Wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 wordt gewijzigd als volgt:

Artikel I

A In artikel 1, lid 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

In het eerste lid worden de volgende onderdelen b. c. f. q. r. en s toegevoegd:

  • b.

    budgetbeheerder: de persoon die het persoonsgebonden budget beheert, die daadwerkelijk zorg draagt voor de afhandeling van het persoonsgebonden budget. De budgetbeheerder kan tevens budgethouder zijn;

  • c.

    budgethouder: de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend en voor wie de ondersteuning is geïndiceerd. De budgethouder kan tevens de budgetbeheerder zijn;

  • f.

    financiële tegemoetkoming: een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren;

  • q.

    persoonsgebonden budget: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een cliënt, dat hem in staat stelt de ondersteuning die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

  • r.

    persoonsgebonden budgetplan: plan waarin de cliënt omschrijft hoeveel persoonsgebonden budget hij nodig heeft voor een maatwerkvoorziening en waaraan hij het toe te kennen budget gaat besteden;

  • s.

    sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of mantelzorger of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

De overige letters worden overeenkomstig vernummerd.

 

B Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

 

Artikel 13Aanvullende criteria maatschappelijke opvang en beschermd wonen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 9 kan een cliënt voor maatschappelijke opvang in aanmerking komen als hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    Een cliënt kan als slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor crisisopvang als deze:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij psychische of psycho-sociale problemen heeft, en/of

    • b.

      er sprake is van licht verstandelijke beperkingen (lvb), en

    • c.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychische of psychosociale problematiek en/of licht verstandelijke beperkingen, en

    • d.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen betreffende toelating naar aanleiding van afspraken met andere gemeentes over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

C Na artikel 13 wordt een nieuw artikel 13a ingevoegd, dat luidt als volgt:

 

Artikel 13a Aanvullende criteria voor huish oudelijke hulp

In aanvulling op artikel 9 wordt voor de individuele maatwerkvoorziening huishoudelijk hulp:

  • 1.

    voor het vaststellen van de basisvoorziening gebruik gemaakt van de normering uit het onderzoek van KPMG/Plexus en bureau HHM, ‘Normering van de basisvoorziening schoon huis’, augustus 2016.

  • 2.

    voor het vaststellen van aanvullende uren op maat bovenop de huishoudelijke hulp die noodzakelijk is wordt gebruik gemaakt van het Protocol huishoudelijke hulp van het Centrum Indicatiestelling Zorg uit 2006 als richtlijn.

D In artikel 14, lid 3 worden de volgende onderdelen aangevuld, luidende als volgt:

  • g.

    indien ten tijde van het betrekken van de woonruimte door de persoon met beperkingen te voorzien was dat in deze woonruimte beperkingen bij het normale gebruik van de woonruimte zouden worden ondervonden.

  • h.

    de voorziening uitsluitend therapeutische doeleinden betreft.

E Na artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd, dat luidt als volgt:

 

Artikel 15a Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e, 2e of 3e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007).

  • 2.

    Indien de cliënt hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e, 2e of 3e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a en b is sprake van informele hulp.

F Artikel 16 komt te luiden als volgt:

 

Artikel 16 Hoogte tarief persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het tarief van het persoonsgebonden bedraagt voor:

    • a.

      een zaak: 100% van het tarief van een zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura door de gemeente zou zijn gecontracteerd, tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

    • b.

      ondersteuning bij een schoon huis:

      • i.

        formele hulp bij ondersteuning schoon huis:

        100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde ondersteuning in natura bij een schoon huis;

      • ii.

        formele hulp bij regie ondersteuning schoon huis:

        100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde ondersteuning in natura bij regie schoon huis;

      • iii.

        informele hulp bij ondersteuning schoon huis:

        het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura, voor ondersteuning bij een schoon huis, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en –uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief;

      • iv.

        servicebureau huishoudelijke hulp:

        een tarief van € 16,25 per uur, inclusief verwerking/administratiekosten van het servicebureau.

    • c.

      persoonlijke ondersteuning (individuele begeleiding):

      • i.

        formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde persoonlijke ondersteuning bij activiteiten in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht. De persoonlijke ondersteuning bij activiteiten is onderverdeeld in licht, basis en basis plus, zoals nader is omschreven in de door de gemeente gecontracteerde persoonlijke ondersteuning bij activiteiten in natura.

      • ii.

        informele hulp: het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenseren maatwerkvoorziening in natura, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en – uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief.

    • d.

      ondersteuning bij activiteiten daginvulling (dag/groepsbegeleidin g):

      formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde ondersteuning bij activiteiten daginvulling in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht. De ondersteuning bij activiteiten daginvulling is onderverdeeld in licht, basis en basis plus, zoals nader is omschreven in de door de gemeente gecontracteerde ondersteuning bij activiteiten daginvulling in natura.

