Participatieverordening Vervoerregio Amsterdam

De regioraad van de Vervoerregio Amsterdam

 

Gelezen het voorstel 15194 van 7 oktober 2025;

Gelet op het advies van de commissie Algemene Zaken en Werkwijze van 15 september 2025;

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam;

 

Besluit vast te stellen:

 

De Participatieverordening Vervoerregio Amsterdam

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

beleid: gedragslijn, project, programma of plan van Vervoerregio Amsterdam om een bepaald doel te realiseren;

beleidsvoornemen: het voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

bestuursorgaan: het bestuursorgaan dat bevoegd is ten aanzien van het beleid, dat is de regioraad, het dagelijks bestuur, de voorzitter of eventuele bestuurscommissies van Vervoerregio Amsterdam;

participatie: het betrekken van inwoners en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid van Vervoerregio Amsterdam;

dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van Vervoerregio Amsterdam;

inspraak: het betrekken van inwoners en belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid van Vervoerregio Amsterdam;

inwoners: inwoners van de gemeenten die in Vervoerregio Amsterdam deelnemen;

regioraad: de regioraad van de Vervoerregio Amsterdam;

Vervoerregio: Vervoerregio Amsterdam.

Artikel 2 Doel en reikwijdte

  • 1

    Deze verordening regelt het betrekken van inwoners en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid van de Vervoerregio.

  • 2

    Deze verordening is niet van toepassing als de wet of een regeling van de Vervoerregio al in een procedure voor participatie voorziet.

 

 

Hoofdstuk 2 Participatie

Artikel 3 Toepassen participatie

  • 1

    Ieder bestuursorgaan besluit voor zijn eigen bevoegdheid of participatie wordt toegepast.

  • 2

    Participatie wordt altijd toegepast als de wet daartoe verplicht.

  • 3

    Geen participatie wordt toegepast:

    a. als participatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    b. het om ondergeschikte of juridisch-technische herzieningen van beleid gaat;

    c. als uitvoering van het beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat participatie niet kan worden afgewacht;

    d. als de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan voor kwetsbare groepen in de samenleving zwaarder moet wegen;

    e. als sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsruimte heeft;

    f. als het om interne of organisatorische aangelegenheden van de Vervoerregio gaat;

    g. als het om de begroting, de jaarrekening of tarieven voor dienstverlening van de Vervoerregio gaat.

  • 4

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels vaststellen over het toepassen van participatie.

Artikel 4 Participatieplan

  • 1

    Het bestuursorgaan stelt voor de start van elk participatieproces een participatieplan vast.

  • 2

    Het plan bevat in elk geval een omschrijving van:

    a. het beleid en de fase van de beleidscyclus of de projectfase waarbinnen de participatie plaatsvindt;

    b. het doel van de participatie;

    c. de inwoners en belanghebbenden die worden betrokken en hun mate van invloed: informeren, meedenken, adviseren, coproductie, meebeslissen of een combinatie daarvan;

    d. het betrekken van ondervertegenwoordigde groepen;

    e. de methodes en instrumenten die worden ingezet;

    f. de duur van de participatie;

    g. de relevante kaders die van toepassing zijn, waaronder in ieder geval de juridische, financiële en beleidsmatige kaders;

    h. het communicatieplan voor de participatie.

  • 3

    Het bestuursorgaan maakt voorafgaand aan de start van elk participatieproces het voornemen hiertoe bekend op de voor dat proces gepaste wijze.

Artikel 5 Inspraakprocedure

  • 1

    Indien het bestuursorgaan in het participatieplan kiest voor inspraak, dan wordt deze verleend door toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan het bestuursorgaan een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 6 Verslag participatie

  • 1

    Ter afronding van het participatieproces stelt het bestuursorgaan een verslag vast.

