Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2015
De raad van de gemeente Doetinchem;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 22 oktober 2014;
overwegende dat
  • -
    het juridisch toetsingskader voor de subsidieverstrekking verbetering behoeft qua juridische houdbaarheid, helderheid en praktische toepasbaarheid;
  • -
    de nieuwe Algemene subsidieverordening eveneens uitgaat van de overdracht van bevoegdheden aan burgemeester en wethouders, met name voor het vaststellen van subsidieplafonds en subsidieregelingen;
  • -
    de bevoegdheid om subsidieplafonds vast te stellen het budgetrecht van de raad volledig intact laat, omdat een begrotingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 4:34, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht is bij subsidieregelingen en beschikkingen (artikel 5, lid 4 Asv 2015);
  • -
    de nieuwe Algemene subsidieverordening op grond van de Europese wet- en regelgeving ‘staatssteunproof’’ moet zijn;
  • -
    de rechtszekerheid voor de subsidieontvangers versterkt wordt door besluiten te baseren op algemeen verbindende voorschriften (verordening en subsidieregelingen);
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende verordening:
Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2015
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • -
    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L 214/3), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
  • -
    de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
  • -
    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellings-verordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;
  • -
    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;
  • -
    Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Artikel 2. Reikwijdte
  • 1.
    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
  • 2.
    Voor subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is. De toepassing van dit lid wordt in de beschikking tot subsidieverstrekking vermeld.
Artikel 3. Subsidieregelingen
Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin ook bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Artikel 4. Europees steunkader
  • 1.
    Voor zover dat voor het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
  • 2.
    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.
  • 3.
    Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.
  • 4.
    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
  • 5.
    Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen voor subsidies in aanmerking die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
  • 1.
    Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.
  • 2.
    Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen:
    • a.
      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of
    • b.
      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
  • 3.
    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.
  • 4.
    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verstrekt onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.
Artikel 6. Aanvraag
  • 1.
    Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders.
  • 2.
    Burgemeester en wethouders kunnen formulieren vaststellen voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens als bedoeld in deze verordening.
  • 3.
    Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:
    • a.
      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
    • b.
      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;
    • c.
      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
    • d.
      als de aanvrager een onderneming is:
      • 1)
        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
      • 2)
        een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);
    • e.
      de stand van de eventuele egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.
  • 4.
    Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsook van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.
  • 5.
    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.
Artikel 7. Aanvraagtermijn
  • 1.
    Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 september voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.
  • 2.
    Andere aanvragen om subsidie worden minimaal 13 weken voordat de aanvrager het voornemen heeft te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
  • 3.
    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.
Artikel 8. Beslistermijn
  • 1.
    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.
  • 2.
    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid binnen 13 weken nadat de aanvraag is ingediend.
  • 3.
    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.
  • 4.
    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
  • 1.
    Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:
    • a.
      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;
    • b.
      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat volgens een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.
  • 2.
    Onverminderd het vorige lid kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:
    • a.
      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;
    • b.
      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;
    • c.
      als de activiteiten niet bijdragen aan de realisering van gemeentelijk beleid;
    • d.
      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
    • e.
      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;
    • f.
      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;
    • g.
      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;
    • h.
      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.
  • 3.
    Burgemeester en wethouders kunnen een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
  • 4.
    Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.
Artikel 10. Verantwoording
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
  • 1.
    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat meteen aan burgemeester en wethouders.
  • 2.
    Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders meteen schriftelijk over:
    • a.
      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;
    • b.
      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
    • c.
      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;
    • d.
      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
  • 1.
    Aan een beschikking tot subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden over het beheer en gebruik van wat met de subsidie tot stand is gebracht.
  • 2.
    Bij subsidies vanaf € 100.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd om tussentijds rekening en verantwoording af te leggen over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 20.000
  • 1.
    Subsidies tot en met € 20.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en - tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid - binnen 13 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.
  • 2.
    Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
  • 3.
    In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 20.000 wordt gelijk een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 20.000 en € 100.000
  • 1.
    Bij subsidies tussen € 20.000 en € 100.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.
  • 2.
    De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
  • 3.
    Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies vanaf € 100.000
  • 1.
    Bij subsidies vanaf € 100.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:
    • a.
