Gemeenteblad van Deventer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Deventer | Gemeenteblad 2018, 282443 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Deventer | Gemeenteblad 2018, 282443 | Overige besluiten van algemene strekking |
Wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015
A In artikel 1, lid 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In het eerste lid worden de volgende onderdelen b. c. f. q. r. en s toegevoegd:
De overige letters worden overeenkomstig vernummerd.
B Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 13Aanvullende criteria maatschappelijke opvang en beschermd wonen
C Na artikel 13 wordt een nieuw artikel 13a ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 13a Aanvullende criteria voor huish oudelijke hulp
In aanvulling op artikel 9 wordt voor de individuele maatwerkvoorziening huishoudelijk hulp:
D In artikel 14, lid 3 worden de volgende onderdelen aangevuld, luidende als volgt:
E Na artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 15a Onderscheid formele en informele hulp
F Artikel 16 komt te luiden als volgt:
Artikel 16 Hoogte tarief persoonsgebonden budget
De hoogte van het tarief van het persoonsgebonden bedraagt voor:
ondersteuning bij een schoon huis:
informele hulp bij ondersteuning schoon huis:
het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura, voor ondersteuning bij een schoon huis, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en –uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief;
persoonlijke ondersteuning (individuele begeleiding):
formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde persoonlijke ondersteuning bij activiteiten in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht. De persoonlijke ondersteuning bij activiteiten is onderverdeeld in licht, basis en basis plus, zoals nader is omschreven in de door de gemeente gecontracteerde persoonlijke ondersteuning bij activiteiten in natura.
informele hulp: het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenseren maatwerkvoorziening in natura, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en – uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief.
ondersteuning bij activiteiten daginvulling (dag/groepsbegeleidin g):
formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde ondersteuning bij activiteiten daginvulling in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht. De ondersteuning bij activiteiten daginvulling is onderverdeeld in licht, basis en basis plus, zoals nader is omschreven in de door de gemeente gecontracteerde ondersteuning bij activiteiten daginvulling in natura.
100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde woonaanpassingen in natura of na consultatie in de markt door middel van drie offertes, tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht. Voor kleine woningaanpassingen onder de € 5.000 wordt gewerkt met een actuele versie van de limitatieve lijst waar standaardbedragen in staan. Het college stelt deze lijst en standaardbedragen vast.
formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde respijtopvang in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht voor de duur van maximaal zes weken per jaar, zoals nader is omschreven in de door gemeente gecontracteerde ondersteuning.
informele hulp: het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenseren maatwerkvoorziening in natura, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en – uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief.
informele hulp: het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en –uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief.
vervoer van en naar de activiteiten daginvulling (dagbesteding):
formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde vervoer van en naar de activiteiten daginvulling in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte locatie activiteiten daginvulling;
onderhoud en verzekering van hulpmiddelen:
100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde onderhoud- en verzekeringskosten van hulpmiddelen in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.
G Na artikel 16 wordt een nieuw artikel 16a ingevoegd dat luidt als volgt:
Artikel 16a Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget indien:
naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;
Als de cliënt de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken formele ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een persoonsgebonden budget in beginsel weigeren op grond van belangenverstrengeling.
H Na artikel 16a wordt een nieuw artikel 16b ingevoegd dat luidt als volgt:
Artikel 16b Financiële tegemoetkoming
I Artikel 17 komt als volgt te luiden:
Artikel 17 Bijdrage in de kosten
Een zorgaanbieder van een algemene voorziening kan kosten in rekening brengen bij de cliënt voor het nuttigen van consumptieve goederen en het gebruik van materiaal. Deze kosten mogen niet hoger zijn dan de redelijkerwijs vastgestelde kostprijs van het desbetreffende product. Daarnaast mag afname van deze producten niet verplicht worden gesteld aan de cliënt die van een desbetreffende algemene voorziening gebruik maakt. De cliënt is deze kosten verschuldigd aan de zorgaanbieder.
J Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
K Na artikel 25 wordt een nieuw artikel 25a ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 25a Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a.d. of e. van de wet.
L Na artikel 25a wordt een nieuw artikel 25b ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 25b Ta riefswijziging/Indexatie
Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015, vastgesteld op 29 oktober 2014 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. Hier kan ten gunste van de cliënt van worden afgeweken.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2018
De raad voornoemd,
de waarnemend griffier,
R. Weernekers
de voorzitter,
R.C. König
Toelichting op de wijzigingen verordening Wmo:
Lid 1 onder b: budgetbeheerder
De budgetbeheerder is diegene die het persoonsgebonden budget voor de budgethouder beheert. De budgetbeheerder is de vertegenwoordiger van de budgethouder.
