Gemeente Amsterdam - Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels over het verbeteren van de financiële positie van Kunstenplaninstellingen die als gevolg van de coronamaatregelen in hun voortbestaan worden bedreigd (Tijdelijke regeling eenmalige aanvulling op Kunstenplansubsidie 2017-2020 voor instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen - fase 1)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel 160, eerste lid Gemeentewet en het besluit van het college d.d. 8 mei 2020 inzake de uitwerking van een steunmaatregel voor Kunstenplaninstellingen in aanvulling op de generieke economische Rijksmaatregelen en de specifieke Rijksmaatregelen voor de cultuursector.

 

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Subsidieregeling eenmalige aanvulling op Kunstenplansubsidie 2017-2020 voor instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen - fase 1

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene reserve: vrij besteedbare reserves, waarvoor geen verplichtingen gelden op grond van wet, statuten of subsidievoorwaarden om deze aan te houden (ook wel overige reserves genoemd);

  • b.

    AFK: Amsterdams Fonds voor de Kunst, dat binnen het kader van de Hoofdlijnen onder andere periodieke subsidies verleent aan kunstinstellingen die niet behoren tot de Amsterdam Bis;

  • c.

    Amsterdam Bis: Amsterdamse Basis Infrastructuur bestaande uit daartoe in de Hoofdlijnen aangewezen kunstinstellingen;

  • d.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • e.

    continuïteitsreserves: reserves die tot doel hebben de continuïteit van de instelling te waarborgen, ook wel aangeduid als calamiteitenreserves;

  • f.

    coronamaatregelen: maatregelen van het kabinet gericht op het maximaal onder controle houden van het coronavirus (COVID-19);

  • g.

    college: college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

  • h.

    culturele infrastructuur: het samenhangend geheel van door de gemeente Amsterdam en het AFK meerjarig gesubsidieerde instellingen;

  • i.

    Hoofdlijnen: de door de gemeenteraad vastgestelde nota’s voor de kunstenplanperiode 2017-2020 (25 november 2015) en 2021-2024 (18 december 2019), waarin het beleid ten aanzien van de kunst en cultuur, de cultuurpolitieke doelen en het financiële kader voor een periode van vier jaar is uitgezet, instellingen in de Amsterdam-Bis worden aangewezen en de functies in de Amsterdam Bis worden gedefinieerd;

  • j.

    Kunstenplan: de door de gemeenteraad ter uitwerking van de Hoofdlijnen vastgestelde nota over het gemeentelijk beleid waarin een overzicht is opgenomen van de door het college te subsidiëren instellingen in de Amsterdam Bis en door het AFK te subsidiëren overige instellingen;

  • k.

    Kunstenplaninstelling: instelling die een periodieke (vierjarige) subsidie ontvangt in het kader van het Amsterdamse Kunstenplan;

  • l.

    Kunstenplansubsidie: een periodieke subsidie die op basis van de Verordening Amsterdamse culturele infrastructuur, Hoofdlijnen en Kunstenplan (Amsterdam Bis) of op basis van de subsidieregeling vierjarige subsidies AFK wordt verstrekt;

  • m.

    matching: aanvullende steun vanuit het Mondriaan Fonds, het Fonds Podiumkunsten of het Filmfonds (rijkscultuurfondsen) voor cruciale regionale musea, (pop)podia en filmtheaters, zoals beschreven in de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 van het ministerie van OCW (gepubliceerd op 11 juni 2020 in de Staatscourant);

  • n.

    noodkas: budget van in totaal maximaal € 50 miljoen euro dat door het college is gereserveerd tot 1 januari 2021 om steunmaatregelen uit te financieren in het kader van de coronamaatregelen;

  • o.

    overige compensatiemaatregelen: generieke maatregelen en (coulance)regelingen van andere overheden dan het Rijk waarvan kunst- en cultuurinstellingen gebruik kunnen maken en die als doel hebben de ondersteuning in verband met gederfde inkomsten als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen ter bestrijding ervan;

  • p.

