dienstbetrekking – wetsvoorstel verhoging competentiegrenzen ingediend bij Tweede Kamer – calculatieschema ingetrokken – verordening belastingspecialisatie ingetrokken – afschaffen procuratie – herziening beroepsreglementering – aansluiting bij geschillencommissie – overige aanpassingen beroepsreglementering 
      
3Arbowetgeving– SER-advies – wetsvoorstel ingediend bij Tweede Kamer vervolg wetgevingstraject (aanpassen nadere regelgeving, arbobesluit en arboregeling)invoering wet eind 1998
      
4Assurantiebemiddelingevaluatie afgerond– voorstellen tot wijziging van 13 en 15 wabb bij RvS – wijziging 16 wabb bij TK ingediendvervolg wetgevingstraject13 en 15 wabb in werking: 2000
      
5Benzinemarkt afronding eerste fase gereedtweede fase, implementatie eerste fase 
      
6Beroepspensioenen wetsvoorstel in voorbereidingvervolg wetgevingstrajectmedio 1999
      
7Bouwregelgeving– advies Overleg Platform Bouw – experiment nieuwe aanpak sluikbouw– wijziging Woningwet RvS – implementatieplan opgesteld conversie Bouwbesluit, vergunningen op hoofdlijnen, uniformering aanvraagprocedures– wijziging Woningwet en Bouwbesluit – uitvoering implementatieplanwetgevings-consequenties: 2000
      
8Concurrentiebeding advies STAR– wetsvoorstel naar Tweede Kamer – vervolg wetgevingstrajecteerste helft 1999
      
9Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg – tariefdifferentiatie: advies gevraagd aan COTG en Zfr – fysiotherapie: experimenten lump-sum benadering in gang gezet – verbod op eigen instellingen: uitvoeringstoets gestart– toets COTG en Zfr tariefdifferentiatie – follow-up fysiotherapie – uitbreiding taak mondhygiënist – aanpassing tarieven mondzorg 
      
10Doorberekening handhavingskosten – aanbevelingen geïmplementeerd in wetgevingsbeleid  
      
11Eigen betalingen – aanbevelingen geïmplementeerd in wetgevingsbeleid – specifieke maatregelen onderdeel van sectorbeleid  
      
12Electronisch verrichten van rechtshandelingen kabinetsstandpunt bij TK ingediend– beoordeling bestaande vormvereisten – maken experimenteerbepalingen – wetsvoorstel afkoelingsperiode bij koop1999
      
13Geluidhinder beleidsnota MIG bij Tweede Kamer ingediendkamerbehandeling, implementatie MIG-traject, wetgevingsgtrajectwetsvoorstel eind 1999 gereed, nieuwe wet geluidhinderbeleid in 2002 in werking
      
14Gerechtsdeurwaarders – standplaatsenbeleid herzien – wetsvoorstel wordt voorbereidvervolg wetgevingstraject 
      
15Hoger onderwijs– wijziging WHW (aanwijzingsprocedure) – onderzoek versterking consumentenkeuze hoger onderwijs uitgevoerd– wetsvoorstel HOOP ingevoerd – convenant met veld over decentralisatie arbeidsvoorwaarden– invoering referentieen toetsingskader – richtlijn voor prijsstelling en verantwoording contractactiviteiten1998
      
16Incasso auteursrechten kabinetsstandpunt bij TK ingediend– verbetering samenwerking tussen Buma en Sena, na 1 jr. evaluatie – voorbereiden wetgeving2000
      
17Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Ivb)– Besluit wijziging Ivb in Staatsblad – wijziging 8.19 Wm bij Raad van State– voorstel wijziging Wm bij Tweede Kamer ingediend – 3 sector besluiten in staatsblad– vervolg wetgevingstraject – vervolg tot stand komen sector AMvB's– overige sector AMvB's gereed in periode 1999 – 2000
      
18Kinderopvang (p.m.)    
      
19Kwaliteit EG-regelgevingverklaring 39 bij verdrag van Amsterdamer wordt gewerkt aan interinstitutioneel akkoordverdere follow-up in EG verband 
      
20LevensmiddelenwetgevingDiverse regelingen van Rijk en PBO's afgeschaft.– deel opschoning regelgeving Rijk en PBO's gereed– opschoning rest regelgeving rijk en PBO's– opschoning regels eind 1998 voltooid
      
21Loodsen kabinetsstandpunt bij TK ingediend– implementatieplan (okt. 98) – wetgevingstraject2001
      
22Makelaars kabinetsstandpunt bij TK ingediend– wetswijzigingstraject i.v.m. afschaffen beëdiging en het titelbeschermingsartikel – totstandkoming van geschillenregeling en certificatieregeling1 januari 2000
      
23Markt en overheid– doorlichtingskader Cohen – uitkomsten doorlichting eerste lijn naar Tweede Kamer – Aanwijzingen voor de rijksdienst gereed – 2e lijns doorlichting gereed (zbo's) – derde lijn – eindperspectief 
      
24Normalisatie en certificatie – besluit samen met het bedrijfsleven over de normalisatiecode – inbedding in aanwijzingen voor de regelgeving voorbereid– uitvoering departementale projecten – wijziging aanwijzingen voor de regelgeving – follow-up normalisatiecoden.v.t.
      