      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;
    • b.
      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
  • 2.
    De aanvraag bevat:
    • a.
      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;
    • b.
      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);
    • c.
      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en
    • d.
      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.
  • 3.
    Burgemeester en wethouders kunnen een aanwijzing voor de controleverklaring als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vaststellen.
  • 4.
    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.
Artikel 16. Subsidievaststelling
  • 1.
    Burgemeester en wethouders stellen de subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
  • 2.
    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd.
  • 3.
    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.
  • 4.
    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, onder a of b is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
  • 1.
    Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.
  • 2.
    Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.
  • 3.
    Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 18. Hardheidsclausule
  • 1.
    Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten. Of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
  • 2.
    Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
Artikel 19. Slotbepalingen
  • 1.
    De Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2012 wordt ingetrokken.
  • 2.
    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
  • 3.
    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2012 van toepassing.
  • 4.
    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2015.
Aldus vastgesteld in de zijn vergadering van 30 oktober 2014,
griffier voorzitter
Toelichting Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2015
Algemene toelichting
Het wettelijk kader van subsidies wordt bepaald door de Algemene wet bestuursrecht (Awb art. 1:3, titel 4.1: beschikkingen; titel 4.2: subsidies; titel 4.4: bestuursrechtelijk geldschulden), de Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2015 (Asv 2015) en subsidieregelingen.
Artikel 1 t/m 5 van de Asv 2015 gaan over de huishoudelijke aspecten, zoals reikwijdte, verdeling van bevoegdheden, subsidieregelingen en de financiën. Artikel 6 t/m 19 gaan over het subsidieproces. In deze Asv wordt gesproken over subsidieverstrekking. Hieronder wordt verstaan de aanvraag, de subsidieverlening, de (directe) ambtelijke vaststelling, de vaststelling en de uitbetaling van de subsidie.
In deze verordening wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om bevoegdheden van de raad aan het college te delegeren. Dit is niet nieuw. In de Algemene subsidieverordening gemeente Doetinchem 2012 (Asv 2012) was dit ook al het geval. Zo wordt het college om reden van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid verplicht om subsidieregelingen (algemeen verbindende voorschriften) vast te stellen. Die mogen op onderdelen afwijken van de algemene regeling (art. 3 Asv 2015). De subsidieregelingen kunnen een algemeen onderwerp hebben (bijvoorbeeld beoordelingscriteria) of zich specifiek richten op een beleidsveld. Bijvoorbeeld beschermd wonen of vrijwilligers en mantelzorg. Daarnaast heeft het college de bevoegdheid om subsidieplafonds vast te stellen. Dit kan in algemene zin, maar ook per subsidieregeling. In alle gevallen wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt omdat er op geen enkele wijze sprake kan zijn van een aantasting van het budgetrecht van de raad.
Van groot belang is zo goed mogelijk onderscheid te maken tussen subsidie en een overeen-komst van overheidsopdracht. Het onderscheid tussen subsidie en overeenkomst is onder andere van belang omdat op beide instrumenten een ander rechtsregime van toepassing is. Zo valt de subsidie binnen het bestuursrecht en de overeenkomst binnen de grenzen van het burgerlijke recht. Bij geschillen over overeenkomsten is de burgerlijke rechter bevoegd en bij geschillen over subsidies de administratieve rechter. Bij opdrachten is de gemeente als opdrachtgever verplicht deze via een transparante procedure aan te besteden als een bepaald drempelbedrag wordt overschreden. Die verplichting geldt ingeval van subsidies niet. Alhoewel het denkbaar is dat een subsidie wordt aanbesteed. Verder is het onderscheid tussen subsidie en overeenkomst van belang omdat ondernemers vaak BTW verschuldigd zijn over aan hen gedane betalingen voor diensten. Over aan hen verstrekte subsidies zijn ondernemers daarentegen in beginsel geen BTW verschuldigd.
Hoe het verschil te bepalen tussen het verstrekken van subsidie en het aangaan van een overeenkomst van opdracht?
