Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland heeft in zijn vergadering van 1 juli 2022 de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland vastgesteld.

 

De Waterschapsverordening

Op grond van artikel 2.5 Omgevingswet is het waterschap verplicht om een waterschapsverordening vast te stellen. In de waterschapsverordening staan alle regels die bepalen welke activiteiten waar in ons gebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. Zodra de Omgevingswet in werking treedt, komt de waterschapsverordening in plaats van de volgende regels:

  • -

    Keur Waterschap Rivierenland 2014;

  • -

    Algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014.

De omzetting van de regels heeft beleidsneutraal plaatsgevonden. Dit houdt in dat er inhoudelijk nauwelijks iets aan de regels is veranderd. Strijdigheden in de regels zijn verwijderd en waar mogelijk zijn de regels vereenvoudigd. De opzet en systematiek van de verordening is gewijzigd om te voldoen aan de technische eisen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO), zodat de waterschapsverordening in dit online loket kan worden geraadpleegd als de Omgevingswet ingaat.

 

In de waterschapsverordening worden ook de locaties opgenomen waar de regels gelden, de zogenaamde werkingsgebieden. Deze zones maken nu nog onderdeel uit van de leggers. Tijdens de inspraakperiode zijn de werkingsgebieden gelijktijdig met de juridische teksten van de waterschapsverordening ter inzage gelegd. Ook de gewijzigde leggers wateren en waterkeringen zijn ter inzage gelegd. Maar omdat er zoveel zienswijzen zijn ontvangen op de gewijzigde legger wateren, is het ontwerp tot wijziging van de legger wateren uit procedure genomen en wordt er een nieuw ontwerp voor de wijzigingen van de legger wateren gemaakt.

 

Het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen, leidt dus nog niet tot een besluit. Het uit procedure nemen van de gewijzigde legger wateren heeft ook gevolgen voor de werkingsgebieden in de waterschapsverordening. De werkingsgebieden in de waterschapsverordening worden op een later moment nogmaals ter inzage gelegd en worden, na verwerking van de inspraakreacties, vastgesteld door het algemeen bestuur. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, worden deze werkingsgebieden zichtbaar in het nieuwe landelijke loket.

 

De tekst van de waterschapsverordening treft u onder deze bekendmaking aan.

 

Beroep

Tegen vaststelling van de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland is geen beroep mogelijk.

 

Inwerkingtreding

De regels van de waterschapsverordening treden in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

 

Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland

 

Registratie nr.: 2022051027

 

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland;

 

Op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden van 10 mei 2022;

 

Overwegingen:

Van tot 22 februari 2022 tot en met 4 april 2022 heeft de ontwerp-Waterschapverordening Waterschap Rivierenland ter inzage gelegen. Gedurende de inspraakperiode zijn in totaal 2 zienswijzen binnengekomen en 11 ambtelijke reacties. De zienswijzen en de reacties zijn door het waterschap beoordeeld en in de reactienota voorzien van een inhoudelijke reactie. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerp. In de reactienota is uitgelegd om welke wijzigingen het gaat.

 

Wettelijk kader:

  • Artikel 2.5 Omgevingswet

  • Artikelen 56 en 78 lid 1 Waterschapswet;

  • Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht;

  • Artikel 5 Participatie- en inspraakverordening Waterschap Rivierenland 2020;

  • Artikel 4 van het Reglement voor Waterschap Rivierenland;

  • Zuid Hollandse Omgevingsverordening, de Omgevingsverordening Gelderland, Omgevingsverordening Noord-Brabant en de Omgevingsverordening provincie Utrecht;

BESLUIT:

Vast te stellen de regels van de Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Afdeling 1.1 AToepassingsgebied en doelen

Artikel 1.1.1 Begrippen

  • 1.

    In BIJLAGE 1 van deze verordening staan de begripsbepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in:

    • a.

      bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving,

    • b.

      bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving,

    • c.

      bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving,

    • d.

      bijlage I bij het Omgevingsbesluit en

zijn ook van toepassing op deze verordening. Staat een begripsbepaling in BIJLAGE 1 van deze verordening, dan geldt de begripsbepaling uit BIJLAGE 1.

 

  • 3.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet of in bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze verordening. Staat een begripsbepaling in de Omgevingswet of in de Omgevingsregeling en in BIJLAGE 1 van deze verordening? En is er een verschil? Dan geldt de begripsbepaling uit de Omgevingswet of in de Omgevingsregeling.

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Deze waterschapsverordening is van toepassing op het beheergebied van Waterschap Rivierenland.

Artikel 1.1.3 Algemene doelen

De regels in deze waterschapsverordening zijn gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem;

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk;

  • e.

    het voorkomen of beperken van verontreiniging van het grondwater of een oppervlaktewaterlichaam;

  • f.

    het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

Artikel 1.1.4 Doelen waterkeringen

De regels over waterkeringen in deze verordening zijn gericht op:

  • a.

    het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

  • b.

    het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

  • c.

    het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 1.1.5 Doelen oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden

De regels over oppervlaktewaterlichamen in deze verordening zijn gericht op:

  • a.

    het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

  • c.

    het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • d.

    het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten;

  • e.

    het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

Artikel 1.1.6 Doelen grondwater

De regels over grondwater in deze verordening zijn gericht op:

  • a.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van uitputting van de grondwatervoorraad;

  • b.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van ongewenste toename van kwel;

  • c.

    het handhaven van een grondwaterstand die geen inbreuk maakt op de belangen die bij het grondwaterbeheer zijn betrokken;

  • d.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van:

    • i.

      een wijziging van de grondwaterstromen;

    • ii.

      verspreiding van verontreinigingen;

    • iii.

      verspreiding van koude- en warmtebellen;

  • e.

    het voorkomen of ongedaan maken van doorboring van slecht doorlatende bodemlagen;

  • f.

    het in stand houden of verbeteren van de aanwezige grondwaterkwaliteit;

  • g.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van het opbarsten van de waterbodem;

  • h.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van verzilting van zoet grondwater;

  • i.

    het voorkomen van negatieve invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is.

Artikel 1.1.7 Doelen zuiveringtechnische werken

De regels over zuiveringtechnische werken in deze verordening zijn gericht op het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 1.1.8 Doelen wegen

De regels in deze verordening over wegen in beheer bij het waterschap zijn gericht op:

  • a.

    het waarborgen van de verkeersveiligheid en de veiligheid van de weg en van de omgeving;

  • b.

    het beheersen van geluid afkomstig van wegen;

  • c.

    het waarborgen van de goede staat van de weg;

  • d.

    het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 1.1.9 Doelen vaarwegen

De regels over vaarwegen in deze verordening zijn gericht op:

  • a.

    het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid van de vaarweg;

  • c.

    het in stand houden van doelmatige doorstroming van het scheepvaartverkeer op vaarwegen.

     

Afdeling 1.2 Algemene bepalingen

Artikel 1.2.1 Normadressaat – op wie zijn de regels van toepassing?

De regels van deze verordening zijn van toepassing op degene die de activiteit verricht of laat verrichten, voor zover niet anders is bepaald. Degene die de activiteit verricht en degene die de activiteit laat verrichten, zorgen voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 1.2.2 Beheer, onderhoud en eigen werken

De regels van hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 6 gaan:

  • a.

    niet over projecten waarvoor het bestuur een projectbesluit vaststelt als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet; of

  • b.

    niet over activiteiten die nodig zijn voor:

    • i.

      het beheer, de bediening en het doelmatig onderhoud van het watersysteem of onderdelen daarvan. De activiteiten worden uitgevoerd door of in opdracht van het bestuur van het waterschap. En de activiteiten veranderen de normatieve toestand van een waterstaatswerk (legger) niet; of

    • ii.

      het beheer, de bediening en het doelmatig onderhoud van het systeem voor het zuiveren van afvalwater. De activiteiten worden uitgevoerd door of in opdracht van het bestuur van het waterschap; of

    • iii.

      het beheer en onderhoud van de wegen in beheer bij het waterschap. De activiteiten zorgen niet voor een verandering van de wegenlegger; of

  • c.

    niet over activiteiten die nodig zijn voor het uitvoeren van onderhoudsverplichtingen met betrekking tot waterstaatswerken. De activiteiten worden uitgevoerd door of in opdracht van onderhoudsplichtigen zoals bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 1.2.3 Belangen van derden

  • 1.

    Een publiekrechtelijke toestemming van het bestuur van het waterschap door middel van een omgevingsvergunning of een vrijstelling voor een activiteit gaan over de waterstaatkundige belangen die daarmee samenhangen.

  • 2.

    Een publiekrechtelijke toestemming van het bestuur van het waterschap houdt geen algemene of privaatrechtelijke toestemming in voor een activiteit. Meestal is er ook een omgevingsvergunning van de gemeente vereist.

  • 3.

    Degene die de activiteit uitvoert, houdt rekening met algemene beperkingen opgelegd bij wet. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het Burgerlijk Wetboek, Boek 5, Titel 4: bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven. Het doen van een KLIC-melding bij graafwerkzaamheden is ook een voorbeeld van een verplichting waaraan men moet voldoen.

     

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.3.1 Aanwijzing van beperkingengebieden

  • 1.

    Deze verordening kent de volgende soorten beperkingengebieden:

    • a.

      het beperkingengebied van een waterstaatswerk. Dit is het waterstaatswerk in beheer bij het waterschap;

    • b.

      het beperkingengebied dat direct grenst aan het waterstaatswerk (de beschermingszone);

    • c.

      het beperkingengebied van grondwater in beheer bij het waterschap. Dit bestaat uit alle grondwaterlagen in het beheergebied;

    • d.

      het beperkingengebied van een weg in beheer bij het waterschap. Dit is de weg in beheer bij waterschap die bestaat uit de rijbaan en de daarnaast gelegen bermen, voor zover aanwezig;

    • e.

      het beperkingengebied van een vaarweg. Dit is de vaarweg in beheer bij het waterschap;

    • f.

      het beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen. Dit is het gebied dat is gereserveerd voor verruimen, verleggen of wijzigen van waterstaatswerken.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van de hiervoor genoemde beperkingengebieden is vastgelegd in BIJLAGE 2. Voor beperkingengebieden waarvoor nog geen geometrische begrenzing is opgenomen, gelden de begrenzingen van artikel 1.3.2.

  • 3.

    Daarnaast kent deze verordening de volgende soorten beperkingengebieden:

    • a.

      het profiel van vrije ruimte op de dwarsprofielen. Deze zijn te vinden op de legger waterkeringen;

    • b.

      de bouwgrens. Deze is te vinden op de legger waterkeringen.

Artikel 1.3.2 Begrenzing van beperkingengebieden

  • 1.

    Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er een omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied van een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap uit het waterstaatswerk en het gebied dat daaromheen ligt. Hierbij wordt uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

  • 2.

    Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied van een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap uit het waterstaatswerk en het gebied dat daaromheen ligt. Dit gebied wordt begrensd door een lijn die:

    • a.

      bij een waterkering ligt op een afstand van 250 meter van de buitenkruin zowel buitendijks als binnendijks;

    • b.

      bij een oppervlaktewaterlichaam ligt op een afstand van 5 meter van de insteek;

    • c.

      bij een ondersteunend kunstwerk ligt op een afstand van 25 meter van de rand van het kunstwerk;

    • d.

      bij een bergingsgebied ligt op een afstand van 5 meter van de rand van het bergingsgebied.

  • 3.

    Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied van grondwater in beheer bij het waterschap uit al het grondwater binnen het gebied waar het waterschap op grond van de Omgevingswet kan optreden als bevoegd gezag.

  • 4.

    Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het waterschap uit de rijbaan en het gebied dat daaromheen ligt. Dit gebied wordt begrensd door een lijn die ligt op een afstand van 5 meter van de rand van de rijbaan.

  • 5.

    Is een beperkingengebied nog niet geometrisch begrensd als bedoeld in artikel 1.3.1, tweede lid en ligt er geen omgevingsvergunning of projectbesluit ten grondslag aan het beperkingengebied? Dan bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een vaarweg in beheer bij het waterschap uit het gehele oppervlaktewater, inclusief de ondersteunende voorzieningen die nodig zijn voor de functie van het oppervlaktewater, zoals aanleg- en tewaterlaatvoorzieningen.

Artikel 1.3.3 Nadere uitwerking gebieden

  • 1.

    Het beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap bestaat uit:

    • a.

      primaire waterkeringen. Deze bestaan uit de gebieden waterkering, beschermingszone en buitenbeschermingszone; en

    • b.

      regionale waterkeringen. Deze bestaan uit de gebieden waterkering en beschermingszone; en

    • c.

      overige waterkeringen. Deze bestaan uit de gebieden waterkering en beschermingszone. De Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem vallen daar niet onder. Voor de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem is een apart werkingsgebied gemaakt, want daar gelden andere regels; en

    • d.

      primaire oppervlaktewaterlichamen. Deze bestaan uit de gebieden oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone; en

    • e.

      secundaire oppervlaktewaterlichamen. Deze bestaan uit de gebieden: oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone; en

    • f.

      tertiaire oppervlaktewaterlichamen. Deze bestaan uit het gebied: oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone (voor zover aanwezig); en

    • g.

      bergingsgebieden; en

    • h.

      ondersteunende kunstwerken. Deze bestaan uit het ondersteunend kunstwerk en beschermingszone (voor zover aanwezig).

  • 2.

    Het beperkingengebied met betrekking tot vaarwegen in beheer bij het waterschap bestaat uit de gebieden vaarweg, omliggend oppervlaktewater, ondersteunende voorzieningen en beschermingszone.

  • 3.

    Het beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen bestaat uit het gebied waarbinnen tijdelijk kan worden afgeweken van de bestaande regels van de waterschapsverordening. Dit houdt in dat de artikelen die gaan over vrijstelling en meldingsplicht tijdelijk niet van toepassing kunnen zijn in dit gebied.

Artikel 1.3.4 Aanpassing beperkingengebied

Een beperkingengebied kan als het werk is uitgevoerd op basis van een verleende vergunning, melding of een projectbesluit en is afgemeld door de toezichthouder op twee manieren worden aangepast:

  • a.

    leidt het werk tot een verandering in beperkingengebieden? Dan wordt het “beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen” dat hoort bij deze vergunning, melding of projectbesluit zo spoedig mogelijk vervangen door het aangepaste beperkingengebied;

  • b.

    leidt het werk niet tot een verandering in beperkingengebieden? Dan wordt het “beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen” dat hoort bij deze vergunning, melding of projectbesluit na oplevering verwijderd.

 

Afdeling 1.4 Specifieke zorgplicht, informatieplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.4.1 Zorgplicht watersysteem

  • 1.

    Degene die een activiteit uitvoert aan het watersysteem van Waterschap Rivierenland of een onderdeel daarvan en die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen in afdeling 1.1, zorgt ervoor dat:

    • a.

      hij alle maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      hij die gevolgen zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt als hij die gevolgen niet kan voorkomen;

    • c.

      hij die activiteit achterwege laat als hij die gevolgen onvoldoende kan beperken. En alleen als dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het voorkomen, beperken en onmiddellijk ongedaan maken van schade aan een waterstaatswerk;

    • b.

      het voorkomen van (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast en overstromingen;

    • c.

      het bereikbaar en zichtbaar houden van waterstaatswerken voor:

      • i.

        inspectie, onderhoud en beheer door of in opdracht van het waterschap; of

      • ii.

        onderhoud door of in opdracht van een onderhoudsplichtige als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;

    • d.

      het waarborgen van de stabiliteit, het waterkerend vermogen en de kerende hoogte van de waterkering;

    • e.

      het voorkomen van kwel;

    • f.

      het voorkomen van aantasting van de bestaande staat en het waarborgen van de erosiebestendigheid van een waterkering;

    • g.

      het niet belemmeren van toekomstige ontwikkelingen van de waterkering;

    • h.

      het voorkomen en ongedaan maken van:

      • i.

        het verondiepen of versmallen van een oppervlaktewaterlichaam; of

      • ii.

        het belemmeren van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam; en

      • iii.

        het belemmeren van de doorstroomcapaciteit van het omliggende watersysteem;

    • i.

      dat de stabiliteit van de oevers van een oppervlaktewaterlichaam niet worden aangetast;

    • j.

      het voorkomen van achteruitgang van de chemische of ecologische (grond)waterkwaliteit en (grond)waterkwantiteit;

    • k.

      het voorkomen van:

      • i.

        verzakkingen van de bodem door grondwateronttrekkingen of grondboringen; of

      • ii.

        uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten door grondwateronttrekkingen of grondboringen;

    • l.

      het voorkomen van schade aan kwetsbare natuur en aangewezen natuurgebieden;

    • m.

      het voorkomen van het belemmeren van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    De zorgplicht zoals in het eerste lid bedoeld, houdt ook in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      bij lozingsactiviteiten de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 1.4.2 Zorgplicht wegen

Degene die een activteit uitvoert aan een weg in beheer bij Waterschap Rivierenland zorgt er in ieder geval voor dat hij het veilig en doelmatig gebruik van de weg niet hindert.

Artikel 1.4.3 Zorgplicht vaarwegen

Degene die een activiteit uitvoert aan een vaarweg waarvoor het waterschap door de provincie is aangewezen als vaarwegbeheerder zorgt er in ieder geval voor dat hij het veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg niet hindert.

Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    hij geen stoffen of objecten in het beperkingengebied vaarwegen brengt die schade toebrengen aan de vaarweg of de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer;

  • b.

    de eigenaar of rechthebbende van houtopstand deze zo onderhoudt dat deze houtopstand geen hinder voor de scheepvaart veroorzaakt; en

  • c.

    hij bij het verrichten van activiteiten geen belemmering of hinder voor de scheepvaart veroorzaakt.

Artikel 1.4.4 Informeren over een ongewoon voorval / algemene informatieplicht

  • 1.

    Men informeert het waterschap onmiddellijk over een ongewoon voorval als men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit voorval nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen als bedoeld in afdeling 1.1.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam en een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk als deze lozingen afkomstig zijn van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 1.4.5 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Het bestuur kan in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit afdeling 1.1 en in overeenstemming met de beoordelingsregels maatwerkvoorschriften stellen in aanvulling op of in afwijking van:

    • a.

      de zorgplicht in artikel 1.4.1, artikel 1.4.2 en artikel 1.4.3; en

    • b.

      de bepalingen over een ongewoon voorval in artikel 1.4.4 en artikel 1.5.4; en

    • c.

      de regels in hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 6 in deze verordening.

  • 2.

    Het bestuur kan geen maatwerkvoorschriften stellen voor de vangnetvergunningplichten in artikel 2.5.3, artikel 3.19.1, artikel 3.19.2 en artikel 6.13.15.

  • 3.

    Het bestuur kan geen maatwerkvoorschrift stellen als een voorschrift van gelijke strekking aan een omgevingsvergunning kan of had kunnen worden verbonden, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

  • 4.

    Een maatwerkvoorschrift vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

  • 5.

    Worden meerdere activiteiten gecombineerd uitgevoerd? En geldt voor een deel van de activiteiten een vergunningplicht en voor een deel een meldingsplicht? Dan worden de voorschriften die horen bij de activiteit waarvoor een melding wordt gedaan aan de omgevingsvergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

     

Afdeling 1.5 Gegevens

Artikel 1.5.1 Algemene gegevens bij een melding

  • 1.

    Een melding bevat minimaal:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de melding doet, van degene die de activiteit verricht en van een eventuele gemachtigde;

    • c.

      het adres en de kadastrale aanduiding waar de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een duidelijke situatietekening van de gewenste situatie op een goed leesbare schaal met daarop:

      • i.

        de locatie van de activiteit; of

      • ii.

        de locatie van het object dat wordt geplaatst of aanwezig is, indien van toepassing;

      • iii.

        het soort object en het soort beplanting, indien van toepassing;

      • iv.

        afmetingen inclusief eventuele diameters en materiaalsoort van het object, indien van toepassing;

      • v.

        een legenda;

      • vi.

        een noordpijl; en

    • e.

      de datum en ondertekening.

  • 2.

    Men verstrekt op verzoek van het waterschap de gegevens die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 3.

    Degene die de activiteit verricht, verstrekt de gegevens en bescheiden voor zover hij er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.5.2 Algemene indieningsvereisten bij een vergunningaanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit;

    • c.

      de verwachte duur van van de activiteit;

    • d.

      de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van de aanvrager, van degene die de activiteit verricht en van een eventuele gemachtigde;

    • e.

      wijkt het factuuradres af van het adres van de aanvrager? Dan moet ook het factuuradres worden vermeld in de aanvraag;

    • f.

      het adres en de kadastrale aanduiding of de coördinaten waar de activiteit wordt verricht;

    • g.

      een duidelijke situatietekening van de gewenste situatie op een goed leesbare schaal met daarop:

      • i.

        de locatie van de activiteit; of

      • ii.

        de locatie van het object dat wordt geplaatst of aanwezig is, indien van toepassing;

      • iii.

        het soort object en het soort beplanting, indien van toepassing;

      • iv.

        afmetingen inclusief eventuele diameters en materiaalsoort van het object, indien van toepassing;

      • v.

        een legenda;

      • vi.

        een noordpijl; en

    • h.

      de datum en ondertekening;

    • i.

      wil de aanvrager in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de Omgevingswet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 eerste lid, van de Omgevingswet treffen? Dan blijkt uit de gegevens dat met de gelijkwaardige maatregel minimaal hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel;

    • j.

      wordt een waterstaatswerk gekruist door een boring? Dan wordt een boorplan met de volgende informatie aangeleverd:

      • i.

        een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

      • ii.

        een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

      • iii.

        een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn;

      • iv.

        egevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

    • k.

      vindt de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaats? Dan wordt een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering aangeleverd.

  • 2.

    Heeft de activiteit betrekking op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd? Dan worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning aanvullende gegevens aangeleverd. Dit in aanvulling op het eerste lid. De activiteit vindt plaats in een beperkingengebied en heeft betrekking op een waterstaatswerk. Op grond van deze verordening is voor deze activiteit een vergunning nodig. De aanvullende gegevens die moeten worden aangeleverd, zijn:

    • a.

      een opgave van de hoeveelheid materiaal die wordt verwijderd; en

    • b.

      een opgave van het totale oppervlak dat wordt gebaggerd in kubieke meters.

  • 3.

    Bij de aanvraag wordt vermeld of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties of bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken.

  • 4.

    Zijn er burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties of bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag betrokken? Dan verstrekt de aanvrager gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Artikel 1.5.3 Gegevens op verzoek van het bestuur van het waterschap

  • 1.

    Op verzoek van het bestuur van het waterschap worden de gegevens verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit voldoende zijn. Dit gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.5.4 Gegevens bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Bij een ongewoon voorval worden de volgende gegevens verstrekt aan het waterschap zodra ze bekend zijn:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; en

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; en

    • c.

      gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om nadelige gevolgen van het voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 1.5.5 Bestanden

Bij een melding of aanvraag die elektronisch wordt ingediend, worden meegeleverde bestanden gekenmerkt als ‘alleen lezen’. Deze bestanden worden ingediend in een van de volgende bestandsformaten:

  • a.

    foto’s: PNG en JPG;

  • b.

    scans: TIFF, JPG, PDF/A-1a, PDF/A-1b en PDF 1.4;

  • c.

    tekeningen: PDF/X en PDF 1.4;

  • d.

    overige documenten: XLS, XLSX, DOC, DOCX, PDF/A-1a en PDF 1.4.

Artikel 1.5.6 Wijziging gegevens

  • 1.

    Wijzigen de naam of de adressen zoals bedoeld in artikel 1.5.1, artikel 1.5.2 en artikel 1.5.3? Dan verstrekt de aanvrager zo spoedig mogelijk de gewijzigde gegevens.

  • 2.

    Wordt de activiteit door een ander verricht dan eerder is gemeld? Dan verstrekt de aanvrager minimaal vier weken voor aanvang van die activiteit de gewijzigde gegevens.

     

Afdeling 1.6 Algemene bepalingen bij activiteiten in het beheergebied

Artikel 1.6.1 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 2.

    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma die betrekking hebben op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, zoals bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, zoals bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling zoals bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • i.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • ii.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • iii.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Artikel 1.6.2 Termijnen meldingen

  • 1.

    Een melding wordt gedaan minimaal twee weken voordat de activiteit wordt verricht.

  • 2.

    De aanvang van de activiteit wordt twee werkdagen van tevoren bij de toezichthouder gemeld (startmelding).

  • 3.

    Is binnen een jaar na de melding geen start gemaakt met de uitvoering van een activiteit? Dan wordt een nieuwe melding gedaan.

Artikel 1.6.3 Bijzonder voorschrift bij een omgevingsvergunning

Het bestuur kan aan een omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht voor de bescherming van de belangen van de waterkering of van de waterhuishouding.

Artikel 1.6.4 Verwijderingsplicht object zonder functie

Verliest een object dat met een melding is aangebracht zijn functie? Dan verwijdert de rechthebbende het object en herstelt hij het waterstaatswerk. De rechthebbende neemt contact op met de toezichthouder voordat wordt begonnen met verwijderen.

Artikel 1.6.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit van water, beschadiging van een waterstaatswerk of bij een dreiging daarvan, is het ondanks verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verboden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit een waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      water te brengen in of te onttrekken aan een waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Het bestuur besluit tot toepassing van het eerste lid in een concreet geval en maakt dat besluit aan belanghebbenden bekend.

  • 3.

    Is toepassing van het eerste lid niet meer noodzakelijk? Dan besluit het bestuur tot intrekking van dat verbod en maakt dit onmiddellijk bekend.

Artikel 1.6.6 Tijdelijke maatregelen met betrekking tot de scheepvaart

In geval van bijzondere omstandigheden kan het bestuur het schutten van vaartuigen in de sluizen of de doorvaart van schepen over vaarwegen tijdelijk beperken of nader regelen.

Artikel 1.6.7 Activiteiten aan waterkeringen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grond te verwijderen uit een waterkering en uit de beschermingszone van een waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grond aan te brengen op een waterkering en in de beschermingszone van een waterkering.

  • 3.

    Degene die werkzaamheden uitvoert aan een waterkering zorgt ervoor dat de erosiebestendigheid van de waterkering gegarandeerd blijft.

  • 4.

    Een activiteit aan een waterkering wordt uitgevoerd in de periode van 1 april tot 15 oktober.

Artikel 1.6.8 Stuwen

De eigenaren van stuwen stellen de stuw in op het peil dat door het algemeen bestuur is bepaald en houden dit peil in stand.

Artikel 1.6.9 Activiteiten in beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen

Is een beperkingengebied gereserveerd voor specifieke toekomstige ontwikkelingen in verband met aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk? Dan neemt degene die een activiteit uitvoert in dat gebied contact op met het waterschap over de mogelijkheden in dit beperkingengebied.

HOOFDSTUK 2 VERANDERINGEN VAN HET WATERSYSTEEM OF EEN WEG IN BEHEER BIJ HET WATERSCHAP

Afdeling 2.1 Dempen

Artikel 2.1.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 2.

    Oppervlaktewater en bergingsgebied:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater; en

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied.

Artikel 2.1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de volgende werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      het waterstaatswerk bergingsgebied.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op:

    • a.

      het dempen van een oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het versmallen van een oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      het ophogen of gedeeltelijk ophogen van een bergingsgebied.