  • 2

    Het verslag bevat in elk geval:

    a. een beschrijving van het proces dat is gevolgd;

    b. een weergave op hoofdlijnen van de inbreng die tijdens het participatieproces naar voren is gebracht;

    c. een reactie van het bestuursorgaan op deze inbreng, waarbij gemotiveerd wordt aangegeven welke punten al dan niet worden overgenomen;

    d. een reflectie of het doel van de participatie is bereikt.

  • 3

    Het bestuursorgaan maakt het verslag openbaar.

 

 

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Evaluatie

  • 1

    Het dagelijks bestuur zorgt voor een periodieke evaluatie van de uitvoering deze verordening, voor het eerst twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2

    Van de evaluatie wordt een verslag opgemaakt met een beschrijving van:

    a. het aantal participatietrajecten en de onderwerpen;

    b. de gekozen methodes en instrumenten;

    c. de doeltreffendheid en effecten van de verordening in de praktijk.

  • 3

    Het verslag wordt aangeboden aan de regioraad.

Artikel 8 Intrekking inspraakverordening en overgangsrecht

  • 1

    De Inspraakverordening Vervoerregio Amsterdam wordt ingetrokken.

  • 2

    De Inspraakverordening Vervoerregio Amsterdam blijft van toepassing op een inspraakprocedure waarvan de startdatum voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Blad gemeenschappelijke regeling van Vervoerregio Amsterdam.

  • 2

    Deze verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening Vervoerregio Amsterdam.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de regioraad van 7 oktober 2025

de secretaris directeur,

Harro Homan

de voorzitter,

Melanie van der Horst

I Algemene toelichting

Wettelijke grondslag participatieverordening

Uit artikel 15c van de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam volgt dat de regioraad een participatieverordening vaststelt. Dit artikel bepaalt dat de regioraad de wijze regelt waarop ingezetenen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid van de Vervoerregio worden betrokken, waaronder de inspraakprocedure die wordt gevolgd. Dit sluit aan bij artikel 10, zevende en achtste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.1

Inspraakverordening

Op dit moment kent de Vervoerregio alleen een inspraakverordening. Deze inspraakverordening gaat over het betrekken van belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid van de Vervoerregio. Dit betreft een beperkte vorm van participatie omdat burgers niet in andere stadia van de beleidscyclus of projectfase worden betrokken. De participatieverordening beslaat alle stadia van de beleidscyclus of de projectfase. Met het vaststellen van een participatieverordening komt de huidige inspraakverordening te vervallen.

Nut en noodzaak participatie

Participatie speelt een steeds grotere rol binnen het politieke landschap van vandaag. Zo stimuleert de nieuwe Omgevingswet bijvoorbeeld actieve betrokkenheid van belanghebbenden in een vroeg stadium van het beleids- of projectproces. Deze wet benoemt het belang van het tijdig verzamelen van inbreng, belangen en ideeën van burgers, ondernemers, maatschappelijke organisaties en andere overheden. Hoewel de Vervoerregio niet wettelijk verplicht is deze aanpak te volgen, sluiten we hier in de praktijk wel zoveel mogelijk bij aan.2

 

Participatie kent veel voordelen. Het kan zorgen voor betrokkenheid, draagvlak en betere besluitvorming. Door belanghebbenden vroegtijdig te betrekken, worden plannen beter afgestemd op de behoeften van de samenleving. Ook kan het betrekken van belanghebbenden de mogelijkheid bieden om hun kennis en ervaring optimaal te benutten, wat kan leiden tot effectievere maatregelen.

Echter, participatie is geen zaak van ‘baat-het-niet-dan-schaadt-het-niet’. Als het niet juist wordt ingezet of slecht wordt uitgevoerd, werkt het contraproductief. Participatie kan dan ook tot ongewenste effecten leiden: belanghebbenden kunnen gefrustreerd raken omdat ze te weinig resultaat zien van hun inbreng. Of ze worden ‘participatiemoe’ wanneer ze regelmatig worden opgeroepen om actief te zijn en mee te praten. Selectiviteit en zorgvuldigheid bij het inzetten van participatie is dus geboden. Daarbij moet de argumentatie om belanghebbenden wel of niet te betrekken goed in elkaar zitten.

