Wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013

(16VR084)

De raad van de gemeente Schiedam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2016, nr. 16INT00461;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie;

besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013.

Artikel I De Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013 wordt gewijzigd als volgt:

 

A Artikel 2:27 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

[….]

4. Terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf, waar sta- en/of zitgelegenheid wordt geboden om tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse te nuttigen.

5. Exploitant van het horecabedrijf: de natuurlijke persoon of personen voor wiens rekening en verantwoordelijkheid een horecabedrijf wordt geëxploiteerd en/of aan wie een exploitatievergunning is verleend.

6. Houder van het horecabedrijf: degene die als zodanig in op de vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is vermeld en naast de exploitant optreedt als leidinggevende.

7. Bezoeker: een ieder, die zich in een horecabedrijf bevindt, met uitzondering van:

a. de exploitant(en) en de levenspartner en kinderen van de exploitant(en) van het horecabedrijf;

b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het wetboek van strafrecht;

c. de personen wier tegenwoordigheid in het horecabedrijf wegens dringende omstandigheden vereist wordt;

d. houders/werknemers/personen in loondienst van het horecabedrijf of een schoonmaakbedrijf, in verband met (schoonmaak)werkzaamheden.

8. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

9. Centrum: het gebied dat op de in bijlage 1 opgenomen kaart is aangegeven.

10. Stationsgebied: het gebied dat op de in bijlage 2 opgenomen kaart is aangegeven.

11. Paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

[….]

4. Terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf, waar sta- en/of zitgelegenheid wordt geboden om tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse te nuttigen.

5. Terrasmeubilair: alle attributen die in de openbare ruimte worden geplaatst ten behoeve van de exploitatie van het terras, waaronder in ieder geval: stoelen, krukken, banken, tafels, statafels, tonnen, parasols, terrasafscherming zoals schermen, hekwerk en plantenbakken, staande asbakken, menuborden, uitklapborden, overig reclame- en displaymateriaal, vrijstaande terrasverwarming;

6. Exploitant van het horecabedrijf: de natuurlijke persoon of personen voor wiens rekening en verantwoordelijkheid een horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

7. Houder van het horecabedrijf: degene die als zodanig op de vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is vermeld of een persoon voor wie bijschrijving als houder op de exploitatievergunning is aangevraagd en die naast de exploitant optreedt als leidinggevende.

8. Bezoeker: een ieder, die zich in een horecabedrijf bevindt, met uitzondering van:

a. de exploitant(en) en de levenspartner en kinderen van de exploitant(en) van het horecabedrijf;

b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het wetboek van strafrecht;

c. de personen wier tegenwoordigheid in het horecabedrijf wegens dringende omstandigheden vereist wordt;

d. houders/werknemers/personen in loondienst van het horecabedrijf of een schoonmaakbedrijf, in verband met (schoonmaak)werkzaamheden.

9. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

10. Centrum: het gebied dat op de in bijlage 1 opgenomen kaart is aangegeven.

11. Stationsgebied: het gebied dat op de in bijlage 2 opgenomen kaart is aangegeven.

12. Paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

13. Exploitatievergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid

Toelichting op wijziging

Een regeling begint normaal gesproken met de algemene begripsbepalingen. Een begripsbepaling wordt opgenomen als er verwarring mogelijk is over een begrip. Met terrasmeubilair wordt in het spraakgebruik gedoeld op tafels en stoelen (en alle varianten daarvan), terwijl voor de exploitatievergunningverlening het begrip veel breder wordt gezien. Aangezien de begripsbepaling van terrasmeubilair alleen in het terrassenbeleid en in de toelichting op artikel 2:27 APV stond, maar niet in de begripsbepalingen, is deze nu als vijfde lid van artikel 2:27 opgenomen.

In het horecabeleid is (in navolging van de Drank- en Horecawet) opgenomen dat, indien een aanvraag is gedaan om een houder bij te schrijven op de exploitatievergunning, deze houder alvast in het horecabedrijf aan de slag mag gaan. Deze mogelijkheid was alleen verwerkt in artikel 2:31, derde lid. Door de tekst in de begripsbepaling op te nemen (en uit 2:31 weg te halen) geldt nu dat overal waar “houder”staat, ook degene voor wie een aanvraag tot bijschrijven is gedaan, wordt bedoeld.