Artikel 2.1.3 Meldingsplicht voor het dempen, versmallen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam

Het is verboden zonder melding een oppervlaktewaterlichaam te dempen, te versmallen of te verondiepen. Een oppervlaktewaterlichaam mag onder voorwaarden met een melding worden gedempt, versmald of verondiept. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het betreft een tertiair water; en

  • b.

    het water:

    • i.

      ligt niet in de beschermingszone van een waterkering; en

    • ii.

      dient niet voor de afwatering van een weg; en

    • iii.

      heeft geen natuurvriendelijke oever; en

    • iv.

      heeft geen specifieke natuurdoelen; en

  • c.

    door het dempen wordt een water niet afgesloten van het watersysteem; en

  • d.

    door het versmallen of verondiepen wordt de doorstroming niet ontoelaatbaar belemmerd; en

  • e.

    het oppervlak van het water dat wordt gedempt, versmald of verondiept, wordt minimaal gelijkwaardig gecompenseerd in nieuw water. Het oppervlak zoals dat op de legger staat, is hierbij bepalend; en

  • f.

    compensatie vindt binnen hetzelfde peilgebied plaats:

    • i.

      een bestaand tertiair water wordt minimaal 0,50 meter verbreed; of

    • ii.

      een nieuw tertiair water wordt gegraven; of

    • iii.

      een bestaand tertiair water wordt minimaal 0,50 meter verbreed en een nieuw tertiair water wordt gegraven.

Artikel 2.1.4 Voorschriften bij een melding voor het dempen, versmallen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam

Uit artikel 2.1.3 blijkt dat met een melding een oppervlaktewaterlichaam mag worden gedempt, versmald of verondiept. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    nieuwe oevertaluds die door het dempen, versmallen of verondiepen zijn ontstaan, worden op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking beschermd; en

  • b.

    de compensatie gebeurt van tevoren of tijdens het dempen, versmallen of verondiepen; en

  • c.

    (hemelwater)afvoeren van aanliggende percelen behouden hun werking. Dit gebeurt zo nodig in overleg met de eigenaren of gebruikers van de afvoeren.

Artikel 2.1.5 Specifieke indieningsvereisten melding

Bij het indienen van een melding worden de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de algemene gegevens zoals genoemd in afdeling 1.5; en

  • b.

    de afmetingen van het water dat wordt gedempt, versmald of verondiept; en

  • c.

    de afmetingen van de compensatie die wordt gerealiseerd.

Artikel 2.1.6 Vergunningplicht bij het dempen, versmallen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.1.2? En Is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.1.3 of de voorschriften in artikel 2.1.4? Dan is het verboden om zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam te dempen, te versmallen of te verondiepen.

Artikel 2.1.7 Vergunningplicht bij het ophogen of gedeeltelijk ophogen van een bergingsgebied

Het is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bergingsgebied op te hogen of gedeeltelijk op te hogen.

Artikel 2.1.8 Verwijzing naar andere regelgeving

Bij het dempen van water vindt de compensatie plaats volgens de regels in afdeling 2.2. afdeling 2.2 gaat over het graven van een oppervlaktewaterlichaam.

 

Afdeling 2.2 Graven

Artikel 2.2.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan; en

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • c.

      het uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 4.

    Wegen: het waarborgen van de verkeersveiligheid en de veiligheid van de weg en van de omgeving.

Artikel 2.2.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het beheergebied van Waterschap Rivierenland.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het graven van een oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.2.3 Vrijstelling graven

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een water worden gegraven en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:

  • a.

    een water wordt gegraven:

    • i.

      niet in een waterkering of beschermingszone van een waterkering; en

    • ii.

      niet langs een weg van het waterschap; en

  • b.

    het water wordt niet aangesloten op het watersysteem van het waterschap en staat ook niet in verbinding met dat watersysteem.

Artikel 2.2.4 Meldingsplicht graven of verbreden van water

  • 1.

    Het is verboden zonder melding een oppervlaktewaterlichaam te graven. Een oppervlaktewaterlichaam mag onder voorwaarden met een melding worden gegraven. De voorwaarden zijn:

    • a.

      een water wordt gegraven:

      • i.

        niet in een waterkering of beschermingszone van een waterkering; en

      • ii.

        niet langs een weg van het waterschap; en

      • iii.

        niet voor een insteekhaven in de Giessenzoom; en

    • b.

      het water wordt aangesloten op een ander oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      er ontstaat geen verbinding tussen verschillende peilgebieden.

  • 2.

    Het is verboden zonder melding een oppervlaktewaterlichaam te verbreden. Een oppervlaktewaterlichaam mag onder voorwaarden met een melding worden verbreed. De voorwaarden zijn:

    • a.

      het gaat om tertiair water; en

    • b.

      een water wordt verbreed:

      • i.

        niet in een waterkering of beschermingszone van een waterkering; en

      • ii.

        niet langs een weg van het waterschap; en

    • c.

      er ontstaat geen verbinding tussen verschillende peilgebieden.

  • 3.

    In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een insteekhaven te graven en te hebben. Een insteekhaven mag onder voorwaarden met een melding worden gegraven en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de insteekhaven wordt niet gegraven in de waterkering of beschermingszone van een waterkering; en

    • b.

      de insteekhaven sluit aan op de Giessen; en

    • c.

      er is maximaal één insteekhaven per perceel.

Artikel 2.2.5 Voorschriften bij een melding van het graven of verbreden van een oppervlaktewaterlichaam

Uit artikel 2.2.3 blijkt dat met een melding een oppervlaktewaterlichaam mag worden gegraven of verbreed. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    taluds van een nieuw of verbreed water sluiten vloeiend aan op de taluds van een bestaand water; en

  • b.

    wordt er nieuw water gegraven? Dan is de helling van nieuwe taluds niet steiler dan 1:1; en

  • c.

    wordt een water verbreed? Dan is de helling minimaal gelijk aan de bestaande oeverhelling of flauwer; en

  • d.

    de taluds worden op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking beschermd; en

  • e.

    het nieuwe water wordt door een dam met duiker verbonden met een water dat in onderhoud is bij het waterschap. De dam met duiker heeft een bovenbreedte van minimaal 5,00 meter en voldoet aan de regels in afdeling 6.2; en

  • f.

    de bodembreedte van een nieuw water is minimaal 0,50 meter; en

  • g.

    een bestaand water wordt minimaal 0,50 meter verbreed; en

  • h.

    het water is minimaal 0,50 meter diep op het laagst vastgestelde peil; en

  • i.

    een bestaande onderhoudsroute blijft toegankelijk.

Artikel 2.2.6 Specifieke indieningsvereisten melding

Bij een melding van het graven of verbreden van een water worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    een situatietekening waarop de dammen met duikers staan aangeven die de onderhoudsroute in stand houden; en

  • b.

    diameter en materiaalkeuze van de duiker(s); en

  • c.

    de afmetingen van het nieuwe of verbrede oppervlaktewaterlichaam. Op voorbeeldtekening 1 in bijlage 3 staat aangegeven welke afmetingen moeten worden aangeleverd.

Artikel 2.2.7 Vergunningplicht voor het graven of verbreden van een oppervlaktewaterlichaam

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.2.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.2.3 of de voorschriften in artikel 2.2.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam te graven of te verbreden.

 

Afdeling 2.3 Natuurvriendelijke oever

Artikel 2.3.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem;

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem;

    • d.

      het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Overig:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken.

Artikel 2.3.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Artikel 2.3.3 Meldingsplicht voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever

Het is verboden zonder melding een natuurvriendelijke oever aan te leggen en te hebben. Een natuurvriendelijke oever mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in een secundair of tertiair water of in de beschermingzone van een secundair of tertiair water; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever is minimaal 25,00 meter lang; en

    • ii.

      het water is minimaal 0,50 meter diep op het hoogst vastgestelde peil; en

  • b.

    de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd:

    • i.

      niet in water dat door het waterschap wordt onderhouden; en

    • ii.

      niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering ; en

    • iii.

      niet langs een weg in beheer bij het waterschap; en

  • c.

    er wordt geen water gedempt of versmald; en

  • d.

    het doorstroomprofiel van het water wordt niet verkleind.

Artikel 2.3.4 Voorschriften bij een melding voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever

Uit artikel 2.3.3 blijkt dat met een melding een natuurvriendelijke oever mag worden aangelegd en aanwezig mag zijn. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de waterdoorvoer wordt niet belemmerd door beschadigingen of verzakkingen van de beschoeiing, het talud of maaiveld; en

  • b.

    een plas-drasoever heeft de volgende afmetingen:

    • i.

      de plas-drasoever is minimaal 2,00 meter breed; en

    • ii.

      de plas-drasoever is minimaal 0,30 meter tot maximaal 0,50 meter diep op het hoogst vastgestelde peil; en

    • iii.

      de helling van het talud onder de plas-drasoever is 1:3 of flauwer of afgewerkt met een beschoeiing (zie voorbeeldtekening 2 in bijlage 3); en

    • iv.

      de helling van het talud boven de plas-drasoever is 1:2 of flauwer (zie voorbeeldtekening 2 in bijlage 3); en

  • c.

    wordt de plas-drasoever achter een beschoeiing aangelegd? Dan heeft die beschoeiing om de 25,00 meter een opening van 1,00 meter breed; en

  • d.

    is de natuurvriendelijke oever geen plas-drasoever? Dan heeft het hele talud een helling van minimaal 1:3 (zie voorbeeldtekening 3 in bijlage 3); en

  • e.

    wordt er natte vegetatie aangebracht? Dan bestaat deze uit inheemse soorten.

Artikel 2.3.5 Specifieke indieningsvereisten melding

Bij een melding van de aanleg van een natuurvriendelijke oever worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    een dwarsprofiel van de oeverhellingen die worden aangelegd; en

  • b.

    een dwarsprofiel met breedte en diepte van de eventuele plas-drasoever; en

  • c.

    een bovenaanzicht van het water waarop de natuurvriendelijke oever wordt aangesloten.

Artikel 2.3.6 Vergunningplicht voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.3.2? En is niet voldaan aan de criteria in artikel 2.3.3 of de voorschriften in artikel 2.3.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen en te hebben.

 

Afdeling 2.4 Uitweg

Artikel 2.4.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

    • c.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 4.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 2.4.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het maken en hebben van een uitweg naar een openbare weg.

Artikel 2.4.3 Meldingsplicht uitweg

Het is verboden zonder melding een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben. Een uitweg mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de uitweg sluit aan op een erftoegangsweg. Op deze weg mag niet harder gereden worden dan 60 km per uur; en

  • b.

    de uitweg wordt niet wordt aangelegd op een waterkering; en

  • c.

    de uitweg is de enige toegang tot het perceel; en

  • d.

    de uitweg wordt niet voorzien van een asfaltlaag.

Artikel 2.4.4 Voorschriften bij meldingsplicht uitweg

Uit artikel 2.4.3 blijkt dat met een melding een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap mag worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de uitweg is zo is gemaakt dat het voor de overige weggebruikers duidelijk is dat het een uitweg is. Het is duidelijk dat de uitweg geen zijweg of tak van een kruispunt is. De verkeersveiligheid blijft gewaarborgd; en

  • b.

    de eerste meter van de uitweg, gezien vanaf de openbare weg, heeft een andere verhardingssoort of kleur dan de openbare weg (zie voorbeeldtekening 4 in bijlage 3); en

  • c.

    de uitweg is:

    • i.

      bij woningen, ten behoeve van personenauto’s niet breder dan 3,50 meter; en

    • ii.

      bij (landbouw)bedrijven en landbouwpercelen, ten behoeve van landbouwvoertuigen of andere grote voertuigen (truck met oplegger) niet breder dan 8,00 meter; en

  • d.

    de aansluiting op de openbare weg heeft afgeschuinde hoeken. Deze hoeken zijn 45 graden en hebben een lengte van 1,50 meter in de rijrichting van de openbare weg (zie voorbeeldtekening 4 in bijlage 3); en

  • e.

    de uitweg sluit zo aan op de openbare weg dat:

    • i.

      de afwatering vanaf de openbare weg altijd ongehinderd kan plaatsvinden; en

    • ii.

      de uitweg onder een helling van minimaal 1:20 afwaterend van de weg komt te liggen; en

    • iii.

      er nu en in de toekomst geen hoogteverschil is met de bestaande wegverharding; en

  • f.

    de openbare weg ter hoogte van de aansluiting wordt schoon gehouden en in goede staat; en

  • g.

    boomwortels van bomen worden niet beschadigd; en

  • h.

    voor alle werkzaamheden aan bomen zoals het kappen, verplaatsen, en planten is vooraf toestemming nodig van het waterschap en van de eigenaar van de boom. Bij het aanleggen van een uitweg worden de aanwijzingen van de toezichthouder van het waterschap opgevolgd; en

  • i.

    het waterschap kan een vergoeding vragen van € 150,00 per boom om ons bomenareaal in stand te houden als herplant op dezelfde plek niet mogelijk is; en

  • j.

    verkeer heeft zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden. De werkzaamheden worden duidelijk aangegeven, bijvoorbeeld met (waarschuwings)borden; en

  • k.

    degene die de uitweg aanlegt, voert minimaal één week voordat het werk begint overleg met Team Wegen over deze waarschuwingsborden; en

  • l.

    de wegafzettingen voldoen aan de CROW-publicatie 96b; en

  • m.

    degene die de uitweg aanlegt, betaalt de kosten voor het tijdelijk plaatsen of weghalen van verkeerstekens of verkeersborden; en

  • n.

    er wordt alleen tussen zonsopkomst en zonsondergang aan de aansluiting op de weg gewerkt. Wordt een gedeelte van de openbare weg opgebroken om de uitweg aan te sluiten? Dan moet dat gedeelte in ieder geval tussen zonsondergang en zonsopkomst weer dicht en verhard zijn; en

  • o.

    degene die de uitweg aanlegt, is verantwoordelijk voor alle verplichtingen die met deze melding te maken hebben, zoals het doen van een KLIC-melding; en

  • p.

    de werkzaamheden veroorzaken geen schade of overlast voor anderen.

Artikel 2.4.5 Vergunningplicht voor het maken van een uitweg

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 2.4.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.4.3 of de voorschriften in artikel 2.4.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben.

 

Afdeling 2.5 Overige veranderingen van het watersysteem of een weg in beheer bij het waterschap

Artikel 2.5.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem;

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem;

    • d.

      het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 4.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 2.5.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      het waterstaatswerk bergingsgebied; en

    • e.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • g.

      de beschermingszone overige waterkering; en

    • h.

      de buitenbeschermingszone primaire waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op een activiteit die leidt tot een verandering in het watersysteem of aan een weg die niet eerder genoemd is in dit hoofdstuk.

Artikel 2.5.3 Vangnetvergunningplicht veranderingen in het watersysteem

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit uit te voeren die leidt tot een verandering in het watersysteem of tot een verandering aan een weg in beheer bij het waterschap.

HOOFDSTUK 3 LOZINGSACTIVITEITEN

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1.1 Doelen

De regels in dit hoofdstuk zijn gericht op:

Algemeen:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem;

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem;

  • c.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk;

  • d.

    het voorkomen of beperken van verontreiniging van het grondwater of een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam in het beheergebied van Waterschap Rivierenland; en

    • b.

      een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten.

 

Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 3.2.1 Meldingsplicht voor het lozen van grondwater bij saneringen

Het is verboden zonder melding grondwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Grondwater mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het grondwater is afkomstig van:

    • i.

      een bodemsanering; of

    • ii.

      grondwatersanering; of

    • iii.

      een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering.

  • b.

    Wordt het grondwater geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.1 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK’s

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeen- verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • c.

    Wordt het grondwater geloosd op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.2 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK’s

    1 µg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de laatste vijf genoemde stoffen

    20 µg/l

Artikel 3.2.2 Meldingsplicht voor het lozen van grondwater bij ontwatering

Het is verboden zonder melding grondwater afkomstig van ontwatering te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Grondwater afkomstig van ontwatering mag met het oog op doelmatig beheer van afvalwater onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het grondwater is afkomstig:

    • i.

      niet van een bodemsanering;

    • ii.

      niet van een grondwatersanering;

    • iii.

      niet van een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering;

  • b.

    het is geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • c.

    Voor onopgeloste stoffen in het grondwater dat wordt geloosd geldt:

    • i.

      de emissiegrenswaarde is 50 mg/l; en

    • ii.

      deze waarde wordt gemeten in een steekmonster; en

    • iii.

      deze emissiegrenswaarde is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 3.2.3 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing. Een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen. Op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680. Voor vinylchloride kan alleen NEN-EN-ISO 15680 worden gebruikt;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885. De elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852. Kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 3.2.4 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van een lozing van grondwater zoals bedoeld in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal twee weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal twee weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal twee weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

  • 3.

    Wordt er grondwater geloosd bij ontwatering? Dan gelden het eerste en tweede lid niet als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

       

Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 3.3.1 Meldingsplicht lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1.

    Het is verboden zonder melding afvloeiend hemelwater te lozen dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater. Afvloeiend hemelwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd. De voorwaarden zijn:

    • a.

      het hemelwater is niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening; en

    • b.

      het hemelwater is geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      het is geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit.

  • 2.

    Is afvloeiend hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen die buiten de bebouwde kom liggen? Dan wordt het afvloeiend hemelwater alleen geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit is in afwijking van het eerste lid.

  • 3.

    Is afvloeiend hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen die buiten de bebouwde kom liggen? Dan wordt het afvloeiend hemelwater alleen geloosd op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit is in afwijking van het eerste lid. Het afvloeiend hemelwater wordt via een deugdelijke behandelvoorziening geloosd.

Artikel 3.3.2 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Minimaal zes maanden voor de voorgenomen aanleg van rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 aan het bestuur van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens minimaal zes maanden voor de start van de aanleg van rijkswegen en provinciale wegen die buiten de bebouwde kom liggen en bruggen, viaducten en andere kunstwerken die daarbij horen, aangeleverd:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van rijkswegen of provinciale wegen buiten de bebouwde kom of bruggen, viaducten en andere kunstwerken die daarbij horen? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal zes maanden voor de lozingsactiviteit aangeleverd.

 

Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 3.4.1 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater

Is voldaan aan onderstaande voorwaarde? Dan mag zonder melding huishoudelijk afvalwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarde is dat de lozing plaatsvindt:

  • a.

    vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

  • b.

    op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.4.2 Meldingsplicht lozen van huishoudelijk afvalwater

Het is verboden zonder melding huishoudelijk afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Huishoudelijk afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het lozen vindt plaats buiten de bebouwde kom; of

  • b.

    er wordt stedelijk afvalwater geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

  • c.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten, bedraagt meer dan:

    • i.

      40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten; of

    • ii.

      100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten; of

    • iii.

      600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten; of

    • iv.

      1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; of

    • v.

      3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • d.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk, bedoeld onder c wordt berekend:

    • i.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • ii.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • e.

    wordt er al voor 1 maart 1997 huishoudelijk afvalwater geloosd in een oppervlaktewaterlichaam? Dan wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt. Dit is in afwijking van het bepaalde onder d onder i.

Artikel 3.4.3 Meldingsplicht zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

Het is verboden zonder melding huishoudelijk afvalwater dat wordt geleid via een zuiveringsvoorziening te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Huishoudelijk afvalwater dat wordt geleid via een zuiveringsvoorziening mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    wordt het huishoudelijk afvalwater geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.3 niet. De waarden worden gemeten in een representatief etmaalmonster of een steekmonster; of

    Tabel 3.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

 

  • b.

    wordt het huishoudelijk afvalwater geloosd op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam? Dan overschrijden de emissiegrenswaarden de waarden in Tabel 3.4 niet. De waarden worden gemeten in een representatief etmaalmonster of een steekmonster; en

    Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

 

  • c.

    bevat het huishoudelijke afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten? En wordt dit huishoudelijk afvalwater door een septictank geleid waar het gemengd wordt met ander afvalwater? Dan is het bepaalde onder a en b niet van toepassing als de septictank:

    • i.

      een nominale inhoud heeft van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en een hydraulisch rendement heeft van maximaal 10 gram, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • ii.

      is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 3.4.4 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing. Een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen. Op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.4.5 Specifieke indieningsvereisten

Bij een melding van een lozing van huishoudelijk afvalwater zoals bedoeld in artikel 3.4.2 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

  • a.

    het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

  • b.

    de wijze van behandeling van het afvalwater; en

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

Afdeling 3.5 Lozen van koelwater

Artikel 3.5.1 Meldingsplicht lozen van koelwater

Het is verboden zonder melding koelwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd; en

  • b.

    de warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam; of

  • c.

    de warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.5.2 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van een lozing van koelwater zoals bedoeld in artikel 3.5.1 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

 

Afdeling 3.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren en slopen van bouwwerken

Artikel 3.6.1 Vrijstelling lozen van afvalwater bij reinigen en conserveren

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater is afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    het afvalwater is afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van maximaal 200 bar; of

  • c.

    het afwater is afkomstig van reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Artikel 3.6.2 Meldingsplicht bij reinigen en conserveren van bouwwerken

Het is verboden zonder melding afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van een bouwwerk mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er is een werkinstructie opgesteld; en

  • b.

    de werkinstructie bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • i.

      welke technieken worden toegepast;

    • ii.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • iii.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • c.

    er wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt. De hulpconstructie is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen; en

  • d.

    wordt er een hulpconstructie gebruikt? Dan bevat de werkinstructie ook de volgende informatie:

    • i.

      de manier waarop de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd; en

    • ii.

      de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd en de omvang van de hulpconstructie;

    • iii.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • iv.

      de manier waarop afvalwater wordt opgevangen als natte technieken worden gebruikt; en

    • v.

      de aanvullende maatregelen die worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 3.6.3 Meldingsplicht bij bouwen, renoveren en slopen van bouwwerken

Het is verboden zonder melding afvalwater afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken mag onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er is een werkinstructie opgesteld; en

  • b.

    de werkinstructie bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • i.

      de manier waarop wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

    • ii.

      de maatregelen die worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 3.6.4 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3. Deze waarde wordt gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 3.6.5 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 3.6.6 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van een lozing van afvalwater afkomstig van het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 3.6.2 en artikel 3.6.3 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverording minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie zoalsbedoeld in artikel 3.6.2; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie zoals bedoeld in artikel 3.6.3.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

 

Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 3.7.1 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd als deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof dat geen lege, ongereinigde verpakkingen is van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels die geen oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels zijn;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 3.7.2 Vrijstelling lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen mag zonder melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater.

Artikel 3.7.3 Vrijstelling lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1.

    Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding afvalwater bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

    • a.

      er wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen in of op een oppervlaktewaterlichaam terecht komen;

    • b.

      bij het laden en lossen van schepen is in ieder geval voldaan aan het bepaalde onder a als:

      • i.

        de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

      • ii.

        het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 2.

    De voorwaarden in het eerste lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

     

Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan en overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 3.8.1 Meldingsplicht lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het verboden zonder melding afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd is minimaal 40 meter. Dit is gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

  • b.

    de emissiegrenswaarden overschrijden de waarden in Tabel 3.5 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 3.8.2 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing. Een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen. Op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885. Daarbij worden de elementen ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.8.3 Meldingsplicht lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen in of op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    dat het gaat om:

    • i.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • ii.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • iii.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk;

    • iv.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • b.

    bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam terecht komen.

  • c.

    bij het laden en lossen van schepen is in ieder geval voldaan aan het bepaalde onder b als:

    • i.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is en in ieder geval niet groter is dan 5 meter; of

    • ii.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 3.8.4 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van een lozing van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen zoals bedoeld in artikel 3.8.1 en het lozen van afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen zoals bedoeld in artikel 3.8.3 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

 

Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 3.9.1 Vrijstelling lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het lozen is gestart voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en

  • b.

    het openbaar ontwateringsstelsel, het openbaar hemelwaterstelsel of het openbaar vuilwaterriool komen voor op het overzicht van voorzieningen en maatregelen zoals bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet. Dit overzicht is opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma.De stelsels of dat riool zijn volgens dat plan of programma uitgevoerd en worden volgens dat plan of programma beheerd.

Artikel 3.9.2 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem zoals bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het gaat om een systeem zoals bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet;

  • b.

    het systeem komt voor op het overzicht van die systemen. Dit overzicht is opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma

  • c.

    het systeem is volgens dat plan of programma uitgevoerd en wordt volgens dat plan en programma beheerd.

     

Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.10.1 Meldingsplicht lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Het is verboden zonder melding stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden van een oppervlaktewaterlichaam te lozen op dat oppervlaktewaterlichaam. Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden van een oppervlaktewaterlichaam mogen met een melding worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen.

Artikel 3.10.2 Vrijstelling lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 3.10.1 en artikel 3.10.4 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer mogen zonder melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen.

Artikel 3.10.3 Vrijstelling lozen van algen en bacteriën

Is aan onderstaande voorwaarden voldaan? Dan mogen zonder melding algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het andere water is in beheer bij dezelfde waterbeheerder;

  • b.

    de werkzaamheden vinden plaats door of namens de beheerder;

  • c.

    de werkzaamheden vinden plaats in het kader van het beheer van dat water.

Artikel 3.10.4 Meldingsplicht bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden bij verontreinigde waterbodem

Het is verboden zonder melding stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, te lozen op dat oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, mogen onder voorwaarden met een melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er is een werkinstructie opgesteld;

  • b.

    de werkinstructie bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • i.

      de baggertechniek die wordt toegepast; en

    • ii.

      de gehanteerde werkwijze bij die baggertechniek.

Artikel 3.10.5 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van het lozen van stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden zoals bedoeld in artikel 3.10.1 en artikel 3.10.4 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      de kwaliteit van de waterbodem die wordt ontgraven of gebaggerd;

    • b.

      heeft de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit: de werkinstructie zoals bedoeld in artikel 3.10.4; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing:

    • a.

      als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder; of

    • b.

      als de ontgraving of baggerwerkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van een onderhoudsverplichting zoals bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

       

Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 3.11.1 Vrijstelling lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

  • 1.

    Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit mag zonder melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

     

Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 3.12.1 Meldingsplicht lozen bij calamiteitenoefeningen

Het is verboden zonder melding afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening mag met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. Het afvalwater is niet af afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.12.2 Specifieke indieningsvereisten

Bij een melding van een lozing van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening zoals bedoeld in artikel 3.12.1 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

     

Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen en sorteren van gewassen

Artikel 3.13.1 Meldingsplicht lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit in aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater is afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw dat geen kas is; en

  • b.

    het perceel waar het afvalwater vrijkomt, is niet aangesloten op een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd; en

  • c.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool is meer dan 40 meter; en

  • d.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk, bedoeld onder c wordt berekend:

    • i.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • ii.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd; en

  • e.

    de waarden voor het afvalwater dat wordt geloosd, overschrijden de emissiegrenswaarden in Tabel 3.6 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster; en

    Tabel 3.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • f.

    is de lozing begonnen voor 1 januari 2013? Dan wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt. Dit in afwijking van het bepaalde onder d.

Artikel 3.13.2 Meldingsplicht lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit in aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater is afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen; en

  • b.

    het perceel waar het afvalwater vrijkomt, is niet aangesloten op een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd; en

  • c.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool is meer dan 40 meter; en

  • d.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk, bedoeld onder c wordt berekend:

    • i.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • ii.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd; en

  • e.

    de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen in het afvalwater is 100 mg/l. De waarde wordt gemeten in een steekmonster;

  • f.

    is de lozing begonnen voor 1 januari 2013? Dan wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt. Dit in afwijking van het bepaalde onder d.

Artikel 3.13.3 Meldingsplicht lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit in aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater is afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen; en

  • b.

    de waarden voor het afvalwater dat wordt geloosd, overschrijden de emissiegrenswaarden in Tabel 3.7 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 3.13.4 Meldingsplicht lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1.

    Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

    • a.

      het afvalwater is afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten; en

    • b.

      de waarden voor het afvalwater dat wordt geloosd, overschrijden de emissiegrenswaarden in Tabel 3.8 niet. De waarden worden gemeten in een steekmonster.