    Rijksmaatregelen: maatregelen van het Rijk om de financiële gevolgen van de coronacrisis deels te compenseren. Dat zijn generieke economische maatregelen waar ook de cultuursector gebruik van kan maken, en maatregelen specifiek voor de cultuursector (additioneel noodpakket voor de cultuursector van het ministerie van OCW), die deels door rijkscultuurfondsen worden uitgevoerd);

  • q.

    Steunfonds: een aan een instelling gelieerd fonds dienend om financieel steun te verlenen onder van te voren aangegeven voorwaarden;

  • r.

    steunmaatregel: gemeentelijke steunmaatregel in verband met de coronamaatregelen voor Kunstenplaninstellingen;

  • s.

    verlies: het saldo van:

    • de gemiste inkomsten als gevolg van de coronamaatregelen;

    • de extra inkomsten als gevolg van de generieke en specifieke compensatieregelingen van het Rijk(exclusief matching), als mede van door andere overheden getroffen (coulance)regelingen;

    • de lagere uitgaven als gevolg van de coronamaatregelen;

    • de extra kosten als gevolg van de coronamaatregelen;

    • de extra bijdragen van gelieerde partijen (b.v. steunfonds).

  • t.

    weerstandsvermogen: de noodzakelijke financiële buffer van een instelling voor het opvangen van calamiteiten. Het weerstandsvermogen wordt berekend door de som van de algemene reserve en continuïteitsreserves, zoals opgenomen in jaarrekening 2019, te delen door het totaal van de gerealiseerde baten in 2019.

Artikel 1.2 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling of in de Verordening Amsterdamse culturele infrastructuur, Hoofdlijnen en Kunstenplan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 1.3 Doel subsidieregeling

  • 1.

    Deze subsidieregeling betreft een uitwerking van het besluit van het college van 8 mei 2020 betreffende de steunmaatregel in verband met de coronamaatregelen voor Kunstenplaninstellingen in twee afzonderlijke fases.

  • 2.

    Het doel van de subsidieregeling is om door middel van het verstrekken van een eenmalige subsidie in aanvulling op de Kunstenplansubsidie de financiële positie van Kunstenplaninstellingen te verbeteren die als gevolg van de coronamaatregelen in hun voortbestaan worden bedreigd.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

In hoofdstuk 2 zijn per afzonderlijke fase als bedoeld artikel 1.3, eerste lid, in aanvulling op hoofdstuk 1 voor deze steunmaatregelen voorschriften opgenomen.

Hoofdstuk 2 Steunmaatregel Kunstenplaninstellingen

Paragraaf 2.1: Fase 1

Artikel 2.1.1 Subsidiabele activiteiten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    Het college kan een eenmalige subsidie verlenen als gedeeltelijke compensatie van de verliezen die worden geleden als gevolg van de coronamaatregelen in de periode van half maart 2020 tot 1 januari 2021 aan de volgende te onderscheiden Kunstenplaninstellingen:

    • i.

      kunstinstellingen die in de Hoofdlijnen kunst en cultuur 2017-2020 op naam zijn aangewezen als behorende tot de Amsterdam Bis;

    • ii.

      kunstinstellingen die een vierjarige subsidie van minimaal € 400.000 per jaar van het AFK ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2017-2020;

    • iii.

      kunstinstellingen die een vierjarige subsidie van het AFK ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2017-2020 én in aanmerking komen voor een bijdrage uit stroom 3 (matching) van het additionele noodpakket van het ministerie van OCW.

  • 2.

    Voor het bepalen van de maximale hoogte van de subsidie worden de kunstenplan instellingen bedoeld in het eerste lid onderverdeeld in de volgende groepen:

    • a.

      Groep 1: instellingen die niet in aanmerking komen voor een bijdrage op basis van het additionele noodpakket van het ministerie van OCW voor de cultuursector;

    • b.