25Preventief toezicht vennootschappenverklaring geen bezwaar: binnen enkele dagen– wetsvoorstel inzake afschaffing juridisch toezicht bij RvS– verklaring geen bezwaar: binnen 48 uur – wetgevingstraject 
      
26Produktwetgeving* Interdepartementale werkgroep produktwetgeving ingesteld uitvoering implementatieplan, o.a. produktwet en diverse andere maatregelenvoorstel voor (beperkte) produktwet tweede helft 1998 naar Tweede Kamer
      
27Rijtijden (Arbeidstijdenbesluit wegvervoer)SER-advies– advies Raad van State – invoering arbeidstijdenbesluit wegvervoer medio '98
      
28Specifieke uitkeringen– regelingen van BiZa, Fin en VWS doorgelicht – 10% regelingen V&W doorgelicht– 10% regelingen OCW doorgelicht toetsing overige specifieke uitkeringen2001
      
29Stad en regels kabinetsstandpunt bij TK ingedienduitvoeringstraject 
      
30Taxivervoer– wetsvoorstel ingediend bij Tweede Kamer – handhaving deels aangescherpt– aanscherping handhaving afgerond – ministeriële regeling chauffeurspas – invoering besluit Personenvervoer (vakbekwaamheid en chauffeurspas)– vervolg wetgevingstraject (evaluatie/afschaffen maximumtarief, 24-uursverplichting) – flankerende maatregelen – invoering wet in 1999 – stapsgewijze implementatie maatregelen (afschaffen vergunningen en liberalisatie tarieven)
      
31Toezicht bij geprivatiseerde nutsvoorzieningenrapport Visser (toetsingskader) bij Tweede Kamer ingediend en besproken implementatie in sectorale wetgeving 
      
32Winkeltijdenwetwet per juni 1996 in werkingevaluatie gereed  
      
33WTZ kabinetsstandpunt bij TK ingediendafhankelijk van nieuw regeerakkoord 
      
34Wet Verontreiniging Oppervlaktewaterencentraal meldpunt ingevoerdbestuurlijk overleg gaande over coördinerende rol provincie bij vergunningproceduresimplementatie in regelgeving, diverse organisatorische en bestuurlijke maatregelenmedio '99
      
35Vergunningsprocedures bedrijfsvestiging kabinetsstandpunt bij TK ingedienduitvoeringstraject 
      
36Ziekenhuiswezenimplementatieplan opgesteld;rapportage werkgroep regionale vertaling MDW-rapport (transparantie van de markt, positie verzekeraars)afhankelijk van nieuw regeerakkoord 

* Toelichting:

In de tabel is in de derde kolom aangegeven welke afgeronde tussenprodukten zijn gerealiseerd. In de vierde kolom is de stand van zaken aangegeven die wordt verwacht omstreeks het begin van het zomerreces van de Ministerraad, medio juli. Kolom 5 geeft aan welke activiteiten in de volgende kabinetsperiode nog doorlopen en kolom 6 geeft de einddatum.


XNoot
1

Voortgangsnota Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit, Brief van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Justitie d.d. 20 augustus 1997, Handelingen II 1996–1997, 24 036, nr. 54.

XNoot
2

Dit oordeel wordt gedeeld door de OESO, die schrijft dat «..the special regulatory reform project should be pursued», OECD Economic survey of the Netherlands, 1997–1998, p. 75. Het CPB verklaart het feit dat de inflatie ondanks de huidige hoogconjunctuur zo laag blijft, mede uit het «dereguleringsbeleid en de modernisering van de mededingingswetgeving». Centraal Economisch Plan 1998, p. 17.

XNoot
3

De eerstverantwoordelijke ministers informeren de Kamer zelf meer uitgebreid over deze projecten in het kabinetsstandpunt bij de werkgroeprapporten, dat separaat aan de Kamer wordt aangeboden.

XNoot
1

De implementatieplannen van de vierde tranche projecten, uitgezonderd het project Loodsen, zullen de Kamer voor de zomer worden aangeboden door de eerstverantwoordelijke ministers.

XNoot
1

Brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 april 1998.

XNoot
1

OECD Report on Regulatory Reform, 1997.

XNoot
1

De OESO vindt het wenselijk dat het implementatietraject wordt verzwaard. In het landenrapport 1998 over Nederland zegt de OESO: «The process of implementating proposals resulting from the regulatory reform Commission should be stepped up»; OECD Economic Survey of the Netherlands, 1997–1998, p. 10. Zie bijlage 2 bij deze voortgangsnota voor een overzicht van de doorloop van de diverse MDW-projecten in de volgende kabinetsperiode.

XNoot
1

In de eerste lijn zijn deze instanties groepsgewijs geanalyseerd: projectgroep 1: EVD en Senter, 2: CPB, CBS en BIE, 3: Belastingdienst en Dienst der Domeinen, 4: Defensievliegvelden en IDL, 5: RGD, 6: NWB en BNG, 7: EDB.

Naar boven