      Tabel 3.8 Emissiegrenswaarden

      Stof

      Emissiegrenswaarde

      Chloride

      200 mg/l

      IJzer

      2 mg/l

  • 2.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 3.13.5 Meldingsplicht lozen bij ontijzeren grondwater

Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater is afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten; en

  • b.

    het perceel waar het afvalwater vrijkomt, is niet aangesloten op een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd; en

  • c.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool is meer dan 40 meter; en

  • d.

    de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk, bedoeld onder c wordt berekend:

    • i.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt; en

    • ii.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd; en

  • e.

    de emissiegrenswaarde voor ijzer in het afvalwater is 5 mg/l. De waarde wordt gemeten in een steekmonster;

  • f.

    is de lozing begonnen voor 1 januari 2013? Dan wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt. Dit in afwijking van het bepaalde onder d.

Artikel 3.13.6 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing. Een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682; en

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872; en

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2; en

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2

Artikel 3.13.7 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van het lozen van afvalwater zoals bedoeld in artikel 3.13.1, artikel 3.13.2, artikel 3.13.3, artikel 3.13.4 en artikel 3.13.5 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

     

Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 3.14.1 Meldingsplicht lozen afvalwater bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Het is verboden zonder melding afvalwater dat vrijkomt bij het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater dat vrijkomt bij het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via een andere route. Dit in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. De voorwaarden zijn:

  • a.

    in het omgevingsplan is voor het afvalwater onder b een andere lozingsroute toegestaan; en

  • b.

    het afvalwater is afkomstig van:

    • i.

      het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel; of

    • ii.

      het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd; of

    • iii.

      het uitwassen van beton.

       

Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 3.15.1 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie zoals bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Gaat het om afvalwater dat afkomstig is van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht? Dan is deze afdeling wel van toepassing.

Artikel 3.15.2 Meldingsplicht lozen afvalwater na bereiden van voedingsmiddelen

Het is verboden zonder melding afvalwater te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Afvalwater mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater is afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen; en

  • b.

    het bereidenvindt plaats met:

    • i.

      grootkeukenapparatuur;

    • ii.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • iii.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt; en

  • c.

    het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd;

  • d.

    het afvalwater wordt alleen geloosd als de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en activiteiten die daarmee samenhangen.

Artikel 3.15. Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van het lozen van afvalwater zoals bedoeld in artikel 3.15.2 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

 

Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 3.16.1 Meldingsplicht lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Het is verboden zonder melding spuiwater uit recreatieve visvijvers te lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Spuiwater uit recreatieve visvijvers mag met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater met een melding worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.16.2 Specifieke indieningsvereisten

  • 1.

    Bij een melding van het lozen van spuiwater zoals bedoeld in artikel 3.16.1 worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Daarbij wordt ook de aard en omvang van de lozing gemeld.

  • 2.

    Wijzigt de lozingsactiviteit? Dan worden de gewijzigde gegevens minimaal vier weken voor de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur.

     

Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 3.17.1 Vrijstelling lozen van spoelwater

Afvalwater afkomstig van een vaartuig of een drijvend werktuig mag zonder melding op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het afvalwater komt vrij bij het spoelen van zeezand tijdens het transport van zeezand met een vaartuig of werktuig; of

  • b.

    het afvalwater komt vrij bij het scheiden van zand of grind op een vaartuig of werktuig.

Afdeling 3.18 Asverstrooiing

Artikel 3.18.1 Vrijstelling asverstrooiing

As mag onder voorwaarden zonder melding op een oppervlaktewaterlichaam worden verstrooid. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de as wordt verstrooid door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft zoals bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging; en

  • b.

    de as wordt incidenteel verstrooid en niet bedrijfsmatig.

     

Afdeling 3.19 Andere lozingen

Artikel 3.19.1 Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning stoffen, koude of warmte te lozen op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen, koude of warmte die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen zoals bedoeld in afdeling 3.2 tot en met afdeling 3.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen, koude of warmte die afkomstig zijn van wonen.

Artikel 3.19.2 Vangnetvergunningplicht lozen op een zuiveringtechnisch werk

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod voor het lozen op een zuiveringtechnisch werk geldt niet voor het lozen van stoffen, water, koude of warmte die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

     

Afdeling 3.20 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 3.20.1 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening minimaal vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit aangeleverd aan het bestuur. Daarnaast wordt de volgende informatie verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • h.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • i.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd. De bepaling van de waterbezwaarlijkheid wordt verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek zoals bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • j.

    de resultaten van de immissietoets voor destoffen die worden geloosd. De immissietoets wordt verricht volgens het Handboek Immissietoets zoals bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • k.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 3.20.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.20.3 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

 

Afdeling 3.21 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied

Artikel 3.21.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 3.21.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      het waterstaatswerk bergingsgebied; en

    • e.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • g.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het tijdelijk lozen van water; en

    • b.

      het plaatsen of behouden van een lozingsvoorziening.

Artikel 3.21.3 Meldingsplicht voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of het plaatsen of hebben van een lozingsvoorziening

Het is verboden zonder melding water te lozen op of een lozingsvoorziening te plaatsen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam. Water mag onder voorwaarden met een melding worden geloosd of een lozingsvoorziening mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst of aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het is geen lozing van hemelwater of een lozingsvoorziening daarvoor; en

  • b.

    het is geen lozing van rioolwater uit een gemeentelijke riolering of een lozingsvoorziening daarvoor; en

  • c.

    door de lozing ontstaat geen wateroverlast; en

  • d.

    er wordt maximaal 250 m³ per uur geloosd in een primair water; of

  • e.

    er wordt maximaal 100 m³ per uur geloosd in een secundair of tertiair water.

Artikel 3.21.4 Voorschriften bij meldingsplicht voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of het plaatsen of hebben van een lozingsvoorziening

Degene die de activiteiten uitvoert als beschreven in artikel 3.21.3:

  • a.

    zorgt dat de activiteiten de waterdoorstroming niet ontoelaatbaar belemmeren; en

  • b.

    beschermt de taluds en de bodem tegen uitspoeling en inzakking; en

  • c.

    bij een tijdelijke lozingsvoorziening:

    • i.

      behoudt de voorziening niet langer dan nodig; en

    • ii.

      gebruikt een constructie die binnen 24 uur kan worden verwijderd; en

    • iii.

      verwijdert de voorziening als dat nodig is voor het uitvoeren van beheer- en onderhoudswerkzaamheden; of

  • d.

    bij een permanente lozingsvoorziening:

    • i.

      legt de voorziening aanbuiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam en verzonken in het talud; en

    • ii.

      voorkomt door fundering van de lozingsvoorziening dat deze verzakt; en

    • iii.

      zorgt dat de beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakelsblijft; en

    • iv.

      zorgt dat er geen schade aan ondergronds leidingwerk kan ontstaan tijdens onderhoudswerkzaamheden; en

    • v.

      voorkomt uitspoeling van het talud door uitmondingen van drainageleidingen te voorzien van een taludgoot; de taludgoot komt minimaal tot aan het laagst gehanteerde peil; en

    • vi.

      past bij uitstroomvoorziening type A voorbeeldtekening 5 in bijlage 3 toe; of

    • vii.

      past bij uitstroomvoorziening type B voorbeeldtekening 6 in bijlage 3 toe.

Artikel 3.21.5 Vergunningplicht voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied of het plaatsen of hebben van een lozingsvoorziening

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 3.21.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.21.3 of de voorschriften in artikel 3.21.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied of een lozingsvoorziening te plaatsen of te hebben.

 

Afdeling 3.22 Afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied

Artikel 3.22.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 3.22.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      het waterstaatswerk bergingsgebied.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.22.3 Vrijstelling voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam vanaf nieuw verhard oppervlak

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam worden afgevoerd door versnelde afvoer vanaf nieuw verhard oppervlak. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er is niet eerder gebruik gemaakt van een vrijstelling voor het afvoeren van hemelwater naar een water door het aanbrengen van gesloten verharding:

    • i.

      niet voor het betreffende perceel; en

    • ii.

      niet voor het grotere planologische geheel of inrichting; en

  • b.

    de toename van verhard oppervlak bedraagt:

    • i.

      niet meer dan 500 m² binnen de bebouwde kom; of

    • ii.

      niet meer dan 1.500 m² buiten de bebouwde kom.

Artikel 3.22.4 Vrijstelling voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning hemelwater worden afgekoppeld van het vuilwaterriool. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er is geen nieuwe verharding in het gemeentelijke afkoppelplan opgenomen; en

  • b.

    de totale hoeveelheid verhard oppervlak bedraagt minder dan 50% ten opzichte van het huidige rioolbemalingsgebied; en

  • c.

    de totale hoeveelheid af te koppelen verharding bedraagt 500 m² of minder; en

  • d.

    de nieuwe lozingspunten bevinden zich binnen het peilgebied waar de huidige riooloverstorten zitten.

Artikel 3.22.5 Meldingsplicht voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool

Het is verboden zonder melding hemelwater versneld af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater mag onder voorwaarden met een melding worden afgevoerd naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen daarvan van het vuilwaterriool. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het is onderdeel van een gemeentelijk plan voor het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering; en

  • b.

    er is geen nieuwe verharding in het afkoppelplan opgenomen; en

  • c.

    de totale hoeveelheid verhard oppervlak bedraagt minder dan 50% ten opzichte van het huidige rioolbemalingsgebied; en

  • d.

    de totale hoeveelheid af te koppelen verharding bedraagt meer dan 500 m²; en

  • e.

    de nieuwe lozingspunten bevinden zich binnen het peilgebied waar de huidige riooloverstorten zich bevinden; en

  • f.

    de nieuwe lozingspunten worden aangebracht in primaire wateren.

Artikel 3.22.6 Voorschriften voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam

Uit artikel 3.22.3, artikel 3.22.4 en artikel 3.22.5 blijkt dat hemelwater afgevoerd mag worden naar een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    in het talud wordt een uitstroomvoorziening aangebracht; en

  • b.

    de uitstroomvoorziening kan:

    • i.

      niet beschadigen; en

    • ii.

      niet verzakken; en

    • iii.

      niet op een andere manier de waterdoorvoer in het oppervlaktewaterlichaam nadelig beïnvloeden; en

  • c.

    bij uitstroomvoorziening type A geldt voorbeeldtekening 5 in bijlage 3; of

  • d.

    bij uitstroomvoorziening type B geldt voorbeeldtekening 6 in bijlage 3; en

  • e.

    als er volgens artikel 3.22.5 een meldingsplicht geldt, dan wordt door hydrologische berekeningen aangetoond dat de aanwezige kunstwerken in de relevante water de verhoogde afvoer aankunnen geleiden.

Artikel 3.22.7 Nadere specifieke indieningsvereisten bij het melden van het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool

Bij het melden van het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van het hemelwater van het vuilwaterriool worden de de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd aan het bestuur. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd aan het bestuur:

  • a.

    de situatietekening zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening met daarbij duidelijk aangegeven:

    • i.

      locatie bestaande en nieuwe rioollozingspunten; en

    • ii.

      af te koppelen verharding, hoeveelheid m² verharding; en

    • iii.

      afmetingen en constructie van het lozingspunt; en

  • b.

    de hydrologische berekeningen van de kunstwerken in de relevante water.

Artikel 3.22.8 Vergunningplicht bij het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 3.22.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.22.3, artikel 3.22.4 en artikel 3.22.5 en de voorschriften in artikel 3.22.6? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning hemelwater af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied. Wordt de waterberging door werkzaamheden minder? Of wordt het watersysteem door de waterafvoer zwaarder belast dan voorheen? Dan treft de vergunninghouder compenserende maatregelen. Binnen hetzelfde peilgebied wordt zo dicht mogelijk bij de ingreep eenzelfde hoeveelheid waterberging gegraven. Onder waterberging wordt verstaan de hoeveelheid water (in m3) die in het oppervlaktewaterlichaam verzameld kan worden boven het zomer(boezem)peil of in het bergingsgebied verzameld kan worden.

HOOFDSTUK 4 WATER ONTTREKKEN OF WATER INFILTREREN

Afdeling 4.1 Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 4.1.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • c.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 4.1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam met een onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.1.3 Vrijstelling voor het onttrekken van oppervlaktewater

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een onttrekkingsvoorziening voor het onttrekken van water worden geplaatst, vervangen, gebruikt en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er wordt water onttrokken voor veedrenking , droogtebestrijding of nachtvorstberegening; en

  • b.

    er wordt water onttrokken uit:

    • i.

      een primair water met een maximaal debiet van 30 m³ per uur; of

    • ii.

      een secundair water met een maximaal debiet van 10 m³ per uur; of

    • iii.

      een tertiair water met een maximaal debiet van 5 m³ per uur.

Artikel 4.1.4 Voorschriften bij de vrijstelling voor het onttrekken van oppervlaktewater

Uit artikel 4.1.3 blijkt dat met een onttrekkingsvoorziening water mag worden onttrokken aan een primair, secundair of tertiair oppervlaktewater. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    een tijdelijke onttrekkingsvoorziening voor het onttrekken van oppervlaktewater:

    • i.

      blijft niet langer dan noodzakelijk aanwezig; en

    • ii.

      is niet aanwezig tussen 1 november en 1 maart; en

    • iii.

      kan binnen 24 uur worden verwijderd. Bijvoorbeeld bij een calamiteit of op eerste aanwijzing van de toezichthouder in verband met beheer- en onderhoudswerkzaamheden; en

    • iv.

      gaat het om een drijvende onttrekkingsvoorziening? Dan heeft deze duidelijk zichtbare drijvers.

  • b.

    een permanente onttrekkingsvoorziening voor het onttrekken van oppervlaktewater:

    • i.

      ligt buiten het water; en

    • ii.

      wordt er gebruik gemaakt van een pompput? Dan ligt de pompput buiten de beschermingszone van het water; en

    • iii.

      ligt op zo’n manier dat deze niet meer verzakt dan de natuurlijke maaivelddaling; en

    • iv.

      ligt op zo’n manier dat de onttrekkingsvoorziening het onderhoud van het water niet belemmert; en

    • v.

      heeft de onttrekkingsvoorziening ondergrondse leidingwerk in de beschermingszone van het water? Dan ligt dit op zo’n manier dat er geen schade kan ontstaan tijdens onderhoudswerkzaamheden; en

    • vi.

      wordt uitgevoerd volgens voorbeeldtekening 7 en voorbeeldtekening 8 in bijlage 3. Deze voorbeeldtekeningen zijn uitgangspunt voor de uitvoering.

Artikel 4.1.5 Vergunningplicht voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam

Is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.1.3 of de voorschriften in artikel 4.1.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een onttrekkingsvoorziening te plaatsen, te vervangen, te gebruiken en te hebben voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

 

Afdeling 4.2 Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem

Artikel 4.2.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

Grondwater:

  • a.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van uitputting van de grondwatervoorraad;

  • b.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van ongewenste toename van kwel;

  • c.

    het handhaven van een grondwaterstand die geen inbreuk maakt op de belangen die bij het grondwaterbeheer zijn betrokken;

  • d.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van:

    • i.

      een wijziging van de grondwaterstromen;

    • ii.

      verspreiding van verontreinigingen;

    • iii.

      verspreiding van koude- en warmtebellen;

  • e.

    het voorkomen of ongedaan maken van doorboring van slecht doorlatende bodemlagen;

  • f.

    het in stand houden of verbeteren van de aanwezige grondwaterkwaliteit;

  • g.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van het opbarsten van de waterbodem;

  • h.

    het voorkomen, beperken of ongedaan maken van verzilting van zoet grondwater;

  • i.

    het voorkomen van negatieve invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is.

Artikel 4.2.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het gehele beheergebied van het waterschap.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op:

    • a.

      het onttrekken van grondwater; en

    • b.

      het in de bodem brengen van water om grondwater aan te vullen, in samenhang met het onttrekken van grondwater. Het onttrekken van grondwater gebeurt met een voorziening die daarvoor is bedoeld.

Artikel 4.2.3 Vrijstelling voor het onttrekken van grondwater

  • 1.

    Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning grondwater worden onttrokken. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de onttrekking vindt niet plaats in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

    • b.

      het grondwater wordt gebruikt voor particuliere woningen en tuinen; en

      • i.

        de totale capaciteit van de geïnstalleerde pompen bedraagt maximaal 10 m³ per uur; en

      • ii.

        de hoeveelheid grondwater die jaarlijks wordt opgepompt, bedraagt maximaal 12.000 m³ per jaar; of

    • c.

      het grondwater wordt in noodsituaties gebruikt als brandblusvoorziening.

  • 2.

    Er geldt geen meet- en rapportageplicht voor het onttrekken van grondwater zoals genoemd in dit artikel.

Artikel 4.2.4 Meldingsplicht voor het onttrekken van grondwater

Het is verboden zonder melding grondwater te onttrekken in het gebied van het waterschap. Grondwater mag onder voorwaarden met een melding worden onttrokken. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de onttrekking vindt niet plaats in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    is de onttrekking bedoeld voor bouwputbemaling, proefbemaling of grondsanering? En vindt de onttrekking plaats in de provincie Gelderland of de provincie Noord-Brabant? Dan mag grondwater worden onttrokken:

    • i.

      niet meer dan 250 m³ per uur; en

    • ii.

      niet meer dan 100.000 m³ per maand; en

    • iii.

      niet langer dan 6 maanden; of

  • c.

    is de onttrekking bedoeld voor bouwputbemaling, proefbemaling of grondsanering? En vindt de onttrekking vindt plaats in de provincie Utrecht of de provincie Zuid-Holland? Dan mag grondwater worden onttrokken:

    • i.

      niet meer dan 60 m³ per uur; en

    • ii.

      niet meer dan 40.000 m³ per maand; en

    • iii.

      niet langer dan 6 maanden; of

  • d.

    is de onttrekking bedoeld voor grondwatersanering? Dan mag grondwater worden onttrokken:

    • i.

      niet meer dan 20 m³ per uur; en

    • ii.

      niet meer dan 100.000 m³; en

    • iii.

      niet langer dan 10 jaar; of

  • e.

    is de onttrekking bedoeld voor beregening, veedrenking of bevloeiing? Dan mag grondwater worden onttrokken:

    • i.

      niet voor de glastuinbouw; en

    • ii.

      niet voor de pot- en containerteelt; en

    • iii.

      de totale capaciteit van de geïnstalleerde pompen bedraagt maximaal 60 m³ per uur, of

  • f.

    is de ontrekking bedoeld voor menselijke consumptie? Dan mag grondwater worden onttrokken:

    • i.

      niet meer dan 10 m³ per dag of voor maximaal 50 personen; en

    • ii.

      wordt er grondwater onttrokken voor menselijke consumpie in de provincie Utrecht? Dan voert de eigenaar van de onttrekking van grondwater een risicoanalyse van de omgeving van de grondwateronttrekking uit. Dit gebeurt voor aanvang van de grondwaterwinning.

  • g.

    staat de reden voor onttrekking niet onder b tot en met f? Dan mag grondwater worden onttrokken onder de volgende voorwaarden:

    • i.

      niet meer dan 10 m3 per uur; en

    • ii.

      niet meer dan 50.000 m³ per jaar; en

    • iii.

      het is geen permanente voorziening voor het drooghouden van ondergrondse bouwwerken.

Artikel 4.2.5 Voorschriften bij het melden onttrekken van grondwater

Uit artikel 4.2.4 blijkt dat met een melding grondwater mag worden onttrokken in het gebied van het waterschap.

  • 1.

    Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

    • a.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens protocol van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) Beoordelingsrichtlijn (BRL) 2101; en

    • b.

      nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt; en

    • c.

      ontstaat er schade? Dan informeert degene die water onttrekt de toezichthouder zo snel mogelijk. Hij meldt de schade die is ontstaan en de maatregelen die hij heeft genomen en nog gaat nemen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbemaling of grondsanering is voldaan aan de volgende voorschriften:

    • a.

      de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt verlaagd:

      • i.

        tot niet meer dan 0,30 m onder de bodem van de sleuf; of

      • ii.

        tot niet meer dan 0,50 m onder de bouwput; en

    • b.

      er wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de stijghoogte te bepalen. Bij een horizontale drainage is het niet nodig een peilbuis of meetput te plaatsen; en

    • c.

      bij een retourbemaling wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit het onttrokken is; en

    • d.

      de melding wordt uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking gedaan bij de toezichthouder van het waterschap; en

    • e.

      de beëindiging van de onttrekking wordt uiterlijk binnen 24 uur gemeld bij de toezichthouder van het waterschap.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering is voldaan aan de volgende voorschriften:

    • a.

      er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor een doelmatige sanering; en

    • b.

      de melding wordt uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking gedaan bij de toezichthouder van het waterschap; en

    • c.

      de beëindiging van de onttrekking wordt uiterlijk binnen 24 uur gemeld bij de toezichthouder van het waterschap.

  • 4.

    De meet- en rapportageplicht geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor beregening, veedrenking of bevloeiing bij een totale pompcapaciteit van minder dan 10 m3 per uur en minder dan 12.000 m3 per jaar.

Artikel 4.2.6 Specifieke indieningsvereisten melding

  • 1.

    De melding voor een grondwateronttrekking bevat:

    • a.

      de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5

    • b.

      een situatietekening waarop duidelijk de locaties van onttrekking(en), de nieuwe putten en het lozingspunt zijn aangegeven; en

    • c.

      het doel van de onttrekking van grondwater; en

    • d.

      het aantal bestaande en nieuwe putten; en

    • e.

      de totale pompcapaciteit in m³ per uur; en

    • f.

      voor elke boorput:

      • i.

        de boordiepte; en

      • ii.

        de filterdiepte; en

      • iii.

        uit welke laag het water wordt onttrokken; en

      • iv.

        welke scheidende lagen worden doorboord; en

      • v.

        hoe scheidende lagen worden afgedicht.

  • 2.

    De melding voor een grondwateronttrekking voor bouwputbemaling, grondsanering of proefbemaling bevat:

    • a.

      de indieningsvereisten zoals bepaald in het eerste lid van dit artikel; en

    • b.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per maand en per half jaar.

  • 3.

    De melding voor een grondwateronttrekking voor beregening, bevloeiing en veedrenking bevat:

    • a.

      de indieningsvereisten zoals bepaald in het eerste lid van dit artikel; en

    • b.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.

  • 4.

    De melding voor een grondwateronttrekking voor menselijke consumptie in de provincie Utrecht bevat:

    • a.

      de indieningsvereisten zoals bepaald in het eerste lid van dit artikel; en

    • b.

      een risicoanalyse van de omgeving van de grondwateronttrekking.

  • 4.

    De melding voor een grondwateronttrekking voor een ander doel dan in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel bevat:

    • a.

      de indieningsvereisten zoals bepaald in het eerste lid van dit artikel; en

    • b.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.; en

    • c.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur en per jaar.

Artikel 4.2.7 Vergunningplicht voor het onttrekken van grondwater

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 4.2.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.2.3 en artikel 4.2.4 of de voorschriften in artikel 4.2.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken.

Artikel 4.2.8 Beoordelingsregel omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

  • 1.

    Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater wordt beoordeeld aan:

    • a.

      de eisen die deze waterschapsverordening daaraan stelt; en

    • b.

      artikel 8.89, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Het in de bodem brengen van water om grondwater aan te vullen, gebeurt in samenhang met het onttrekken van grondwater. Het onttrekken van grondwater gebeurt met een voorziening die daarvoor is bedoeld en die voldoet aan deze waterschapsverordening. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water om het grondwater aan te vullen, wordt beoordeeld aan:

    • a.

      de eisen die deze waterschapsverordening daaraan stelt; en

    • b.

      artikel 8.89, tweede en derde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.2.9 Vergunningplicht voor het infiltreren van water in de bodem

Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te infiltreren in de bodem.

Artikel 4.2.10 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Het bestuur mag voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning. Het gaat hierbij over een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water om het grondwater aan te vullen. Dit in samenhang met het onttrekken van grondwater. Het onttrekken van grondwater gebeurt met een voorziening die daarvoor is bedoeld. De voorziening is aangelegd volgens de regels in deze waterschapsverordening. Artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is van overeenkomstige toepassing op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning.

Artikel 4.2.11 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater bevat:

    • a.

      de gegevens zoals beschreven in artikel 4.2.6; en

    • b.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

    • c.

      meetbepalingen van het onttrekken van grondwater en infiltratie van water.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt of water in de bodem brengt, meet per kwartaal hoeveel grondwater wordt onttrokken of hoeveel water wordt geïnfiltreerd met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 3.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur in de voorschriften van de omgevingsvergunning bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten. Is er geen omgevingsvergunning vereist? Dan kan het bestuur bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 4.

    Degene die water in de bodem brengt, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters. Een monster wordt geanalyseerd op de parameters die in tabel 3.1 zijn opgenomen en met de aangegeven frequentie.

    Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    Bacteriën van de coligroep

    Vierwekelijks

    Kleur

    Vierwekelijks

    Zwevende stof

    SS

    Vierwekelijks

    Geleidingsvermogen voor elektriciteit

    Vierwekelijks

    Temperatuur

    T

    Vierwekelijks

    Zuurgraad

    pH

    Vierwekelijks

    Opgelost zuurstof

    O2

    Vierwekelijks

    Totaal organisch koolstof

    TOC

    Vierwekelijks

    Bicarbonaat

    HCO3

    Vierwekelijks

    Nitriet

    NO2

    Vierwekelijks

    Nitraat

    NO3

    Vierwekelijks

    Ammonium

    NH4

    Vierwekelijks

    Totaal fosfaat

    Totaal P

    Vierwekelijks

    Fluorid

    F

    Driemaandelijks

    Chloride

    Cl

    Vierwekelijks

    Sulfaat

    SO4

    Driemaandelijks

    Natrium

    Na

    Driemaandelijks

    IJzer

    Fe

    Driemaandelijks

    Mangaan

    Mn

    Driemaandelijks

    Chroom

    Cr

    Driemaandelijks

    Lood

    Pb

    Driemaandelijks

    Koper

    Cu

    Driemaandelijks

    Zink

    Zn

    Driemaandelijks

    Cadmium

    Ca

    Driemaandelijks

    Arseen

    As

    Driemaandelijks

    Cyanide

    CN

    Driemaandelijks

    Minerale olie

    Vierwekelijks

    Adsorbeerbaar organisch hallogeen

    AOX

    Vierwekelijks

    Vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    Vierwekelijks

    Vluchtige aromaten

    Vierwekelijks

    Policyclische aromaten

    PAK

    Driemaandelijks

    Fenolen

    Driemaandelijks

  • 5.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of binnen een maand na beëindiging van de onttrekking of infiltratie worden aan het bestuur de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water die in het voorgaande kalenderjaar is gemeten; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 6.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 7.

    Het eerste tot en met zesde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten zoals bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Artikel 4.2.12 Nadere specifieke zorgplicht bij het onttrekken van grondwater

De onttrekking van grondwater is doelmatig en duurzaam. Nadelige gevolgen van de onttrekking van grondwater voor de omgeving worden geïnventariseerd, voorkomen en als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk beperkt. Daarnaast wordt voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4.

HOOFDSTUK 5 UITVOEREN VAN WERKZAAMHEDEN OF ANDERE ACTIVITEITEN

Afdeling 5.1 Bodemonderzoek en boringen

Artikel 5.1.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • b.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Grondwater:

    • a.

      het voorkomen, beperken of ongedaan maken van ongewenste toename van kwel;

    • b.

      het voorkomen, beperken of ongedaan maken van:

      • i.

        een wijziging van de grondwaterstromen;

      • ii.

        verspreiding van verontreinigingen;

      • iii.

        verspreiding van koude- en warmtebellen;

    • c.

      het voorkomen of ongedaan maken van doorboring van slecht doorlatende bodemlagen;

    • d.

      het in stand houden of verbeteren van de aanwezige grondwaterkwaliteit.