Juridische en inkooptechnische verschillen tussen overeenkomst en subsidie
Denkrichting in onderstaand schematisch overzicht met verschillen tussen overeenkomst (na opdracht) en subsidie is dat als vele aspecten uit de linkerkolom zich in de te onderzoeken situatie voordoen, en weinig uit de rechterkolom, er waarschijnlijk sprake is van een overheidsopdracht. Wanneer er sprake is van een grote vermenging van kenmerken uit de linker- en rechterkolom dan wordt in de praktijk vaak gekozen voor subsidie.
Bedenk echter dat geen enkel criterium op zichzelf beschouwd doorslaggevend is.
 
 
Overeenkomst
Subsidie
1.
Definitie in Boek 6 artikel 213 BW (Burgerlijk Wetboek) = een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen ten opzichte van een of meer andere een verbintenis aangaan.
Definitie in artikel 4:21 AWB (Algemene Wet Bestuursrecht) = de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuurs- orgaan geleverde goederen of diensten.
2.
Tweezijdige handeling (aanbod en aanvaarding,
wederkerigheid).
Eenzijdige handeling (subsidiebeschikking; in
beginsel geen prestatieplicht).
3.
Uitvoeren van werken, leveren van diensten of goederen door derden aan de overheid, meestal ten behoeve van de uitvoering van eigen taken van het bestuursorgaan. Er is vaak een markt voor de activiteiten. Concurrentiestelling in principe mogelijk. Voor opdrachtnemer gaat het om een commerciële activiteit.
Vaak voor activiteiten die te maken hebben met
het ‘algemeen belang’, waarbij subsidieverstrekker
(vaak) belang heeft bij (het in stand houden
van) activiteiten van de individuele aanvrager ten
behoeve van derden. Concurrentiestelling op een
markt vaak niet goed mogelijk.
4.
Bij aangaan overeenkomst: vaak aanbestedings-plicht op grond van bestuurlijk aanbestedings-beleid of Europese aanbestedingsrichtlijn.
Bij aangaan subsidierelatie: geen expliciete aanbestedingsverplichting op grond van AWB of subsidieverordening.
5.
Zelfs bij voldoen aan vereisten zoals deze zijn opgenomen bij de selectie en gunning in de aanbesteding: geen plicht tot gunnen opdracht/ aangaan overeenkomst (onder voorbehoud van precontractuele eisen van redelijkheid en billijkheid en goede trouw).
Bij voldoen aan (objectieve) subsidiecriteria: recht
op betaling subsidie.
6.
Aanbesteding gericht op verrichten activiteiten tegen het gunningscriterium laagste prijs of economisch voordeligste inschrijving/ meest scherpe en markt-conforme vergoeding.
Subsidie gericht op hoe dan ook laten verrichten van activiteiten. Kan een meer of minder dan marktconforme vergoeding voor noodzakelijk zijn (anders wordt activiteit die in algemeen belang is mogelijk niet uitgevoerd). NB: Vergoeding
waarbij bewust meer dan marktconforme vergoeding wordt gegeven kan potentieel risico op staatssteun meebrengen.
7.
Branchevoorwaarden, inkoopvoorwaarden, contractvoorwaarden van toepassing.
Subsidieregeling, -criteria en -voorwaarden (verordening bestuursorgaan of wettelijk kader veelal vereist) van toepassing.
8.
Initiatief bij de opdrachtgever die zijn behoefte stelt en formuleert in programma van eisen (PvE) waarna de aanbesteding volgt.
Initiatief bij subsidieaanvrager die behoefte aan subsidie moet aantonen; door aanvraag gaat subsidieprocedure lopen.
9.
Burgerrecht van toepassing op aanbeste-dingsprocedure en de overeenkomst. Burgerrechter is geschilbeslechtende instantie. In kort geding kunnen voorlopige voorzieningen worden gevraagd. In een bodemprocedure kan en schadevergoeding én in beperkt aantal gevallen (zie Aanbestedingswet 2012) vernietiging van de overeenkomst worden gevorderd.
In kort geding kunnen voorlopige voorzieningen Bestuursrecht van toepassing zijn op subsidie. Bij bezwaar/beroep tegen subsidiebeschikking: administratieve rechtsgang via beschikkend bestuursorgaan en bestuursrechter (Awb).
10.