      Groep 2: instellingen die in aanmerking komen voor stroom 3 van het additionele noodpakket van het ministerie van OCW voor de cultuursector (matching);

    • c.

      Groep 3: instellingen die in aanmerking komen voor stroom 1 van het additionele noodpakket van het ministerie van OCW én waarbij het verlies van de instelling aanmerkelijk groter is dan de subsidie uit stroom 1.

  • 3.

    Voor groep 1 geldt dat de hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de uitkomst van de volgende formule:

    • a.

      de hoogte van het verlies van half maart 2020 tot 1 januari 2021;

    • b.

      verminderd met het bedrag dat resulteert uit de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves over 2019 en voor zover dit bedrag niet nodig is om een weerstandsvermogen van maximaal 5% over 2019 te behouden.

  • 4.

    Voor groep 2 geldt dat:

    • a.

      de hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de uitkomst van de volgende formule gedeeld door twee, met een maximum van € 1 miljoen:

      • i.

        de hoogte van het verlies van half maart 2020 tot 1 januari 2021;

      • ii.

        verminderd met het bedrag dat resulteert uit de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves over 2019 en voor zover dit bedrag niet nodig is om een weerstandsvermogen van maximaal 5% over 2019 te behouden.

    • b.

      indien het subsidiebedrag op basis van de formule in het voorgaande lid (4.a.) hoger is dan de matchingsbijdrage van een rijkscultuurfonds (stroom 3), wordt het subsidiebedrag vermenigvuldigd met twee en verminderd met de matchingsbijdrage.

  • 5.

    Voor groep 3 geldt dat de hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de uitkomst van volgende formule:

    • a.

      de hoogte van het verlies van half maart 2020 tot 1 januari 2021, waarbij uit de opgave in de aanvraag blijkt dat er rekening wordt gehouden met de bijdrage uit stroom 1;

    • b.

      verminderd met het bedrag dat resulteert uit de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves over 2019 en voor zover dit bedrag niet nodig is om een weerstandsvermogen van maximaal 5% over 2019 te behouden.

Artikel 2.1.2 Subsidieplafond

  • 1.

    Het college stelt voor de steunmaatregel fase 1 voor het tijdvak dat loopt tot 1 januari 2021, een subsidieplafond vast van € 10,5 miljoen.

  • 2.

    Indien het subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking te honoreren, worden alle te verlenen subsidies verlaagd met een gelijk percentage, oftewel naar rato totdat het plafond toereikend is.

Artikel 2.1.3 De aanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door de instellingen als bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid.

Artikel 2.1.4 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 wordt bij de subsidieaanvraag het formulier financiële onderbouwing ingediend, waarin de volgende gegevens zijn ingevuld op basis van de opgave van de instelling:

  • a.

    het gespecificeerde verlies voor de periode van half maart 2020 tot 1 januari 2021;

  • b.

    de omvang van de algemene reserve op 31 december 2019;

  • c.

    de omvang van de continuïteitsreserves op 31 december 2019;

  • d.

    de omvang van de gerealiseerde baten op 31 december 2019.

Artikel 2.1.5 Aanvraagtermijn eenmalige subsidies

  • 1.

    In afwijking van artikel 6 van de ASA 2013 wordt een subsidieaanvraag voor een subsidie voor fase 1 uiterlijk 2 juli 2020 ingediend bij het college.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet volledig is, wordt de aanvrager een termijn gegund van twee werkdagen om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 2.1.6 Beslistermijn

In afwijking van artikel 8 van de ASA 2012 beslist het college op een aanvraag voor een eenmalige subsidie uiterlijk 9 juli 2020, dat wil zeggen binnen 5 werkdagen na de sluitingsdatum zoals genoemd in artikel 2.1.5 onder 1.

Artikel 2.1.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen als:

  • a.

    De instelling onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de Rijksmaatregelen;

  • b.

    De instelling geen of onvoldoende beroep gedaan heeft op de middelen die zij kan ontvangen van een gelieerd steunfonds;

  • c.