Burgerparticipatie en stakeholderparticipatie

De Vervoerregio richt zich vaak op stakeholderparticipatie en in sommige gevallen op burgerparticipatie. Burger- en stakeholderparticipatie kennen ieder een eigen afwegingskader en aanpak.

 

Stakeholderparticipatie betreft het betrekken van specifieke belanghebbenden, zoals bedrijven (bijv. GVB, EBS), overheidsinstanties (bijv. Rijk, gemeenteraden) en andere organisaties die direct betrokken zijn bij het beleid. Stakeholders definiëren we als alle formeel gegroepeerde instanties/organisaties of formeel georganiseerde groepen burgers, zoals bijvoorbeeld een wijkraad. Stakeholders hebben vaak een meer formele rol in het proces en hun input wordt meegenomen in het beleid, waarbij hun belangen en verantwoordelijkheden een grotere rol spelen.

 

Burgerparticipatie richt zich op het betrekken van de bredere bevolking, zoals inwoners van wijken, stadsdelen of de gehele gemeente. Het doel is om burgers een grotere rol te geven in het politieke proces, met een sterke nadruk op transparantie en inspraak. Burgerparticipatie is vaak flexibeler in zowel de gekozen methodes en instrumenten als de mate van invloed die burgers hebben.

Opzet participatieverordening

De participatieverordening is opgesteld in de vorm van een raamregeling. Dit biedt veel ruimte voor maatwerk. Het geeft zowel de kaders voor stakeholderparticipatie als burgerparticipatie. Het bevoegde bestuursorgaan, in de meeste gevallen het dagelijks bestuur, beslist of, en in welke vorm participatie wordt toegepast. Soms geldt een wettelijke verplichting voor participatie. Sommige gevallen lenen zich niet voor participatie.

 

Voorafgaand aan elk participatieproces stelt het bevoegde bestuursorgaan een participatieplan vast. Hierin worden onder meer het doel, de te betrekken stakeholders en de in te zetten methodes en instrumenten beschreven. Een participatieproces wordt afgesloten met een verslag. Dit verslag wordt openbaar gemaakt. De procedure kan anders zijn als een wettelijk voorgeschreven participatieprocedure geldt. De participatieverordening is in dat geval niet van toepassing.

 

Het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten mandaat te verlenen voor de bevoegdheden uit de participatieverordening. Dit zou aan de orde kunnen zijn voor de bevoegdheden uit hoofdstuk 2 (toepassen participatie, participatieplan, inspraakprocedure, verslag participatie). Bijvoorbeeld als het gaat om participatietrajecten met geringe politiek-bestuurlijke impact. Het bevoegde bestuursorgaan neemt hierover een apart mandaatbesluit.

 

De participatieverordening wordt periodiek geëvalueerd. De regioraad ontvangt een verslag van deze evaluatie.

 

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

Participatie gaat over het betrekken van inwoners en belanghebbenden bij beleid van de Vervoerregio. De definitie van beleid in deze verordening is ruim: het omvat een gedragslijn, project, programma of plan om een bepaald doel te realiseren. Het kan ook gaan om bepaalde maatregelen of activiteiten binnen een gedragslijn, project, programma of plan.

 

Participatie kan worden toegepast bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid. Daarmee onderscheidt participatie zich van inspraak, dat altijd in de fase van voorbereiding van beleid plaatsvindt. Participatie is vaak breder en informeler dan inspraak. Inspraak verloopt meestal via een wettelijke procedure waarbij belanghebbenden een zienswijze kunnen geven over een concreet beleidsvoornemen.