    • e.

      woonvoorziening:

      100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde woonaanpassingen in natura of na consultatie in de markt door middel van drie offertes, tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht. Voor kleine woningaanpassingen onder de € 5.000 wordt gewerkt met een actuele versie van de limitatieve lijst waar standaardbedragen in staan. Het college stelt deze lijst en standaardbedragen vast.

    • f.

      respijtopvang:

      • i.

        formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde respijtopvang in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht voor de duur van maximaal zes weken per jaar, zoals nader is omschreven in de door gemeente gecontracteerde ondersteuning.

      • ii.

        informele hulp: het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenseren maatwerkvoorziening in natura, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en – uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief.

    • g.

      beschermd wonen:

      • i.

        formele hulp:

        • a.

          vaststelling op basis van de landelijke GGZ-C tarieven (inclusief ambulante functies) voor een persoonsgebonden budget uit 2014;

        • b.

          dat deze tarieven het prijsniveau, de tariefskorting en de indexering volgen van de tarieven voor beschermd wonen in natura;

      • ii.

        Het bedrag kan worden verhoogd met een variabele toeslag voor een wooninitiatief (‘woontoeslag’) als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

        • a.

          het betreft een geclusterde woonsetting van minimaal 3 en maximaal 26 bewoners;

        • b.

          waarvan alle bewoners een persoonsgebonden budget beschermd wonen hebben voor minimaal de functies persoonlijke verzorging en begeleiding individueel;

        • c.

          gezamenlijk alle zorg wordt ingekocht door de bundeling van alle persoonsgebonden budgetten;

        • d.

          wordt verbleven op één Basisregistratie Personen-adres (BPR), op meerdere aaneengesloten BRP-adressen of BRP-adressen die zich minimaal binnen een straal van 100 meter van elkaar bevinden;

        • e.

          in het geval van meerdere BRP-adressen moeten er altijd gemeenschappelijke ruimten aanwezig zijn waar de bewoners hun huishouding (gedeeltelijk) gezamenlijk voeren;

        • f.

          het geen situatie betreft van verblijf bij ouders of wettelijke vertegenwoordiging.

      • iii.

        Het bepaalde in lid 1, g. i. onder b is van overeenkomstige toepassing.

      • iv.

        informele hulp: het tarief per uur bedraagt 50% van het tarief van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura, met als ondergrens het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld en –uren voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en als bovengrens het in artikel 5.22 lid 1 van de Regeling langdurige zorg opgenomen tarief.

    • h.

      vervoersvoorziening:

      • i.

        100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde vervoersvoorziening in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende vervoersvoorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht;

      • ii.

        eigen vervoer: maximaal de fiscaal vrijgestelde vergoeding per kilometer;

      • iii.

        voor een open en gesloten buitenwagen op basis van consulatie in de markt door middel van drie offertes.

    • i.

      autopassing:

      de goedkoopst compenserende voorziening van de noodzakelijke aanpassingen op basis van en na consultatie in de markt van drie offertes.

    • j.

      vervoer van en naar de activiteiten daginvulling (dagbesteding):

      • i.

        formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde vervoer van en naar de activiteiten daginvulling in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte locatie activiteiten daginvulling;

      • ii.

        informele hulp (eigen vervoer): de fiscaal vrijgestelde vergoeding per kilometer, conform het belastingvrije bedrag in de inkomstenbelasting, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte locatie voor activiteiten daginvulling.

    • k.

      taxi- en rolstoeltaxivervoer:

      • i.

        formele hulp: 100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde taxi- en rolstoelvervoer in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht, uitgaande van maximaal 1500 kilometer per jaar;

      • ii.

        informele hulp ( eigen vervoer): de fiscaal vrijgestelde vergoeding per kilometer, uitgaande van maximaal 1500 kilometer per jaar.

    • l.

      onderhoud en verzekering van hulpmiddelen:

      100% van het tarief van de door de gemeente gecontracteerde onderhoud- en verzekeringskosten van hulpmiddelen in natura tenzij op basis van het door de cliënt ingediende budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

    • m.

      verblijf in het buitenland door de cliënt:

      op basis van afstemming op het land waar de cliënt tijdelijk verblijft en ook de ondersteuning feitelijk inkoopt en wordt berekend aan de hand van de aanvaardbaarheidspercentages 2017 persoonsgebonden budget Wet Langdurige Zorg.

  • 2.

    Indien het op basis van lid 1 vastgestelde persoonsgebonden budget in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen ondersteuning te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één zorgaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3.