De budgethouder is degene die op grond van de Wmo 2015 een persoonsgebonden budget ontvangt om daarmee ondersteuning in te kunnen kopen. In de huidige situatie is het in de basis zo dat de budgethouder de persoon is aan wie het persoonsgebonden budget formeel is toegekend. Het gevolg hiervan is dat op de budgethouder ook de rechten en plichten rusten die aan het persoonsgebonden budget zijn verbonden.
Lid 1 onder f: financiële tegemoetkoming
De Wmo 2015 kende tot voor kort als verstrekkingsvorm alleen een persoonsgebonden budget of Zorg In Natura. In een tweetal uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB= hoogste rechter) onlangs aangegeven dat de definitie van maatwerkvoorziening in artikel 1.1.1 Wmo 2015 ruim genoeg is om ook een financiële tegemoetkoming te kunnen omvatten. Zie verder ook onder H.
Lid 1 onder q. en r.: pgb-(budget)plan
Een cliënt kan een maatwerkvoorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de cliënt zelf de benodigde ondersteuning inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van de Wmo 2015. In het pgb-plan worden de doelen, resultaten en kosten verder uitgewerkt.
Lid 1 onder s: sociaal netwerk
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een cliënt zich meldt met een ondersteuningsvraag.
B Artikel 13 Aanvullende criteria maatschappelijke opvang en beschermd wonen
De huidige tekst is geactualiseerd. In de Wmo 2015 is beschermd wonen gedefinieerd als zijnde voor inwoners met psychische of psycho-sociale problemen. In aanvulling daarop is landelijk tussen het ministerie van VWS en de VNG afgesproken dat het ook kan gaan om inwoners met licht verstandelijke beperkingen indien zij geen toegang hebben tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Vandaar dat in artikel 13 lid 3 is opgenomen dat het bij beschermd wonen tevens om inwoners met licht verstandelijke beperkingen kan gaan.
C Artikel 13a Aanvullende criteria huishoudelijke hulp
In dit artikel is de basis vastgelegd voor de verstrekking van huishoudelijke hulp. Aangesloten is bij de uitkomst van het objectief onafhankelijk onderzoek door het KPMG Plexus en Bureau HHM. Uit dit onderzoek is gebleken dat er 105 uur op jaarbasis nodig is om het resultaat ‘Schoon huis’ te behalen, dit is inclusief 19 uur indirecte tijd (tijd voor aankomst/ vertrek, administratie en voor sociaal contact). Omdat er sprake is van maatwerk kan bijvoorbeeld door (medische) omstandigheden aanvullende uren worden verstrekt. In overleg met zorgaanbieders en de Adviesraad Sociaal Domein Deventer heeft het college beleidsregels vastgesteld. In deze beleidsregels is het afwegingskader en de normering opgenomen.
D Artikel 14 Voorwaarden en weigeringsgronden
Indien het voor een belanghebbende bij het betrekken van de woning gelet op zijn medische situatie voorzienbaar was, dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning, kan het college de aanvraag voor een woonvoorziening afwijzen indien deze weigeringsgrond is opgenomen in de Wmo-verordening. Zie ook het voorbeeld dat genoemd wordt in de Memorie van Toelichting bij de passage die gaat over het feit dat cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de cliënt in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat een voorziening die slechts een therapeutisch doel beoogd, niet onder compensatieplicht van de Wmo 2015 valt. Denk aan een cliënt die een voorziening aanvraagt met als doel om meer te bewegen.
E Artikel 15a Onders cheid formele en informele hulp
Uit de tekst van artikel 2.3.6 lid 4 Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015
volgt dat de wijze van tarifering van het persoonsgebonden budget (pgb) en in ieder geval het daarin gemaakte onderscheid bij Wmo-verordening dient te worden geregeld. Dat betekent dat indien de gemeente verschillende persoonsgebonden budget-tarieven wil hanteren voor verschillende typen hulpverleners, dit onderscheid in de Wmo-verordening dient te worden geregeld. Er kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen het persoonsgebonden budget-tarief voor ondersteuning door professionele hulpverleners die werken volgens bepaalde kwaliteitsstandaarden en een gespecialiseerde opleiding hebben en hulpverleners die dat niet doen (zoals zzp’ers zonder gespecialiseerde opleiding) en ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk.
Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief (gecontracteerde hulp) en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon en de Regeling Langdurige zorg. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e, 2e of 3e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die aan formele eisen voldoet dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.
Informele hulp is daarom alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e, 2e of 3e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatige hulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociale netwerk.
Bloedverwantschap ontstaat door:
F Artikel 16 Hoogte tarief persoonsgebonden budget formele en informele hulp
Formeel tarief (professionals)
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een
persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de
benodigde ondersteuning in te kunnen kopen.
Uit de Wmo 2015 volgt dat de hoogte van een persoonsgebonden budget moet zijn, dat hiermee
passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste
lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Toch moet het college in ieder individueel
geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt
dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen ondersteuning bij tenminste één zorgaanbieder
moet kunnen worden ingekocht (lid 2). Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie.
In het artikel is voor de verschillende Wmo producten het tarief vastgelegd voor formele
ondersteuning. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven (bestaande
praktijk), tenzij uit het budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan
mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.
Informeel tarief: (sociaal netwerk)
Als het college heeft vastgesteld in de individuele situatie van de cliënt dat professionele hulp
noodzakelijk is, zijn wij van mening dat deze hulp niet door iemand uit de familie van de cliënt kan
worden geboden. De kwaliteit is dan immers niet toereikend. Het college zal in dat geval een
persoonsgebonden budget toekennen waarmee de cliënt een onafhankelijke professional kan inkopen
en moet dan ook het persoonsgebonden budget-tarief wat daarbij hoort hanteren. Wanneer echter is
vastgesteld dat professionele hulp niet noodzakelijk is en het persoonsgebonden budget wordt
uitgevoerd door iemand die familie is van de cliënt, hoeft het college ook geen persoonsgebonden
budget-tarief voor professionele hulp te betalen. Dat het familielid van de cliënt wel de hulp verleend
in het kader van zijn beroep doet daar niet aan af. Deze lijn wordt ook gehanteerd in het kader van de
Wet langdurige zorg. In artikel 5.22 Regeling langdurige zorg is namelijk bepaald dat familieleden
(bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad) voor het formele tarief zijn uitgesloten. En ook in
de verschillende regelementen van zorgverzekeraars is opgenomen dat familieleden een informeel
tarief ontvangen.11 Het antwoord op de vraag of professionele hulp in de individuele situatie
noodzakelijk is, is dus leidend om te bepalen welk tarief van toepassing is.
Als het tarief te laag wordt vastgesteld, is het wellicht niet meer mogelijk om hiervoor zorg in te kopen,
ook al betreft het hulp in het sociale netwerk. De hoogte van het pgb zal dus hoog genoeg moeten
zijn, zodat deze personen hiervoor wel nog informele zorg willen bieden. Bij het inzetten van een pgb
binnen het sociale netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van
opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag (Wml). In dit artikel is dan ook geregeld dat het informeel pgb-tarief wordt
vastgesteld op het wettelijk minimumloon. De cliënt kan daarmee te allen tijde aan zijn
arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen. Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit
het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we
een tarief op basis van het wettelijk minimumloon ook passend. In de Wmo-verordening is daarom
opgenomen dat het tarief voor een pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op het hoogste
uurbedrag (gebaseerd op een 36-urige werkweek voor een persoon van tenminste 22 jaar) van het
wettelijk minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Voor de tarieven voor beschermd wonen wordt aangesloten bij de zorgzwaartepakketten uit de
voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de daaraan gekoppelde landelijke
maximumtarieven uit 2014. Zorgkantoren maakten vervolgens concrete tariefafspraken per
zorgaanbieder. Dit was een percentage van de landelijke maximumtarieven. Voor de gemeentelijke
tarieven voor beschermd wonen is de hoogste tariefafspraak (98%) als uitgangspunt genomen.
Vervolgens is met zorgaanbieders besproken dat over die tarieven een generieke tariefskorting van
8% wordt toegepast. Dit geldt zowel voor zorg in natura als voor persoonsgebonden budgetten.
Tot slot: Voor zover een persoonsgebonden budget voor verblijf in het buitenband wordt verstrekt
wordt rekening gehouden met het land (levensstandaard) waar naar toe wordt gegaan. Dit wordt een
aanvaardbaarheidspercentage genoemd. Hierbij is aansluiting bij de Wet Langdurige Zorg.