    Er in de aanvraag geen of onvoldoende reële onderbouwing is gegeven van het verlies.

Paragraaf 2.2 Fase 2 (gereserveerd)

 

Hoofdstuk 3 Bevoorschotting

Artikel 3 bevoorschotting

  • 1.

    Het college bevoorschot de verleende subsidie in twee termijnen als het subsidiebedrag hoger is dan € 500.000:

    • a.

      een eerste termijn van op het moment van de verlening van subsidie.

    • b.

      een tweede termijn in de eerste week van oktober 2020.

  • 2.

    Het college bevoorschot de verleende subsidie in zijn geheel als het subsidiebedrag lager is dan of gelijk is aan € 500.000. De uitbetaling vindt plaats op het moment van de verlening van de subsidie.

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 4 Verantwoording subsidies

In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling een zichtbare verantwoording van deze subsidie in de jaarrekening 2020 als onderdeel van de Kunstenplanverantwoording 2020.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 6 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling voor Kunstenplaninstellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen - fase 1.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 23 juni 2020.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting

Inleiding

De gevolgen van de coronamaatregelen voor de cultuursector in Amsterdam zijn ongekend groot en hebben zeer ingrijpende maatschappelijke en economische gevolgen voor de stad. Omdat er acuut hulp nodig is - in aanvulling op de generieke Rijksmaatregelen en de aanvullende Rijksmaatregelen specifiek voor de cultuursector - worden kunst- en cultuurinstellingen in het Kunstenplan extra ondersteund via deze subsidieregeling.

Op 8 mei 2020 heeft het college ingestemd met het uitwerken van een steunmaatregel voor Amsterdamse kunst- en cultuurinstellingen in aanvulling op de generieke economische Rijksmaatregelen en de specifieke Rijksmaatregelen voor de cultuursector. Doelstelling is het overeind houden van een cruciaal en fundamenteel onderdeel van de Amsterdamse culturele infrastructuur dat als gevolg van de coronamaatregelen ernstig wordt bedreigd in zijn voortbestaan met zeer ingrijpende maatschappelijke en economische gevolgen voor de stad. De gemeentelijke steunmaatregel is bedoeld voor instellingen in het Amsterdamse Kunstenplan en wordt uitgevoerd in twee fases. Voor beide fasen wordt een subsidieregeling ingericht. Het uitgangspunt daarbij is dat de extra financiële steun terecht komt bij die Kunstenplaninstellingen die de steun van de gemeente het hardst nodig hebben.

Voor de uitvoering van de eerste fase van de steunmaatregel is de ‘Subsidieregeling eenmalige aanvulling op Kunstenplansubsidie 2017-2020 voor instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen – fase 1’ ingericht. Fase 2 van de steunmaatregel wordt uitgevoerd nadat het AFK heeft besloten over de aanvragen voor het Kunstenplan 2021-2024 en het college over de functies van de Amsterdam Bis. De mogelijkheid om voor fase 2 subsidie aan te vragen, zal op een later moment in deze subsidieregeling worden opgenomen. Voor fase twee komen in aanmerking:

  • kunstinstellingen die een vierjarige subsidie van het AFK ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2017-2020 én het Kunstenplan 2021-2024 en niet in aanmerking kwamen voor een subsidie in fase 1;

  • kunstinstellingen die door het college worden aangewezen op een functie in de Amsterdam Bis 2021-2024.

Het college heeft voor de uitvoering van de steunmaatregel (fase 1 + fase 2) € 17 miljoen uit de gemeentelijke noodkas gereserveerd. Daarvan is € 10,5 miljoen bestemd voor de uitvoering van fase 1 van de steunmaatregel.