  • 4.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het beheersen van geluid afkomstig van wegen;

    • c.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • d.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 5.1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering; en

    • g.

      de buitenbeschermingszone primaire waterkering.

  • 2.

    Verder is deze afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Daarnaast is deze afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het uitvoeren van bodemonderzoek; en

    • b.

      boringen voor een bodemenergiesysteem.

Artikel 5.1.3 Meldingsplicht bodemonderzoek

Het is verboden om zonder melding bodemonderzoek uit te voeren in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering, in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of in een weg in beheer bij het waterschap. Bodemonderzoek mag onder voorwaarden met een melding worden uitgevoerd in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering, in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of in een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:

  • a.

    bodemonderzoek wordt uitgevoerd:

    • i.

      op de kruin van een waterkering; of

    • ii.

      in de beschermingszone van een waterkering; of

    • iii.

      in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam; of

    • iv.

      op grotere afstand van de rijbaan dan de obstakelvrije zone. Deze zone staat aangegeven op voorbeeldtekening 9 in bijlage 3; en

  • b.

    het gaat om:

    • i.

      sonderingen; of

    • ii.

      handboringen met een maximale diameter van 0,15 m; of

    • iii.

      het aanbrengen van peilbuizen; en

  • c.

    peilbuizen reiken niet dieper dan 1,00 m onder de gemiddeld laagste freatische grondwaterstand; en

  • d.

    het onderzoek in de waterkering of in de buitendijkse beschermingszone vindt plaats tussen 1 april en 15 oktober; en

  • e.

    er worden maximaal 10 sonderingen of boringen (peilbuizen inbegrepen) uitgevoerd op tenminste 10,00 m afstand van elkaar.

Voldoet het bodemonderzoek aan bovenstaande voorwaarden? Dan is bodemonderzoek in de binnendijkse beschermingszone het hele jaar toegestaan. Dit is een uitzondering op de bepalingen in artikel 1.6.7.

Artikel 5.1.4 Voorschriften bij een melding voor het uitvoeren van bodemonderzoek

Uit artikel 5.1.3 blijkt dat met een melding bodemonderzoek mag worden uitgevoerd. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    peilbuizen worden verwijderd als ze niet meer worden gebruikt; en

  • b.

    gaten die zijn ontstaan door de werkzaamheden worden in zijn geheel dichtgemaakt met zwelklei of bentoniet; en

  • c.

    peilbuizen worden op maaiveldniveau afgewerkt met een straatpot. Kunnen peilbuizen niet worden afgewerkt? Dan worden ze gemarkeerd en beschermd zodat ze duidelijk zichtbaar zijn. Dit om schade bij onderhoudswerkzaamheden te voorkomen.; en

  • d.

    peilbuizen worden in de waterkering of de beschermingszone van een waterkering geplaatst zonder een spuitlans te gebruiken; en

  • e.

    er wordt direct en één week na plaatsing van de peilbuis gecontroleerd of er welwater naar boven is gekomen. Is dit het geval? Dan wordt voor een adequate afdichting gezorgd. Deze afdichting moet na één week worden gecontroleerd; en

  • f.

    het werkterrein wordt direct na voltooiing van de activiteiten in nette staat en in dezelfde toestand teruggebracht;

  • g.

    de erosiebestendigheid van de waterkering wordt gegarandeerd; en

  • h.

    de locatie van de sonderingen, boringen en/of peilbuizen worden ingemeten (RD-coördinaten en hoogte t.o.v. NAP). Deze gegevens moeten binnen twee weken na uitvoering van de werkzaamheden per e-mail worden toegezonden aan bodemloket@wsrl.nl; en

  • i.

    de resultaten van het onderzoek worden beschikbaar gesteld aan het waterschap. Dit gebeurt in GEF-formaat voor de sonderingen en boringen en in een toegankelijk formaat voor de laboratoriumresultaten. De resultaten moeten per e-mail worden toegezonden aan bodemloket@wsrl.nl; en

  • j.

    er worden geen werkzaamheden gestart als de uiterwaarden onder water dreigen te lopen of onder water staan; en

  • k.

    werkzaamheden worden gestaakt als de uiterwaarden onder water dreigen te lopen of onder water staan; en

  • l.

    is de verwachte rivierwaterstand hoger dan de waarden in onderstaande tabel? Dan worden werkzaamheden niet gestart of worden ze gestaakt. De te verwachten waterstanden zijn op te vragen bij de toezichthouder van het waterschap.

Waterkeringen langs de grote rivieren in het deltagebied (ten westen van de lijn Schoonhoven, Werkendam, Geertruidenberg)

Als binnen 2 dagen een waterhoogte van ≥ 2,00 meter boven NAP bij Dordrecht wordt verwacht.

Waterkeringen langs de Rijn en zijn vertakkingen (ten oosten van de lijn Schoonhoven, Werkendam)

Als binnen 4 dagen een waterhoogte van ≥ 13,00 meter boven NAP bij Lobith wordt verwacht en/of wanneer de uiterwaarden onder water zijn gelopen of dreigen te lopen.

Waterkeringen langs de Maas en zijn vertakkingen (ten oosten van Geertruidenberg)

Als binnen 4 dagen een waterhoogte van ≥ 9,50 meter boven NAP bij Mook wordt verwacht en/of wanneer de uiterwaarden onder water zijn gelopen of dreigen te lopen.

Waterkeringen in het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem.

Neem contact op met de toezichthouder.

Artikel 5.1.5 Specifieke indieningsvereisten melding bodemonderzoek

Bij een melding bodemonderzoek worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 aangeleverd. Ook wordt op de situatietekening de diepte van de peilbuizen ten opzichte van de gemiddeld laagste freatische grondwaterstand aangegeven.

Artikel 5.1.6 Vergunningplicht bodemonderzoek

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in Artikel 5.1.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.1.3 of de voorschriften in artikel 5.1.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning bodemonderzoek uit te voeren.

Artikel 5.1.7 Vergunningplicht voor het boren voor een bodemenergiesysteem

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te boren voor een bodemenergiesysteem.

 

Afdeling 5.2 Wegwerkzaamheden

Artikel 5.2.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • b.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 5.2.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het uitvoeren van klein onderhoud aan een weg niet in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      het uitvoeren van een wegreconstructie.

Artikel 5.2.3 Vrijstelling voor klein onderhoud aan een weg

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning klein onderhoud worden uitgevoerd aan een weg op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de weg ligt op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    het onderhoud aan de weg vindt niet plaats in de beschermingszone van een water; en

  • c.

    de weg is niet in beheer bij het waterschap.

Artikel 5.2.4 Voorschriften bij klein onderhoud aan een weg

Uit artikel 5.2.3 blijkt dat er klein onderhoud aan een weg mag plaatsvinden. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    al het materiaal dat vrijkomt bij de werkzaamheden wordt afgevoerd; en

  • b.

    de waterkering wordt niet gebruikt als opslagplaats voor materiaal of materieel. Opslag van materiaal en materieel is wel toegestaan op de kruin van de waterkering; en

  • c.

    kuilen die door de werkzaamheden in de wegberm zijn ontstaan, worden opgevuld; en

  • d.

    de erosiebestendigheid van de waterkering wordt gegarandeerd; en

  • e.

    de aangevulde grond wordt ingezaaid met een graszaadmengsel dat bestemd is voor een waterkering.

Artikel 5.2.5 Vergunningplicht voor klein onderhoud of reconstructies aan een weg

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.5.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.2.3 of de voorschriften in artikel 5.2.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning klein onderhoud of reconstructies aan een weg uit te voeren.

 

Afdeling 5.3 Het houden van een evenement op een weg

Artikel 5.3.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 5.3.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het houden van een evenement.

Artikel 5.3.3 Meldingsplicht evenement op een weg

Het is verboden zonder melding een evenement te houden op een weg in beheer bij het waterschap. Dit geldt als de weg tijdelijk niet kan worden gebruikt waarvoor deze is bedoeld. Een evenement mag onder voorwaarden met een melding worden gehouden. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het evenement vindt plaats op een erftoegangsweg. Hier mag niet harder worden gereden dan 60 km per uur; en

  • b.

    er vindt tegelijkertijd geen ander evenement plaats; en

  • c.

    er worden geen wegwerkzaamheden uitgevoerd gedurende het evenement; en

  • d.

    het evenement duurt niet langer dan 7 dagen.

Artikel 5.3.4 Voorschriften bij een melding voor het houden van een evenement op een weg

Uit artikel 5.3.3 blijkt dat met een melding een evenement mag worden gehouden op een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de weg wordt niet beschadigd; en

  • b.

    de organisator van het evenement stelt van tevoren vast of de weg voor de activiteit geschikt is; en

  • c.

    de organisator stelt in overleg met het waterschap en politie een plan op met een beschrijving van noodzakelijke omleidingen en andere verkeersmaatregelen. Zo wordt de doorstroming van het verkeer gewaarborgd en worden parkeerproblemen voorkomen; en

  • d.

    het onder c. genoemde plan maakt deel uit van de melding; en

  • e.

    de organisator voert het onder c. genoemde plan uit; en

  • f.

    de organisator plaatst de benodigde borden, daarbij is voldaan aan artikel 6.13.10 en artikel 6.13.11; en

  • g.

    de organisator plaatst vlakbij het evenement een bord met daarop de verkeersmaatregelen en de reden daarvan, daarbij is voldaan aan artikel 6.13.10 en artikel 6.13.11; en

  • h.

    de organisator informeert omwonenden en andere belanghebbenden; en

  • i.

    de organisator neemt vier dagen voor de aanvang van het evenement contact opmet de toezichthouder van het waterschap; en

  • j.

    de organisator verwijdert de borden uiterlijk een dag na het einde van het evenement.

Artikel 5.3.5 Specifieke indieningsvereisten melding

Bij een melding van een evenement worden de de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 aangeleverd. Ook worden de volgende specifieke gegevens aangeleverd:

  • a.

    aard en karakter van de activiteit; en

  • b.

    de datum van begin en einde van het evenement met tijden; en

  • c.

    een omleidingsroute en een bordenplan dat in overleg met de politie en het waterschap is opgesteld.

Artikel 5.3.6 Vergunningplicht voor het houden van een evenement op een weg

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.3.2? En is niet is voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.3.3 of de voorschriften in artikel 5.3.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden op een weg in beheer bij het waterschap.

 

Afdeling 5.4 Varen en afmeren

Artikel 5.4.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteemen.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

  • 3.

    Vaarwegen:

    • a.

      het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken;

    • b.

      het waarborgen van de veiligheid van de vaarweg;

    • c.

      het in stand houden van doelmatige doorstroming van het scheepvaartverkeer op vaarwegen.

Artikel 5.4.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het varen met een mechanisch voortbewogen vaartuig; en

    • b.

      het afmeren; en

    • c.

      het haaks afmeren.

Artikel 5.4.3 Normadressaat

De regels van deze afdeling zijn gericht tot de schipper en de eigenaar van het vaartuig.

Artikel 5.4.4 Vrijstelling voor varend onderhoud

Voor het uitvoeren van regulier en groot onderhoud aan een oppervlaktewaterlichaam mag zonder melding worden gevaren.

Artikel 5.4.5 Vrijstelling voor varen overdag

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding met een mechanisch voortbewogen vaartuig worden gevaren op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • 1.

    er wordt gevaren tussen een half uur voor zonsopgang en een half uur na zonsondergang; en

  • 2.

    op het Kanaal van Steenenhoek heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 60,00 meter; en

    • b.

      breedte: 7,50 meter; en

    • c.

      diepgang: 2,50 meter; en

    • d.

      heeft het vaartuig een diepgang van 2,25 meter of meer? Dan gelden de volgende maximale snelheden:

      • i.

        voor een beladen schip: maximaal 6 km/uur; en

      • ii.

        voor een onbeladen schip: maximaal 7,5 km/uur.

  • 3.

    op de gekanaliseerde Linge, inclusief het Kanaal van Steenenhoek vanaf de Merwedesluis tot aan de Gorinchemse Kanaalsluis heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 70 meter; en

    • b.

      breedte 7,50 meter; en

    • c.

      diepgang 2,50 meter; en

    • d.

      is het vaartuig langer dan 60 meter of heeft het vaartuig een diepgang van meer dan 2,25 meter? Dan gelden de volgende maximale snelheden:

      • i.

        voor een beladen schip: maximaal 6 km/uur; en

      • ii.

        voor een onbeladen schip: maximaal 7,5 km/uur.

  • 4.

    op de Linge tussen Arkel en de verkeersbrug te Leerdam heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 67 meter; en

    • b.

      breedte 7,50 meter; en

    • c.

      diepgang 2,50 meter; en

    • d.

      is het vaartuig langer dan 60 meter of heeft het vaartuig een diepgang van meer dan 2,25 meter? Dan gelden de volgende maximale snelheden:

      • i.

        voor een beladen schip: maximaal 6 km/uur; en

      • ii.

        voor een onbeladen schip: maximaal 7,5 km/uur.

  • 5.

    op de Linge bovenstrooms van de verkeersbrug te Leerdam tot 100 meter bovenstrooms van de zwaaikom te Geldermalsen heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 50,00 meter; en

    • b.

      breedte: 6,60 meter; en

    • c.

      diepgang: 1,00 meter meer dan de peilschaal ter plaatse (benedenstrooms) van de sluizen bij Asperen aanwijst. Wijst de peilschaal 0,80 meter boven NAP aan? Dan mag de diepgang van het vaartuig dus 1,80 meter zijn.

  • 6.

    op de Linge van 100 meter bovenstrooms van de zwaaikom te Geldermalsen tot de mond van de Korne en de Korne zelf heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 8,00 meter; en

    • b.

      breedte: 3,00 meter; en

    • c.

      diepgang: 0,80 meter

  • 7.

    op de Lage Boezemwateren van de Nederwaard heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 10,00 meter; en

    • b.

      breedte: 3,00 meter; en

    • c.

      diepgang: 0,80 meter

  • 8.

    op de Lage Boezemwateren van de Overwaard, alsmede de Buiten-Giessen tussen het perceel gelegen aan de Buitendams 217 en de Damsluis heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 15,00 meter; en

    • b.

      breedte: 4,00 meter; en

    • c.

      diepgang: 0,80 meter

  • 9.

    op de Buiten-Giessen, tussen de Peulensluis en het perceel gelegen aan de Buitendams 217, de Karnemelksloot, de voormalige Vluchthaven en de watergang ten zuiden van de Apollostraat heeft het vaartuig maximaal de volgende afmetingen:

    • a.

      lengte: 20,00 meter; en

    • b.

      breedte: 5,00 meter; en

    • c.

      diepgang: 1,80 meter

  • 10.

    op de Beuningseplas te Beuningen en het Lingemeer te Buren

    • a.

      is het vaartuig maximaal 7,00 meter lang; en

    • b.

      heeft het vaartuig een vermogen van maximaal 2,5 kWatt (= 3,4 Pk). Dit is het vermogen dat is opgegeven door de leverancier.

  • 11.

    er wordt gevaren op het bevaarbare gedeelte van de Bakkerskil (tussen de Jeppegatweg in Hank en de Heimansgatweg in Kille).

  • 12.

    er wordt gevaren op het Merwedekanaal tussen Vianen en Gorinchem

Artikel 5.4.6 Vrijstelling voor varen in de nacht

Is voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.5 derde, vierde of vijfde lid, dan mag op de Linge tussen Arkel en de sluis bij Asperen en de gekanaliseerde Linge zonder melding worden gevaren in de nacht met een mechanisch voortbewogen vaartuig.

Artikel 5.4.7 Meldingsplicht voor varen in de nacht

Het is verboden zonder melding te varen met een mechanisch voortbewogen vaartuig op een oppervlaktewaterlichaam tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. Er mag onder de voorwaarden met een melding worden gevaren tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er wordt gevaren in het kader van een evenement; en

  • b.

    er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.4.5, tweede tot en met twaalfde lid.

Artikel 5.4.8 Voorschriften bij een melding voor varen in de nacht

Uit Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. blijkt dat met een melding gevaren mag worden op een oppervlaktewaterlichaam tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    er wordt gevaren op het traject van het evenement; en

  • b.

    de organisator zorgt ervoor dat het overige scheepvaartverkeer niet onnodig wordt gestremd; en

  • c.

    de organisator zorgt ervoor dat de terugvaart naar het beginpunt binnen een uur na het einde van het evenement plaatsvindt.

Artikel 5.4.9 Voorschriften bij het varen

Uit artikel 5.4.5, artikel 5.4.6, artikel 5.4.7 en artikel 5.4.8 blijkt dat gevaren mag worden op een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    Voor de Gorinchemse Kanaalsluis: :

    • i.

      brandt het spuilicht van de sluis? Dan passeert de schipper de sluis alleen met toestemming van de bedienaar van de hefbrug van deze sluis. Dit geldt alleen als het vaartuig geladen is; en

    • ii.

      is het vaartuig breder dan de breedtes in onderstaande tabel? Dan passeert de schipper de sluis niet Deze tabel verwijst naar de waterstand die de benedenstroomse peilschaal van de Gorinchemse Kanaalsluis aangeeft en de stroomsnelheid in de sluis; en

    • iii.

      is het vaartuig dieper dan de diepgang in onderstaande tabel? Dan passeert de schipper de sluis niet Deze tabel verwijst naar de waterstand die de benedenstroomse peilschaal van de Gorinchemse Kanaalsluis aangeeft.

      Waterstand

      Maximaal toegestane diepgang

      NAP +0,80 meter of hoger

      2,50 meter

      NAP +0,70 meter - +0,80 meter

      2,40 meter

      NAP +0,60 meter - +0,70 meter

      2,30 meter

      NAP +0,50 meter - +0,60 meter

      2,25 meter

  • b.

    het vaartuig wordt te water gelaten en uit het water gehaald op de plaatsen die daarvoor zijn ingericht;; en

  • c.

    de inzinkingsmerken zijn duidelijk zichtbaar op het vaartuig. Deze merken bestaan uit een rechthoek met een lengte van 0,30 meter en een hoogte van 0,04 meter overeenkomstig artikel 4.04 van het Binnenschepenbesluit;

  • d.

    de schipper stopt of vertraagt zo volledig mogelijk om een achteropkomend groot schip zonder bijzondere beperkingen voorbij te laten.

Artikel 5.4.10 Verbod varen

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.4.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.5, artikel 5.4.6 en artikel 5.4.7 of de voorschriften in artikel 5.4.8? Dan is het verboden met een mechanisch voortbewogen vaartuig te varen.

Artikel 5.4.11 Vaarverbod bij bepaalde waterstanden en ijsdiktes

Ook al is voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.5, artikel 5.4.6 en artikel 5.4.7 en de voorschriften in artikel 5.4.8, dan is het in onderstaande situaties verboden om te varen. Deze situaties zijn:

  • a.

    boven NAP; en

  • b.

    de waterstand op de Linge tussen de verkeersbrug in Leerdam en de verkeersbrug in Geldermalsen is meer dan 1,20 meter boven NAP; en

  • c.

    er ligt een ijslaag van oever tot oever van meer dan twee centimeter op de Linge tussen de verkeersbrug te Leerdam en Geldermalsen, de Lage Boezemwateren van de Nederwaard en Overwaard en de Buiten-Giessen, de Karnemelksloot, de voormalige Vluchthaven, de watergang ten zuiden van de Apollostraat en de zijtak van de Buiten-Giessen gelegen ten noorden van het Peulenplein; en

  • d.

    er ligt een ijslaag van oever tot oever van meer dan vier centimeter.

Artikel 5.4.12 Afmeerverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning af te meren, te laden of te lossen of een ligplaats in te nemen of te hebben op andere plaatsen dan plaatsen die daarvoor zijn ingericht.

  • 2.

    Is een afmeervoorziening aangelegd in strijd met de bepalingen in deze verordening? Dan valt deze niet onder de plaatsen die daarvoor zijn ingericht, zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor recreatieve evenementen die het bestuur toestaat.

Artikel 5.4.13 Vrijstelling haaks afmeren

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag haaks op de lengterichting van een vaargeul worden afgemeerd op een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de ligplaats is vastgelegd in een verkeersbesluit; of

  • b.

    de ligplaats maakt deel uit van een jachthaven; of

  • c.

    ligt het vaartuig in de Binnen- of Buiten Giessen? Dan ligt het vaartuig niet in de vaargeul; of

  • d.

    de ligplaats ligt aan een haakse steiger waarvoor een vergunning is verleend. Het vaartuig steekt niet verder uit in de vaargeul dan de steiger.

Artikel 5.4.14 Verbod haaks afmeren

Is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.4.13? Dan is het verboden haaks af te meren op de lengterichting van een vaargeul.

 

Afdeling 5.5 Visactiviteiten

Artikel 5.5.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

Algemeen:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktelichaam;

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door het oppervlaktewaterlichaam, in het bijzonder vissen.

Artikel 5.5.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het uitzetten van vis; en

    • b.

      het onttrekken van vis, anders dan door hengelen; en

    • c.

      het plaatsen of hebben van fuiken of andere vistuigen;

    • d.

      het hengelen naar vis, waarbij een onttrokken vis onmiddellijk en levend wordt teruggebracht in het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.5.3 Vrijstelling voor vissen

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag vis worden uitgezet in en onttrokken aan een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. Ook mogen dan fuiken of andere vistuigen worden geplaatst en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. En er mag gevist worden met een hengel in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. Vis die met een hengel is gevangen, mag onmiddellijk en levend worden teruggezet in het oppervlaktewaterlichaam waaruit de vis is gevangen. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de Visstand Beheer Commissie in het gebied van het waterschap heeft een visplan opgesteld dat door het dagelijks bestuur is goedgekeurd; en

  • b.

    het visplan bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • i.

      de vissoorten waarop wordt gevist; en

    • ii.

      de hoeveelheden die worden onttrokken of uitgezet; en

    • iii.

      de vistuigen die worden gebruikt; en

    • iv.

      de tijdstippen en/of periodes van onttrekking en uitzet van vis; en

    • v.

      de locaties waar visserij plaatsvindt; en

    • vi.

      door wie wordt gevist; en

    • vii.

      de bijzondere voorwaarden waaronder onttrekking en uitzet van vis is toegestaan; en

  • c.

    degene die de activiteit recreatief uitvoert, vist met een hengel; of

  • d.

    degene die de activiteit beroepsmatig of recreatief uitvoert, voldoet aan de regels zoals vastgelegd in het visplan.

Artikel 5.5.4 Verboden te vissen

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 5.5.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 5.5.3? Dan is het verboden te vissen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap. In artikel 5.5.2, tweede lid staan de activiteiten die onder vissen worden verstaan.

 

Afdeling 5.6 Explosief materiaal

Artikel 5.6.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 5.6.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering;

    • g.

      buitenbeschermingszone van een primaire waterkering.

  • 2.

    Verder is deze afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Daarnaast is deze afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het verrichten van seismisch onderzoek met springstof; en

    • b.

      het plaatsen, opslaan en hebben van explosief materiaal; en

    • c.

      het plaatsen en hebben van een explosiegevaarlijke inrichting.

Artikel 5.6.3 Vergunningplicht bij een activiteit in de buitenbeschermingszone van een waterkering

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten zoals genoemd in artikel 5.6.2, vierde lid uit te voeren in de buitenbeschermingszone van een waterkering.

Artikel 5.6.4 Verbod explosief materiaal

Het is verboden de activiteiten zoals genoemd in artikel 5.6.2, vierde lid uit te voeren in een waterkering, de beschermingszone van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam, de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem, de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of langs een weg in beheer bij het waterschap.

HOOFDSTUK 6 OBJECTEN EN BEPLANTING

Afdeling 6.1 Constructie aan het water: steiger, terras en vlonder

Artikel 6.1.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en

    • e.

      het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

  • 3.

    Vaarwegen:

    • a.

      Het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken;

    • b.

      het waarborgen van de veiligheid van de vaarweg;

    • c.

      het in stand houden van doelmatige doorstroming van het scheepvaartverkeer op vaarwegen.

Artikel 6.1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam voor zover aanwezig.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, aanpassen, vervangen of hebben van een constructie aan het water: steiger, terras en vlonder.

Artikel 6.1.3 Vrijstelling constructie aan het water: steiger, terras en vlonder

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een steiger, terras en vlonder worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de constructie ligt aan een woonperceel binnen de bebouwde kom; en

  • b.

    de constructie ligt:

    • i.

      niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

    • ii.

      niet langs een vaarweg; en

    • iii.

      niet in een water met specifieke natuurdoelen; en

    • iv.

      niet in een natuurvriendelijke oever; en

  • d.

    de constructie steekt niet over het water uit (overkraagt niet); en

  • e.

    de zijde van de constructie die aan het water ligt, is maximaal 4,00 meter; en

  • f.

    de onderkant van de constructie ligt op:

    • i.

      minimaal 0,30 meter boven het hoogst vastgestelde peil; of

    • ii.

      minimaal 0,20 meter boven het hoogst vastgestelde peil in het gebied van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden.

Artikel 6.1.4 Meldingsplicht constructie aan het water: steiger, terras en vlonder

Het is verboden zonder melding een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een steiger, terras en vlonder mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de constructie heeft geen palen in het water; en

  • b.

    de constructie ligt:

    • i.

      niet in de waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

    • ii.

      niet in een vaarweg; en

    • iii.

      niet in water met specifieke natuurdoelen; en

    • iv.

      niet in een natuurvriendelijke oever; en

    • v.

      niet in de Giessenzoom; en

    • vi.

      niet in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen; en

  • c.

    het water is minimaal 7,00 meter breed op het hoogst vastgestelde peil; en

  • d.

    de constructie ligt op minimaal 10,00 meter van een kunstwerk; en

  • e.

    de constructie steekt (overkraagt) maximaal 1,00 meter uit over het water op het hoogst vastgestelde peil; en

  • f.

    ligt de constructie in de beschermingszone van een primair water met een boezemfunctie? Dan steekt deze niet uit over het water (overkraagt niet); en

  • g.

    de zijde van de constructie die aan het water ligt, is maximaal 4,00 meter lang; en

  • h.

    de onderkant van de constructie ligt op:

    • i.

      minimaal 0,30 meter boven het hoogst vastgestelde peil; of

    • ii.

      minimaal 0,20 meter boven het hoogst vastgestelde peil in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden.

  • i.

    ligt de constructie helemaal of voor een deel in de beschermingszone van een water? Dan mag dit alleen aan een water binnen de bebouwde kom.

Artikel 6.1.5 Meldingsplicht constructie aan het water in Giessenzoom: steiger, terras en vlonder

In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben. Een steiger, terras en vlonder mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de constructie ligt boven een insteekhaven in de beschermingszone van de Giessen; of

  • b.

    de constructie ligt:

    • i.

      niet in een primair water; en

    • ii.

      niet in een waterkering.

Artikel 6.1.6 Meldingsplicht constructie aan het water in Binnen-Giessen of Buiten-Giessen: steiger, terras en vlonder

In de Binnen-Giessen of Buiten-Giessen is het verboden zonder melding een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben. Een steiger, terras en vlonder mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de constructie ligt in een strook tertiair water. Deze strook tertiair water ligt langs primair water in de Binnen-Giessen of Buiten-Giessen; en

  • b.

    de constructie is bedoeld voor recreatief gebruik; en

  • c.

    de onderkant van de constructie ligt op minimaal 0,20 meter boven het hoogst vastgestelde peil.

