Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing van de gemeente Midden-Groningen 2024

De raad van de Gemeente Midden-Groningen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 november 2023;

 

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing van de gemeente Midden-Groningen 2024.

 

 

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan, niet zijnde ongebouwd;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;

  • d.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

 

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater;

  • c.

    het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van degene die gebruik maakt van een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Voor het gebruikersdeel wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      als een gedeelte van een perceel –niet een perceel als bedoeld in artikel 4 van deze verordening- voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

 

Artikel 4. Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 van deze verordening bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als een perceel worden aangemerkt.

 

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2.

    Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in het kalenderjaar, voorafgaand aan het belastingjaar, naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

  • 4.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die installatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het derde lid van dit artikel berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6.

    Lid 2 tot en met 5 van dit artikel zijn niet van toepassing op een perceel, dat in hoofdzaak dient tot woning.

 

Artikel 6. Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief voor het eigenarendeel bedraagt:

    • a.

      voor een perceel met een gebouwd oppervlakte: € 190,00;

    • b.

      voor een perceel, dat niet in hoofdzaak tot woning dient, met een gebouwd oppervlakte kleiner dan 50 m²: € 25,00.

  • 2.

    Het tarief voor het gebruikersdeel bedraagt, op grond van afgevoerd water:

    • a.

      van 0 m³ tot en met 500 m³: € 0,00

    • b.

      van 501 m³ tot en met 1000 m³, per volle eenheid van 100 m³: € 100,00

    • c.

      van 1001 m³ tot en met 5.000 m³, per volle eenheid van 100 m³: € 50,00

    • d.

      van 5001 m³ of meer, per volle eenheid van 100 m³: € 25,00

 

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar, of voor het gebruikersdeel zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het gebruikersdeel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van het gebruikersdeel voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruik maakt.

 

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald in drie gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Elk van de volgende termijnen vervalt steeds een maand later.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid van dit artikel geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is dan € 50,-- maar minder is dan € 5.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste één maand na dagtekening van het aanslagbiljet vervalt, of in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er in het kalenderjaar nog overblijven na de aanvraag voor automatische incasso. De maand van aanvraag telt mee indien de aanvraag vóór de 20ste van deze maand is ingediend.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid en met inachtneming van artikel 10 lid 2 geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen gelijk is of minder is dan € 50,-- of gelijk is aan of meer is dan € 5.000,--, dat de aanslagen moeten worden betaald in één termijn die vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande leden gestelde termijnen.

 

Artikel 11. Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffing kan kwijtschelding worden verleend.

 

Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

 

Artikel 13. Overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing van de gemeente Midden-Groningen 2023’, vastgesteld op 22 december 2022, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14 onder b genoemde datum van ingang van de heffing. Zij blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in artikel 14 onder b opgenomen datum van ingang van de heffing, blijven de op grond van het eerste lid vervallen bepalingen gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de leges hiervoor in die periode plaatsvindt.

 

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • a.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • b.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

  • c.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Rioolheffing gemeente Midden-Groningen 2024’.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 december 2023,

Burgemeester, A. Hoogendoorn

Griffier, F.M. Bouwman

Naar boven