Verordening tot 1e wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2019 met inachtneming van een erratum vast te stellen

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2019;

gelet op artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, en

gelet op artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van de commissie Samenleving en Economie;

b e s l u i t :

de Verordening tot 1e wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2019 met inachtneming van een erratum vast te stellen.

Artikel I

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2019 wordt gewijzigd

als volgt:

Artikel 14. Toezicht en handhaving

 

  • 1.

    Het college zorgt voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 2.

    Ter uitvoering van het eerste lid stelt het college een handhavingsbeleidsplan en een handhavingsuitvoeringsplan vast waarin beleidsuitgangspunten en prioriteiten worden aangegeven.

  • 3.

    Dit handhavingsuitvoeringsplan omvat in elk geval de wijze van preventie en bestrijding van fraude, oneigenlijk gebruik en misbruik en niet-gebruik van de wet alsmede welke handhavingsinstrumenten daartoe worden ingezet en de wijze waarop deze worden toegepast.

 

Artikel 16. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s.

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor huishoudelijke ondersteuning, persoonlijke verzorging en begeleiding, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is geen eigen bijdrage verschuldigd voor individuele begeleiding categorie waakvlamcontact.

  • 3.

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de volgende leden geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid: bestaat de mogelijkheid voor zorgmijders de bijdrage de eerste zes maanden van hulpverlening niet te innen.

  • 5.

    Voor persoonlijke verzorging en begeleiding is een lagere kostprijs vastgesteld dan de werkelijke kostprijs voor de gemeente; te weten het tarief afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 6.

    Voor huishoudelijke ondersteuning wordt de reële kostprijs als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de eigen bijdrage.

 

Artikel II

Dit besluit treedt in werking de dag nadat zij is bekend gemaakt en werkt terug tot 1 januari 2019.

 

Toelichting

Artikel 14. Toezicht en handhaving

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening regels gesteld moeten worden voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het

draagvlak daarvan. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen.

Uit het onderzoek dat Erasmus Universiteit Rotterdam heeft uitgevoerd in opdracht van de gemeente naar rechtmatigheidsrisico’s binnen het sociale domein is gebleken dat voor de aanpak van de rechtmatigheidsrisico’s het van belang is hier beleid op te ontwikkelen. Voor de handhaving van het beleid wordt aanbevolen een handhavingsinstrument te ontwikkelen.

In het tweede lid is bepaald dat het college het beleidskader, met daarin de uitgangspunten en prioriteiten, voor de handhaving zal vaststellen. Dit is de basis voor het uitvoeringsplan dat het college conform het derde lid zal stellen.

In het uitvoeringsplan bepaalt het college op welke wijze de rechtmatigheidsrisico’s worden voorkomen en bestreden. Hiertoe behoort onder andere de inzet van handhavingsinstrumenten.

Artikel 16. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.

In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). Per 1 januari 2019 is het besluit zo gewijzigd dat een maximale bijdrage van € 17,50 per vier weken voor maatwerkvoorzieningen per 1 januari 2019 van kracht is.

De bijdrageregels in de Verordening passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.

Er wordt een verschil gemaakt tussen enerzijds huishoudelijke ondersteuning en anderzijds begeleiding en persoonlijke verzorging omdat de kosten voor begeleiding en persoonlijke verzorging voor mensen niet te betalen is als de kostprijs wordt gevraagd. De kostprijs voor de ze maatwerkvoorzieningen is gebaseerd op de tarieven binnen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werden gehandhaafd. De bijdragen in de kosten van huishoudelijke ondersteuning zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet).

Voor zorgmijders bestaat de mogelijkheid de eigen bijdrage de eerste 6 maanden van hulpverlening niet te innen. Dit betreft zorgmijdende cliënten waarvoor Bemoeizorg om Wmo-ondersteuning vraagt en waarvan zij het nodig acht dat het niet innen van de eigen bijdrage noodzakelijk is. Dit volgt uit het Besluit van 6 december 2017 (Stb. 2017, nr. 481) waarin een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is opgenomen voor een verruiming van de gemeentelijke beleidsruimte bij het opleggen van de bijdrage voor een cliënt. Een cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd indien het college van oordeel is dat:

 

  • 1.

    er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

  • 2.

    de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.

    In de toelichting op het wijzigingsbesluit is opgenomen dat middels dit besluit wordt geregeld dat het college de bevoegdheid heeft de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget (niet zijnde opvang en beschermd wonen in natura) in een individueel geval op nihil te laten vaststellen in situaties dat het opleggen van die bijdrage niet kan vanwege het (tijdelijk) ontbreken

    van betalingscapaciteit of wanneer de verschuldigdheid van de bijdrage nadelig is voor een persoonsgerichte aanpak om bepaalde specifieke doelgroepen mee te laten doen in de samenleving.

    In het verlengde hiervan is in het artikel vastgelegd dat individuele begeleiding die wordt verstrekt in de vorm van het waakvlamcontact (dat wil zeggen een lichte vorm van begeleiding om de situatie te monitoren) wordt vrijgesteld van de eigen bijdrage.

 

Naar boven