Artikel 6.1.7 Voorschriften bij een melding constructie aan het water: steiger, terras en vlonder

Uit artikel 6.1.4, artikel 6.1.5 en artikel 6.1.6 blijkt dat met een melding een steiger, terras en vlonder mag worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de afmetingen van het water veranderen niet; en

  • b.

    de activiteiten bij de constructie belemmeren de wateraanvoer en waterafvoer niet ; en

  • c.

    er ligt taludbescherming onder de constructie; en

  • d.

    de taludbescherming en 1,00 meter rondom de constructie worden goed onderhouden; en

  • e.

    er staat geen bouwwerk op de constructie. Een hek van maximaal 1,00 meter hoog is wel toegestaan.

Artikel 6.1.8 Vergunningplicht constructie aan het water: steiger, terras en vlonder

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.1.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.1.3, artikel 6.1.4, artikel 6.1.5 of artikel 6.1.6 of de voorschriften in artikel 6.1.7? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, terras en vlonder aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben.

 

Afdeling 6.2 Constructie langs het water: beschoeiing en damwand

Artikel 6.2.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem;

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater; en

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

  • 3.

    Vaarwegen: het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken.

Artikel 6.2.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam voor zover aanwezig.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een beschoeiing; en

    • b.

      het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een damwand.

Artikel 6.2.3 Meldingsplicht beschoeiing

  • 1.

    Het is verboden zonder melding beschoeiing te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een beschoeiing mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de beschoeiing staat:

      • i.

        in primair, secundair of tertiair water; en

      • ii.

        op de waterlijn. Voor de hoogte van de waterlijn geldt het hoogst vastgestelde peil; en

    • b.

      de beschoeiing staat:

      • i.

        niet langs een aangewezen vaarweg; en

      • ii.

        niet langs water met specifieke natuurdoelen; en

      • iii.

        niet bij een natuurvriendelijke oever; en

      • iv.

        niet in de Giessenzoom; en

      • v.

        niet in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen; en

    • c.

      het talud van het water is steiler dan 1:2; en

    • d.

      is het hoogteverschil tussen het hoogst vastgestelde peil en maaiveld meer dan 0,60 meter? Dan is de grondkerende hoogte van de beschoeiing niet meer dan 0,30 meter; of

    • e.

      is het hoogteverschil tussen het hoogst vastgestelde peil en maaiveld 0,60 meter of minder? Dan is de grondkerende hoogte van de beschoeiing maximaal 0,60 meter; en

    • f.

      de lengte van de palen is minimaal 1,60 meter; en

    • g.

      de diameter van de palen is minimaal 0,80 meter; en

    • h.

      de afstand tussen de palen is 0,40 meter. Ga hierbij uit van het middelpunt van de palen;

    • i.

      de palen zitten minimaal 2/3 onder de grond en steken maximaal 1/3 boven de grond uit; en

  • 2.

    In de Giessenzoom is het verboden zonder melding beschoeiing te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een beschoeiing mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de beschoeiing staat in de Giessenzoom; en

    • b.

      de beschoeiing wordt niet gebruikt om het bruikbare landoppervlak te vergroten.

  • 3.

    In de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen is het verboden zonder melding beschoeiing te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een beschoeiing mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de beschoeiing staat in een strook tertiair water. Deze strook tertiair water ligt langs primair water in de Binnen-Giessen of Buiten-Giessen; en

    • b.

      de beschoeiing wordt niet gebruikt om het bruikbare landoppervlak te vergroten.

Artikel 6.2.4 Meldingsplicht damwand

  • 1.

    Het is verboden zonder melding een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een damwand mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de damwand staat op de insteek; en

    • b.

      de damwand staat:

      • i.

        niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

      • ii.

        niet langs een aangewezen vaarweg; en

      • iii.

        niet langs water met specifieke natuurdoelen; en

      • iv.

        niet bij een natuurvriendelijke oever; en

      • v.

        niet in het gedeelte van het water dat in beheer en onderhoud is bij het waterschap; en

      • vi.

        niet in de Giessenzoom; en

      • vii.

        niet in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen.

  • 2.

    In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een damwand mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de damwand staat in de Giessenzoom; en

    • b.

      de damwand wordt niet gebruikt om het bruikbare landoppervlak te vergroten.

  • 3.

    In de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen is het verboden zonder melding een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam. Een damwand mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam in de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de damwand staat in een strook tertiair water. Deze strook tertiair water ligt langs primair water in de Binnen-Giessen of Buiten-Giessen; en

    • b.

      de damwand wordt niet gebruikt om het bruikbare landoppervlak te vergroten.

Artikel 6.2.5 Voorschriften beschoeiing en damwand

  • 1.

    Uit artikel 6.2.3 en artikel 6.2.4 blijkt dat met een melding beschoeiing of een damwand mag worden geplaatst en aanwezig mag zijn in een oppervlaktewaterlichaam of in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

    • a.

      de beschoeiing of damwand steekt niet uit boven het maaiveld; en

    • b.

      de beschoeiing of damwand is gronddicht afgewerkt. Grond of aangevuld materiaal kan niet in het water komen; en

    • c.

      de beschoeiing of damwand sluit aan op een reeds aanwezige beschoeiing of damwand (van naburige percelen); en

    • d.

      de beschoeiing of damwand kan niet ontoelaatbaar vervormen; en

    • e.

      de beschoeiing of damwand belemmert de waterdoorvoer niet; en

    • f.

      de benodigde grondpalen voor een beschoeiing worden in de waterkering of de beschermingszone bij de waterkering grondverdringend aangebracht.

  • 2.

    Staat de beschoeiing zoals op voorbeeldtekening 10 in bijlage 3? Dan is in elk geval voldaan aan de voorschriften.

  • 3.

    Staat de damwand zoals op voorbeeldtekening 11 in bijlage 3? Dan is in elk geval voldaan aan de voorschriften.

Artikel 6.2.6 Vergunningplicht beschoeiing en damwand

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.2.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.2.3 of artikel 6.2.4 of de voorschriften in artikel 6.2.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning beschoeiing of een damwand te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben.

 

Afdeling 6.3 Constructie in het water: dam met duiker en frontmuur

Artikel 6.3.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 6.3.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteiten:

    • a.

      het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een frontmuur; en

    • b.

      het aanleggen, aanpassen, vervangen en hebben van een dam met duiker.

 

Artikel 6.3.3 Vrijstelling frontmuur

Is aan onderstaande voorwaarden voldaan? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een frontmuur worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de frontmuur staat in een secundair of tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

  • b.

    de frontmuur maakt het doorstroomprofiel van de duiker niet kleiner; en

  • c.

    de duiker steekt maximaal 0,10 meter uit de frontmuur.

Artikel 6.3.4 Voorschriften frontmuur

Uit artikel 6.3.3 blijkt dat er een frontmuur mag worden geplaatst. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de frontmuur is van rotvrij materiaal; en

  • b.

    er wordt geen gebruik van uitlogende materialen; en

  • c.

    de frontmuur staat op een voldoende sterke fundering, zodat de frontmuur niet kan instorten; en

  • d.

    de frontmuren zijn aan elkaar verankerd; en

  • e.

    de ruimte tussen de frontmuren (en eventueel al bestaande dam) is opgevuld met schone grond of zand.

Artikel 6.3.5 Meldingsplicht dam met duiker

Het is verboden zonder melding een dam met duiker aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben in een oppervlaktewaterlichaam. Een dam met duiker mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de dam met duiker ligt in een secundair of tertiair water; en

  • b.

    de duiker heeft geen knikpunten; en

  • c.

    de dam met duiker is de eerste ontsluiting van een perceel. Het perceel is niet op een andere manier te bereiken. Deze voorwaarde geldt niet voor het aanpassen of vervangen van een dam met duiker; en

  • d.

    de dam met duiker ligt op minimaal 10,00 meter afstand van een ander kunstwerk in hetzelfde water; en

  • e.

    de dam met duiker ligt op minimaal 20,00 meter afstand stroomafwaarts van een stuw in het water; en

  • f.

    de dam met duiker ligt op minimaal 8,00 meter afstand van andere objecten (zoals bomen en verkeersborden) die langs het water staan; en

  • g.

    de duiker is maximaal 12,00 meter lang; of

  • h.

    ligt de duiker in de Giessenzoom? Dan is de duiker maximaal 2,40 meter lang; en

  • i.

    er zit minimaal 0,20 meter ruimte in de duiker boven het laagst vastgestelde peil; en

  • j.

    de duiker heeft een binnendiameter van:

    • i.

      minimaal 0,47 meter; of

    • ii.

      minimaal 0,80 meter als de dam met duiker in secundair water ligt binnen de bebouwde kom.

Artikel 6.3.6 Voorschriften dam met duiker

  • 1.

    Uit artikel 6.3.5 blijkt dat met een melding een dam met duiker mag worden aangelegd, veranderd, vervangen en aanwezig mag zijn. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

    • a.

      de duiker is rond; en

    • b.

      de duiker is van beton of van polyethyleen (PE); en

    • c.

      de duiker heeft een gladde egale binnenwand (geen staal of spirosol); en

    • d.

      de duiker ligt in het midden van het water; en

    • e.

      de duiker steekt aan de onderzijde maximaal 0,10 meter uit de dam (zie voorbeeldtekening 12 in bijlage 3); en

    • f.

      bestaat de duiker uit meerdere delen? Dan zit er een waterdichte afdichting tussen elk deel; en

    • g.

      het slib is verwijderd op de plek van de dam met duiker; en

    • h.

      onder de duiker ligt een verdicht zandbed:

      • i.

        van 0,30 meter bij een duiker met een diameter kleiner dan 0,80 meter; en

      • ii.

        van 0,60 meter bij een duiker met een diameter van 0,80 meter of groter; en

    • i.

      sluit de dam met duiker aan op een weg die in het beheer is bij het waterschap? Dan is ook voldaan aan de regels over uitwegen in afdeling 2.4; en

    • j.

      de dam met duiker is goed gefundeerd. De dam met duiker zakt niet sneller dan het maaiveld.

  • 2.

    Maakt de dam met duiker of de frontmuur de waterberging kleiner? Dan hoeft het verlies aan waterberging niet te worden gecompenseerd. Dit in tegenstelling tot de regels over dempen in afdeling 2.1. Wordt er een water gegraven ter compensatie voor toename van verhard oppervlak of het dempen van water? Dan mag het verwijderen van een dam en duiker niet worden meegerekend bij de compensatie voor het verlies aan waterberging

Artikel 6.3.7 Vergunningplicht dam met duiker en frontmuren

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.3.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.3.3 of artikel 6.3.5 of de voorschriften in artikel 6.3.4 of artikel 6.3.6? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, aan te passen, te vervangen, en te hebben en/of frontmuren te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben.

Artikel 6.3.8 Nadere specifieke zorgplicht voor een dam met duiker en een frontmuur

Bij de aanleg van een dam met duiker of een frontmuur geldt het volgende:

  • a.

    er is voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4; en

  • b.

    de doorstroming in het water blijft in stand. Takken of drijfvuil, etc. in of bij de duiker worden verwijderd; en

  • c.

    de dam met duiker en eventuele frontmuur verkeren in een goede staat; en

  • d.

    het talud van een dam met duiker is beschermd tegen uitspoeling.

     

Afdeling 6.4 Constructie over het water: brug

Artikel 6.4.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

Oppervlaktewaterlichamen:

  • a.

    het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • c.

    het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 6.4.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op de activiteit:

    • a.

      het aanleggen, aanpassen, vervangen en hebben van een brug.

Artikel 6.4.3 Vrijstelling brug

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een brug worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn over een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de brug ligt over tertiair water; en

  • b.

    de brug ligt:

    • i.

      niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

    • ii.

      niet over een water met specifieke natuurdoelen; en

  • c.

    de brug is de eerste ontsluiting van een perceel. Het perceel is niet op een andere manier te bereiken. Deze voorwaarde geldt niet voor het aanpassen of vervangen van een brug; en

  • d.

    de brug ligt op minimaal 10,00 meter afstand van een kunstwerk; en

  • e.

    de brug is maximaal 5,00 meter breed; en

  • f.

    de onderzijde van het brugdek ligt minimaal op het niveau van het maaiveld; en

  • g.

    de onderzijde van het brugdek ligt minimaal op 0,30 meter boven het hoogst vastgestelde peil.

Artikel 6.4.4 Meldingsplicht brug

  • 1.

    Het is verboden zonder melding een brug aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben over een oppervlaktewaterlichaam. Een brug mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn over een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de brug ligt over primair of secundair water; en

    • b.

      de brug ligt:

      • i.

        niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

      • ii.

        niet over een vaarweg in beheer bij het waterschap; en

      • iii.

        niet over water met specifieke natuurdoelen; en

      • iv.

        niet in de Giessenzoom; en

    • c.

      de brug is de eerste ontsluiting van een perceel. Het perceel is niet op een andere manier te bereiken. Deze voorwaarde geldt niet voor het aanpassen of vervangen van een brug; en

    • d.

      de brug ligt op minimaal 10,00 meter afstand van een ander kunstwerk; en

    • e.

      de brug is maximaal 5,00 meter breed; en

    • f.

      de onderzijde van het brugdek ligt minimaal:

      • i.

        op het niveau van het maaiveld; en

      • ii.

        0,30 meter boven het hoogst vastgestelde peil als het water vanaf de kant wordt onderhouden; en

      • iii.

        1,25 meter boven het hoogst vastgestelde peil als het water varend wordt onderhouden.

    • g.

      wordt het water varend onderhouden? Dan is de doorvaartbreedte minimaal 2,25 meter; en

  • 2.

    In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een brug aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben over een oppervlaktewaterlichaam. Een brug mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig zijn over een oppervlaktewaterlichaam in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de brug ligt in de Giessenzoom; en

    • b.

      de brug ligt over tertiair water; en

    • c.

      de brug is de eerste ontsluiting van een perceel. Het perceel is niet op een andere manier te bereiken; en

    • d.

      de brug is maximaal 2,00 meter breed; en

    • e.

      de onderzijde van het brugdek ligt minimaal 0,30 meter boven het hoogst vastgestelde peil; en

    • f.

      het bruggenhoofd sluit aan op de waterkering.

Artikel 6.4.5 Voorschriften brug

Uit artikel 6.4.3 en artikel 6.4.4 blijkt dat met een vrijstelling of een melding een brug mag worden aangelegd, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn over een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de brug heeft geen pijlers als de breedte (van insteek tot insteek) van het water:

    • i.

      minder is dan 7,00 meter op het hoogst vastgestelde peil voor water buiten de Giessenzoom; of

    • ii.

      minder is dan 5,00 meter op het hoogst vastgestelde peil voor water in de Giessenzoom; en

  • b.

    heeft de brug pijlers? Dan zijn deze rond van vorm; en

  • c.

    de bruggenhoofden tasten de stabiliteit van de oevers niet aan; en

  • d.

    de brug is zo gefundeerd dat de brug niet meer zakt dan de natuurlijke maaivelddaling; en

  • e.

    is het voor de aanleg van de brug nodig om het water af te dammen? Dan mag dit alleen in overleg met de toezichthouder van het waterschap; en

  • f.

    er ligt taludbescherming onder én ten minste 1 meter naast de brug; de eigenaar van de brug onderhoudt de taludbescherming; en

  • g.

    het profiel van het water wordt hersteld zoals het bestaande naastgelegen profiel; en

  • h.

    ligt de brug over een water dat het waterschap onderhoudt? Dan ligt de brug op minimaal 8,00 meter afstand van andere objecten in de berm zoals bomen en verkeersborden die langs het water staan; en

  • i.

    er staat geen bouwwerk op of bij de brug dat het onderhoud van het water belemmert. Een hek op de brug van maximaal 1,00 meter hoog mag wel; en

  • j.

    sluit de brug aan op een weg in beheer bij het waterschap? Dan is afdeling 2.4 ook van toepassing.

Artikel 6.4.6 Vergunningplicht brug

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.4.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.4.3 of artikel 6.4.4 of de voorschriften in artikel 6.4.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen, aan te passen, te vervangen en te hebben.

Artikel 6.4.7 Nadere specifieke zorgplicht brug

Bij het aanleggen, aanpassen, vervangen en hebben van een brug geldt het volgende:

  • a.

    er is voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4; en

  • b.

    de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam veranderen niet; en

  • c.

    de brug is in goede staat; en

  • d.

    de taluds zijn tegen uitspoeling en inzakking beschermd.

Afdeling 6.5 Anti-worteldoek

Artikel 6.5.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

Oppervlaktewaterlichamen:

  • a.

    het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • c.

    het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 6.5.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam voor zover aanwezig.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen, vervangen en hebben van anti-worteldoek.

Artikel 6.5.3 Vrijstelling anti-worteldoek

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning anti-worteldoek worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn op het talud van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het anti-worteldoek wordt aangebracht:

    • i.

      op het talud van een water; en

    • ii.

      langs een woonperceel; of

    • iii.

      langs een bedrijfsperceel binnen de bebouwde kom; en

  • b.

    het anti-worteldoek wordt aangebracht:

    • i.

      niet langs een vaarweg; en

    • ii.

      niet langs een water met specifieke natuurdoelen; en

    • iii.

      niet bij een natuurvriendelijke oever.

Artikel 6.5.4 Voorschriften anti-worteldoek

Uit artikel 6.5.3 blijkt dat er anti-worteldoek mag worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn op het talud van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het anti-wortel komt niet terecht in het water en kan niet opwaaien; en

  • b.

    begroeiing wordt zo laag mogelijk gehouden met een maximale hoogte van 0,30 meter; en

  • c.

    het anti-worteldoek wordt vastgezet:

    • i.

      achter een beschoeiing als het water in onderhoud is bij het waterschap; of

    • ii.

      met grondpennen met een minimale lengte van 0,30 meter als het water niet in onderhoud is bij het waterschap. Het anti-worteldoek wordt minimaal 0,20 meter boven het hoogst vastgestelde peil vastgezet; en

  • d.

    bij het aanbrengen van anti-worteldoek op het talud van een water zijn de regels over het aanbrengen van beschoeiing (afdeling 6.2) van toepassing.

Artikel 6.5.5 Vergunningplicht anti-worteldoek

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.5.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.5.3 of de voorschriften in artikel 6.5.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning anti-worteldoek aan te brengen, te vervangen en te hebben.

Artikel 6.5.6 Nadere specifieke zorgplicht anti-worteldoek

Bij het aanbrengen, vervangen en hebben van anti-worteldoek op het talud van een oppervlaktewaterlichaam geldt het volgende:

  • a.

    er wordt voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4; en

  • b.

    de taluds blijven op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking beschermd.

     

Afdeling 6.6 Beplanting

Artikel 6.6.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • b.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving; en

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg; en

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 6.6.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen en hebben van beplanting.

Artikel 6.6.3 Vrijstelling bomen langs een oppervlaktewaterlichaam

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mogen zonder melding of omgevingsvergunning bomen worden geplant of aanwezig zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de bomen worden geplant in de beschermingszone van primair en secundair water; en

  • b.

    de bomen worden geplant:

    • i.

      niet in een waterkering of bijbehorende beschermingszone; en

    • ii.

      niet langs een weg in beheer bij het waterschap; en

  • c.

    bij het planten van een boom in de beschermingszone van primair water blijft er vanaf de insteek een onderhoudsstrook vrij:

    • i.

      van 5 meter in de Alblasserwaard, Vijfheerenlanden en Alm en Biesbosch; of

    • ii.

      van 4 meter in de rest van het gebied van Waterschap Rivierenland; en

  • d.

    bij het planten van een boom in de beschermingszone van secundair water blijft er vanaf de insteek een onderhoudsstrook vrij van 1 meter; en

  • e.

    de boom wordt geplant op 0,50 meter van de insteek; en

  • f.

    de boom wordt geplant op 10 meter van een andere boom of object. In geval van een knotboom bedraagt deze afstand 7 meter. Dit geldt voor objecten in het oppervlaktewaterlichaam (bijv. bruggen) en objecten in de beschermingszone (bijv. verkeersborden en lantaarnpalen).

Artikel 6.6.4 Voorschriften bomen langs een oppervlaktewaterlichaam

Uit artikel 6.6.3 blijkt dat er bomen mogen worden geplant en aanwezig zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    bij knotbomen blijft minimaal 2,00 meter vrij tussen het maaiveld en de onderkant van de kruin van de boom; en

  • b.

    bij andere bomen dan knotbomen blijft minimaal 5,00 meter vrij tussen het maaiveld en de onderkant van de kruin van de boom; en

  • c.

    de afmetingen van het water worden niet gewijzigd. De afmetingen staan op de legger.

Artikel 6.6.5 Vrijstelling beplanting op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning beplanting worden aangebracht en aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de beplanting wordt aangebracht of is aanwezig op de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft dit pad toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.6.6 Meldingsplicht beplanting in de beschermingszone van een waterkering

Het is verboden zonder melding beplanting aan te brengen en te hebben in de beschermingszone van een waterkering. Beplanting mag onder voorwaarden met een melding worden aangebracht en aanwezig zijn in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de beplanting wordt aangebracht:

    • i.

      niet in een water of de beschermingszone van een water; en

    • ii.

      niet langs wegen in beheer bij het waterschap; en

  • b.

    het maaiveld ligt 0,50 meter boven het leggerprofiel; en

  • c.

    de beplanting blijft van nature lager dan 5,00 meter boven maaiveld.

Artikel 6.6.7 Voorschriften bij een melding beplanting in de beschermingszone van een waterkering

Uit artikel 6.6.6 blijkt dat beplanting mag worden aangebracht en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    er worden geen voorzieningen aangebracht voor beluchting, drainage of watervoorziening; en

  • b.

    ontgravingen worden tot een minimum beperkt. Aan het einde van elke werkdag worden ontgravingen gedicht met de uitgekomen grond; en

  • c.

    beplanting veroorzaakt geen hinder of gevaarlijke situaties.

Artikel 6.6.8 Meldingsplicht haag in de Giessenzoom

In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een haag te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben. Een haag mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de haag staat in de Giessenzoom; en

  • b.

    de haag staat:

    • i.

      niet op een waterkering; en

    • ii.

      meer dan 0,50 meter uit de insteek van een water.

Artikel 6.6.9 Meldingsplicht heg of struik langs een weg

Het is verboden zonder melding een heg of struik langs een weg in beheer bij het waterschap te planten en te hebben. Een heg of struik mag onder voorwaarden met een melding worden geplant en aanwezig zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:

  • a.

    een heg of struik wordt geplant langs een weg in beheer bij het waterschap; en

  • b.

    een heg of struik staat verder van de rijbaan dan de beplantingsvrije zone. Deze zone staat aangegeven op voorbeeldtekening 9 in bijlage 3; en

  • c.

    een heg of struik staat:

    • i.

      niet op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering; en

    • ii.

      niet in een water of de beschermingszone van een water; en

  • d.

    de diameter van de takken en de stammen is van nature kleiner dan 0,08 meter.

Artikel 6.6.10 Voorschriften bij een melding heg of struik langs een weg

Uit artikel 6.6.9 blijkt dat met een melding een heg of struik mag worden geplant en aanwezig mag zijn langs een weg. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de heg of struik wordt onderhouden; en

  • b.

    de takken van de heg of struik blijven op een afstand van minimaal 0,50 meter van de kant van het asfalt; en

  • c.

    schade aan de heg of struik kan niet worden verhaald op het waterschap.

Artikel 6.6.11 Vergunningplicht voor het aanbrengen van beplanting

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.6.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.6.3, artikel 6.6.5, artikel 6.6.6, artikel 6.6.8 of artikel 6.6.9 of de voorschriften in artikel 6.6.4, artikel 6.6.7 of artikel 6.6.10? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen en te hebben.

Artikel 6.6.12 Nadere specifieke zorgplicht bomen langs een oppervlaktewaterlichaam en beplanting in de beschermingszone van een waterkering en langs een weg

Bij het planten en hebben van bomen langs een oppervlaktewaterlichaam of het aanbrengen en hebben van beplanting in de beschermingszone van een waterkering en langs een weg geldt het volgende:

  • a.

    er wordt voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4; en

  • b.

    het machinale onderhoud aan een water wordt niet belemmerd; en

  • c.

    volgens de bepalingen in afdeling 6.14 (verwijderen objecten) worden verwijderd:

    • i.

      boomstammen en takken die over het water hangen; en

    • ii.

      dode, zieke of beschadigde bomen en bijbehorende wortelresten.

       

Afdeling 6.7 Kabels en leidingen

Artikel 6.7.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • c.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten;

    • d.

      het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

  • 4.

    Wegen: het waarborgen van de goede staat van de weg.

  • 5.

    Vaarwegen:

    • a.

      het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken;

    • b.

      het waarborgen van de veiligheid van de vaarweg;

    • c.

      het in stand houden van doelmatige doorstroming van het scheepvaartverkeer op vaarwegen.

Artikel 6.7.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering; en

    • g.

      de buitenbeschermingszone primaire waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, vervangen en hebben van een kabel of leiding.

Artikel 6.7.3 Algemene voorschriften kabel of leiding

Bij het aanleggen, vervangen en hebben van een kabel of leiding wordt altijd voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de leiding is ontworpen, aangelegd en wordt beheerd met een adequate techniek en op een adequaat niveau; en

  • b.

    de kabel- en/of leidingwerkzaamheden worden zonder onderbreking uitgevoerd. Alle aanwijzingen door of namens het bestuur van het waterschap worden onmiddellijk opgevolgd; en

  • c.

    zijn allle werkzaamheden afgerond? Dan worden alle achtergebleven materialen, bagger, losse grond, gereedschappen, werktuigen en tijdelijke voorzieningen verwijderd; en

  • d.

    er worden geen loze kabels en/of leidingen aangelegd voor toekomstige uitbreidingen of aansluitingen; en

  • e.

    komt de kabel of leiding voor een deel of geheel te liggen bij een bestaand tracé? Dan ligt de kabel of leiding indien mogelijk in de sleuf van de oude/bestaande kabel of leiding; en

  • f.

    is het nodig de exacte ligging van bestaande kabels en/of leidingen te bepalen? Dan mag er een proefsleuf gegraven worden van maximaal 0,50 meter breed, 2,00 meter lang en 1,20 meter diep; en

  • g.

    het ontgraven gebeurt laagsgewijs. De verschillende grondsoorten worden gescheiden opgeslagen; en

  • h.

    alle gaten en kuilen worden gedicht met de grond die eruit gekomen is. Zo nodig wordt de grond aangevuld met gelijkwaardige grond. Lagen van maximaal 0,20 meter worden mechanisch aangedrukt. De grond heeft zoveel mogelijk dezelfde samenstelling, opbouw en draagkracht als vóór de start van de werkzaamheden; en

  • i.

    op de dichtgemaakte sleuf wordt de oorspronkelijke afdekking, zoals graszoden, dijktaludverdediging, (tijdelijke) wegverharding en dergelijke aanbracht; en

  • j.

    degene die de werkzaamheden uitvoert, is verantwoordelijk voor herstelwerkzaamheden tot één jaar na uitvoering van de werkzaamheden. De herstelwerkzaamheden zijn noodzakelijk en houden verband met het werk dat is uitgevoerd; en

  • k.

    bestaande kabels en/of leidingen (inclusief restmaterialen) die buiten gebruik worden of zijn gesteld, worden volledig uit het waterstaatswerk verwijderd conform afdeling 6.14. Kabels en/of leidingen die minder diep dan 1,20 meter onder maaiveld of de vaste bodem liggen, worden afgevoerd. Oude kabels/leidingen mogen blijven liggen onder wegen die niet op een waterkering liggen; en

  • l.

    spoedreparaties aan een kabel en/of leiding door een kabelbreuk of lekkage worden direct gemeld bij de toezichthouder. Dit gebeurt bij het Meldpunt Handhaving, via het algemene telefoonnummer van het waterschap. De werkzaamheden worden uitgevoerd in overleg met de toezichthouder. De uitgevoerde werkzaamheden worden achteraf schriftelijk gemeld. De werkzaamheden voldoen aan de voorwaarden en de voorschriften zoals beschreven in deze afdeling. Voldoen de werkzaamheden niet aan de voorwaarden? Dan wordt alsnog een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.