 

In de huidige tekst staat soms “exploitatievergunning” en soms “vergunning zoals bedoeld in artikel 2:28, eerste lid”. Door een dertiende lid op te nemen met de laatste tekst, kan verder overal worden volstaan met “exploitatievergunning”.

 

B  

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning

[…]

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 en lid 2 van dit artikel, kan de burgemeester indien de vergunningaanvraag (tevens) een terras betreft, de hiertoe benodigde ingebruikneming van de openbare weg weigeren:

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. als dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning

[…]

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 en lid 2 van dit artikel, kan de burgemeester indien de vergunningaanvraag (tevens) een terras betreft, de hiertoe benodigde ingebruikneming van de openbare plaats weigeren:

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. als dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

Toelichting op wijziging

In alle artikelen van de APV waar duidelijk is dat er zaken worden geregeld die zich niet alleen op of aan de weg afspelen, wordt het begrip “openbare plaats” uit de Wet openbare manifestaties (Wom) gebruikt. In artikel 2:28a, derde lid gaat het over de weg maar ook over het uiterlijk van de openbare ruimte, zodat “openbare plaats” moet worden gebruikt in plaats van “openbare weg”.

 

Weglating van “kan” is nodig omdat het alleen mogelijk is om ingebruikneming te weigeren indien het beoogde gebruik een belemmering vormt. “Kan vormen” is een onzekere gebeurtenis waarvan de weigering niet afhankelijk mag worden gemaakt.

C Artikel 2:28b wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht

De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin een of meer van de volgende categorieën horecabedrijven wordt vrijgesteld van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2:28:

[…]

2. horecabedrijven behorende bij niet commerciële verenigingen en stichtingen voor sport en recreatie, voor zover:

a. deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de doelstellingen van de betreffende vereniging of stichting;

b. deze zijn gericht op leden, medebeoefenaars van de betreffende discipline en toeschouwers van wedstrijden en overige verenigingsactiviteiten; en

c. een terras is gelegen aan of nabij het (kantine-)gebouw en binnen het complex waarop de betreffende statutaire doelstelling wordt uitgeoefend, niet zijnde de openbare weg.

[…]

4. horecabedrijven behorende bij winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, voor zover:

a. het verkopen van etenswaren of drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort;

b. de horeca-activiteiten naar hun aard en omvang ondergeschikt zijn aan en overeenkomen met de in de onder a genoemde activiteiten;

c. de openingstijden van het horecabedrijf of de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden van de winkel;

d. er geensterke drankals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet worden verstrekt; en

e. een terras:

1o is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

2o bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; e

3o het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

[…]

 

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht

De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin een of meer van de volgende categorieën horecabedrijven wordt vrijgesteld van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2:28:

[…]

2. horecabedrijven behorende bij niet commerciële verenigingen en stichtingen voor sport en recreatie, voor zover:

a. deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de doelstellingen van de betreffende vereniging of stichting;

b. deze zijn gericht op leden, medebeoefenaars van de betreffende discipline en toeschouwers van wedstrijden en overige verenigingsactiviteiten; en

c. een eventueel terras is gelegen aan of nabij het (kantine-)gebouw en binnen het complex waarop de betreffende statutaire doelstelling wordt uitgeoefend, niet zijnde de openbare weg.

[…]

4. horecabedrijven behorende bij winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, voor zover:

a. het verkopen van etenswaren of drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort;

b. de horeca-activiteiten naar hun aard en omvang ondergeschikt zijn aan en overeenkomen met de in de onder a genoemde activiteiten;

c. de openingstijden van het horecabedrijf of de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden van de winkel;

d. er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet worden verstrekt; en

e. een eventueel terras:

1o is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

2o bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

3o het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

[…]

Toelichting op wijziging

Door de huidige formulering zou de aanwezigheid terras kunnen worden gezien als een voorwaarde om te vallen onder de categorie van het tweede, respectievelijk het vierde lid. Door toevoeging van “eventueel” wordt het duidelijk dat het slechts de bedoeling is om voorwaarden te scheppen als er een terras aanwezig zou zijn.

 

In het vierde lid onder d. zijn spaties aangebracht tussen een aantal woorden en is “e” verbeterd in “en”.