Participatie en inspraak richten zich op inwoners en belanghebbenden. Onder inwoners verstaan we in deze verordening de inwoners van de 14 gemeenten die deel uitmaken van de Vervoerregio. Bij belanghebbenden gaat het in deze verordening over iedereen die zich betrokken voelt bij het beleid van de Vervoerregio of op wie dit beleid impact heeft. Denk aan ondernemers, belangenorganisaties, maatschappelijke instellingen en andere overheden. Bij belanghebbenden moet ook uitdrukkelijk worden gedacht aan inwoners van gemeenten die worden bediend door buslijnen vanuit de Vervoerregio, zoals Haarlem, en reizigers en bezoekers van buiten de vervoerregio.

 

Artikel 2 Doel en reikwijdte

In dit artikel over doel en reikwijdte wordt bepaald dat de participatieverordening niet van toepassing is als de wet of een regeling van de Vervoerregio al in een procedure voor participatie voorziet. Dit om te voorkomen dat deze procedures worden doorkruist door de procedures in de participatieverordening.

Bij wettelijke procedures valt te denken de zienswijzeprocedure voor de begroting zoals beschreven in artikel 35 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de consultatie over een programma van eisen zoals beschreven artikel 26 en 27 van de Wet personenvervoer 2000. Voorbeelden van regelingen van de Vervoerregio die al in een procedure voor (stakeholder)participatie voorzien zijn de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam als het gaat om het regionaal beleidskader mobiliteit en de Verordening op de commissies van advies voor de concessiegebieden in de Vervoerregio Amsterdam als het gaat om programma’s van eisen voor OV-concessies. Het Reglement van orde van de regioraad regelt het recht om in te spreken bij vergaderingen van de regioraad.

 

Artikel 3 Toepassen participatie

Een belangrijk uitgangspunt van deze verordening is dat participatie alleen wordt toegepast als het verantwoordelijke bestuursorgaan hiertoe besluit. Het is aan dit bestuursorgaan om na te gaan of het beleidsvraagstuk zich voor participatie leent. Zo is participatie doorgaans alleen zinvol als het beleid nog voldoende ruimte biedt voor uiteenlopende keuzes. In dit artikel is benoemd dat participatie altijd wordt toegepast als de wet hiertoe verplicht. Een voorbeeld is de zienswijzeprocedure voor de begroting zoals beschreven in artikel 35 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarnaast zijn de gevallen omschreven waarin geen participatie wordt toegepast. Wanneer participatie bijvoorbeeld impact heeft op een kwetsbare doelgroep, moet het bestuursorgaan zorgvuldig afwegen of het belang van participatie opweegt tegen het belang van bescherming van deze kwetsbare doelgroep. Participatie is in deze gevallen geen geschikt instrument.

 

Als een beleidsonderwerp geschikt is voor participatie, zal ook getoetst moeten worden of aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. Participatie neemt, in ieder geval in het voortraject van beleidsvorming, tijd in beslag. Is die tijd ook beschikbaar of heeft besluitvorming zoveel haast dat het niet mogelijk is om participatie in te zetten? Het organiseren en begeleiden van participatie kan arbeidsintensief zijn. Er moet dan voldoende ambtelijke capaciteit ingeruimd worden. Vooral als het gaat om beleidsonderwerpen waar veel inwoners en belanghebbenden bij betrokken (moeten) worden.

 

Daarnaast is het essentieel dat hiervoor een toereikend budget wordt gereserveerd. De omvang van dit budget is afhankelijk van de gekozen participatievorm en kan tevens invloed hebben op de uiteindelijke keuze voor een specifieke aanpak. Wanneer echter op voorhand duidelijk is dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om een zorgvuldig participatieproces te waarborgen, verdient het de voorkeur om niet met het traject te starten. Een vroegtijdige beëindiging of gebrekkige uitvoering van het proces kan immers leiden tot ongewenste schade en verminderde effectiviteit van de participatie.