Bij niet nakoming overeenkomst: nakoming overeenkomst kan worden gevorderd. Afdwingbaarheid van de overeenkomst. Afspraken gemaakt onder bezwarende titel (d.w.z. tegen betaling (tegen geld of op geld waardeerbaar). Bij de oplevering van het eindproduct/dienst gaat het eigendom vaak over naar de opdrachtgever en wordt sterker gestuurd op de formulering van de inhoud ervan.
Bij niet nakomen subsidiecriteria: lagere subsidie of nihil- vaststelling en terugvorderingsmogelijkheid om reden van onverschuldigde betaling. Prestatie tegenover subsidie niet of beperkt afdwingbaar. Hoe meer resultaatverplichtingen zijn vereist of zijn vastgelegd in een aan de subsidiebeschikking
gekoppelde uitvoeringsovereenkomst (zie ook art. 4:36 Awb), hoe eerder een subsidie de richting van overeenkomst opgaat.
11.
Facturen voor wederprestatie op grond van overeenkomst worden veelal betaald na (deel) prestatie.
Bij subsidie is vaak sprake van bevoorschotting op
basis van liquiditeitsbehoefte van de subsidievragende instelling (zonder voorschot op subsidie is het vaak moeilijk om te starten met de werkzaamheden waarvoor subsidie is gegeven of om de instelling in stand te houden). Gaat om werkelijke gemaakte en betaalde kosten.
12.
Btw verschuldigd
Geen btw verschuldigd (behalve bij prijssubsidies).
13.
In principe vergoeding van de kostprijs opdrachtnemer plus winstmarge mogelijk.
Vergoeding deel van de kosten (geen vergoeding
winst mogelijk).
14.
Betaling voor aan opdrachtgever geleverde goederen of diensten.
Vooral stimuleringsbijdrage (ter ondersteuning
beleid of bevordering algemeen belang), levering
(werkzaamheden of diensten) niet per se aan
subsidieverstrekker.
De reikwijdte van het begrip overheidsopdracht is omvangrijk omdat het telkens op een ruime en bovenal op een functionele wijze moet worden uitgelegd. Verder speelt mee dat de juridische kwalificaties naar nationaal recht niet relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een overheidsopdracht naar Europees recht. Oftewel: de nationaalrechtelijke kwalificatie ‘subsidie’ sluit niet automatisch uit dat sprake is van een overheidsopdracht.
Zo kan een subsidie, al dan niet in samenhang met andere afspraken (dan is er volgens de Awb sprake van subsidie- of uitvoeringsovereenkomst), een overheidsopdracht zijn. En bij overheidsopdrachten dienen (Europese) aanbestedingsregels in acht te worden genomen. Het is daarom raadzaam om terughoudend te zijn met de mogelijkheid om in de aan de subsidiebeschikking gekoppelde uitvoeringsovereenkomst een verplichting tot nakoming op te nemen. Het verdient dus aanbeveling om bij het toekennen van subsidies van geval tot geval te bezien of sprake is van een overheidsopdracht.
Belangrijke vragen bij het achterhalen van verschillen
Om vast te stellen of sprake is van een subsidie of opdracht, zijn onder meer de volgende vijf vragen relevant (tussen haakjes staat aangegeven onder welke punten in het bovengenoemd schema (elementen van) deze vragen aan de orde komen):
a) Hoe is het verband tussen betaling en prestatie? (zie de punten 2, 3, 9 en 10)
Met name bij zogenaamde projectsubsidies (die direct gekoppeld zijn aan het verrichten van een nauwkeurig bepaalde prestatie en vaak een subsidie zijn voor activiteiten die naar hun aard een eenmalig karakter hebben) doet het vraagstuk van het onderscheid tussen subsidie en opdracht zich gauw voor. Wanneer te subsidiëren activiteiten niet nauwkeurig zijn omschreven en/of de subsidiegever geen of weinig zeggenschap over de invulling van die activiteiten heeft, vormt dit een indicatie dat geen sprake is van opdracht. Naarmate de subsidieverstrekker meer zeggenschap over de invulling van de prestatie heeft zal er eerder sprake zijn van opdracht. Steeds minder zal dan kunnen worden volgehouden dat er sprake is van een ‘eigen activiteit’ van de subsidieontvanger.