D Artikel 2:28e wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:28e Schorsing, intrekking en wijziging van een exploitatievergunning

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen,intrekken of geheel of gedeeltelijk wijzigen:

a. indien een exploitant of houder van het horecabedrijf de artikelen 2:29, 2:31, 2:31a, 2:32 of 2:34, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning overtreedt;

b. indien aannemelijk is, dat een exploitant of houder van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

c. indien een exploitant of houder van het horecabedrijf toestaat dan wel gedoogt, dat in het horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;

d. indien een exploitant of houder van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie;

e. indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

f. indien niet of niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:28a, lid 1b en artikel 2:31 gestelde eisen.

 

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien hij in een periode van twee jaar ten minste drie maal een aanvraag om bijschrijving van een houder op de vergunning heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a, eerste lid, onder b.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:28e Schorsing, intrekking en wijziging van een exploitatievergunning

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen,intrekken of geheel of gedeeltelijk wijzigen:

a. indien een exploitant of houder van het horecabedrijf de artikelen 2:29, 2:31, 2:31a, 2:32 of 2:34, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning overtreedt;

b. indien aannemelijk is, dat een exploitant of houder van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

c. indien een exploitant of houder van het horecabedrijf toestaat dan wel gedoogt, dat in het horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;

d. indien een exploitant of houder van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie;

e. indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

f. indien niet of niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:31 gestelde eisen.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien hij in een periode van twee jaar ten minste drie maal een aanvraag om bijschrijving van een houder op de vergunning heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a, eerste lid, onder b.

3. De burgemeester trekt de vergunning in indien niet of niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:28a, lid 1b gestelde eisen.

Toelichting op wijziging

Het intrekken van de exploitatievergunning in het geval van slecht levensgedrag wordt gelijk getrokken met de regeling zoals verwoord in de Drank- en Horecawet. Er is sprake van een zogenaamde imperatieve intrekkingsgrond. Dit betekent dat de burgemeester in het geval van slecht levensgedrag van de exploitant de exploitatievergunning moet intrekken. Hierdoor ontstaat een eenduidige wijze van optreden naar de exploitant.

E Artikel 2:28f wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:28f Sluiting van horecabedrijven

1. De burgemeester kan een horecabedrijf, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren of de openings- ensluitingstijden beperken:

a. indien dit een vergunningsplichtig bedrijf betreft en wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

b. indien dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel de bepalingen in deze afdeling;

c. indien de burgemeester oordeelt, dat een of meer van de in artikel 1:6 of artikel 2:28e van de APV genoemde situaties waarin intrekking van een exploitatievergunning mogelijk is, zich voordoet.

[…]

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:28f Sluiting van horecabedrijven

1. De burgemeester kan een horecabedrijf, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren of de openingstijden beperken:

a. indien dit een vergunningsplichtig bedrijf betreft en wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

b. indien dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel de bepalingen in deze afdeling;

c. indien de burgemeester oordeelt, dat een of meer van de in artikel 1:6 of artikel 2:28e van de APV genoemde situaties waarin intrekking van een exploitatievergunning mogelijk is, zich voordoet.

[…]

Toelichting op wijziging

Beperking van tijden heeft alleen zin voor openingstijden, zodat “sluitingstijden” kon worden geschrapt.

F Artikel 2:31 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

1. Het is verboden in en om een horecabedrijf de orde te verstoren.

2. Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op tijden waarop het horecabedrijf voor het publiek gesloten moet zijn.

3. Het is verboden een vergunningplichtig horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een exploitant, een houder of een persoon voor wie bijschrijving als houder op de exploitatievergunning is aangevraagd, in het horecabedrijf aanwezig is.

4. Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken:

a. buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ten behoeve van de exploitatie van een terras is toegestaan;

b. aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras toegestane dan wel vergunde sta- en/of zitplaatsen.

5. Het is een exploitant of houder van een horecabedrijf verboden na het van kracht worden van een sluiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28f, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

6. Het is verboden om als bezoeker in een bij besluit van de burgemeester gesloten horecabedrijf te verblijven.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

1. Het is verboden in en om een horecabedrijf de orde te verstoren.

2. Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op tijden waarop het horecabedrijf voor het publiek gesloten moet zijn.

3. Het is verboden een vergunningplichtig horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben dan wel bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven zonder dat een exploitant of een houder in het horecabedrijf aanwezig is.