 

Artikel 4 Participatieplan

Het verantwoordelijke bestuursorgaan stelt voor de start van een participatietraject een participatieplan vast. In dit artikel is vastgelegd uit welke onderwerpen een participatieplan ten minste moet beschrijven, waaronder:

 

Fasering

Het is essentieel om vast te stellen in welke fase van de beleidscyclus of projectfase participatie een rol krijgt. 3 Elke fase heeft specifieke kenmerken en stelt uiteenlopende eisen aan tijdsinvestering en participatiemethodes.

 

Doel

Participatie bij vorming en uitvoering van beleid kan over het algemeen vier doelen hebben:

  • 1.

    Draagvlak. Een belangrijke reden om inwoners en belanghebbenden te betrekken is het creëren van draagvlak, vooral bij beleid dat mogelijk weerstand oproept of als ingrijpend wordt ervaren. Door inwoners en belanghebbenden tijdig te betrekken, kunnen zij hun zorgen en behoeften uiten, wat helpt om misverstanden te voorkomen en acceptatie te vergroten.

  • 2.

    Kwaliteit. Inwoners en belanghebbenden beschikken vaak over waardevolle kennis, praktijkervaring en inzichten die bijdragen aan beter onderbouwd beleid. Door hen actief te betrekken, kunnen we relevante informatie verzamelen, blinde vlekken identificeren en beleid beter afstemmen op de realiteit. Dit verhoogt de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het beleid, omdat het rekening houdt met de expertise en belangen van de betrokken partijen.

  • 3.

    Democratische legitimiteit. Participatie draagt bij aan de democratische legitimiteit van beleid. Door verschillende inwoners en belanghebbenden een stem te geven in de beleidsvorming en eventueel de besluitvorming, wordt het proces transparanter en inclusiever. Dit zorgt ervoor dat beleid beter aansluit bij de behoeften en wensen van de samenleving.

  • 4.

    Afstemming en samenwerking. Veel beleid wat wij maken raakt verschillende inwoners en belanghebbenden, zoals gemeenten, vervoerders en gebruikers. Door verschillende inwoners en belanghebbenden een stem te geven in de beleidsvorming en eventueel de besluitvorming, wordt het proces transparanter en inclusiever. Dit kan het vertrouwen in de Vervoerregio versterken en de samenwerking met betrokken partijen verbeteren.

De genoemde doelen sluiten elkaar vanzelfsprekend niet uit en vertonen vaak onderlinge overlap in zowel hun aard als uitwerking. Hierdoor worden in de praktijk regelmatig meerdere doelen tegelijkertijd nagestreefd. Desondanks is het waardevol om een duidelijk onderscheid te maken en te bepalen wat het hoofddoel is. Verschillende doelen vereisen immers uiteenlopende werkwijzen en methodes die het meest geschikt zijn voor de specifieke doelstelling.

 

Deelnemers en mate van invloed

Door middel van een stakeholderanalyse kunnen de inwoners en belanghebbenden die we bij de participatie willen betrekken in kaart worden gebracht. Daarbij moet ook aandacht zijn voor representativiteit. Als een participatieprocedure is voorgeschreven, volgt soms uit de wet of regeling welke inwoners en belanghebbenden betrokken moeten worden.   

 

Vervolgens moet de mate van invloed worden bepaald. De mate van invloed die deelnemers aan participatie in een beleidsproces krijgen wordt wel voorgesteld als een participatieladder. Het gaat dan ook om de verantwoordelijkheid die deelnemers krijgen, of anders gezegd om de rol die ze spelen. Een keuze over de mate van invloed is van belang voor de uitkomst en de methode van participatie. Het is ook belangrijk om in het kader van verwachtingsmanagement de gekozen rol en verantwoordelijkheid van tevoren duidelijk te communiceren aan de deelnemers. Dit helpt om onduidelijkheid, teleurstelling en problemen later in het proces te voorkomen. We onderscheiden vijf min of meer duidelijk te onderscheiden verantwoordelijkheden oftewel rollen van de deelnemers.

 

  • 1.