Een overeenkomst onder bezwarende titel (overheidsopdracht) suggereert een grote mate van wederkerigheid (uitwisseling van prestaties). Bij het verlenen van subsidies worden in principe geen wederzijdse verplichtingen in het leven geroepen maar alleen een eenzijdige aanspraak op financiële middelen. De subsidieontvanger is niet verplicht de gesubsidieerde activiteit uit te voeren.
Zodra (de inrichting van) een subsidie het karakter krijgt van een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel tot bijvoorbeeld het verrichten van diensten en zodra de prestaties van de subsidieontvanger worden afgedwongen (wederzijdse verplichtingen) kan een subsidie alsnog het karakter van een overheidsopdracht krijgen.
b) Van wie is het initiatief uitgegaan? (zie punt 8)
Bij subsidie is dat vaak degene die de activiteit verricht (niet het bestuursorgaan), bij opdracht vaak de opdrachtgever (wel het bestuursorgaan). Bij een opdracht wordt de inhoud van de opdracht (‘aanbestedingsproof’) door de opdrachtgever bepaald waarna marktpartijen uitgenodigd worden om een aanbieding te doen. Bij een subsidie wordt de uitwerking van de subsidiedoelstellingen aan de subsidieontvanger overgelaten waarbij door de subsidie- verstrekker slechts een algemeen (‘staatssteunproof’) kader wordt geboden waarbinnen de subsidiabele activiteiten dienen te worden uitgevoerd.
c) Welk belang wordt gediend? Wat is het doel van de activiteit? (zie punt 3)
Als een bestuursorgaan geld steekt in activiteiten die gericht zijn op anderen (algemeen belang) is er vaak sprake van subsidie. Behartiging van het algemeen belang is namelijk vaak de reden om een activiteit te stimuleren met subsidies. Als het activiteiten zijn die gericht zijn op de eigen behoeften van het bestuursorgaan zelf, is er vaak sprake van een opdracht. Het feit dat een opdracht of subsidie te relateren is aan een publiekrechtelijke bevoegdheid of verantwoordelijkheid van een aanbestedende dienst is niet bepalend voor de vraag of iets een subsidie of overheidsopdracht is.
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze bevoegdheid is doorslaggevend. Hoe nauwgezetter subsidiabele activiteiten worden omschreven en hoe meer voorwaarden en verplichtingen in de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen, hoe meer zeggenschap een bestuursorgaan heeft over de invulling van een projectaanvraag en over de prestatie. Hoe meer het stellen van eisen gepaard gaat met een verplichting om gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk uit te voeren, hoe eerder sprake zal zijn van een overeenkomst van opdracht
d) Is er sprake van commerciële activiteiten (winst, kostprijs, onderneming, concurrentie)?(zie punten 6, 12 en 13)
1.Hoe is de verhouding tussen de waarde van de prestatie en de betaling? Is er sprake van winst? Werkt de leverancier tegen kostprijs? Vragen die van belang zijn om het verschil tussen opdracht en subsidie te duiden.
Wanneer de subsidieaanvrager de te verrichten activiteiten tegen kostprijs zal verrichten, dan zal er vaak sprake zijn van een subsidie. Is er voor de te subsidiëren activiteiten sprake van een volwaardige markt waarop op winst gerichte ondernemingen opereren, dan zal er eerder sprake zijn van een opdracht. Het betalen van een kostendekkende vergoeding bij een wederzijdse prestatieplicht levert vaak een aanwijzing op dat het gaat om een opdracht.
NB het feit dat geen kostendekkende vergoeding wordt gegeven (bijvoorbeeld in het geval van gezamenlijke financiering van een project of bij bijvoorbeeld concessies) leidt daarentegen niet automatisch tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van een opdracht. Wanneer een overheid een financiële bijdrage verstrekt die niet de volledige kosten dekt, kan dat een indicatie geven dat het gaat om subsidie; het gaat dan vaak niet om een ‘gewone’ financiële transactie met de overheid en er wordt dan ook vaak geen ‘gewone’ commerciële transactie tegen marktconforme vergoeding (prijs inclusief winstmarge) betaald. Ook de duidelijke aanwezigheid van een (kostendekkende) vergoeding in de vorm van een bezwarende titel (‘een op geld waardeerbare tegenprestatie’) is een aanvullend instrument ter beoordeling of het eerder gaat om opdracht, of wanneer dit niet het geval is, om subsidie (zie punt 10).