4. Het is verboden dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten een terras waarvan exploitatie is toegestaan dan wel vergund;

5. Het is verboden om op een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras toegestane dan wel vergunde sta- en/of zitplaatsen.

6. Het is een exploitant of houder van een horecabedrijf verboden na het van kracht worden van een sluiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28f, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

7. Het is verboden om als bezoeker in een bij besluit van de burgemeester gesloten horecabedrijf te verblijven. 

Toelichting op wijziging

Door de woorden “op of in de omgeving” liep de zin niet en kon er misverstand bestaan over de bedoeling.

 

G Artikel 2:31a wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

[…]

3. Exploitanten en houders geven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

4. Exploitanten en houdersgeven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

5. Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het horecabedrijf, in de nabijheid van het horecabedrijf en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van het horecabedrijf en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

6. Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het terras, de terraslocatie zodanig op te (laten) ruimen dat de openbare plaats zo min mogelijk belast wordt.

7. Exploitanten en houders dienen alle terrasmeubilair meteen van de terraslocatie te (kunnen) verwijderen als dat voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden noodzakelijk is.

8. Indien een terras langer dan één maand niet gebruikt wordt of zal worden, dienen exploitanten en houders het terrasmeubilair van de openbare plaats te verwijderen.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

[…]

3. Exploitanten en houders geven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

4. Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het horecabedrijf, in de nabijheid van het horecabedrijf en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van het horecabedrijf en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

5. Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het terras, de terraslocatie zodanig op te (laten) ruimen dat de openbare plaats zo min mogelijk belast wordt.

6. Exploitanten en houders dienen alle terrasmeubilair meteen van de terraslocatie te (kunnen) verwijderen als dat voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden noodzakelijk is.

7. Indien een terras langer dan één maand niet gebruikt wordt of zal worden, dienen exploitanten en houders het terrasmeubilair van de openbare plaats te verwijderen.

Toelichting op wijziging

Het vierde lid was gelijkluidend aan het derde lid. Het vierde lid vervalt daarom.

H Artikel 2:34 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:34 Beperking verstrekking sterke drank

1.Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een besloten ruimte:

a. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor de verkoop van kleinere etenswaren, zoals belegde broodjes en snacks;

b. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het geven van onderwijs;

c. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of jeugdinstellingen;

d. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of sportinstellingen;

e. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoersbedrijf.

f. als bedoeld in artikel 2:28b, vierde en vijfde lid.

2.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:34 Beperking verstrekking sterke drank

1.Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een inrichting:

a. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor de verkoop van kleinere etenswaren, zoals belegde broodjes en snacks;

b. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het geven van onderwijs;

c. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of jeugdinstellingen;

d. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of sportinstellingen;

e. die geheel of gedeeltelijk, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoersbedrijf.

f. als bedoeld in artikel 2:28b, vierde en vijfde lid.

2.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Toelichting op wijziging

Het betreft een redactionele wijziging die noodzakelijk is op grond van de terminologie zoals die wordt gebruikt in de Drank- en Horecawet (art 25a DHW). Verder zijn in het tweede lid de woorden “en tweede” geschrapt. Het tweede lid verwijst immers alleen naar het eerste lid.

I Artikel 2:41 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:41a Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

1.De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een inrichting als bedoeld in paragraaf 3.1 of hoofdstuk 3 - of een bij dat gebouw behorend erf.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:41a Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen 

1. De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een openbare inrichting of seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Toelichting op wijziging

Dit artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, dan wel woningen te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De burgemeester kan met behulp van dit artikel gericht optreden wanneer ondernemers van dienstverlenende bedrijven zoals avondkappers, uitzendbureaus, belwinkels of afhaal gelegenheden zoals pizzeria’s of snackbars dan wel de winkeliers zelf overlast (blijven) veroorzaken. De burgemeester zal o.a. bij zijn oordeel aansluiting zoeken bij de in artikel 2:28 APV beschreven situaties.

 

Het artikel is daarnaast ook van toepassing op winkels waar consumentenvuurwerk wordt verkocht. Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting, indien sprake is van een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan dan slechts van korte duur zijn.

 

Momenteel kan alleen een voor het publiek openstaand gebouw worden gesloten vanwege aantasting van de openbare orde. Met de nieuwe redactie kan deze bevoegdheid ook worden ingezet als er sprake is van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en/of leefklimaat.