Additioneel noodpakket van het Rijk voor de cultuursector

Op 15 april jl. heeft het kabinet een additioneel noodpakket voor de cultuursector aangekondigd. Met een bedrag van € 300 mln. (plafond Rijk) worden culturele instellingen die van vitaal belang zijn voor de landelijke cultuursector de komende maanden ondersteund. Op 27 mei jl. heeft de minister van OCW in een brief aan de Tweede Kamer de uitwerking beschreven van het additionele noodpakket voor de cultuursector. Het noodpakket bestaat uit 5 ‘stromen’ waarvan stroom 1 en 3 relevant zijn voor de Subsidieregeling voor Kunstenplaninstellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen.

Stroom 1: aanvullende subsidie aan meerjarig door het Rijk gesubsidieerde producerende instellingen

Deze aanvullende subsidie is bestemd voor de 70 producerende instellingen in de BIS 2017-2020, én circa 198 door de zes rijkscultuurfondsen meerjarig gefinancierde instellingen en festivals, die in 2018 minimaal 15% aan eigen inkomsten hadden.

Stroom 3: investeren in de vitale regionale infrastructuur voor regionale musea, (pop)podia en filmtheaters

Voor die musea, (pop)podia en filmtheaters met een regionale functie waarbij er ook sprake is van landelijk belang, en waarbij gemeenten en/of provincies extra ondersteunen, zijn er binnen deze stroom middelen beschikbaar bij het Mondriaan Fonds, het Fonds Podiumkunsten en het Filmfonds. Instellingen komen alleen in aanmerking voor subsidie als uit de aanvraag volgt dat gemeente(n) en/of provincie(s) extra ondersteunen. Het uitgangspunt is dus matching tussen gemeente en een van de drie genoemde rijkscultuurfondsen

Op 11 juni 2020 is de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 van het ministerie van OCW gepubliceerd in de Staatscourant. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de regelingen van het Mondriaan Fonds, het Fonds Podiumkunsten en het Filmfonds. De regelingen van deze fondsen worden binnenkort gepubliceerd.

 

Toelichting per artikel

Artikel 1.3 Doel subsidieregeling

Met de uitvoering van de subsidieregeling wil de gemeente een cruciaal en fundamenteel onderdeel van de Amsterdamse culturele infrastructuur dat als gevolg van de coronamaatregelen ernstig wordt bedreigd in zijn voortbestaan overeind houden. Het uitgangspunt daarbij is dat de extra financiële steun terecht komt bij die Kunstenplaninstellingen die de steun van de gemeente het hardst nodig hebben.

 

Artikel 2.1.1 Subsidiabele activiteiten en hoogte van de subsidie

Op 15 juni jl. heeft de Amsterdamse Kunstraad het advies gepubliceerd over de Amsterdam Bis 2021-2024. Op basis van dit advies zal het college voor de zomer een besluit nemen over de instellingen die worden opgenomen in de Amsterdam Bis 2021-2024 en de hoogte van de subsidiebedragen.

Onder 3, 4 en 5 zijn de formules opgenomen voor de berekening van het maximale subsidiebedrag. Hieronder worden deze nader toegelicht.

Voor alle groepen is het startpunt de hoogte van het verlies in de periode van half maart 2020 tot 1 januari 2021. Het verlies is het saldo van lasten en baten. Hierbij is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de generieke Rijksmaatregelen en specifieke Rijksmaatregelen voor de cultuursector (exclusief matching, zie de specifieke toelichting bij groep 2), van de overige compensatiemaatregelen, en dat een beroep wordt gedaan op bijdragen van gelieerde instellingen (bijvoorbeeld steunfondsen).

Ook geldt voor alle groepen dat er rekening wordt gehouden met de mate waarin de instelling in staat is vanuit de vermogenspositie (en specifiek vanuit de algemene en continuïteitsreserves) het verlies zelf op te vangen. Hierbij hanteren we een ondergrens van 5% weerstandsvermogen. In deze regeling wordt het weerstandsvermogen berekend door de som van de algemene reserve en continuïteitsreserves te delen door het totaal van de baten.