2.Is de subsidieontvanger een onderneming (met winstoogmerk)? Verricht de instelling ook activiteiten voor anderen? Is concurrentiestelling mogelijk?
Zo ja, dan is vaak sprake van een (potentiële) markt en een opdracht/overeenkomst lijkt dan het meest geëigend. Het verschil tussen een subsidie en een inkooprelatie wordt vaak bepaald aan de hand van de waarde van goederen of diensten in het economisch verkeer. Hoe eenvoudiger het te bepalen is dat deze waarde marktconform is omdat er veel leverende instellingen zijn die op hun beurt aan meerdere verschillende opdrachtgevers leveren, hoe eerder er sprake is van een inkooprelatie. Dit heeft tot gevolg dat voorzieningen die op een (potentiële) markt te verkrijgen zijn ingekocht zouden moeten worden. Voorzieningen waar dit niet voor geldt kunnen via een subsidie worden verkregen.
e) Zijn er derden bij het project betrokken (zie ook punten 3 en 14)?
In het verleden werd wel als onderscheidend criterium gesteld dat bij subsidies vaak commerciële transacties van de ontvanger van de subsidie met derden zijn aan te wijzen die (mede) door de subsidie worden bekostigd. Soms verricht de ontvanger een prestatie voor een derde, die mede uit de subsidie wordt bekostigd, soms ontvangt de ontvanger een prestatie van een derde die hij mede uit de subsidie betaalt.
Hieraan werd de conclusie verbonden dat de omstandigheid dat bij het project geen derden betrokken zijn, in die zin een aanwijzing kan vormen dat het gaat om een directe opdrachtgever-opdrachtnemer relatie. In de praktijk zie je tegenwoordig echter ook bij opdrachtrelaties wel dat de opdrachtnemer de door hem ontvangen tegenprestatie gebruikt ter bekostiging van bijvoorbeeld de diensten van onderaannemers of in te schakelen derden. Daarnaast wordt in de subsidiepraktijk vaker dan vroeger met derden gewerkt bij de uitvoering.
Voorkomen van ongeoorloofde staatssteun
Ook dient ongeoorloofde staatssteun te worden voorkomen. Staatssteun is in principe verboden (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)). Er is sprake van staatssteun als financiële steun aan een onderneming (subsidies, garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc.) voldoet aan de hierna volgende criteria uit het staatssteunverbod:
Er is sprake van staats- (dat wil zeggen: overheids-) middelen die aan een onderneming worden verleend. Een onderneming is een entiteit die economische activiteiten verricht. Eenheden die uitsluitend een typische overheidstaak zonder economisch karakter verrichten (activiteiten van puur sociale aard of het uitoefenen van overheidsgezag), zijn geen ondernemingen. Steun aan burgers houdt geen staatssteun in, mits de steun niet indirect alsnog bij een onderneming terechtkomt;
De steun geeft de onderneming een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit);
De steun is selectief: deze geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector of regio; enDe steun vervalst de mededinging (in potentie) en leidt of dreigt te leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in Europa.
Deze criteria zijn cumulatief. Als niet aan alle punten wordt voldaan, is er geen sprake van staatssteun. Staatssteunregels zijn ook van toepassing op subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is. Zoals incidentele subsidies en subsidies op basis van een begrotingspost.
De Asv 2015 is ‘staatssteunproof’ gemaakt. Het gaat nu ook om bewust te zijn van deze criteria. Als ook is van belang om bij de beoordeling van subsidieaanvragen deze criteria mee te wegen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
De begripsbepalingen zijn beperkt van omvang. De reden daarvoor is dat nu wordt aangesloten bij de wettelijke termen en herhaling van begrippen niet zinvol is. De begripsbepalingen, zoals opgenomen in de ingetrokken Asv 2012 zijn vervallen. De omschrijvingen van 'college‘ en 'raad‘ zijn niet per se nodig om de bevoegdheden van de bestuursorganen te benoemen. De termen ‘raad’ en ‘burgemeester en wethouders’ sluiten aan bij het normale spraakgebruik.