    Op verzoek van de cliënt kan het persoonsgebonden budget worden verhoogd met het bedrag dat door cliënt wordt betaald voor het lidmaatschap van een landelijke organisatie voor de belangenbehartigers voor houders met een persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

G Na artikel 16 wordt een nieuw artikel 16a ingevoegd dat luidt als volgt:

 

Artikel 16a Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een persoonsgebonden budget, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college vastgesteld model. In het budgetplan is opgenomen:

    • a.

      de motivering van zijn standpunt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • b.

      waar hij zijn ondersteuning zal inkopen en de wijze waarop de ondersteuning wordt georganiseerd;

    • c.

      op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid (resultaten en doelen), evenals evaluatiemomenten;

    • d.

      hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • e.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief, en

    • f.

      welke persoon het persoonsgebonden budget beheert.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor welke maatwerkvoorzieningen geen budgetplan, als bedoeld in het vorige lid, hoeft te worden opgesteld.

  • 4.

    Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt geen volledig ingevuld budgetplan heeft overlegd volgens het door het college vastgestelde model;

    • b.

      de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of verschijnt zonder geldige reden niet op de afspraak om het budgetplan te bespreken;

    • c.

      de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van enkele eerder opgelegde verplichtingen bij een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e. van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • e.

      de cliënt zelf of met hulp van zijn sociale netwerk of een vertegenwoordiger, geen regie kan voeren over de benodigde zorg en begeleiding en over het beheer van een persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Als de cliënt de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken formele ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een persoonsgebonden budget in beginsel weigeren op grond van belangenverstrengeling.

  • 6.

    Het college beoordeelt aan de hand van in elk geval de navolgende criteria of de budgethouder of budgetbeheerder in staat is om de aan het beheer van een persoonsgebonden budget voortvloeiende taken te kunnen uitvoeren:

    • a.

      het doorlopen van het aanvraagtraject: hiervoor moet een budgethouder of budgetbeheerder kennis hebben van het persoonsgebonden budget in het sociaal domein;

    • b.

      inkopen zorg: Hiervoor moet een budgethouder zijn eigen zorgbehoefte kunnen uitdrukken en kennis hebben van het zorgaanbod;

    • c.

      goed werkgeverschap: de budgethouder of budgetbeheerder moet kennis hebben van zijn of haar rechten en plichten als werkgever;

    • d.

      coördinatie zorgaanbieders (sociaal netwerk): is de budgethouder of budgetbeheerder communicatief vaardig om gesprekken te voeren met zorgaanbieders;

    • e.

      administratie voeren: de budgethouder of budgetbeheerder heeft voldoende financiële vaardigheden en is in staat verantwoording af te leggen over de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 7.

    Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na uitbetaling te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 8.

    De persoon die het persoonsgebonden budget ontvangt legt desgevraagd binnen de door het college aangegeven termijn verantwoording af over het gebruik van het persoonsgebonden budget.

  • 9.

    Een (periodiek) uit te betalen persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op de voorziening is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de voorziening is aangevraagd.

  • 10.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een persoonsgebonden budget:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een persoonsgebonden budget-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een persoonsgebonden budget;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      kosten op basis van ‘coördinatie bouwsteen’ van inkoop maatwerkvoorzieningen Wmo 2015.

  • 11.

    De persoon aan wie een persoonsgebonden budget verstrekt wordt kan de ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      dat de persoon die behoort tot het sociale netwerk heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • b.

      dat de persoon die behoort tot het sociale netwerk op geen enkele wijze druk op de cliënt heeft uitgeoefend bij de besluitvorming om over te gaan tot uitbetaling;

    • c.

      dat de inzet van de persoon die behoort tot het sociale netwerk aantoonbaar van goede kwaliteit is en daarbij het belang van de cliënt centraal staat;

    • d.

      dat de persoon een lager tarief krijgt betaald ten opzichte van het professionele tarief voor zijn dienstverlening;

    • e.

      dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het persoonsgebonden budget mogen worden betaald.

  • 12.

    De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt mag deze niet besteden in het buitenland en daar ook geen zorg inkopen. Het college kan in individuele gevallen hiervan afwijken. In dat geval kan maximaal zes weken per kalenderjaar een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

  • 13.

    Een formele zorgaanbieder dient in elk geval aan de volgende kwaliteitseisen te voldoen:

    • a.

      verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan ondersteuning van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt;

    • b.

      organiseert zich op zodanige wijze, voorzien zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel dat leidt tot verantwoorde hulp;

    • c.

      beschikt over een systeem voor dossiervorming;

    • d.

      werkt met een uitvoeringsplan, evaluatie en een urenregistratie;

    • e.

      werkt met medewerkers die beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG);

    • f.

      dient te beschikken over een meldcode te hebben voor huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • g.

      dient te beschikken over een klachtencommissie;

    • h.

      heeft een vastgesteld privacybeleid;

    • i.

      beschikt over een cliëntenraad.

  • 14.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden.