 

Rekenvoorbeeld inzet weerstandsvermogen

Instelling A heeft een verlies van € 800.000;

De totale baten in de jaarrekening 2019 bedragen € 3.000.000;

De algemene reserve is per 31 december 2019 € 500.000.

Voor een weerstandsvermogen van 5% is de ondergrens van de algemene reserve € 150.000. Dit betekent dat instelling A voor € 350.000 het verlies zelf kan opvang en voor € 450.000 (het resterende tekort) subsidie op basis van deze regeling kan aanvragen.

Specifiek gelden nog de volgende rekenregels:

Voor groep 2 geldt dat de instelling in aanmerking komt voor matching door het Fonds Podiumkunsten, het Filmfonds of het Mondriaan Fonds. Voor deze drie rijkscultuurfondsen geldt dat zij 50% matchen van het bedrag dat de gemeente (of provincie[1]) subsidieert. Daarnaast kennen deze rijkscultuurfondsen hun eigen voorwaarden en berekeningssystematiek voor het bepalen van het maximum bedrag. In deze regeling gaan wij ervan uit dat het benodigde bedrag voor 50% door de gemeente wordt gesubsidieerd en voor 50% door het betreffende rijkscultuurfonds. Indien 50% van het berekende bedrag hoger is dat het maximum, dan geldt dat de gemeente niet 50% subsidieert maar het resterende tekort minus het maximum bedrag.

 

Rekenvoorbeeld maximumbedrag rijkscultuurfonds

Instelling B heeft een verlies van € 1.000.000;

De totale baten in de jaarrekening 2019 bedragen € 5.000.000;

De algemene reserve is per 31 december 2019 € 200.000;

Instelling B komt in aanmerking voor matching, op basis van de fondsspecifieke eisen is het maximale bedrag vanuit het fonds € 300.000.

Voor een weerstandsvermogen van 5% is de ondergrens van de algemene reserve € 250.000. De huidige reserve zit hieronder en hoeft niet gedeeltelijk te worden ingezet.

Dit betekent dat het resterend tekort van instelling B € 1.000.000 bedraagt. De helft hiervan is (€ 500.000) meer dan het maximum van het fonds. Dit betekent dat het resterende tekort (€ 1.000.000) minus het maximum van het fonds (€ 300.000) door instelling B als subsidie op basis van deze regeling kan worden aangevraagd (in dit rekenvoorbeeld € 700.000).

 

Artikel 2.1.4 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

De instellingen die in aanmerking komen voor een subsidie in fase 1 ontvangen van de directie Kunst en Cultuur het formulier financiële onderbouwing waarin de eerder verstrekte financiële gegevens zijn voor ingevuld. In dit formulier is ook het subsidiebedrag aangegeven dat de uitkomst is van de formule die hoort bij de groep waar de instelling deel van uitmaakt (artikel 2.1.1 onder 3, 4 en 5). Instellingen gebruiken dit formulier ter onderbouwing van hun aanvraag. Daarbij actualiseren zij zo nodig de gegevens op basis van veranderde omstandigheden en lichten zij deze actualisatie toe.

 

Artikel 2.1.7 Weigeringsgronden

Het college kan een aanvraag weigeren als in de aanvraag geen of onvoldoende reële onderbouwing is gegeven van het verlies. Een onderbouwing is vereist bij een afwijking van 10% of meer van de laatste uitvraag van de financiële gegevens.

 

Artikel 4 Verantwoording subsidies

Instellingen die een bijdrage ontvangen vanuit deze subsidieregeling dienen dit bedrag zichtbaar te verantwoorden in de jaarrekening 2020 als onderdeel van de Kunstenplanverantwoording 2020. Indien de instelling de subsidie niet volledig heeft hoeven aan te wenden voor de geleden verliezen conform de formules, wordt de subsidie lager vastgesteld.

   

[1] In de formule/berekening is geen rekening gehouden met een bijdrage van de provincie, omdat er geen concrete regeling is vanuit de provincie Noord-Holland.

  

Naar boven