J Artikel 2:77 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van (vaste) camera's voor de maximale duur van 3 jaar ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor de maximale duur van 3 jaar ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Toelichting op wijziging

Per 1 juli 2016 is de Wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht (Stb. 2016/130) in werking getreden. Op grond van het hierbij gewijzigde artikel 151c van de Gemeentewet kan de raad thans bij verordening – zoals de APV – de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, als dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor eenieder toegankelijk zijn. Niet langer is deze mogelijkheid beperkt tot het plaatsen van vaste camera’s, thans behoort ook mobiel cameratoezicht tot de mogelijkheden. Met de wijziging van artikel 2:77, eerste lid, van de APV (het woord ‘vaste’ komt te vervallen) wordt van de mogelijkheid om de bevoegdheid van de burgemeester te verruimen gebruikgemaakt.

K Artikel 2:77a wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 2:77a Gebiedsontzeggingen

1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

2.Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, bijvoorbeeld door zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde gebiedsontzegging, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zestien weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

3.Een verbod krachtens het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

4.De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede gestelde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

5.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 2:77a Verblijfsverbod

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 72 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste zestien weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Toelichting op wijziging

In praktijk is de duur van 24 uur voor een eerste gebiedsontzegging, zoals geregeld in het eerste lid van artikel 2:77a, onvoldoende effectief gebleken. De nieuwe redactie biedt de mogelijkheid om een eerste gebiedsontzegging voor een periode van 72 uur op te leggen. De duur van deze maatregel is verlengd naar drie dagen, zodat het middel onder meer effectief kan worden ingezet in uitgaansgebieden indien sprake is van geweld in het weekend, dan wel bij strafbare of overlast gevende gedragingen bij evenementen. Verder is het artikel redactioneel aangepast overeenkomstig aan het model van de VNG.

 

Verder is het begrip “gebiedsontzegging” vervangen door het begrip “verblijfsverbod”. Daar zowel op basis van de APV als de “Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast” (artikel 172a Gemeentewet) een dergelijke, maar ingrijpender, maatregel kan worden opgelegd die in praktijk aangeduid wordt met ‘gebiedsverbod’, wordt met wijziging van het begrip een beter onderscheid gecreëerd tussen beide maatregelen. Daarbij moet worden opgemerkt dat in principe altijd eerst een dergelijke maatregel op grond van de APV moet worden opgelegd. Overigens heeft de burgemeester beleidsregels opgesteld waarin de wijze waarop hij van deze bevoegdheden gebruik maakt, is beschreven.

 

Een verblijfsverbod wordt opgelegd indien een persoon strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht en daarvoor ten minste eenmaal is gewaarschuwd. De waarschuwing geldt voor de gehele stad en is zes maanden geldig. Nadat een persoon is gewaarschuwd om zijn overlastgevende gedrag te beëindigen dan wel het gebied te verlaten, kan een verbod worden opgelegd indien het overlast gevende of strafbare gedrag aanhoudt. De burgemeester kan dan direct optreden op het moment dat een maatregel op dat moment in dat gebied noodzakelijk wordt geacht voor het herstel van de openbare orde.

L Artikel 5:12 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Voorgestelde tekst

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfietsen

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid aangewezen wegen of weggedeelten fietsen of bromfietsen:

a. onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan, of

b. langer dan vier weken aaneengesloten onbeheerd te laten staan.

Toelichting op wijziging

Het huidige artikel voorziet alleen in een verbod tot het plaatsen van (brom-) fietsen buiten de stallingsmogelijkheden in de door het college aangewezen gebieden. Hiertoe heeft het college het stationsgebied aangewezen. De tekst wordt verder redactioneel aangepast aan het model van de VNG.

 

Met het toevoegen van onderdeel b kan worden opgetreden tegen langdurig gestalde (brom-) fietsen (zgn. weesfietsen) in door het college aangewezen gebieden binnen de gemeente. Dergelijke fietsen vormen vaak een aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente of veroorzaken overlast voor de omgeving. In de aan te wijzen gebieden mogen (brom-)fietsen, in verband met afwezigheid van andere stallingsmogelijkheden, wel geparkeerd worden in de buitenruimte, maar niet langer dan 4 weken aaneengesloten.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 31 januari 2017.

de griffier,

J. W. Scherpenzeel

de voorzitter,

C.H.J. Lamers

Naar boven