H Na artikel 16a wordt een nieuw artikel 16b ingevoegd dat luidt als volgt:

 

Artikel 16b Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie een financiële tegemoetkoming aan personen voor:

    • a.

      een éénmalige verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van maximaal € 2.500,--;

    • b.

      het bezoekbaar maken van een woning tot een bedrag van maximaal € 2.500;

    • c.

      de aanschaf en instandhoudingskosten van een sportvoorziening, waaronder een sportrolstoel, welke noodzakelijk is in verband de zelfredzaamheid en participatie tot maximaal € 3.000,-- voor een periode van minimaal drie jaar.

  • 2.

    Het college kan in individuele gevallen een hoger bedrag toestaan dan de bedragen genoemd in het eerste lid.

I Artikel 17 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 17 Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een zorgaanbieder van een algemene voorziening kan kosten in rekening brengen bij de cliënt voor het nuttigen van consumptieve goederen en het gebruik van materiaal. Deze kosten mogen niet hoger zijn dan de redelijkerwijs vastgestelde kostprijs van het desbetreffende product. Daarnaast mag afname van deze producten niet verplicht worden gesteld aan de cliënt die van een desbetreffende algemene voorziening gebruik maakt. De cliënt is deze kosten verschuldigd aan de zorgaanbieder.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de zorgaanbieder.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid geldt voor de bepaling van de kostprijs voor beschermd wonen dat:

    • a.

      de tarieven van de Nederlandse Zorg Autoriteit (NZA) uit 2014 het uitgangspunt vormen voor de tarieven voor GGZ-C en Verstandelijk Gehandicapten (inclusief ambulante functies);

    • b.

      wordt uitgegaan van het prijsniveau van de zorgaanbieders met het hoogste tarief, namelijk 98% van de NZA tarieven 2014;

    • c.

      er jaarlijks op de NZA tarieven 2014 een generieke tariefskorting kan worden toegepast waarbij 90% van de tarieven 2014 als ondergrens geldt. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college daartoe een voorstel over de precieze tariefkorting van dat jaar aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college maakt afspraken met zorgaanbieders betreffende indexatie van tarieven van maatwerkvoorzieningen zorg in natura beschermd wonen.

  • 6.

    De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage als bedoeld in het eerste lid in de kosten zijn gelijk aan de maximale bedragen en percentages opgenomen in het Uitvoeringsbesluit.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen,

    • b.

      en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 9.

    De bijdragen in de kosten voor maatschappelijke opvang worden door de instelling vastgesteld en geïnd. Het college wijst deze instelling(en) aan.

  • 10.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 is geen bijdrage in de kosten verschuldigd bij of voor:

    • a.

      collectief vraagafhankelijk vervoer;

    • b.

      een persoonsgebonden budget voor lokale verplaatsingen;

    • c.

      een financiële vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten;

    • d.

      gebruik eigen auto en bruikleenauto;

    • e.

      aanpassingen in een gemeenschappelijke ruimte(n);

    • f.

      het bezoekbaar maken van een woning;

    • g.

      huurderving;

    • h.

      instandhoudingskosten voor een voorziening;

    • i.

      tijdelijke huisvesting;

    • j.

      rolstoelvoorziening, waaronder noodzakelijke aanpassingen (met uitzondering rolstoel met aandrijfondersteuning);

    • k.

      dag- en nachtopvang;

    • l.

      vervoer van en naar activiteiten daginvulling (groepsbegeleiding);

    • m.

      een noodzakelijke eerste grote schoonmaak bij zwaar vervuilde huishoudens.

J Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld als in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs in elk geval op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor zorgaanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

K Na artikel 25 wordt een nieuw artikel 25a ingevoegd, dat luidt als volgt:

 

Artikel 25a Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a.d. of e. van de wet.

  • 2.

    Het college stelt de cliënt schriftelijk op de hoogte van het verzoek als bedoeld in het eerste lid.

L Na artikel 25a wordt een nieuw artikel 25b ingevoegd, dat luidt als volgt:

 

Artikel 25b Ta riefswijziging/Indexatie

  • 1.

    Indien met zorgaanbieders contractueel afspraken zijn gemaakt betreffende tariefswijziging en/of indexatie van maatwerkvoorzieningen zorg in natura, wordt dezelfde tariefwijziging en/of indexatie toegepast bij de persoonsgebonden budgetten, voor zover in deze verordening niet anders is bepaald.

  • 2.

    Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel II Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening. Hier kan ten gunste van de cliënt van worden afgeweken.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015, vastgesteld op 29 oktober 2014 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. Hier kan ten gunste van de cliënt van worden afgeweken.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2018

De raad voornoemd,

de waarnemend griffier,

R. Weernekers

de voorzitter,

R.C. König

Toelichting op de wijzigingen verordening Wmo:

A Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Lid 1 onder b: budgetbeheerder

De budgetbeheerder is diegene die het persoonsgebonden budget voor de budgethouder beheert. De budgetbeheerder is de vertegenwoordiger van de budgethouder.