    Informeren. Effectieve communicatie met deelnemers begint bij het helder, tijdig en volledig verstrekken van informatie. Toch blijft informeren in essentie een eenzijdig proces: het is als een boodschap in een fles die de zee op wordt gestuurd—het bereikt de ontvanger, maar zonder directe interactie. In sommige gevallen is dit voldoende, vooral wanneer het enkel gaat om het delen van feiten of beleidskeuzes. Binnen de overheid is openheid en transparantie een basisprincipe, wat betekent dat informeren standaard onderdeel zou moeten zijn van ieder proces. Daarom luidt het advies om bij de keuze voor een participatietraject altijd een trede hoger te gaan dan alleen informeren.

  • 2.

    Raadplegen. De Vervoerregio vraagt deelnemers om hun mening, hun opvattingen of visie op bepaalde beleidsonderwerpen. De rol is dus die van informant. De deelname is relatief kort en weinig inspannend, de verantwoordelijkheid is licht. De vrijheid van de Vervoerregio om de resultaten te gebruiken is relatief groot. De Vervoerregio moet wel goed terugkoppelen wat er met de opgehaalde informatie gedaan wordt.

  • 3.

    Adviseren. Deelnemers krijgen informatie over een beleidsonderwerp, overleggen daarover en komen tot een advies aan de Vervoerregio over dat onderwerp. De rol van de deelnemers is dus die van adviseur. Deelname vergt een redelijke tijdsinvestering van deelnemers. Deelnemers nemen een duidelijke verantwoordelijkheid: ze zijn aanspreekbaar op hun advies. De Vervoerregio kan weliswaar (een deel van) het advies naast zich neerleggen, maar ze zullen ten opzichte van de deelnemers wel uitvoerig moeten beargumenteren waarom ze dat doen.

  • 4.

    Coproductie. Deelnemers nemen deel aan de beleidsvorming. Samen met medewerkers van de Vervoerregio en eventueel externe deskundigen werken ze beleidsvoorstellen uit. De rol van de deelnemers lijkt op die van de beleidsambtenaar. Deelnemers investeren relatief veel tijd en ze nemen ook hier een duidelijke verantwoordelijkheid: ze zijn (mede-) aanspreekbaar op de geleverde voorstellen/plannen. De Vervoerregio moet het resultaat zwaar mee laten wegen in besluitvorming en veel aandacht geven aan terugkoppeling naar de deelnemers van het effect van hun inbreng.

  • 5.

    Meebeslissen. Deelnemers nemen zelf beslissingen binnen het kader dat de Vervoerregio ze geeft. Niet elke deelnemer is geschikt om mee te doen met de besluitvorming. Binnen het beleid waar de Vervoerregio eindverantwoordelijk voor is, is formeel meebeslissen door deelnemers vrijwel niet mogelijk. Wel kunnen sommige deelnemers, door te participeren in lagere traptreden van de participatielader, de besluitvorming informeel beïnvloeden.

Methodes en instrumenten

Bij de keuze voor methodes en instrumenten voor participatie moet onder andere worden gekeken naar het doel, de beleids-/projectfase, de mate van invloed, de groepsgrootte en de duur van de participatie. Methodes en instrumenten onderscheiden zich vooral naar de functie die ze hebben: als middel om meningen te peilen, als middel om deelnemers mee te laten denken over beleidsopties of als middel om deelnemers beleidsuitvoering te laten monitoren en evalueren.

Soms is het nodig om externe deskundigheid in te schakelen. Dit hangt onder meer af van de vraag of de Vervoerregio de deskundigheid in huis heeft om zelf het gekozen participatietraject te ontwerpen, organiseren en begeleiden, en of hiervoor voldoende tijd vrijgemaakt kan worden. Ook kan binnen een beleidsonderwerp de autoriteit of de onpartijdigheid van een externe partij gewenst zijn. ‘De witte jas’ kan belangrijk zijn in complexe beleidsonderwerpen. Tot slot moeten we natuurlijk voldoende middelen hebben om een extern bureau in te schakelen.