Als in een individueel geval het persoonsgebonden budget onvoldoende is moet het tarief zodanig worden aangepast dat bij tenminste één zorgaanbieder de ondersteuning kan worden ingekocht, aldus de jurisprudentie op dit punt.
Het persoonsgebonden budget kan worden verhoogd met een bedrag om ondersteuning te kunnen ontvangen van organisaties die budgethouders informeren, adviseren en opkomen voor collectieve belangen van alle budgethouders.
Op basis van deze bepaling kan het college nadere regels vaststellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.
G Artikel 16a Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Gemeenten kunnen een bepaling in de verordening opnemen waarin staat dat er geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien er een voorziening wordt aangevraagd die de cliënt na de melding, maar voor de datum van het besluit heeft gerealiseerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie is de noodzaak voor het treffen van een voorziening niet langer aanwezig, als bij indiening van de aanvraag een voorziening al is gerealiseerd. Uitzondering hierop als sprake is van een acute situatie, op grond waarvan het voor een cliënt dringend noodzakelijk was een voorziening te realiseren.
Als een cliënt in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget moet hij een budgetplan opstellen. Met het budgetplan laat de cliënt zien dat is nagedacht over de manier waarop het budget zal worden besteed. Maar belangrijker nog: daardoor dwingt de cliënt ook om na te denken over de besteding van het budget dat wordt aangevraagd. Het budgetplan is dus ook een hulpmiddel voor de cliënt.
In dit lid is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Wmo 2015 noemt namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een persoonsgebonden budget. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Bij een persoonsgebonden budget is het daarmee aan de pgb-houder zelf om te bepalen waar hij de benodigde ondersteuning inkoopt.
Indirect toezicht door college
Het college heeft niettemin een aantal verantwoordelijkheden richting de pgb-houder, waarmee het college indirect toezicht houdt op de door de zorgaanbieder geleverde kwaliteit.
Het college moet voordat aan een cliënt een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, vaststellen of de daarmee in te kopen ondersteuning van goede kwaliteit is (artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c Wmo 2015). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 3 Wmo 2015).
Het college kan ter beoordeling van de kwaliteit met deze bepaling vooraf toetsen of de kwaliteit bij de budgethouder voldoende is gegarandeerd, door van de cliënt te vragen (in dit geval het budgetplan):
Als het om gaat om kwaliteitseisen met betrekking tot formele hulp is in lid 13 opgenomen aan welke eisen een zorgaanbieder moet voldoen.
Door deze bepaling is het mogelijk om bepaalde maatwerkvoorzieningen uit te sluiten van de verplichting van het opstellen van een budgetplan. Gedacht kan hierbij worden aan de aanschaf van een scootmobiel of inzet van huishoudelijke hulp.
In dit lid is een aantal weigeringsgronden opgenomen om een persoonsgebonden budget te verstrekken. Al eerder is aangegeven waarom het budgetplan een belangrijk instrument is.
De cliënt moet er blijk van geven dat hij zelf, of met hulp van zijn netwerk, in staat is een pgb te beheren. Bij de beheertaken gaat het o.a. om het afsluiten van de zorgovereenkomst(en) en het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb.
De rechtbank Gelderland heeft nu de conclusie getrokken dat het college in beleid mag vastleggen dat het een persoonsgebonden budget kan weigeren als de cliënt het beheer uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen en daarmee ongewenste belangenverstrengeling kan ontstaan.
De bekwaamheid voor het hebben van een persoonsgebonden budget wordt in samenspraak met de cliënt getoetst, maar het oordeel van het college is hierin leidend.
Hier worden de criteria genoemd aan de hand wordt beoordeeld of budgethouder/beheerder in staat is om de aan het beheer van een persoonsgebonden budget voortvloeiende taken te kunnen uitvoeren. Deze criteria zijn:
goed werkgeverschap: de budgethouder of budgetbeheerder moet kennis hebben van zijn of haar rechten en plichten als werkgever. Activiteiten die vallen onder deze taak zijn onder andere het inwerken van zorgaanbieders, plannen/roosteren en monitoren of de doelstellingen uit het opgestelde ondersteuningsplan behaald worden;
administratie voeren: een belangrijk onderdeel van het beheren van een persoonsgebonden budget is de administratie. Hiervoor moet een budgethouder of budgetbeheerder financiële vaardigheden hebben zodat deze de facturen kan controleren en het budget kan monitoren. Verantwoording: Om aan deze taak te kunnen voldoen is het nodig dat een budgethouder of budgetbeheerder kennis heeft van de wetgeving op dat terrein.