 

Lid 1 onder c: budgethouder

De budgethouder is degene die op grond van de Wmo 2015 een persoonsgebonden budget ontvangt om daarmee ondersteuning in te kunnen kopen. In de huidige situatie is het in de basis zo dat de budgethouder de persoon is aan wie het persoonsgebonden budget formeel is toegekend. Het gevolg hiervan is dat op de budgethouder ook de rechten en plichten rusten die aan het persoonsgebonden budget zijn verbonden.

 

Lid 1 onder f: financiële tegemoetkoming

De Wmo 2015 kende tot voor kort als verstrekkingsvorm alleen een persoonsgebonden budget of Zorg In Natura. In een tweetal uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB= hoogste rechter) onlangs aangegeven dat de definitie van maatwerkvoorziening in artikel 1.1.1 Wmo 2015 ruim genoeg is om ook een financiële tegemoetkoming te kunnen omvatten. Zie verder ook onder H.

 

Lid 1 onder q. en r.: pgb-(budget)plan

Een cliënt kan een maatwerkvoorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de cliënt zelf de benodigde ondersteuning inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van de Wmo 2015. In het pgb-plan worden de doelen, resultaten en kosten verder uitgewerkt.

 

Lid 1 onder s: sociaal netwerk

Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een cliënt zich meldt met een ondersteuningsvraag.

 

B Artikel 13 Aanvullende criteria maatschappelijke opvang en beschermd wonen

De huidige tekst is geactualiseerd. In de Wmo 2015 is beschermd wonen gedefinieerd als zijnde voor inwoners met psychische of psycho-sociale problemen. In aanvulling daarop is landelijk tussen het ministerie van VWS en de VNG afgesproken dat het ook kan gaan om inwoners met licht verstandelijke beperkingen indien zij geen toegang hebben tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Vandaar dat in artikel 13 lid 3 is opgenomen dat het bij beschermd wonen tevens om inwoners met licht verstandelijke beperkingen kan gaan.

 

C Artikel 13a Aanvullende criteria huishoudelijke hulp

In dit artikel is de basis vastgelegd voor de verstrekking van huishoudelijke hulp. Aangesloten is bij de uitkomst van het objectief onafhankelijk onderzoek door het KPMG Plexus en Bureau HHM. Uit dit onderzoek is gebleken dat er 105 uur op jaarbasis nodig is om het resultaat ‘Schoon huis’ te behalen, dit is inclusief 19 uur indirecte tijd (tijd voor aankomst/ vertrek, administratie en voor sociaal contact). Omdat er sprake is van maatwerk kan bijvoorbeeld door (medische) omstandigheden aanvullende uren worden verstrekt. In overleg met zorgaanbieders en de Adviesraad Sociaal Domein Deventer heeft het college beleidsregels vastgesteld. In deze beleidsregels is het afwegingskader en de normering opgenomen.

 

D Artikel 14 Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 3 onder g

Indien het voor een belanghebbende bij het betrekken van de woning gelet op zijn medische situatie voorzienbaar was, dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning, kan het college de aanvraag voor een woonvoorziening afwijzen indien deze weigeringsgrond is opgenomen in de Wmo-verordening. Zie ook het voorbeeld dat genoemd wordt in de Memorie van Toelichting bij de passage die gaat over het feit dat cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de cliënt in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.

 

Lid 3 onder h:

Uit de jurisprudentie komt naar voren dat een voorziening die slechts een therapeutisch doel beoogd, niet onder compensatieplicht van de Wmo 2015 valt. Denk aan een cliënt die een voorziening aanvraagt met als doel om meer te bewegen.

 

E Artikel 15a Onders cheid formele en informele hulp

Uit de tekst van artikel 2.3.6 lid 4 Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015

volgt dat de wijze van tarifering van het persoonsgebonden budget (pgb) en in ieder geval het daarin gemaakte onderscheid bij Wmo-verordening dient te worden geregeld. Dat betekent dat indien de gemeente verschillende persoonsgebonden budget-tarieven wil hanteren voor verschillende typen hulpverleners, dit onderscheid in de Wmo-verordening dient te worden geregeld. Er kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen het persoonsgebonden budget-tarief voor ondersteuning door professionele hulpverleners die werken volgens bepaalde kwaliteitsstandaarden en een gespecialiseerde opleiding hebben en hulpverleners die dat niet doen (zoals zzp’ers zonder gespecialiseerde opleiding) en ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk.

 

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief (gecontracteerde hulp) en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon en de Regeling Langdurige zorg. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

 

Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e, 2e of 3e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die aan formele eisen voldoet dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is daarom alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e, 2e of 3e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatige hulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociale netwerk.

 

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

 

Eerste graad

(adoptie)ouders;

(adoptie)kinderen.

Tweede graad

grootouders;

kleinkinderen;

broers en zussen. 

Derde graad

overgrootouders;

achterkleinkinderen;

neven en nichten (kinderen van broers of zussen);

ooms en tantes (broers of zussen van de ouders).