De begrippen ‘eenmalige subsidie’ en ‘jaarlijkse subsidie’ zijn losgelaten. In de praktijk bleek het onderscheid lastig te maken, omdat de begrippen elkaar overlappen. Een subsidie kan zowel eenmalig als jaarlijks zijn. De Awb kent alleen een onderscheid tussen subsidies die direct worden vastgesteld, en subsidies die voorafgaand aan de vaststelling worden verleend.
In een Asv gaat het er in feite om dat er voor verschillende typen subsidies eigen aanvraag- en beslistermijnen kunnen worden voorgeschreven. In de Asv 2015 is alleen een onderscheid gemaakt bij de artikelen over de beslis- en aanvraagtermijnen en daarbij vermeld voor wat voor type subsidie elke termijn geldt. Alle begripsbepalingen uit de modelverordening 2013 van de VNG zijn in de verordening overgenomen.
Artikel 2. Reikwijdte
Eerste lid
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Asv 2015 van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is. Dit zijn: spoedeisende subsidies, Europese subsidies, begrotingssubsidies en incidentele subsidies voor maximaal 4 jaar.
Tweede lid
De subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, is de Asv 2015 in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de Asv 2015 (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat. Het is zaak dat de toepassing van dit artikellid in de beschikking wordt vermeld.
Artikel 3. Subsidieregelingen
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van Asv 2015 worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Artikel 4. Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de Asv 2015, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen voor subsidies in aanmerking als zij voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college kan subsidieplafonds vaststellen (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) en wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college is verplicht - in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb - (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
Artikel 6. Aanvraag
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan. In het derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Een aanvraag die niet aan de eisen voldoet, ook niet na een verzoek om completering, moet worden afgewezen (art. 4:5 Awb). Deze afwijzing is vatbaar voor bezwaar en beroep.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn twee aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden.
Ten eerste, om ontoelaatbare opeenstapeling te voorkomen, wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd. Het gaat om staatsmiddelen die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (derde lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc.
Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen, moet de onderneming een de-minimisverklaring gevraagd worden (derde lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of het verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vijfde lid).
Artikel 7. Aanvraagtermijn
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid. De aanvraagtermijn is een uiterste termijn. Aanvragen, die te laat binnen komen worden afgewezen (artikel 4:7 Awb).
Artikel 8. Beslistermijn
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigerings-grond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onderdeel c houdt in dat alleen activiteiten die betrekking hebben op het gemeentelijk beleid voor subsidiëring in aanmerking komen.
Onderdeel d betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).
Onder g is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet geoorloofd is omdat er op basis van artikel 107 lid 1 VWEU sprake is van staatssteun. Deze steun is strijdig met de voorwaarden uit de toepasselijke vrijstellingsverordeningen en moet formeel worden aangemeld. In dit geval kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken, óf de subsidie aanmelden bij de Europese Commissie om langs deze weg alsnog goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel h ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen. Bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en een informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers gelden.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven voor verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 20.000
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 20.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt niet standaard om verantwoording gevraagd. Dit bedrag is ook opgenomen in het huidige delegatie- en mandaatbesluit van het college. In plaats van een verplichte verantwoording geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Verder wordt het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 20.000 en € 100.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 20.000 en € 100.000 aan het college dienen te verantwoorden; er moet een aanvraag tot vaststelling ingediend worden (eerste lid). De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid). Overeenkomstig artikel 8 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekendgemaakt.
In relatie tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt. Zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. In het derde lid is bepaald dat het college andere bescheiden voor de vaststelling kan verlangen.
Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies vanaf € 100.000
Bij subsidies vanaf € 100.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Op grond van het derde lid kan het college een aanwijzing voor de accountantscontrole vaststellen. Het vierde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere gegevens gevraagd worden.
Artikel 16. Subsidievaststelling
Het eerste lid bevat - overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb - de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn - voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn - biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel.
Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft het navolgende voor als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven. De berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities dienen in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt. Het betreft de tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Naar boven