 

Duur van de participatie

Sommige methodes en/of instrumenten zijn min of meer structureel, andere zijn incidenteel. Voor structureel advies kunnen werkgroepen of adviesorganen voor het project of rondom het thema georganiseerd worden. Bij incidentele participatietrajecten moet van tevoren worden vastgesteld wat de gewenste of maximale duur van een traject is. Dit hangt af van het onderwerp maar zeker ook van de beschikbare tijd.

 

Relevante kaders

Het participatieplan beschrijft ook de relevante kaders die op het participatietraject van toepassing zijn, waaronder in ieder geval de juridische, financiële en beleidsmatige kaders. Dit kan gaan om kaders die vooraf zijn meegegeven door het bestuur of die al vaststaan. Hiermee wordt inzichtelijk met welke kaders rekening moet worden gehouden.

 

Communicatieplan

Goede informatie en publiciteit zijn essentieel bij participatie. Er moet tijd, budget, commitment en capaciteit beschikbaar zijn om inwoners en belanghebbenden te mobiliseren, regelmatig te informeren en aan relatiebeheer te doen. Deelnemers moeten na afloop worden geïnformeerd over wat er met hun inbreng in de besluitvorming of uitvoering is gedaan. Terugkoppeling van de resultaten naar de deelnemers is van het grootste belang voor de legitimiteit van het participatieproces.

 

Artikel 5 Inspraakprocedure

Als gekozen wordt voor inspraak als participatievorm, is artikel 10, achtste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing. Hieruit volgt dat inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover in de Gemeenschappelijke regeling van de Vervoerregio niet anders is bepaald. In artikel 15c (Participatie) van de Gemeenschappelijke regeling is bepaald dat regioraad regels maakt over de te volgen inspraakprocedure.

Met dit artikel legt de regioraad vast dat bij inspraak het volgen van de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de hoofdregel is, met de mogelijkheid voor de bestuursorganen van de Vervoerregio om hiervan af te wijken en een andere procedure vast te stellen.

 

Artikel 6 Verslag participatie

Het verantwoordelijke bestuursorgaan rondt het participatietraject af met een eindverslag. In het eindverslag staat beschreven hoe het participatieproces feitelijk is verlopen. Er staat bijvoorbeeld in welke bijeenkomsten zijn georganiseerd of welke stukken ter inzage zijn gelegd. Het eindverslag moet een samenvattend overzicht bevatten van de inbreng. Het is niet verplicht iedere individuele reactie van een antwoord te voorzien.

 

Het moet in het eindverslag voor de inwoners en belanghebbenden die hebben geparticipeerd herkenbaar zijn wat er tijdens de participatie is ingebracht. En het moet helder zijn wat het bestuursorgaan met die inbreng heeft gedaan. Het is niet noodzakelijk om per individuele reactie een terugkoppeling te geven.

Tenslotte moet het eindverslag ingaan op de doelen van het participatieplan. In hoeverre zijn ze bereikt en wat heeft hier wel of niet aan bijgedragen?

 

Het verslag wordt op de voor dat participatieproces gepaste wijze openbaar gemaakt, bijvoorbeeld via de website van de Vervoerregio. Het is belangrijk om aan het begin van het participatietraject duidelijkheid te geven over de wijze waarop de deelnemers kennis kunnen nemen van het eindverslag.

 

Artikel 7 Evaluatie

Het is van belang om de werking van deze verordening in de praktijk goed te blijven volgen en de verordening periodiek te evalueren. Zo kan er geleerd worden van de praktijk en kan de verordening worden aangepast als dat nodig blijkt te zijn.

 

Artikel 8 Intrekking inspraakverordening en overgangsrecht

Inspraak is een vorm van participatie en maakt deel uit van deze verordening. De huidige inspraakverordening kan daarom komen te vervallen. Op lopende inspraakprocedures blijft de inspraakverordening van toepassing. Dit geldt bijvoorbeeld voor het dialoogtraject ontvlechting metronetwerk.

 

Naar boven