Artikel 6.7.4 Vrijstelling kabel en leiding

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een kabel of leiding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de kabel of leiding kruist tertiair water; en

  • b.

    de kabel of leiding ligt:

    • i.

      niet in tertiair water met een beschermingszone; en

    • ii.

      niet in de beschermingszone van tertiair water; en

    • iii.

      niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

    • iv.

      niet in primair of secundair water of de beschermingszone van een primair of secundair water; en

    • v.

      niet onder een weg die in beheer is van het waterschap; en

  • c.

    de kabel of leiding ligt onder de vaste bodem van het water en het talud; en

  • d.

    een kabel of leiding ligt bij een duiker onderlangs. Is onderlangs echt niet mogelijk dan is bovenlangs toegestaan.

Artikel 6.7.5 Meldingsplicht kabel of leiding in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering

Het is verboden zonder melding een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Een kabel of leiding mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    een kabel of leiding ligt in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    aangetoond wordt dat het nodig is dat de kabel of leiding binnen de waterkering of de beschermingszone van de waterkering ligt. Het bestuur van het waterschap zal de noodzaak beoordelen en de verschillende belangen afwegen. In de beschermingszone is meer mogelijk dan in de waterkering; en

  • c.

    bij het aanleggen, vervangen of hebben van een vloeistof- of gasleiding:

    • i.

      heeft deze een maximale buitendiameter van 110 mm; en

    • ii.

      heeft deze een maximale druk van 3,50 bar; en

    • iii.

      is deze uitgevoerd in minimaal PE100 of SDR11;

  • d.

    een kabel heeft een spanning lager dan 3 kV;

  • e.

    een glasvezelkabel (inclusief beschermbuizen) heeft een maximale diameter van 25 mm; en

  • f.

    de kabel of leiding wordt aangelegd in open ontgraving; en

  • g.

    de kabel of leiding kruist een waterkering zo haaks mogelijk; en

  • h.

    het gedeelte van de kabel of leiding dat evenwijdig aan de waterkering wordt aangelegd:

    • i.

      ligt in de beschermingszone van de waterkering, maar niet in de vaste onderhoudsroute; of

    • ii.

      ligt op de kruin aan de binnendijkse zijde.

  • i.

    ligt de kabel of leiding in een mantelbuis? Dan wordt aan het volgende voldaan:

    • i.

      de mantelbuis ligt evenwijdig aan de waterkering; en

    • ii.

      de mantelbuis ligt in de overhoogte (boven het leggerprofiel van de waterkering); en

    • iii.

      de mantelbuis wordt ter plaatse van zijwegen en/of dijkafritten met een asfaltverharding aangelegd door middel van een grondverdringende persing; en

    • iv.

      de mantelbuis wordt niet aangelegd door middel van een raket-techniek; of

    • v.

      de mantelbuis wordt ter plaatse van zijwegen en/of dijkafritten met een open verharding aangelegd door middel van een open ontgraving; en

  • j.

    de kabel of leiding kruist op geen enkele wijze een waterstaatskundig civieltechnisch kunstwerk in de waterkering.

Artikel 6.7.6 Aanvullende voorschriften bij een melding kabel of leiding in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering

Uit artikel 6.7.5 blijkt dat met een melding een kabel of leiding mag worden aangelegd, vervangen en aanwezig mag zijn in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan de voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.3. Ook is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    werkzaamheden worden tussen 1 april en 15 oktober uitgevoerd. De volgende werkzaamheden mogen het hele jaar worden uitgevoerd:

    • i.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven); en

    • ii.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten als deze binnendijks liggen; en

    • iii.

      werkzaamheden in de waterkeringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem. Dit zijn de keringen met dijkpaalnummers beginnend met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ; en

  • b.

    er worden maatregelen getroffen waardoor de waterkering bestand blijft tegen erosie. De toezichthouder van het waterschap kan opdragen welke maatregelen moet worden genomen; en

  • c.

    een sleuf is niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk. De sleuf is maximaal 1,00 meter diep en 0,50 meter breed. Kruist de kabel of leiding de kruin van de waterkering? Dan mag:

    • i.

      een kabel maximaal 0,75 meter onder de bovenzijde van het wegdek (de kruin) liggen ; en

    • ii.

      een leiding maximaal 1,00 meter onder de bovenzijde van het wegdek (de kruin) liggen; en

  • d.

    er ontstaan geen holle ruimtes door de ondergrondse werkzaamheden; en

  • e.

    een leiding wordt zoveel mogelijk uit een stuk gerealiseerd én het aantal lassen in de waterkering wordt tot het absolute minimum beperkt; en

  • f.

    drukleidingen worden gekoppeld door middel van gecertificeerde spiegellassen of elektrolasmoffen; en

  • g.

    kruist een drukleiding de waterkering? Dan wordt de drukleiding voorzien van afsluiters. Met deze afsluiters kan de leiding met een adequate techniek drukloos worden gemaakt. Deze afsluiters zijn altijd bereikbaar en bedienbaar; en

  • h.

    ter plaatse van de buitenkruinlijn wordt een kwelscherm aangebracht als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan een van de drie typen kwelschermen zoals afgebeeld op voorbeeldtekening 13 in bijlage 3; en

  • i.

    (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen worden na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig afgesloten dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • j.

    een niet-dijkkruisende mantelbuis onder asfaltverharding voldoet aan het volgende:

    • i.

      de mantelbuis heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • ii.

      de mantelbuis heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125 mm;

    • iii.

      wordt via persing een mantelbuis aangebracht? Dan is dit een een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8 mm ;

    • iv.

      aan de uiteinden van de mantelbuis wordt de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht afgesloten. Dit gebeurt met een flexibel synthetisch rubber dat minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • k.

    een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis wordt (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) volledig gedämmerd als de mantelbuis:

    • i.

      een buitendiameter heeft die groter is dan 125 mm; en

    • ii.

      gemaakt is van PE100 met een SDR-waarde die hoger is dan 11; of

    • iii.

      gemaakt is van staal met een wanddikte van minder dan 5,8 mm; en

    • iv.

      er kan geen aanspraak worden gemaakt op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of een andere schadevergoedingsregeling als de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject plaatsvinden.

Artikel 6.7.7 Meldingsplicht kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam

Het is verboden zonder melding een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben in oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een kabel of leiding mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de kabel of leiding ligt in:

    • i.

      in een primair water of de beschermingszone van een primair water; of

    • iii.

      in een secundair water of de beschermingszone van een secundair water; of

    • iv.

      in een tertiair water met een beschermingszone of de beschermingszone van een tertiair water; en

  • b.

    ligt de kabel of leiding in de beschermingszone evenwijdig aan het water? Dan ligt de kabel of leiding altijd in een sleuf; en

  • c.

    kruist de kabel of leiding een water? Dan kruist de kabel of leiding:

    • i.

      een primair water minimaal 1,5 meter onder de vaste bodem en talud; en

    • ii.

      een secundair water of een tertiair water met beschermingszone minimaal 1,0 meter onder de vaste bodem en talud; of

  • d.

    ligt er een voorziening bij een brug voor de doorvoer van kabels of leidingen zoals een kabelgoot? Dan ligt de kabel of leiding in die voorziening; of

  • e.

    kruist de kabel of leiding een duiker? Dan ligt de kabel of leiding:

    • i.

      in primair water minimaal 1,5 meter onder de onderkant van de duiker; en

    • ii.

      in secundair of tertiair water onder de duiker. Als dat onmogelijk is, dan is bovenlangs kruisen ook toegestaan; en

  • f.

    ligt de kabel of leiding ook in een waterkering of beschermingszone van een waterkering? Dan:

    • i.

      kruist deze een watergang in open ontgraving; en

    • ii.

      kruist deze een dam met duiker bovenlangs, met een minimale afstand van 0,50 meter tussen de bovenzijde van de duiker en de kabel of leiding; en

  • g.

    de kabel of leiding ligt niet onder een onderheid civiel kunstwerk in verband met de aanwezige paalfundering; en

  • h.

    de kabel of leiding kruist een vaarweg voor scheepvaart of boezemwater door middel van een gestuurde boring. Hierbij heeft de kabel of leiding een gronddekking van minimaal 3,00 meter onder het gehele leggerprofiel. Is er geen leggerprofiel? Dan zijn de vaste bodem en taluds van het water het uitgangspunt.

Artikel 6.7.8 Aanvullende voorschriften bij een melding kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam

Bij de aanleg van een kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktelichaam gelden de voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.3. Ook gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    ligt de kabel of leiding evenwijdig aan het water? Dan is de afstand tussen de insteek van het water en de ontgraving zo groot mogelijk; en

  • b.

    werkzaamheden in de beschermingszone van een water worden zodanig uitgevoerd dat de stabiliteit van taluds niet wordt aangetast; en

  • c.

    kruist de kabel of leiding het water? Dan wordt het talud van het water afgewerkt zoals het oorspronkelijke talud. Ook wordt het talud op doelmatige wijze beschermd tegen uitspoeling en inzakking; en

  • d.

    kruist de kabel of leiding de taluds en waterbodem? Dan worden de taluds en waterbodem na het kruisen afgewerkt zoals de naastgelegen taluds en bodem. Er wordt daarbijzorg gedragen voor een goede verdichting van taluds en bodem; en

  • e.

    tijdens en na de werkzaamheden blijft aan- en afvoer van water mogelijk.

Artikel 6.7.9 Meldingsplicht kabel of leiding in een weg in beheer bij het waterschap

Het is verboden zonder melding een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben in een weg in beheer bij het waterschap. Een kabel of leiding mag onder voorwaarden met een melding worden aangelegd, vervangen en aanwezig zijn in een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:

  • a.

    ligt een kabel of leiding evenwijdig aan de weg? Dan ligt de kabel of leiding:

    • i.

      op een diepte zoals beschreven in onderstaande tabel; en

    • ii.

      minimaal zo ver van de weg als de diepte waarop de kabel of leiding ligt. Zie voorbeeldtekening 9 in bijlage 3.

  • b.

    kruist een kabel of leiding een weg? Dan wordt de kabel of leiding aangelegd met een persing, boogboring (dus geen boogzinker) of horizontaal gestuurde boring. De kabel of leiding ligt minimaal 1,00 meter onder het wegdek; en

  • c.

    kruist een kabel of leiding een weg die op de waterkering of in de beschermingszone van een waterkering ligt? Dan zijn de voorwaarden en voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.5 en artikel 6.7.6 ook van toepassing.

Tabel: Minimale dieptes Kabels en Leidingen parallel aan wegen in beheer bij het waterschap

Soort kabel

Minimale diepte (m)

Gasleiding (standaard)

0,80 – 1,00

  • Hogedrukleiding (P tussen 1 bar en 40 bar)

0,80 – 1,00

  • Hogedrukleiding (P > 40 bar)

1,00

Waterleiding (standaard)

1,00

  • Transportleiding

1,00

  • Distributie

1,00

Electriciteitskabel (standaard)

0,60 – 0,70

  • Hoogspanningskabel (U tussen 10 kV en 25 kV)

0,70 – 1,00

  • Hoogspanningskabel (U >25 kV)

1,20

Telecommunicatiekabel

0,60

Riolering (standaard)

0,80

  • Stamriool

1,00

  • Rioolpersleiding

0,80

Artikel 6.7.10 Aanvullende voorschriften bij een melding kabel of leiding in een weg in beheer bij het waterschap

Bij de aanleg van een kabel of leiding in een weg in beheer bij het waterschap gelden de voorschriften zoals beschreven in artikel 6.7.3. Ook gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    er wordt een plan opgesteld met de noodzakelijke omleidingen en andere verkeersmaatregelen. Het plan garandeert de doorstroming en veiligheid van het verkeer. Het plan wordt opgesteld in overleg met het waterschap en de politie; en

  • b.

    het genoemde plan maakt deel uit van de melding. De melding wordt minstens 21 dagen van tevoren ingediend; en

  • c.

    er wordt zorg gedragen voor de uitvoering van genoemd plan; en

  • d.

    er wordt zorg gedragen voor de benodigde borden; en

  • e.

    de palen voor de borden worden tot maximaal 0,90 meter grondverdringend aangebracht. De palen hebben geen betonnen voet; en

  • f.

    er wordt een KLIC-melding gedaan voordat u de borden plaatst; en

  • g.

    wegafzettingen voldoen aan de CROW-publicatie 96b; en

  • h.

    boomwortels worden niet beschadigd; en

  • i.

    er kunnen geen plassen op de weg ontstaan; en

  • j.

    een sleuf voor een wegkruising in asfalt wordt altijd op klinkermaat gezaagd; en

  • k.

    de bovenlaag (0,15 meter tot 0,20 meter) van de grond die uit de sleuf komt, wordt apart op van de overige grond opgeslagen; en

  • l.

    elk opgebroken gedeelte wordt iedere dag voor zonsondergang gedicht en verhard; en

  • m.

    een sleuf voor een wegkruising wordt zo hersteld dat de veiligheid van de weg blijvend gegarandeerd is. voorbeeldtekening 14 in bijlage 3 beschrijft verschillende situaties met bijbehorende herstelmethodes; en

  • n.

    tijdelijk wegdek bestaat uit klinkerbestrating; en

  • o.

    binnen 12 maanden na afronding van de werkzaamheden wordt de definitieve bestrating aangebracht:

    • i.

      in het geval van een asfaltweg wordt de klinkerbestrating vervangen door een asfaltlaag. Uitvoering van de werkzaamheden gebeurt in overleg met de toezichthouder. De nieuwe asfaltlaag moet vloeiend in het bestaande wegdek verlopen zodat er geen plassen ontstaan; of

    • ii.

      in geval van een klinkerweg worden de klinkers opnieuw op de juiste hoogte aangebracht zodat er geen plassen ontstaan.

  • p.

    een sleuf in de wegberm wordt in oude staat hersteld:

    • i.

      het oorspronkelijke materiaal wordt, in omgekeerde volgorde, in lagen van 0,20 meter teruggebracht. Als het oorspronkelijke materiaal niet meer beschikbaar is dan mag vergelijkbaar materiaal worden gebruikt; en

    • ii.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%; en

    • iii.

      de oorspronkelijke grasmat wordt teruggelegd of de bovenlaag wordt ingezaaid met graszaadmengel voor bermen en dijken; en

    • iv.

      rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke wordt een duidelijke verharding in de berm van de weg aangebracht. Deze verharding ligt op de juiste hoogte ten opzichte van het maaiveld,zodat er geen schade bij het maaien ontstaat.

Artikel 6.7.11 Nadere specifieke indieningsvereisten bij een melding kabel of leiding

Bij een melding van de aanleg van een kabel of leiding worden de algemene gegevens zoals beschreven in afdeling 1.5 van deze waterschapsverordening aangeleverd. Ook worden de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    op de situatietekening is duidelijk aangegeven:

    • i.

      de locatie van de activiteit(en); en

    • ii.

      het bestaande en nieuwe tracé; en

    • iii.

      het type kabel/leiding (met materiaal, spanning/druk, aders/tubes, diameter, wanddikte, enz.); en,

    • iv.

      de wijze van uitvoeren; en

    • v.

      de bijbehorende voorzieningen; en

  • b.

    bij een weg in beheer bij het waterschap wordt een verkeersplan aangeleverd.

Artikel 6.7.12 Vergunningplicht kabel of leiding

  • 1.

    Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.7.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.7.4, artikel 6.7.5, artikel 6.7.7 en artikel 6.7.9 of de voorschriften in artikel 6.7.3, artikel 6.7.6, artikel 6.7.8 en artikel 6.7.10? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen, te vervangen en te hebben.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding met een overdruk van 10 bar of meer, zoals een gasleiding, aan te brengen, te vervangen en te hebben in de buitenbeschermingszone van een waterkering.

     

Afdeling 6.8 Schutting en hek

Artikel 6.8.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 2.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • c.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 6.8.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een schutting of hek

Artikel 6.8.3 Vrijstelling schutting of hek

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een schutting of een hek worden geplaatst, veranderd, vervangen of aanwezig zijn op een waterkering, in de beschermingszone van een waterkering of in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    degene die de activiteit uitvoert, is onderhoudsplichtig; en

  • b.

    de schutting of het hek wordt geplaatst minimaal 0,50 meter uit de insteek van het water; en

  • c.

    staat de schutting of het hek op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering? Dan wordt de schutting of het hek geplaatst in de periode van 1 april tot 15 oktober; en

  • d.

    staat de schutting of het hek minder dan 10 meter van de waterkering (zie voorbeeldtekening 15 in bijlage 3)? Dan geldt het volgende:

    • i.

      de schutting of het hek is maximaal 1,00 meter hoog; en

    • ii.

      de palen staan maximaal 0,60 meter onder maaiveld; of

    • iii.

      zijn de palen voorzien van een fundering van poeren? Dan staan de palen maximaal 0,30 meter onder maaiveld;

  • e.

    staat de schutting of het hek meer dan 10 meter van de waterkering? Dan geldt het volgende:

    • i.

      de schutting of het hek is maximaal 2,00 meter hoog; en

    • ii.

      de palen staan maximaal 1,00 meter onder maaiveld; of

    • iii.

      zijn de palen voorzien van een fundering van poeren? Dan staan de palen maximaal 0,60 meter onder maaiveld.

Artikel 6.8.4 Vrijstelling schutting of hek op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een schutting of een hek worden geplaatst, veranderd, vervangen of aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de schutting of het hek staat op de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft deze toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.8.5 Meldingsplicht schutting of hek langs een boezemwater

Een schutting of hek mag met een melding worden geplaatst, veranderd, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een primair water met een boezemfunctie.

Artikel 6.8.6 Meldingsplicht schutting of hek op een waterkering

  • 1.

    Het is verboden zonder melding een schutting of hek te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Een schutting of hek mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, veranderd, vervangen en aanwezig zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de schutting of het hek staat:

      • i.

        in de beschermingszone van een waterkering ; en

      • ii.

        op een perceel met een woonbestemming; en

      • iii.

        niet in de Giessenzoom; en

    • b.

      de schutting of het hek wordt geplaatst in de periode van 1 april tot 15 oktober; en

    • c.

      staat de schutting of het hek minder dan 10 meter van de waterkering (zie voorbeeldtekening 15 in bijlage 3)? Dan geldt het volgende:

      • i.

        de schutting of het hek is maximaal 1,00 meter hoog; en

      • ii.

        de palen staan maximaal 0,60 meter onder maaiveld; of

      • iii.

        zijn de palen voorzien van een fundering van poeren? Dan staan de palen maximaal 0,30 meter onder maaiveld; of

    • d.

      staat de schutting of het hek meer dan 10 meter van de waterkering? Dan geldt het volgende:

      • i.

        de schutting of het hek is maximaal 2,00 meter hoog; en

      • ii.

        de palen staan maximaal 1,00 meter onder maaiveld; of

      • iii.

        zijn de palen voorzien van een fundering van poeren? Dan staan de palen maximaal 0,60 meter onder maaiveld; en

  • 2.

    Het is in de Giessenzoom verboden zonder melding een schutting of hek te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben. Een schutting of hek mag onder voorwaarden met een melding in de Giessenzoom worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:

    • a.

      de schutting of het hek staat in de Giessenzoom; en

    • b.

      de schutting of het hek staat:

      • i.

        niet in het waterstaatswerk van een waterkering; en

      • ii.

        minimaal 0,50 meter uit de insteek van een water.

Artikel 6.8.7 Voorschriften bij een melding schutting of hek

Uit artikel 6.8.6 blijkt dat met een melding een schutting of hek mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de constructie verkeert altijd in goede staat van onderhoud; en

  • b.

    ligt er een onderhoudsroute op of langs de waterkering? Dan is deze toegankelijk voor inspectie en onderhoud; en

  • c.

    geeft een poort toegang tot de onderhoudsroute? Dan is deze minimaal 4,00 meter breed; en

  • d.

    toezichthouders kunnen een poort altijd openen; en

  • e.

    staat het hek of de schutting in de beschermingszone van een primair water met een boezemfunctie? Dan is het hek maximaal 1,00 meter hoog.

Artikel 6.8.8 Vergunningplicht schutting of hek

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.8.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.8.3, artikel 6.8.4, artikel 6.8.5 en artikel 6.8.6 of de voorschriften in artikel 6.8.7? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een schutting of hek te plaatsen, aan te passen, te vervangen of te hebben.

 

Afdeling 6.9 Veekerende afrastering en het houden van dieren

Artikel 6.9.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem;

    • b.

      het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • c.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 4.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 6.9.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op de volgende activiteiten:

    • a.

      Het hebben en houden van dieren; en

    • b.

      het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een veekerende afrastering.

Artikel 6.9.3 Gebruik van gronden voor het houden van dieren

  • 1.

    Gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die liggen op of vlakbij waterstaatwerken of wegen in beheer bij het waterschap hebben een voldoende veekerende afrastering. Bij het plaatsen, aanpassen, vervangen en hebben van een veekerende afrastering gelden de voorwaarden in artikel 6.9.4, artikel 6.9.7, artikel 6.9.8 of artikel 6.9.9 en de voorschriften in artikel 6.9.5, artikel 6.9.8 of artikel 6.9.10.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op gronden gelegen in Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden.

Artikel 6.9.4 Vrijstelling veekerende afrastering bij een oppervlaktewaterlichaam

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een veekerende afrastering worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    in de beschermingszone van primair water staat de veekerende afrastering minimaal 0,50 meter en maximaal 1,00 meter vanaf de insteek van het water; of

  • b.

    de veekerende afrastering staat in de beschermingszone van secundair water; of

  • c.

    de veekerende afrastering staat in de beschermingszone van tertiair water.

Artikel 6.9.5 Voorschriften bij de vrijstelling veekerende afrastering

Uit artikel 6.9.4 blijkt dat een veekerende afrastering mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de veekerende afrastering staat evenwijdig aan het water; en

  • b.

    de draden van de veekerende afrastering kunnen gemakkelijk met de hand verwijderd worden; en

  • c.

    de draden van de veekerende afrastering zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen; en

  • d.

    de veekerende afrastering is niet hoger dan 1,00 meter boven maaiveld; en

  • e.

    de veekerende afrastering is zo gemaakt dat deze eenvoudig te verwijderen is.

Artikel 6.9.6 Vrijstelling veekerende afrastering op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een veekerende afrastering worden geplaatst, veranderd, vervangen of aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de veekerende afrastering staat op de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft deze toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.9.7 Meldingsplicht veekerende afrastering bij een waterkering

Het is verboden zonder melding een veekerende afrastering te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Een veekerende afrastering mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de veekerende afrastering wordt geplaatst:

    • i.

      op de binnendijkse zijde van de kruin; of

    • ii.

      op de binnendijkse zijde van de waterkering; of

    • iii.

      in de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    de veekerende afrastering wordt geplaatst in de periode van 1 april tot 15 oktober;

  • c.

    de veekerende afrasting is maximaal 1,20 meter hoog; en

  • d.

    de palen worden maximaal 0,60 meter onder maaiveld geplaatst; en

  • e.

    de veekerende afrastering bestaat uit palen met daartussen:

    • i.

      draad; of

    • ii.

      gaas met een minimale maaswijdte van 10 x 10 centimeter.

Artikel 6.9.8 Voorschriften bij een melding veekerende afrastering bij een waterkering

Uit artikel 6.9.7 blijkt dat met een melding een veekerende afrastering mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de constructie verkeert altijd in goede staat van onderhoud; en

  • b.

    ligt er een onderhoudsroute op of langs de waterkering? Dan is deze toegankelijk voor inspectie en onderhoud; en

  • c.

    geeft een poort toegang tot de onderhoudsroute? Dan is deze minimaal 4,00 meter breed; en

  • d.

    toezichthouders kunnen een poort altijd openen; en

  • e.

    de draden van de veekerende afrastering kunnen gemakkelijk met de hand worden verwijderd; en

  • f.

    de draden van de veekerende afrastering zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen; en

  • g.

    de palen van een veekerende afrastering worden in de grond geslagen of gedrukt.

Artikel 6.9.9 Meldingsplicht veekerende afrastering langs een weg

Het is verboden zonder melding een veekerende afrastering te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben langs een weg in beheer bij het waterschap. Een veekerende afrastering mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de afrastering staat langs een weg in beheer bij het waterschap; en

  • b.

    de afrastering staat verder van de rijbaan dan de beplantingsvrije zone. Deze zone staat aangegeven op voorbeeldtekening 9 in bijlage 3.

Artikel 6.9.10 Voorschriften bij een melding veekerende afrastering langs een weg

Uit artikel 6.9.9 blijkt dat met een melding een veekerende afrastering mag worden geplaatst, aangepast, vervangen en aanwezig mag zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    de afrastering staat zover mogelijk van de rijbaan van de weg; en

  • b.

    de afrastering is niet voorzien van prikkeldraad en de afrastering heeft geen andere scherpe of uitstekende delen; en

  • c.

    de afrastering is niet hoger dan 1,00 meter; en

  • d.

    de afrastering wordt verwijderd als dit nodig is voor het onderhoud van de weg; en

  • e.

    schade aan de afrastering kan niet worden verhaald op het waterschap.

Artikel 6.9.11 Vergunningplicht veekerende afrastering

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.9.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.9.4, artikel 6.9.6, artikel 6.9.7 of artikel 6.9.9 of de voorschriften in artikel 6.9.5, artikel 6.9.8 of artikel 6.9.10? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een veekerende afrastering te plaatsen, aan te passen, te vervangen en te hebben.

 

Afdeling 6.10 Het plaatsen van (bouw)materiaal

Artikel 6.10.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 6.10.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      een fietspad in beheer bij het waterschap; en

    • d.

      een voetpad in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het plaatsen en tijdelijk hebben van (bouw)materialen.

Artikel 6.10.3 Meldingsplicht voor het plaatsen van (bouw)materiaal

Het is verboden zonder melding (bouw)materiaal te plaatsen en tijdelijk te hebben langs een weg in beheer bij het waterschap. Het (bouw)materiaal mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst en tijdelijk aanwezig zijn. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het (bouw)materiaal wordt geplaatst:

    • i.

      langs een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • ii.

      verder van de rijbaan dan de beplantingsvrije zone. Deze zone staat aangegeven op voorbeeldtekening 9 in bijlage 3; en

  • b.

    het (bouw)materiaal wordt niet geplaatst langs een (brom)fiets- of voetpad; en

  • c.

    er is geen andere ruimte dan de berm beschikbaar voor tijdelijke opslag.

Artikel 6.10.4 Voorschriften bij een melding voor het plaatsen van (bouw)materiaal

Uit artikel 6.10.3 blijkt dat met een melding (bouw)materiaal mag worden geplaatst en tijdelijk aanwezig mag zijn langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het (bouw)materiaal staat zichtbaar en herkenbaar in de berm. Op zo’n manier dat er geen gevaar of hinder ontstaat voor de weggebruikers; en

  • b.

    het (bouw)materiaal staat zo ver mogelijk van de rijbaan van de weg; en

  • c.

    de tijdelijke opslag wordt niet langer gebruikt dan strikt noodzakelijk; en

  • d.

    aan beide zijden van het (bouw)materiaal staat een geleidebaken; en

  • e.

    het (bouw)materiaal heeft geen scherpe of uitstekende delen; en

  • f.

    er wordt geen schade veroorzaakt aan beplanting of andere bestaande boven- en ondergrondse objecten; en

  • g.

    is er schade aan de berm ontstaan? Dan wordt deze schade hersteld; en

  • h.

    schade aan het (bouw)materiaal kan niet worden verhaald op het bestuur van het waterschap.