In deze bepaling is een aantal kostenposten genoemd die niet uit het persoonsgebonden budget gefinancierd mogen worden. Het persoonsgebonden budget is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke ondersteuning.
Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid regels te stellen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoord tot zijn sociale netwerk.
Onder de Wmo 2015 kan het tarief voor hulp vanuit het sociaal netwerk lager worden vastgesteld dan het uurtarief voor professionele hulp. Als het tarief te laag wordt vastgesteld, is het wellicht niet meer mogelijk om hiervoor zorg in te kopen, ook al betreft het hulp in het sociale netwerk. De hoogte van het persoonsgebonden budget zal dus hoog genoeg moeten zijn, zodat deze personen hiervoor wel nog informele zorg willen bieden. Daarom is ervoor gekozen aansluiting te zoeken bij de Wet op het minimumloon. Voor het tarief voor informele hulp wordt altijd het minimumloon gehanteerd. In de verordening is daarom opgenomen dat het tarief voor een persoonsgebonden budget voor informele hulp wordt vastgesteld op het hoogste uurbedrag (gebaseerd op een 36-urige werkweek voor een persoon van tenminste 22 jaar) van het wettelijk minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Zie ook toelichting bij artikel 16.
De gemeente is verantwoordelijk voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. Op grond van artikel 1.1.1 Wmo 2015 ziet de ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie op de eigen leefomgeving (dus niet in het buitenland). Daarnaast is het college alleen ten aanzien van de zelfredzaamheid en participatie verantwoordelijk voor ingezetenen van de eigen gemeente. Aangenomen wordt dat in beginsel het persoonsgebonden budget niet in het buitenland mag worden besteed. Daarom hanteren wij de lijn van territorialiteitbeginsel. Als het kosten buiten Nederland betreft, vallen deze onzes inziens in beginsel niet onder de Wmo 2015. Wel zijn uitzonderingen mogelijk.
In artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c Wmo 2015 staat dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt wanneer naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. De kwaliteitseisen is een nadere uitwerking van artikel 2.3.6 Wmo 2015.
Het college heeft ruimte om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
H Artikel 16b Finan ciële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming kan worden ingezet voor bijvoorbeeld verhuiskosten en vervoer. Verhuiskosten en kosten van vervoer met de eigen auto hebben gemeen, dat de hoogte hiervan vooraf lastig te bepalen is. Een financiële tegemoetkoming is hiervoor dan ook een geschikt instrument.
De CRvB stelt als voorwaarde dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Een forfaitaire voorziening die zo ver afstaat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen, kan niet gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015. Hieruit kan worden afgeleid dat de (forfaitaire) financiële tegemoetkoming niet kostendekkend behoeft te zijn.
Voor wat betreft de hoogte van de bedragen wordt aangesloten bij de huidige praktijk. Het college houdt niettemin de bevoegdheid om in individuele situaties het bedrag te verhogen om maatwerk te leveren.
Op de financiële tegemoetkoming wordt geen bijdrage in de kosten (eigen bijdrage) gevraagd.
I Artikel 17 Bijdrage in de kosten
De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op lid 4 en lid 10. Er wordt aangesloten bij de huidige praktijk.
In lid 4 wordt de specifieke kostprijs van de maatwerkvoorziening Beschermd wonen nader bepaald.
In dit lid worden de diverse voorzieningen genoemd waarvoor geen bijdrage in de kosten is verschuldigd. Voorheen was dit onderwerp opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer.
J Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Op 1 juni 2017 treedt het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er wordt een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 aangepast.
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De raad kan er elementen aan toevoegen.
Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 19. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 19. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
K Artikel 25a Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Artikel 25a betreft een nieuw artikel. Hiermee wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van persoonsgebonden budgetten te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door middel van opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
L Artikel 25b Tariefwijziging/indicatie
Dit artikel regelt de aanpassing van de tarieven persoonsgebonden budgetten. Als de tarieven voor Zorg in Natura stijgen wordt het tarief voor het persoonsgebonden budget eveneens aangepast.
In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. Als hoofdregel is neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van de vorige verordening Wmo 2015 beoordeeld zullen worden.
Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het tweede lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het derde lid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-282443.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.