Aanbouwen een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Achtererfgebied erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Afdak dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen.
Antenneinstallatie installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Band horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen.
Bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bedrijfsbebouwing gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.
Beschermd monument Rijks, gemeentelijk of provinciaal monument, aangewezen en beschermd op grond van resp. de Monumentenwet 1988, gemeentelijke Erfgoedverordening of de Provinciale monumentenverordening.
Bestemmingsplan bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan of rijksinpassingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat van toepassing is op de plaats waar de activiteit wordt of zal worden verricht en de krachtens dat plan gestelde nadere eisen.
Bevoegd gezag bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
Bijbehorend bouwwerk functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Bijgebouw een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Blinde muur of gevel gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
Boeiboord opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.
Boerderij gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de hallehuisboerderijen en andere typen.
Bouwblok een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt.
Bouwen plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
Bouwlaag verdieping van een gebouw. Een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nage¬noeg gelijke hoogte liggende vloeren of balken is begrensd.
Bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Buitengebied buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd.
Bungalow meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.
Carport een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of ander bouw¬werk en een van boven afge¬slo¬ten c.q. afge¬dekte ruimte van een open constructie met maximaal één wand, bedoeld voor de stalling van motorvoertui¬gen.
Dak afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht .
Dakhelling de hoek van het dak ten opzichte van een horizontale vlak.
Dakkapel uitbouw op een hellend dakvlak .
Daknok hoogste punt van een schuin dak.
Dakopbouw een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
Dakraam raam in een hellend dak.
Dakvoet laagste punt van een schuin dak.
Detail ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.
Ensemble architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden.
Erf al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Erker een al dan niet tot de vloer uitgebouwde toevoeging aan de gevel van een gebouw .
Flat groot kantoor of woongebouw met meerdere verdiepingen.
Galerij gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.
Gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Geleding verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen.
Gepotdekseld gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan.
Gevel buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor, zij of achtergevel).
Hoekkeper de snijlijn van twee aangrenzende dakschilden die elkaar onder een uitspringende hoek snijden, hetgeen onder andere het geval is bij bv. schildaken en stolpdaken.
Hoofdgebouw een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Hoogbouw gebouwen van meer dan vier lagen.
Individueel gebouw zelfstandig, op zichzelf staand gebouw.
Kavel grondstuk, kadastrale eenheid.
Karakteristiek pand pand dat van waarde is op grond van de uitwendige hoofdvorm, bepaald door dakvorm, goothoogte, nokhoogte, nokrichting, dakhelling, gevelindeling en karakteristieke elementen.
Karakteristieke elementen elementen aan een pand zoals windveren, makelaars, raamluiken, pannenspiegel (stolpboerderij), schoorsteen, dakkapel, kroonlijst, dakgoot, typerende detaillering van hout en metselwerk.
Kern centrum van een dorp of stad.
Klossen uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.
Kop in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.
Laagbouw gebouwen van één tot drie lagen.
Landelijk gebied zie buitengebied.
Latei draagbalk boven gevelopening.
Lessenaarsdak dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.
Lichtkoepel raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel.
Lijst een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel.
Lint langgerekte weg met daarlangs bebouwing.
Luifel een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur.
Maaiveld bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht
Mansardekap dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat.
Massa volume van een gebouw of bouwdeel.
Metselverband het zichtbare patroon van metselwerk.
Nok horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
Omgevingsvergunning vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onderbouw het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van
Ondergeschikt voert niet de boventoon.
Ontsluiting de toegang tot een terrein of een gebouw.
Oorspronkelijk gebouw het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd. Als aan de hand van een originele vergunning niet meer is vast te stellen wat als oorspronkelijk hoofdgebouw kan worden aangemerkt, zal in de praktijk veelal aan de hand van de historische kenmerken van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld steenkleur, voegwerk of andere detailleringen) bepaald kunnen worden wat de oorspronkelijke omvang was van het gebouw en welke gevels ‘oorspronkelijk’ zijn. Als dat ook verder geen uitkomst biedt zal het gehele hoofdgebouw (met uitzondering van de bouwkundig en functioneel ondergeschikte aangebouwde onderdelen) aangemerkt moeten worden als oorspronkelijk hoofdgebouw.
Openbaar toegankelijk gebied weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Oriëntatie de richting van een gebouw.
Overkapping een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven.
Overstek bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.
Paneel rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting
Plaatmateriaal bouwmateriaal dat in plaatvorm. geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel).
Planmatige bebouwing groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan.
Plint een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.
Portiek gemeenschappelijk trappenhuis.
Piramidedak dak bestaande uit vier gelijk hellende vlakken die elkaar bovenaan in een punt ontmoeten.
Rabatdelen planken met duidelijk duidelijke groeven.
Renovatie vernieuwing van een gebouw.
Rijtjeshuis huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwde, gelijkende woningen.
Rollaag horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.
Rooilijn de lijn/grens waarachter bebouwing is toegestaan
Serre voornamelijk uit glas (gevat in ijzer, hout of kunststof) bestaande uitbouw aan een woonhuis, die via deuren in directe verbinding met de tuin staat.
Schilddak dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken.
Schuur bijgebouw ten behoeve van opslag.
Situering de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving.
Solitair gebouw zelfstandig, op zichzelf staand gebouw (kan geschakeld).
Textuur de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).
Uitbouw een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Voorgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk.
Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
Voorerfgebied erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied. (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Windveer plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen.
Woning een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Zadeldak dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen.
Zijgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk.
Bijlage 2: Overzichtskaart
Een overzichtskaart met alle gebieden voor het gehele grondgebied inclusief de beoordelingsniveaus, zoals deze behoort bij deze nota Ruimtelijke Kwaliteit.
De begrenzingen van de welstandsgebieden zijn gebaseerd op kadastrale grenzen en topografische kenmerken zoals straten, waterlopen en andere fysieke structuren. Bij twijfel over de begrenzingen zal de gemeente, dan wel de commissie Ruimtelijke Kwaliteit, bepalen welk gebiedstypering van toepassing is.
Bijlage 3: Cultuurhistorisch waardevolle objecten en monumenten