F Artikel 16 Hoogte tarief persoonsgebonden budget formele en informele hulp

Formeel tarief (professionals)

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een

persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de

benodigde ondersteuning in te kunnen kopen.

 

Uit de Wmo 2015 volgt dat de hoogte van een persoonsgebonden budget moet zijn, dat hiermee

passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste

lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Toch moet het college in ieder individueel

geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt

dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast.

Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen ondersteuning bij tenminste één zorgaanbieder

moet kunnen worden ingekocht (lid 2). Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie.

 

In het artikel is voor de verschillende Wmo producten het tarief vastgelegd voor formele

ondersteuning. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven (bestaande

praktijk), tenzij uit het budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan

mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

 

Informeel tarief: (sociaal netwerk)

Als het college heeft vastgesteld in de individuele situatie van de cliënt dat professionele hulp

noodzakelijk is, zijn wij van mening dat deze hulp niet door iemand uit de familie van de cliënt kan

worden geboden. De kwaliteit is dan immers niet toereikend. Het college zal in dat geval een

persoonsgebonden budget toekennen waarmee de cliënt een onafhankelijke professional kan inkopen

en moet dan ook het persoonsgebonden budget-tarief wat daarbij hoort hanteren. Wanneer echter is

vastgesteld dat professionele hulp niet noodzakelijk is en het persoonsgebonden budget wordt

uitgevoerd door iemand die familie is van de cliënt, hoeft het college ook geen persoonsgebonden

budget-tarief voor professionele hulp te betalen. Dat het familielid van de cliënt wel de hulp verleend

in het kader van zijn beroep doet daar niet aan af. Deze lijn wordt ook gehanteerd in het kader van de

Wet langdurige zorg. In artikel 5.22 Regeling langdurige zorg is namelijk bepaald dat familieleden

(bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad) voor het formele tarief zijn uitgesloten. En ook in

de verschillende regelementen van zorgverzekeraars is opgenomen dat familieleden een informeel

tarief ontvangen.11 Het antwoord op de vraag of professionele hulp in de individuele situatie

noodzakelijk is, is dus leidend om te bepalen welk tarief van toepassing is.

 

Als het tarief te laag wordt vastgesteld, is het wellicht niet meer mogelijk om hiervoor zorg in te kopen,

ook al betreft het hulp in het sociale netwerk. De hoogte van het pgb zal dus hoog genoeg moeten

zijn, zodat deze personen hiervoor wel nog informele zorg willen bieden. Bij het inzetten van een pgb

binnen het sociale netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van

opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en

minimumvakantiebijslag (Wml). In dit artikel is dan ook geregeld dat het informeel pgb-tarief wordt

vastgesteld op het wettelijk minimumloon. De cliënt kan daarmee te allen tijde aan zijn

arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen. Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit

het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we

een tarief op basis van het wettelijk minimumloon ook passend. In de Wmo-verordening is daarom

opgenomen dat het tarief voor een pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op het hoogste

uurbedrag (gebaseerd op een 36-urige werkweek voor een persoon van tenminste 22 jaar) van het

wettelijk minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

 

Tarieven beschermd wonen

Voor de tarieven voor beschermd wonen wordt aangesloten bij de zorgzwaartepakketten uit de

voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de daaraan gekoppelde landelijke

maximumtarieven uit 2014. Zorgkantoren maakten vervolgens concrete tariefafspraken per

zorgaanbieder. Dit was een percentage van de landelijke maximumtarieven. Voor de gemeentelijke

tarieven voor beschermd wonen is de hoogste tariefafspraak (98%) als uitgangspunt genomen.

Vervolgens is met zorgaanbieders besproken dat over die tarieven een generieke tariefskorting van

8% wordt toegepast. Dit geldt zowel voor zorg in natura als voor persoonsgebonden budgetten.

 

Tot slot: Voor zover een persoonsgebonden budget voor verblijf in het buitenband wordt verstrekt

wordt rekening gehouden met het land (levensstandaard) waar naar toe wordt gegaan. Dit wordt een

aanvaardbaarheidspercentage genoemd. Hierbij is aansluiting bij de Wet Langdurige Zorg.

 

Lid 2

Als in een individueel geval het persoonsgebonden budget onvoldoende is moet het tarief zodanig worden aangepast dat bij tenminste één zorgaanbieder de ondersteuning kan worden ingekocht, aldus de jurisprudentie op dit punt.

 

Lid 3

Het persoonsgebonden budget kan worden verhoogd met een bedrag om ondersteuning te kunnen ontvangen van organisaties die budgethouders informeren, adviseren en opkomen voor collectieve belangen van alle budgethouders.