Artikel 6.10.5 Specifieke indieningsvereisten melding

Bij het indienen van een melding wordt aangegeven hoe en hoelang het (bouw)materiaal wordt opgeslagen. Daarnaast worden de algemene gegevens bedoeld in afdeling 1.5 verstrekt.

Artikel 6.10.6 Vergunningplicht voor het plaatsen van (bouw)materiaal

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.10.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.10.3 of de voorschriften in artikel 6.10.4? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning (bouw)materiaal te plaatsen en tijdelijk te hebben langs een weg in beheer bij het waterschap.

 

Afdeling 6.11 Een gebouw bouwen of verbouwen

Artikel 6.11.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied.

Artikel 6.11.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 3.

    Verder is deze afdeling van toepassing op:

    • a.

      het werkingsgebied Giessenzoom; en

    • b.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      het waterstaatswerk bergingsgebied; en

    • e.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • g.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 5.

    Deze afdeling is van toepassing op de volgende activiteiten:

    • a.

      het bouwen van een gebouw; en

    • b.

      het verbouwen van een gebouw; en

    • c.

      het bouwen van een botenhuis; en

    • d.

      het bouwen van een recreatiewoning of bijgebouw.

Artikel 6.11.3 Vrijstelling verbouwen en bouwen op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning worden gebouwd of verbouwd op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de bouwactiviteit vindt plaats op de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft deze toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.11.4 Vrijstelling verbouwen

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering een gebouw aan de binnenkant worden verbouwd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    er verandert niets aan de kelder, de fundering of de hoogte van het vloerpeil van de vloer boven kelder of kruipruimte; en

  • b.

    er worden geen werkzaamheden in de grond uitgevoerd. De kruipruimte opvullen mag wel; en

  • c.

    het volume van de woning wordt niet groter. Een dakkapel plaatsen mag wel.

Artikel 6.11.5 Meldingsplicht gebouwen in de Giessenzoom

In de Giessenzoom is het verboden zonder melding een botenhuis, recreatiewoning of bijgebouw te bouwen, te verbouwen en te hebben. Een botenhuis, recreatiewoning of bijgebouw mag onder voorwaarden met een melding worden gebouwd, verbouwd en aanwezig zijn in de Giessenzoom. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de recreatiewoning of het bijgebouw ligt:

    • i.

      minstens 1,00 meter uit de insteek van de Giessen of een ander water; en

    • ii.

      niet in de waterkering; en

  • b.

    neemt de bergingscapaciteit af door de bouw van de recreatiewoning of bijgebouw? Dan wordt deze afname gecompenseerd door het graven of vergroten van een insteekhaven op hetzelfde perceel. Het gaat om de afname in m³ tussen 0,25 meter beneden NAP en 0,00 meter NAP; of

  • c.

    gaat het om een botenhuis? Dan ligt deze boven een insteekhaven in de beschermingszone van de Giessen.

Artikel 6.11.6 Vergunningplicht verbouwing en bouw

  • 1.

    Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.11.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.11.3, artikel 6.11.4 of artikel 6.11.5? Dan is het verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw te bouwen, te verbouwen of te hebben.

  • 2.

    Het bestuur heeft in beleidsregels toetsingscriteria opgenomen voor het bouwen in het profiel van vrije ruimte en voor het bouwen binnen de bouwgrens.

 

Afdeling 6.12 Aanbrengen verharding

Artikel 6.12.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen: het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Artikel 6.12.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering; en

    • g.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen, vervangen en hebben van gesloten verharding.

Artikel 6.12.3 Vrijstelling gesloten verharding op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning gesloten verharding worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de gesloten verharding ligt op de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft deze toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    de verharding wordt zo aangelegd dat:

    • i.

      hemelwater niet richting waterkering afstroomt; en

    • ii.

      het water van de waterkering vrij kan afstromen; en

    • iii.

      de aangevulde grond wordt ingezaaid met een graszaadmengsel dat is bedoeld voor een waterkering.

  • d.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.12.4 Meldingsplicht voor gesloten verharding

Het is verboden zonder melding gesloten verharding aan te brengen, te vervangen en te hebben in de beschermingszone van een waterkering. Gesloten verharding mag onder voorwaarden met een melding worden aangebracht, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de verharding wordt aangebracht in de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    de verharding wordt aangebracht in de periode van 1 april tot 15 oktober; en

  • c.

    de verharding wordt aangebracht:

    • i.

      niet op een waterkering; en

    • ii.

      niet in een oppervlaktewaterlichaam; en

    • iii.

      niet in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam; en

  • d.

    het oppervlak dat wordt verhard, is niet groter dan 500 m².

Artikel 6.12.5 Voorschriften bij een melding van gesloten verharding

  • 1.

    Uit artikel 6.12.3 blijkt dat met een melding gesloten verharding mag worden aangebracht, vervangen en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

    • a.

      voor de aanleg van de verharding en de funderingslaag van de verharding wordt niet dieper dan 0,30 meter onder maaiveld gegraven; en

    • b.

      de verharding wordt zo aangelegd dat:

      • i.

        hemelwater niet richting waterkering afstroomt; en

      • ii.

        het water van de waterkering vrij kan afstromen; en

    • c.

      de aangevulde grond wordt ingezaaid met een graszaadmengsel dat bedoeld is voor een waterkering; en

    • d.

      getroffen maatregelen garanderen een erosiebestendige waterkering.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, vervangen en hebben van gesloten verharding in de beschermingszone van een waterkering is ook voldaan aan de regels over het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam in afdeling 3.22

Artikel 6.12.6 Vergunningplicht voor gesloten verharding

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.12.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.12.3 of artikel 6.12.4 of de voorschriften in artikel 6.12.5? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning gesloten verharding aan te brengen, te vervangen en te hebben.

 

Afdeling 6.13 Het plaatsen van een ander object

Artikel 6.13.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten;

    • e.

      het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

  • 4.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

  • 5.

    Vaarwegen:

    • a.

      het in stand houden en het waarborgen van de bruikbaarheid van vaarwegen en bijbehorende werken;

    • b.

      het waarborgen van de veiligheid van de vaarweg;

    • c.

      het in stand houden van doelmatige doorstroming van het scheepvaartverkeer op vaarwegen.

Artikel 6.13.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op:

    • a.

      een gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap;

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op de volgende activiteiten:

    • a.

      het plaatsen en hebben van een verkeersbord of vergelijkbaar bord; en

    • b.

      het plaatsen en hebben van een losstaand object; en

    • c.

      het plaatsen en hebben van een handmatig te verwijderen object; en

    • d.

      het plaatsen en hebben van een bord of een verkeersspiegel; en

    • e.

      het plaatsen en hebben van een objectbeschermend obstakel; en

    • f.

      het plaatsen en hebben van een klein object; en

    • g.

      het plaatsen en hebben van objecten die niet eerder zijn genoemd in dit hoofdstuk.

Artikel 6.13.3 Vrijstelling objecten op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een object worden geplaatst of aanwezig zijn op de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het object wordt geplaatst op de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft deze toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.13.4 Vrijstelling verkeersbord of vergelijkbaar bord op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een verkeersbord of een vergelijkbaar bord worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het bord wordt geplaatst:

    • i.

      niet op of langs een weg in beheer bij het waterschap; en

    • ii.

      niet in een water of de beschermingszone van een water; en

  • b.

    de palen worden in de grond geslagen of gedrukt. Dit gebeurt tot maximaal 0,90 meter diep.

Artikel 6.13.5 Vrijstelling losstaand object

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een losstaand object worden geplaatst, vervangen of aanwezig zijn op de kruin van de waterkering of in de beschermingszone van de waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het object staat:

    • i.

      niet in een water of in de beschermingszone van een water; en

    • ii.

      niet op een doorgaande onderhoudsroute; en

  • b.

    het object staat zonder fundering op bestaand maaiveld;

  • c.

    het object is zonder hulpmiddel te verwijderen.

Artikel 6.13.6 Meldingsplicht klein object in het winterbed van een boezem

Het is verboden zonder melding een klein object te plaatsen, te vervangen en te hebben in het winterbed van een boezem. Een klein object mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst en aanwezig zijn in het winterbed van een boezem. De voorwaarden zijn dat het kleine object:

  • a.

    staat in de beschermingszone van een primair water met een boezemfunctie; en

  • b.

    staat buiten de beschermingszone van een waterkering; en

  • c.

    steekt niet uit over het water (overkraagt niet).

Artikel 6.13.7 Meldingsplicht handmatig te verwijderen object

Het is verboden zonder melding een handmatig te verwijderen object te plaatsen, te vervangen of te hebben in de beschermingszone van een waterkering. Een handmatig te verwijderen object mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn in de beschermingszone van een waterkering. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het is een object dat handmatig uit elkaar te halen is; en

  • b.

    het is een object waarvan de realisatiekosten maximaal € 5.000,00 zijn; en

  • c.

    het object wordt niet geplaatst met een gestorte of geslagen fundering; en

  • d.

    het is een object met een oppervlak van maximaal 18 m²; en

  • e.

    het object bevat geen gemetselde wanden

  • f.

    het object staat:

    • i.

      niet in een water of de beschermingszone van een water; en

    • ii.

      niet op een doorgaande onderhoudsroute; en

  • g.

    bij het plaatsen van het object vinden geen grondroeringen plaats dieper dan 0,30 meter onder maaiveld.

Artikel 6.13.8 Voorschriften bij een melding van een handmatig te verwijderen object

Uit artikel 6.13.7 blijkt dat met een melding een handmatig te verwijderen object mag worden geplaatst, vervangen en aanwezig mag zijn in de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    alleen de fundering mag worden ingegraven. De rest van het object wordt niet ingegraven; en

  • b.

    het niveau van het maaiveld verandert niet. Natuurlijke maaivelddaling hoeft niet te worden tegengegaan; en

  • c.

    is de bovenlaag verwijderd? Dan wordt een stellaag aangebracht met minimaal hetzelfde gewicht als het gewicht van de verwijderde bovenlaag; en

  • d.

    de erosiebestendigheid van de waterkering blijft gegarandeerd.

Artikel 6.13.9 Meldingsplicht voor objecten in de Buiten-Giessen en Binnen-Giessen

Het is verboden zonder melding een object te plaatsen, te vervangen en te hebben in de Buiten-Giessen of de Binnen-Giessen. Een object mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn in de Buiten-Giessen of de Binnen-Giessen. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het object bevindt zich in de strook tertiair water dat ligt langs een primair water in de Buiten-Giessen of de Binnen-Giessen; en

  • b.

    het bouwwerk of object is bedoeld voor recreatief gebruik; en

  • c.

    de onderkant van het object ligt op minimaal 0,20 meter boven het hoogst vastgestelde peil.

Artikel 6.13.10 Meldingsplicht voor het plaatsen van een bord of een verkeersspiegel op of langs een weg in beheer bij het waterschap

Het is verboden zonder melding een bord of een verkeerspiegel op of langs een weg in beheer bij het waterschap te plaatsen, te vervangen en te hebben. Een bord of verkeersspiegel mag onder voorwaarden met een melding worden geplaatst, vervangen en aanwezig zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het gaat om:

    • i.

      een tijdelijk bord voor het aankondigen van een evenement en de verkeersmaatregelen die daar bij horen; of

    • ii.

      een toeristisch of ander bewegwijzeringsbord; of

    • iii.

      een mottobord; of

    • iv.

      een verkeersspiegel; en

  • b.

    het bord of de verkeersspiegel wordt langs een weg in beheer bij het waterschap geplaatst; en

  • c.

    het bord of de verkeersspiegel wordt niet geplaatst in een water of de beschermingszone van een water; en

  • d.

    wordt het bord of de verkeerspiegel geplaatst op een waterkering? En worden er palen in de grond geslagen of gedrukt? Dan gebeurt dit tot maximaal 0,90 meter diep; en

  • e.

    het bord of de verkeersspiegel staat in zijn geheel verder van de rijbaan dan de bermzone. Deze zone staat aangegeven op voorbeeldtekening 9 in bijlage 3.

Artikel 6.13.11 Voorschriften bij een melding bord of verkeersspiegel langs een weg in beheer bij het waterschap

Uit artikel 6.13.10 blijkt dat met een melding een bord of verkeersspiegel mag worden geplaatst, vervangen en aanwezig mag zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het plaatsen van een bord of verkeersspiegel veroorzaken geen hinder voor de weggebruiker; en

  • b.

    het bord of de verkeersspiegel verkeren in goede staat en veroorzaakt geen hinder voor de weggebruiker; en

  • c.

    het bord voor een evenement is niet groter dan 1,00 meter bij 1,00 meter; en

  • d.

    wordt er gegraven om een bord of een verkeersspiegel te plaatsen? Dan wordt er vooraf een KLIC-melding gedaan; en

  • e.

    borden met een tijdelijk doel (zoals bij evenementen en campagnes) worden uiterlijk een dag na afloop van dit doel verwijderd; en

  • f.

    het bord of de verkeersspiegel wordt niet bevestigd aan wegmeubilair; en

  • g.

    de berm wordt in een zone van één meter rondom het bord of de verkeersspiegel onderhouden; en

  • h.

    schade aan het bord of de verkeerspiegel kan niet worden verhaald op het bestuur van het waterschap; en

  • i.

    de plaatser/gebruiker/eigenaar van de verkeersspiegel is zelf verantwoordelijk voor de juiste afstelling. Schade als gevolg van de plaats, afstelling of gebruik van de verkeersspiegel kan niet worden verhaald op het bestuur van het waterschap.

Artikel 6.13.12 Meldingsplicht objectbeschermend obstakel langs een weg in beheer bij het waterschap

Het is verboden zonder melding een objectbeschermend obstakel op of langs een weg in beheer bij het waterschap te plaatsen, te vervangen of te hebben. Een objectbeschermend obstakel mag onder voorwaarden na een melding worden geplaatst, te vervangen of aanwezig zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het obstakel wordt geplaatst langs een erftoegangsweg. Op de weg mag niet harder worden gereden dan 60 km per uur; en

  • b.

    het obstakel staat in zijn geheel verder van de rijbaan dan de bermzone. Deze zone staat aangegeven op voorbeeldtekening 9 in bijlage 3; en

  • c.

    op het gedeelte van de weg waar het te beschermen object staat, is sprake van lintbebouwing.

Artikel 6.13.13 Voorschriften bij een melding objectbeschermend obstakel langs een weg in beheer bij het waterschap

Uit artikel 6.13.12 blijkt dat met een melding een objectbeschermend obstakel mag worden geplaatst, vervangen en aanwezig mag zijn op of langs een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het object staat zover mogelijk van de rijbaan van de weg; en

  • b.

    het object heeft geen scherpe of uitstekende delen; en

  • c.

    het obstakel is wit, heeft reflectoren en is in goede staat; en

  • d.

    het obstakel wordt verwijderd indien dit nodig is voor het onderhoud van de weg; en

  • e.

    schade aan het obstakel kan niet worden verhaald op het bestuur van het waterschap.

Artikel 6.13.14 Vergunningplicht voor het plaatsen van een object

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.13.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.13.3, artikel 6.13.4, artikel 6.13.5, artikel 6.13.6, artikel 6.13.7, artikel 6.13.9, artikel 6.13.10 of in artikel 6.13.12 of de voorschriften in artikel 6.13.8, artikel 6.13.11 of artikel 6.13.13? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een object te plaatsen of te hebben.

Artikel 6.13.15 Vangnetvergunningplicht voor het plaatsen van een ander object

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een ander object te plaatsen of te hebben dan een object dat in dit hoofdstuk is genoemd.

 

Afdeling 6.14 Verwijderen object

Artikel 6.14.1 Doelen

De regels in deze afdeling zijn gericht op:

  • 1.

    Algemeen:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    Waterkeringen:

    • a.

      het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

    • b.

      het waarborgen dat de staat van de waterkering doelmatig kan worden gecontroleerd;

    • c.

      het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

  • 3.

    Oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

    • b.

      het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

    • c.

      het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsstrook van obstakels voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

    • d.

      het uitvoeren van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten;

    • e.

      het beschermen van de staat en werking van een vaarweg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die vaarweg.

  • 4.

    Wegen:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid en veiligheid van de weg en van de omgeving;

    • b.

      het waarborgen van de goede staat van de weg;

    • c.

      het in stand houden van de doelmatige doorstroming van het verkeer.

Artikel 6.14.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primaire waterkering; en

    • b.

      het waterstaatswerk regionale waterkering; en

    • c.

      het waterstaatswerk overige waterkering; en

    • d.

      de beschermingszone primaire waterkering; en

    • e.

      de beschermingszone regionale waterkering; en

    • f.

      de beschermingszone overige waterkering.

  • 2.

    Verder is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      het waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      het waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      het waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam; en

    • d.

      de beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam; en

    • e.

      de beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam; en

    • f.

      de beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover aanwezig.

  • 3.

    Ten slotte is de afdeling van toepassing op de werkingsgebieden:

    • a.

      erftoegangsweg in beheer bij het waterschap; en

    • b.

      gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap; en

    • c.

      de Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem.

  • 4.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een object.

Artikel 6.14.3 Vrijstelling verwijderen object op de Slaperdijk en de Meidijk

Is voldaan aan onderstaande voorwaarden? Dan mag zonder melding of omgevingsvergunning een object worden verwijderd van de Slaperdijk en de Meidijk. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de activiteit vindt plaats op de Slaperdijk te Kesteren of de Meidijk te Zuilichem; en

  • b.

    is er een onderhoudspad aanwezig? Dan blijft deze toegankelijk voor onderhoud en inspectie; en

  • c.

    het graven of roeren van de grond vindt plaats tot een diepte van maximaal 0,50 meter.

Artikel 6.14.4 Meldingsplicht verwijderen object uit oppervlaktewaterlichaam

Het is verboden zonder melding een object te verwijderen uit een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Een object mag onder voorwaarden met een melding worden verwijderd uit een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het object ligt in het water of de beschermingszone van een water; en

  • b.

    het object ligt niet in een vaarweg waarvoor het bestuur van het waterschap door de provincie is aangewezen als vaarwegbeheerder; en

  • c.

    het object maakt geen deel uit van een bestaande onderhoudsroute langs een water; en

  • d.

    het object heeft geen peilscheidende, waterkerende of peilregulerende functie.

Artikel 6.14.5 Voorschriften bij een melding verwijderen van een object uit een oppervlaktewaterlichaam

Uit artikel 6.14.4 blijkt dat een object mag worden verwijderd uit een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het object wordt volledig uit het water of de beschermingszone van een water verwijderd, inclusief bijbehorende werken; en

  • b.

    de doorstroming van water wordt tijdens het verwijderen van het object niet belemmerd; en

  • c.

    het water wordt pas afgedamd na overleg met de toezichthouder van het waterschap; en

  • d.

    is het object verwijderd? Dan worden de bodem en oevers van het water afgewerkt zoals het naastgelegen profiel; en

  • e.

    eventueel vrijkomende kabels en leidingen worden verlegd volgens de regels en voorschriften zoals beschreven in afdeling 6.7; en

  • f.

    taluds worden tegen uitspoeling en inzakking beschermd; en

  • g.

    worden bestaande kabels en/of leidingen niet meer gebruikt? Dan worden deze kabels en/of leidingen volledig verwijderd.

Artikel 6.14.6 Meldingsplicht voor het verwijderen van een object uit een waterkering

Het is verboden zonder melding een object te verwijderen uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Een object mag onder voorwaarden met een melding uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering worden verwijderd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het object ligt in de waterkering of de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    het object wordt verwijderd in de periode van 1 april tot 15 oktober; en

  • c.

    het object maakt geen deel uit van een bestaande onderhoudsroute langs de waterkering; en

  • d.

    het object heeft geen (gedeeltelijke) grond- of waterkerende functie; en

  • e.

    het object heeft een oppervlak van maximaal 10m2 op de waterkering; en

  • f.

    het object zit niet dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld in de waterkering. Dit is gemeten zonder funderingspalen; en

  • g.

    het object zit niet dieper dan 0,90 meter onder het maaiveld in de beschermingszone van een waterkering. Dit is gemeten zonder funderingspalen; en

  • h.

    wordt een kabel of leiding verwijderd? Dan ligt de kabel of leiding niet dieper dan 1,20 meter onder het maaiveld; of

  • i.

    het object is een kabel of leiding die een waterkering haaks kruist.

Artikel 6.14.7 Voorschriften bij een melding voor het verwijderen van een object uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering

Uit artikel 6.14.6 blijkt dat met een melding een object mag worden verwijderd uit een waterkering of de beschermingszone van een waterkering. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het object wordt verwijderd in open ontgraving; en

  • b.

    de activiteiten worden zonder onderbreking uitgevoerd; en

  • c.

    de uitvoeringsduur is zo kort mogelijk; en

  • d.

    duren de werkzaamheden langer dan een dag? Dan wordt elke dag het gat in de waterkering dichtgemaakt. Dit gebeurt met de grond die uit het gat is gekomen. De grond in het gat heeft een proctordichtheid van 98%; en

  • e.

    zijn de werkzaamheden afgerond? Dan wordt het gat in de waterkering dichtgemaakt. Dit gebeurt met de grond die uit het gat is gekomen. De grond in het gat heeft een proctordichtheid van 98%; en

  • f.

    de afwatering van de waterkering en het omliggende terrein wordt bij het verwijderen van het object niet belemmerd; en

  • g.

    het object wordt volledig uit de waterkering en/of de beschermingszone van de waterkering verwijderd, inclusief bijbehorende werken; en

  • h.

    funderingspalen worden tot 1,00 meter onder maaiveld verwijderd. Zitten de palen dieper dan 1,00 meter onder maaiveld? Dan blijven de delen van de palen die dieper zitten, ongemoeid; en

  • i.

    zijn de werkzaamheden afgerond? Dan wordt de waterkering of de beschermingszone van de waterkering direct hersteld. Het kleidek is minimaal 1,00 meter. Daarop ligt een laag teelaarde. De volgende klei wordt gebruikt:

    • i.

      voor de buitenkant van de waterkering (tussen buitenteen en buitenkant van de wegverharding op de kruin van de waterkering): een deklaag van zware klei met erosiebestendigheid categorie 1, met een lutumpercentage tussen 25%-37%; en

    • ii.

      op alle andere plekken van de waterkering en de beschermingszones van de waterkering (binnenkant van de waterkering en de binnen- en buitendijkse beschermingszones): een deklaag van lichtere klei met erosiebestendigheid categorie 2-3, met een lutumpercentage tussen 15%-25%; en

  • j.

    er wordt niet meer grond vergraven dan nodig is; en

  • k.

    worden er bomen of struiken gerooid? Dan worden de boomstronken en wortels uit de bodem verwijderd tot maximaal 1,00 meter onder maaiveld; en

  • l.

    gerooide bomen, takken, wortels en andere resten worden afgevoerd; en

  • m.

    het talud wordt afgewerkt zoals de aangrenzende taluds; en

  • n.

    de aangevulde grond wordt direct ingezaaid met een graszaadmengsel dat bestemd is voor een waterkering.

Artikel 6.14.8 Meldingsplicht voor het verwijderen van een object uit een weg in beheer bij het waterschap

Het is verboden zonder melding een object te verwijderen uit een weg in beheer bij het waterschap. Een object mag onder voorwaarden met een melding uit een weg in beheer bij het waterschap worden verwijderd. De voorwaarden zijn:

  • a.

    het object bevindt zich:

    • i.

      in een weg in beheer bij het waterschap; en

    • ii.

      in of onder de berm; en

    • iii.

      niet dieper dan de afstand tussen de kant van de verharding en de locatie van het object. Dit wordt gemeten op het niveau van het maaiveld (zie voorbeeldtekening 9 in bijlage 3); of

  • b.

    het object dat wordt verwijderd is een kabel of leiding die een weg op een waterkering haaks kruist.

Artikel 6.14.9 Voorschriften bij een melding voor het verwijderen van een object in een weg in beheer bij het waterschap

Uit artikel 6.14.8 blijkt dat met een melding een object mag worden verwijderd uit een weg in beheer bij het waterschap. Hierbij is voldaan aan de volgende voorschriften:

  • a.

    het object wordt volledig uit de weg of de wegberm verwijderd, inclusief bijbehorende werken; en

  • b.

    ontstane gaten worden dichtgemaakt en de wegberm wordt hersteld; en

  • c.

    het verkeer heeft zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden; en

  • d.

    bij wegafzettingen en/of omleidingsroute wordt voldaan aan de CROW-publicatie 96b (zie voorbeeldtekening 16 ). Het plan wordt ter goedkeuring aan het waterschap voorgelegd; en

  • e.

    de werkzaamheden worden duidelijk aangegeven, bijvoorbeeld door waarschuwingsborden; en

  • f.

    een sleuf in het asfalt is altijd op klinkermaat; en

  • g.

    elk opgebroken gedeelte wordt iedere dag voor zonsondergang dichtgemaakt en verhard; en

  • h.

    een sleuf wordt zo hersteld dat de veiligheid van de weg blijvend is gegarandeerd. voorbeeldtekening 14 in bijlage 3 beschrijft verschillende situaties met herstelmethodes; en

  • i.

    als tijdelijk wegdek wordt klinkerbestrating aangebracht; en

  • j.

    betreft het werkzaamheden aan een asfaltweg? Dan wordt de tijdelijke klinkerbestrating binnen 12 maanden na afronding van de werkzaamheden vervangen door een asfaltlaag. Dit gebeurt in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De asfaltlaag loopt vloeiend over in het bestaande wegdek zodat er geen plassen kunnen ontstaan; of

  • k.

    betreft het werkzaamheden aan een klinkerweg? Dan worden de klinkers binnen 12 maanden na afronding van de werkzaamheden op de juiste hoogte aangebracht, zodat er geen plassen kunnen ontstaan.

Artikel 6.14.10 Vergunningplicht verwijderen object

Vindt de activiteit plaats in het werkingsgebied zoals genoemd in artikel 6.14.2? En is niet voldaan aan de voorwaarden in artikel 6.14.3, artikel 6.14.4, artikel 6.14.6 of artikel 6.14.8 of de voorschriften in artikel 6.14.5, artikel 6.14.7 of artikel 6.14.9? Dan is het verboden zonder omgevingsvergunning een object te verwijderen.

Artikel 6.14.11 Nadere specifieke zorgplicht verwijderen object

Bij het verwijderen van een object geldt het volgende:

  • a.

    er wordt voldaan aan de specifieke zorgplichtbepalingen in afdeling 1.4; en

  • b.

    ontgravingen in of bij een waterkering worden tot een minimum beperkt; en

  • c.

    het water, de waterkering of de weg worden in goede staat hersteld.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1.1 Intrekking keur

De Keur Waterschap Rivierenland 2014 en de Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 worden ingetrokken op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 7.1.2 Inwerkingtreding

Deze waterschapsverordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 7.1.3 Citeertitel

Deze waterschapsverordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland.