 

Lid 4

Op basis van deze bepaling kan het college nadere regels vaststellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

 

G Artikel 16a Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

 

Lid 1

Gemeenten kunnen een bepaling in de verordening opnemen waarin staat dat er geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien er een voorziening wordt aangevraagd die de cliënt na de melding, maar voor de datum van het besluit heeft gerealiseerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie is de noodzaak voor het treffen van een voorziening niet langer aanwezig, als bij indiening van de aanvraag een voorziening al is gerealiseerd. Uitzondering hierop als sprake is van een acute situatie, op grond waarvan het voor een cliënt dringend noodzakelijk was een voorziening te realiseren.

 

Lid 2

Als een cliënt in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget moet hij een budgetplan opstellen. Met het budgetplan laat de cliënt zien dat is nagedacht over de manier waarop het budget zal worden besteed. Maar belangrijker nog: daardoor dwingt de cliënt ook om na te denken over de besteding van het budget dat wordt aangevraagd. Het budgetplan is dus ook een hulpmiddel voor de cliënt.

 

In dit lid is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Wmo 2015 noemt namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een persoonsgebonden budget. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

 

Lid 2 onder d:

Bij een persoonsgebonden budget is het daarmee aan de pgb-houder zelf om te bepalen waar hij de benodigde ondersteuning inkoopt.

 

Indirect toezicht door college

Het college heeft niettemin een aantal verantwoordelijkheden richting de pgb-houder, waarmee het college indirect toezicht houdt op de door de zorgaanbieder geleverde kwaliteit.

 

Het college moet voordat aan een cliënt een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, vaststellen of de daarmee in te kopen ondersteuning van goede kwaliteit is (artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c Wmo 2015). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 3 Wmo 2015).

 

Het college kan ter beoordeling van de kwaliteit met deze bepaling vooraf toetsen of de kwaliteit bij de budgethouder voldoende is gegarandeerd, door van de cliënt te vragen (in dit geval het budgetplan):

  • waar hij zijn ondersteuning zal inkopen;

  • op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid; en

  • hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

 

Als het om gaat om kwaliteitseisen met betrekking tot formele hulp is in lid 13 opgenomen aan welke eisen een zorgaanbieder moet voldoen.

 

Lid 3

Door deze bepaling is het mogelijk om bepaalde maatwerkvoorzieningen uit te sluiten van de verplichting van het opstellen van een budgetplan. Gedacht kan hierbij worden aan de aanschaf van een scootmobiel of inzet van huishoudelijke hulp.

 

Lid 4

In dit lid is een aantal weigeringsgronden opgenomen om een persoonsgebonden budget te verstrekken. Al eerder is aangegeven waarom het budgetplan een belangrijk instrument is.

 

Lid 5

De cliënt moet er blijk van geven dat hij zelf, of met hulp van zijn netwerk, in staat is een pgb te beheren. Bij de beheertaken gaat het o.a. om het afsluiten van de zorgovereenkomst(en) en het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb.

 

De rechtbank Gelderland heeft nu de conclusie getrokken dat het college in beleid mag vastleggen dat het een persoonsgebonden budget kan weigeren als de cliënt het beheer uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen en daarmee ongewenste belangenverstrengeling kan ontstaan.

 

Lid 6

De bekwaamheid voor het hebben van een persoonsgebonden budget wordt in samenspraak met de cliënt getoetst, maar het oordeel van het college is hierin leidend.

 

Hier worden de criteria genoemd aan de hand wordt beoordeeld of budgethouder/beheerder in staat is om de aan het beheer van een persoonsgebonden budget voortvloeiende taken te kunnen uitvoeren. Deze criteria zijn:

 

  • a.

    het doorlopen van het aanvraagtraject: hiervoor moet een budgethouder of budgetbeheerder kennis hebben van het persoonsgebonden budget in het sociaal domein. Een budgethouder of budgetbeheerder moet bijvoorbeeld een (her-) indicatie kunnen aanvragen en een (budget-)plan kunnen opstellen;

  • b.

    inkopen zorg: Hiervoor moet een budgethouder zijn eigen zorgbehoefte kunnen uitdrukken en kennis hebben van het zorgaanbod. Een budgethouder of budgetbeheerder moet namelijk zelf zorgaanbieders zoeken en contracteren;

  • c.

    goed werkgeverschap: de budgethouder of budgetbeheerder moet kennis hebben van zijn of haar rechten en plichten als werkgever. Activiteiten die vallen onder deze taak zijn onder andere het inwerken van zorgaanbieders, plannen/roosteren en monitoren of de doelstellingen uit het opgestelde ondersteuningsplan behaald worden;

  • d.

    coördinatie zorgaanbieders sociaal netwerk: een belangrijke activiteit die onder deze taak valt is het voeren van afstemmingsgesprekken met betrokkenen. Hiervoor is het belangrijk dat de budgethouder of budgetbeheerder communicatief vaardig is;

  • e.

    administratie voeren: een belangrijk onderdeel van het beheren van een persoonsgebonden budget is de administratie. Hiervoor moet een budgethouder of budgetbeheerder financiële vaardigheden hebben zodat deze de facturen kan controleren en het budget kan monitoren. Verantwoording: Om aan deze taak te kunnen voldoen is het nodig dat een budgethouder of budgetbeheerder kennis heeft van de wetgeving op dat terrein.

 

Lid 10

In deze bepaling is een aantal kostenposten genoemd die niet uit het persoonsgebonden budget gefinancierd mogen worden. Het persoonsgebonden budget is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke ondersteuning.

 

Lid 11

Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid regels te stellen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoord tot zijn sociale netwerk.

 

Lid 11 onder d

Onder de Wmo 2015 kan het tarief voor hulp vanuit het sociaal netwerk lager worden vastgesteld dan het uurtarief voor professionele hulp. Als het tarief te laag wordt vastgesteld, is het wellicht niet meer mogelijk om hiervoor zorg in te kopen, ook al betreft het hulp in het sociale netwerk. De hoogte van het persoonsgebonden budget zal dus hoog genoeg moeten zijn, zodat deze personen hiervoor wel nog informele zorg willen bieden. Daarom is ervoor gekozen aansluiting te zoeken bij de Wet op het minimumloon. Voor het tarief voor informele hulp wordt altijd het minimumloon gehanteerd. In de verordening is daarom opgenomen dat het tarief voor een persoonsgebonden budget voor informele hulp wordt vastgesteld op het hoogste uurbedrag (gebaseerd op een 36-urige werkweek voor een persoon van tenminste 22 jaar) van het wettelijk minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Zie ook toelichting bij artikel 16.

 

Lid 12

De gemeente is verantwoordelijk voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. Op grond van artikel 1.1.1 Wmo 2015 ziet de ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie op de eigen leefomgeving (dus niet in het buitenland). Daarnaast is het college alleen ten aanzien van de zelfredzaamheid en participatie verantwoordelijk voor ingezetenen van de eigen gemeente. Aangenomen wordt dat in beginsel het persoonsgebonden budget niet in het buitenland mag worden besteed. Daarom hanteren wij de lijn van territorialiteitbeginsel. Als het kosten buiten Nederland betreft, vallen deze onzes inziens in beginsel niet onder de Wmo 2015. Wel zijn uitzonderingen mogelijk.

 

Lid 13

In artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c Wmo 2015 staat dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt wanneer naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. De kwaliteitseisen is een nadere uitwerking van artikel 2.3.6 Wmo 2015.

 

Lid 14

Het college heeft ruimte om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

H Artikel 16b Finan ciële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming kan worden ingezet voor bijvoorbeeld verhuiskosten en vervoer. Verhuiskosten en kosten van vervoer met de eigen auto hebben gemeen, dat de hoogte hiervan vooraf lastig te bepalen is. Een financiële tegemoetkoming is hiervoor dan ook een geschikt instrument.

 

De CRvB stelt als voorwaarde dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Een forfaitaire voorziening die zo ver afstaat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen, kan niet gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015. Hieruit kan worden afgeleid dat de (forfaitaire) financiële tegemoetkoming niet kostendekkend behoeft te zijn.

 

Voor wat betreft de hoogte van de bedragen wordt aangesloten bij de huidige praktijk. Het college houdt niettemin de bevoegdheid om in individuele situaties het bedrag te verhogen om maatwerk te leveren.

 

Op de financiële tegemoetkoming wordt geen bijdrage in de kosten (eigen bijdrage) gevraagd.

 

 

I Artikel 17 Bijdrage in de kosten

De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op lid 4 en lid 10. Er wordt aangesloten bij de huidige praktijk.

 

Lid 4

In lid 4 wordt de specifieke kostprijs van de maatwerkvoorziening Beschermd wonen nader bepaald.

 

Lid 10

In dit lid worden de diverse voorzieningen genoemd waarvoor geen bijdrage in de kosten is verschuldigd. Voorheen was dit onderwerp opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer.

 

J Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

 

Algeme en

Op 1 juni 2017 treedt het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er wordt een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 aangepast.

 

Lid 1

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

 

Lid 2

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

 

Lid 3

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De raad kan er elementen aan toevoegen.

 

Lid 4

Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 19. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

 

Lid 5

Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 19. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

 

K Artikel 25a Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

Artikel 25a betreft een nieuw artikel. Hiermee wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van persoonsgebonden budgetten te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door middel van opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • 2.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

  • 3.

    de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

 

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

 

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.

 

L Artikel 25b Tariefwijziging/indicatie

Dit artikel regelt de aanpassing van de tarieven persoonsgebonden budgetten. Als de tarieven voor Zorg in Natura stijgen wordt het tarief voor het persoonsgebonden budget eveneens aangepast.

 

Artikel II Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. Als hoofdregel is neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van de vorige verordening Wmo 2015 beoordeeld zullen worden.

Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het tweede lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het derde lid.

Naar boven