Aldus vastgesteld in een openbare vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland op 1 juli 2022.

het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland,

de secretaris-directeur,

ir. Z.C. Vonk

de waarnemend dijkgraaf,

M.H.M. Gremmen

BIJLAGE 1. ALFABETISCHE LIJST VAN BEGRIPPEN

Gebruikte begrippen

 

aangewezen oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage 2;

 

aangewezen vaarweg: een vaarweg die door Gedeputeerde Staten van een provincie in een provinciale verordening is aangewezen als een vaarweg;

 

bedrijfsperceel: terrein dat hoort bij een bedrijfsgebouw en daarmee een ononderbroken ruimtelijk geheel vormt. Dit omvat gebouwen met bedrijfsactiviteiten, bijhorende loodsen, opslagruimten en parkeerruimten;

 

beperkingengebied: bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de (toekomstige) aanwezigheid van een waterstaatswerk of beschermingszone regels gelden voor activiteiten. Het gaat om activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat (toekomstige) waterstaatswerk of beschermingszone;

 

bergingsgebied: gebied waaraan op grond van de Omgevingswet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegedeeld. Het gaat niet om een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat bedoeld is voor de verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen. Het gebied is ook als bergingsgebied op de legger opgenomen;

 

beplanting: bomen, struiken, heggen, hagen en lage begroeiing. Gras valt niet onder beplanting;

 

beschermingszone: een zone die aan een waterstaatswerk grenst. In deze zone kunnen voorschriften en beperkingen gelden om het waterstaatswerk te beschermen;

 

beschoeiing: materiaal dat is aangebracht op de grens van water en land of langs de waterkant. Het materiaal is bedoeld om de oever tegen afkalving te beschermen. Daarmee wordt voorkomen dat door afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer wordt belemmerd;

 

bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Rivierenland;

 

bewegwijzeringsbord: een bord dat voldoet aan de Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322 van het CROW;

 

bodemenergiesysteem: een installatie die gebruik maakt van de bodem voor de levering van warmte of koude voor de verwarming of koeling van een gebouw;

 

boezem: het stelsel van wateren en meren die met elkaar in open verbinding staan. Hierop wordt het water van lager gelegen polders uitgeslagen. Een boezem is bedoeld voor tijdelijke berging en lozing op het buitenwater;

 

bouwgrens: een grens die op de legger is aangegeven als bouwgrens. Een bouwgrens bakent een gebied af waarbinnen een bouwverbod geldt. Dit is ter bescherming van een waterstaatswerk;

 

bouwput- of sleufbemaling: het onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

 

brandblusvoorziening: een voorziening die permanent aanwezig is maar alleen in noodsituaties wordt gebruikt. Als een brandblusvoorziening ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de voorziening niet als een brandblusvoorziening aangemerkt;

 

brug: een vaste of beweegbare verbinding van de ene kant van het water naar de andere kant van het water;

 

bruggenhoofd: de versterkte plaats waar een brug met de oever is verbonden;

 

buitenbeschermingszone: een zone binnen het gebied dat onder werking van de waterschapsverordening of Wet beheer rijkswaterstaatswerken valt en die als buitenbeschermingszone in de legger is opgenomen;

 

dam met duiker: dam in een primair, secundair of tertiair water met een buis of koker; door de buis of koker kan water door de dam stromen;

 

damwand: grondkerende constructie die op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen;

 

erftoegangsweg: een weg die bedoeld is voor het veilig toegankelijk maken van percelen met langzaam en gemotoriseerd verkeer. Men mag hier buiten de bebouwde kom maximaal 60 km per uur rijden;

 

evenement: een georganiseerde gebeurtenis;

 

frontmuur: eenvoudige constructie (bijvoorbeeld een stenen muurtje) aan beide zijden van de dam met duiker. De dam kan zo over de volle breedte worden gebruikt;

 

gebiedsontsluitingsweg: een weg met gelijkvloerse kruisingen die is bedoeld om landelijk en stedelijk gebied te ontsluiten. Men mag hier buiten de bebouwde kom maximaal 80 km per uur rijden;

 

gehanteerd peil: hoogte van het vastgestelde peil in het peilgebied, inclusief de marges die in het peilbesluit beschreven staan. Deze marges zijn nodig om het waterpeil in tijden van droogte te kunnen verhogen. Ook is er soms sprake van een heel lang peilgebied. Achterin dit peilgebied kan het peil hoger zijn dan voorin het peilgebied, bijvoorbeeld bij een stuw of gemaal;

 

geleidebaken: langwerpig bord met schuine rood-witte strepen. Dit bord is bedoeld om het verkeer te waarschuwen;

 

gesloten verharding: asfaltverharding, straatklinkers, (grasbeton)tegels en sierbestrating; halfverharding zoals grind valt niet onder gesloten verharding;

 

grondkerende hoogte: de hoogte tussen het vastgestelde peil en het maaiveld. Met beschoeiing wordt voorkomen dat de grondkerende hoogte afkalft of uitstroomt in het oppervlaktewater;

 

grondsanering: het verwijderen van verontreinigde grond;

 

grondwatersanering: een grondwatersanering is het onttrekken van verontreinigd grondwater. Dit heeft als doel de verontreinigde bodem te reinigen en het verontreinigde grondwater te verwijderen. Het verontreinigde grondwater dat is onttrokken, wordt in het algemeen na zuivering afgevoerd naar het gemeenteriool of oppervlaktewater;

 

haag: aaneengesloten rij struiken om ruimtes te scheiden, eventueel voorzien van een toegangspoort;

 

halfverharding: los materiaal dat meer draagkracht geeft aan de oorspronkelijke grond, zoals grind, gebroken puin en gebroken natuursteen;

 

handmatig te verwijderen object: dat is een object:

  • a.

    dat handmatig te demonteren is; en

  • b.

    waarvan de realisatiekosten maximaal € 5.000,00 zijn; en

  • c.

    waarbij geen gestorte of geslagen fundering is aangebracht; en

  • d.

    met een oppervlak van maximaal 18 m²; en

  • e.

    dat geen gemetselde wanden bevat.

Een handmatig te verwijderen object is bijvoorbeeld een kippenhok, een fietsenrek of een blokhut-tuinhuisje;

 

heg: aaneengesloten rij struiken om ruimtes te scheiden;

 

hek: afscheiding met vrij doorzicht, eventueel voorzien van een toegangspoort;

 

infiltreren van water: in de bodem brengen van water om het grondwater aan te vullen, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

 

insteek: de grens van het waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam op de legger; vaak is dit het punt waar de oeverhelling begint;

 

klein onderhoud aan een weg: verlagen van een berm (roven), herstellen van schade aan de toplaag of vervangen van de toplaag van de weg; een wegreconstructie valt hier niet onder;

 

klein object: geen bouwwerk maar een eenvoudig object zoals een bloempot of bestrating;

 

kunstwerk: civieltechnisch bouwwerk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen. Een kunstwerk is niet bedoeld om in te wonen;

 

leggerprofiel: dwarsdoorsnede die door het bestuur van het waterschap is vastgesteld. Hierop staan de minimale vereiste afmetingen van een waterstaatswerk;

 

lintbebouwing: een (bijna) aaneengesloten rij huizen langs een weg;

 

losstaand object: een object zonder fundering. Dit object is zonder hulpmiddel te verwijderen, bijvoorbeeld een container, een kliko, een bloempot of terrasmeubilair;

 

lozingsvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

 

mottobord: bord om aandacht te schenken aan veilig verkeersgedrag, bijvoorbeeld “Ben je BOB, zeg het hardop!”;

 

natuurvriendelijke oever: een oever met een ondiep ‘nat’ gedeelte. Dit geeft oever- en waterplanten de kans zich te ontwikkelen. En verbetert het leefgebied van bepaalde dieren;

 

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: een ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage 2;

 

objectbeschermend obstakel: een object zoals een steen, een kei, een bloembak, een betonblok, een paal, etc. Dit object is bedoeld om een ander object te beschermen tegen verkeer. Bijvoorbeeld een woning, een schuur, een haag of een tuin. Een hek is geen objectbeschermend obstakel;

 

omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning voor wateractiviteiten;

 

onderhoudsroute: route die het waterschap gebruikt voor beheer- en onderhoudstaken;

 

ondersteunend kunstwerk: civieltechnisch bouwwerk dat nodig is voor de taken van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding. Ondersteunende kunstwerken zijn bijvoorbeeld gemalen, dammen, duikers, sluizen, inlaatwerken en stuwen;

 

ontgraven: verwijderen van bodemlagen van een stuk grond;

 

onttrekkingsvoorziening: een constructie om water uit een oppervlaktewaterlichaam te halen;

 

oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van water dat vrij aan het aardoppervlak voorkomt. Ook de stoffen die in het water zitten, vallen onder het oppervlaktewaterlichaam. Dit geldt ook voor de oevers, planten en dieren;

 

perceel: een stuk grond bedoeld om op te wonen of voor het uitoefenen van een (landbouw)bedrijf of een combinatie daarvan;

 

pijler: onderdeel van een brug dat de brug ondersteunt;

 

proefbemaling: het onttrekken van grondwater om te bepalen hoeveel grondwater tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken. Een proefbemaling is veelal kortdurend;

 

profiel: een dwarsdoorsnede van een oppervlaktewaterlichaam;

 

profiel van vrije ruimte: de ruimte die is gereserveerd voor toekomstige verbeteringen van een waterstaatswerk. Deze ruimte ligt aan beide kanten van een waterstaatswerk of van een toekomstig waterstaatswerk. De ruimte kan ook boven of onder een (toekomstig) waterstaatswerk liggen. Dit is vastgelegd in de legger;

 

roven van een berm: verwijderen van de bovenlaag van de wegberm zodat het water beter van de weg afloopt;

 

schutting: constructie tussen twee percelen die meestal uit planken bestaat, eventueel voorzien van een toegangspoort;

 

seismisch onderzoek: onderzoek met kunstmatig opgewekte trillingen naar de opbouw van de bodem;

 

stedelijk gebied: de bebouwde kom en het gebied dat volgens een ruimtelijk plan in de toekomst als bebouwde kom kan worden aangemerkt;

 

steiger: constructie aan het water voor het afmeren van schepen of woonschepen of voor recreatief gebruik;

 

struik: een houtige plant die zich meteen boven de grond of al in de grond vertakt;

 

uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

 

uitweg: een aansluiting van een perceel op de openbare weg. Ook wel inrit, oprit, afrit, toerit of uitrit genoemd;

 

vaarweg: een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage 2;

 

vastgesteld peil: hoogte van het water dat is vastgesteld in het peilbesluit;

 

veekerende afrastering: eenvoudige constructie die bestaat uit palen met draad of gaas om vee tegen te houden;

 

vergelijkbaar bord: verkeersaanduidingen zoals reflectorpalen, verkeersspiegels, routeborden, maar geen reclameborden;

 

verkeersbord: bord dat voldoet aan bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

 

verhard oppervlak: daken, bestrating, kassen en dergelijke, waarvan regenwater wordt afgevoerd naar de riolering of een oppervlaktewaterlichaam;

 

verkeersspiegel: bolle spiegel die wordt gebruikt om een onoverzichtelijke verkeerssituatie beter te kunnen overzien. De spiegel is gemaakt van gehard glas of roestvrijstaal en is goed zichtbaar vanaf de zijkant;

 

versnelde afvoer: het verschijnsel dat water door toename van verhard oppervlak sneller in een oppervlaktewaterlichaam of de riolering terechtkomt;

 

voorzieningen voor beluchting, drainage en watertoevoer: constructie die in de bodem wordt aangebracht om beplanting te voorzien van lucht en water of om water af te voeren;

 

wateractiviteiten: een verzameling van verschillende activiteiten die allemaal een relatie hebben met water en waarvoor de waterschapsverordening regels bevat;

 

waterkering: een verhoging die water kan tegenhouden. Dit kan een verhoging zijn die door mensen is aangelegd, maar ook een natuurlijke verhoging of hooggelegen gronden met ondersteunende kunstwerken. Voorbeelden van een waterkering zijn: dammen, dijken, kades, keermuren, kunstwerken en hoge gronden;

 

waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

 

watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

 

weg: rijbanen, paden, trottoirs, wegmeubilair en alles wat daarbij hoort zoals bermen, parkeergelegenheden en bermsloten. Een weg kan ook een geïsoleerd fietspad of voetpad zijn;

 

wegmeubilair: objecten die naast, in, op of boven de weg zijn aangebracht voor het verkeer zoals een geleiderail of een lantaarnpaal;

 

wegreconstructie: een weg afbreken en helemaal opnieuw aanleggen, een wegreconstructie valt onder groot onderhoud;

 

werken: constructies die door mensen zijn aangelegd of ontstaan en alles wat erbij hoort;

 

werkingsgebied: een gebied waarin de regels van de waterschapsverordening van toepassing zijn;

 

woonperceel: perceel waar een woning op staat of waar een woning op gebouwd mag worden.

 

Gebruikte normen

NEN 6600-1:NEN 6600-1:2019: Water -Monsterneming -Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

NEN 6646: NEN 6646/C1:2015: Water -Fotometrischebepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem -Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;

NEN 6966:NEN 6966:2006: Milieu -Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten –Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE -Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 13284-1: NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen –Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties –Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

NEN-EN 872: NEN-EN 872:2005: Water –Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen –Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN-ISO 5667-3:NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water -Monsterneming -Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

NEN-EN-ISO 5815-1: NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water -Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) -Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2: NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water -Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) -Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

NEN-EN-ISO 6878: NEN-EN-ISO 6878:2004: Water -Bepaling van fosfor -Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;

NEN-EN-ISO 9377-2:NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water -Bepaling van de minerale-olie-index -Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

NEN-EN-ISO 10301:NEN-EN-ISO 10301:1997: Water -Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen -Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 11732: NEN-EN-ISO 11732:2005: Water -Bepaling van ammonium stikstof -Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

NEN-EN-ISO 11885:NEN-EN-ISO 11885:2009: Water -Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846:NEN-EN-ISO 12846:2012: Water -Bepaling van kwik -Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 13395:NEN-EN-ISO 13395:1997: Water -Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de somvan beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;

NEN-EN-ISO 15587-1: NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water -Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water -Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2: NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water -Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water -Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680: NEN-EN-ISO 15680:2003: Water -Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15681-1: NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water -Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) -Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

NEN-EN-ISO 15681-2: NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water -Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) -Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

NEN-EN-ISO 15682:NEN-EN-ISO 15682:2001: Water -Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 17294-2:NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water -Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma -Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

NEN-EN-ISO 17852:NEN-EN-ISO 17852:2008: Water -Bepaling van kwik -Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

NEN-EN-ISO 17993: NEN-EN-ISO 17993:2004: Water -Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

NEN-ISO 5663: NEN-ISO 5663:1993: Water -Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof -Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;

NEN-ISO 15705:NEN-ISO 15705:2003: Water -Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) -Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1:NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit -Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie -Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013

 

BIJLAGE 2. AANWIJZING EN BEGRENZING BEPERKINGENGEBIEDEN

Voor de Waterschapsverordening is een set kaarten vastgesteld, welke online zijn te raadplegen. Deze kaarten worden gebruikt om werkingsgebieden voor bepaalde regels aan te geven. Door met kaarten te werken, zorgen we ervoor dat we de regels alleen dáár van toepassing zijn, waar ze ook echt noodzakelijk zijn.

 

Het werkingsgebied van een regel (verordening, hoofdstuk, afdeling, artikel of lid) is opgebouwd uit een combinatie van één of meerdere soorten beperkingengebieden. Deze zijn beschreven in de artikelen van deze waterschapsverordening. Onderstaande tabel geeft de beperkingengebieden die genoemd zijn in deze waterschapsverordening weer.

 

Tabel: beperkingengebieden genoemd in deze waterschapsverordening

Naam gebied

Beheergebied Waterschap Rivierenland

Waterstaatswerk primaire waterkering

Waterstaatswerk regionale waterkering

Waterstaatswerk overige waterkering

Waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam

Waterstaatswerk secundair oppervlaktewaterlichaam

Waterstaatswerk tertiair oppervlaktewaterlichaam

Waterstaatswerk primair oppervlaktewaterlichaam met boezemfunctie

Waterstaatswerk bergingsgebied

Beschermingszone primaire waterkering

Beschermingszone regionale waterkering

Beschermingszone overige waterkering

Buitenbeschermingszone primaire waterkering

Beschermingszone primair oppervlaktewaterlichaam

Beschermingszone secundair oppervlaktewaterlichaam

Beschermingszone tertiair oppervlaktewaterlichaam

Gebiedsontsluitingsweg in beheer bij het waterschap

Erftoegangsweg in beheer bij het waterschap

Fietspad in beheer bij het waterschap

Voetpad in beheer bij het waterschap

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    Linge (mond Kanaal van Steenenhoek tot Boven Merwede)

  • b.

    Merwedekanaal

  • c.

    Haven te Vianen

Vaarwegen

Alm en Biesbosch

Vijfheerenlanden

Alblasserwaard

Water met specifieke natuurdoelen

Natuurvriendelijke oever

Keringen Slaperdijk te Kesteren en Meidijk te Zuilichem

 

Naast de beperkingengebieden die in deze waterschapsverordening vastgesteld worden wordt ook aan andere soorten gebieden gerefereerd. Dit zijn:

 

Tabel: aanvullende gebieden genoemd in deze waterschapsverordening

Naam gebied

Omschrijving

Giessenzoom

Dit werkingsgebied is in een eerder besluit door het waterschap vastgesteld.

Binnen-Giessen

Dit werkingsgebied is in een eerder besluit door het waterschap vastgesteld.

Buiten-Giessen

Dit werkingsgebied is in een eerder besluit door het waterschap vastgesteld.

Provinciegrens

Provinciegrenzen worden door het Rijk vastgesteld.

Bebouwde komgrens

De actuele bebouwde komgrens uit de TOP10NL volgen we op de kaart in de waterschapsverordening.

Gebieden met natuurdoelen

Deze werkingsgebieden omvatten de NNN (Natuur Netwerk Nederland) en de Natura2000 gebieden, deze worden aangewezen in een provinciaal besluit.

 

BIJLAGE 3. VOORBEELDTEKENINGEN

 

Toelichting Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland

Behorend bij Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland 1 juli 2022

 

Algemene toelichting op de waterschapsverordening

1 Strekking, doelen en uitgangspunten

1.1 Strekking

Deze waterschapsverordening bevat de regels van het Waterschap Rivierenland over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland.

 

De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur en de algemene regels. Bovendien bevat de waterschapsverordening regels over lozingen. Lozingen waren eerst op het niveau van de centrale overheid geregeld.

 

1.2 Verbeterdoelen van de stelselherziening

De waterschapsverordening is onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

 

1.3 Basisvariant van de waterschapsverordening

Voor Waterschap Rivierenland is de ambitie als volgt bepaald. Op 29 november 2019 heeft het algemeen bestuur besloten om de waterschapsverordening gefaseerd te ontwikkelen zodat deze gereed is om aan te sluiten op het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Daarbij is uitgegaan van een beleidsneutrale omzetting van de keur en algemene geregel in een zogeheten ‘basisvariant’ van de waterschapsverordening. Deze basisvariant houdt in dat de waterschapsverordening qua vorm en opzet volledig voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet, terwijl de veranderingen ten opzichte van de oude regels inhoudelijk beperkt zijn. Voor deze basisvariant is gekozen om de continuïteit en daarmee de betrouwbaarheid van de regels in de overgang naar het nieuwe stelsel te kunnen garanderen. In een volgende versie van de waterschapsverordening zullen wijzigingen en vereenvoudigingen worden doorgevoerd.

 

1.4 Decentralisatie van lozingen

Inhoudelijke veranderingen die wel zijn meegenomen, komen in de eerste plaats voort uit de decentralisatie van regelgeving. Regelgeving over lozingen zijn in de zogenoemde bruidsschat van Rijk naar de waterschappen gegaan. De regels uit de bruidsschat zijn verwerkt in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. Daarmee is de bruidsschat volledig geïntegreerd in de waterschapsverordening. In 2.3 Decentralisatie van de lozingen en bruidsschat van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

 

1.5 Activiteitgerichte opbouw

Een tweede verandering in vergelijking met de huidige keur van Waterschap Rivierenland is de opzet van de waterschapsverordening. De waterschapsverordening is activiteitgericht opgebouwd. Hiermee is het accent verlegd naar het perspectief van burgers en bedrijven. De oude objectgerichte benadering van de keur wordt daarmee verlaten. De regels zijn verbonden aan de verschillende activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten in plaats van regels te koppelen aan de waterstaatswerken. Dat betekent dat de verschillende hoofdstukken en paragrafen zijn geordend naar alle relevante activiteiten. Daarbij is een clustering van activiteiten gehanteerd die aansluit bij de terminologie van de Omgevingswet.

 

1.6 Transparant gebruik van doelen

De regels zijn zo gemaakt dat te zien is uit welk algemeen belang ze voortkomen. De regels staan rechtstreeks in verband met de taken van het waterschap en de doelen die in de waterschapsverordening zijn omschreven.

 

Bij het vaststellen van de doelen van regels voor activiteiten is gebruik gemaakt van een landelijke ‘doelenboom’ die voor de implementatie van de Omgevingswet is ontwikkeld. Tabel 1 laat een vereenvoudigde versie van de doelenboom zien. Per activiteit die in de waterschapsverordening is opgenomen, is in de doelenboom aangegeven op welke doelen deze activiteit van invloed kan zijn. In de waterschapsverordening zijn de doelen bij elke afdeling in een apart artikel opgenomen bij de regels.

 

Tabel 1, vereenvoudigde versie doelenboom

  • 1.

    Algemene doelen (wettelijke taken Waterschap Rivierenland)

  • 2.

    Specifieke doelen

  • 3.

    Beschermen tegen overstroming

  • 4.

    Keren van water

  • 5.

    Beperken gevolgen overstroming

  • 6.

    Voldoende water, niet te veel en niet te weinig

  • 7

    Vasthouden van water

  • 8

    Bergen van water

  • 9

    Aan- en afvoeren van water

  • 10

    Reguleren van het waterpeil

  • 11

    (Be)sparen van water

  • 12

    Beperken gevolgen wateroverlast en tekort

  • 13.

    Schoon en gezond water

  • 14

    Beschermen kwaliteit grondwater

  • 15

    Beschermen kwaliteit oppervlaktewater

  • 16.

    Maatschappelijke functies watersystemen

  • 17

    Varen, zwemmen, schaatsen, etc.

  • 18.

    Zuiveringtechnische werken

  • 19

    Beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van rzwi’s

  • 20.

    Zuivering en transport afvalwater

  • 21.

    p.m. (niet in basisvariant waterschapsverordening)

  • 22.

    Begaanbare en veilige (vaar)wegen

  • 23.

    In stand houden en verbeteren (vaar)wegen

 

Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie toe. De koppeling aan de diverse doelen van Waterschap Rivierenland (waterveiligheid, voldoende water, waterkwaliteit, enzovoort) leidt bovendien tot een meer integrale regelgeving. Door de tijd heen zijn er verschillen in regels ontstaan in delen van het beheergebied. Verschillen die niet meer uit te leggen zijn, zijn zoveel mogelijk opgeheven. Deze structuur vergroot de toegankelijkheid voor de burger en de toepasbaarheid door het waterschap.

 

1.7 Ja, mits-principe

Vanuit de doelenboom is de toelaatbaarheid van een groot deel van de activiteiten opnieuw bekeken. De regels voor de activiteiten zijn in de waterschapsverordening gebaseerd op het ‘ja-mits’ principe: een activiteit mag met een melding aan het bestuur van het waterschap worden verricht. Hierbij moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. In andere gevallen komt de vergunningplicht om de hoek kijken. In lijn met het instrumentarium van de Omgevingswet heeft dit geleid tot regels die variëren van een zorgplicht, een inhoudelijke regel of een informatieplicht, tot een maatwerkvoorschrift, een meldplicht of een omgevingsvergunningplicht en in enkele gevallen een absoluut verbod.

 

1.8 Digitalisering

Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden die in bijlage 2 van de verordening zijn opgenomen. De werkingsgebieden kunnen ook worden aangeklikt op een digitale kaart voor burgers en bedrijven. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Daarin wordt ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten.

 

De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO moet zorgen voor een verbeterde dienstverlening aan burgers en bedrijven. Door zogenoemde toepasbare regels wordt de juridische tekst van de verordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen. Deze vragen leiden de burger naar de juridische regels die op hun activiteit en locatie van toepassing zijn. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan. Of dat ze een melding moeten doen of een vergunning moeten aanvragen. Ook zien ze aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.

 

1.9 Opbouw van deze toelichting

Het algemeen deel van deze toelichting gaat eerst in op (Hoofdstuk 2) de verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet waarbinnen de waterschapsverordening zal werken, (Hoofdstuk 3) de werkingssfeer van de verordening en (Hoofdstuk 4) de verhouding tot andere instrumenten van het waterschap onder de Omgevingswet. Vervolgens wordt (Hoofdstuk 5) de inhoud van de verordening op hoofdlijnen beschreven met aandacht voor de belangrijkste wijzigingen. Tot slot (Hoofstuk 6) is er aandacht voor de voorbereiding en de uitvoering van de waterschapsverordening.

 

2 Verhouding tot het stelsel van de Omgevingswet

2.1 Taken en verantwoordelijkheden

De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Anders dan de keur is de waterschapsverordening dus niet vastgesteld met gebruik van de autonome verordenende bevoegdheid in de zin van de Waterschapswet, maar worden de regels gesteld in medebewind op basis van de Omgevingswet. De Omgevingswet stelt daarbij uitdrukkelijke regels over de gebruikte instrumenten, zoals algemene regels, maatwerkvoorschriften of verboden om activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning, zonder melding, zonder het leveren van informatie of in absolute zin. De Omgevingswet regelt ook wie het bevoegd gezag is voor deze meldingen, maatwerkvoorschriften en omgevingsvergunningen. In de regel zal dat voor deze waterschapsverordening het dagelijks bestuur van het waterschap zijn.

 

2.2 Instructieregels van het Rijk en van de provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht

Bij de vaststelling van de waterschapsverordening spelen instructieregels een rol. Voor zover hier van belang zijn dat enkele regels van het Rijk (vastgesteld in hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) of van de Provincie Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht (Omgevingsverordening) die gaan over de inhoud of de motivering van de waterschapsverordening.

 

De Omgevingsverordeningen van de provincies, gebaseerd op de Omgevingswet, zijn nog niet allemaal vastgesteld. De huidige waterschapsverordening is getoetst aan het ontwerp van de Omgevingsverordeningen.

 

2.3 Decentralisatie van de lozingen en bruidsschat

Het beleid voor lozingen van stoffen was tot nu toe centraal geregeld. De meeste algemene regels staan nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Rijk was van plan de lozingen decentraal te regelen. Daarmee zou tegemoet worden gekomen aan het uitgangspunt om maximaal regionaal maatwerk te kunnen leveren.

 

De Unie van Waterschappen en de organisaties voor de landbouwsector hebben zich er sterk voor gemaakt om in ieder geval de regels voor lozingen uit de land- en tuinbouw centraal te blijven regelen. Dit om het zogenaamde level-playing-field voor deze bedrijven in stand te houden. De lozingsregels voor de glastuinbouw, akkerbouw en veehouderij worden daarom, in ieder geval tot 2027, ondergebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Andere regels voor lozingen ‘verhuizen’ wel van het Rijk naar de waterschappen. Hiervoor heeft het Rijk een Invoeringsbesluit opgesteld. Dit wordt ook wel de ‘bruidsschat’ genoemd. Met het invoeringsbesluit kunnen de lozingsregels rechtstreeks onderdeel uitmaken van de waterschapsverordening. Dit geldt als er bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen waterschapsverordening is vastgesteld.

 

In het najaar van 2021 is desondanks gekeken of de regels uit de bruidsschat een op een kunnen worden opgenomen in de waterschapsverordening van Waterschap Rivierenland. Onder de Omgevingswet verandert het begrip ‘lozen’. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden te lozen water. In de huidige keur zijn hiervoor ook regels opgenomen. Beide typen regels worden nu bij elkaar gebracht.

 

In de bruidsschat wordt nog onderscheid gemaakt tussen aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn grotere wateren in het beheergebied (over het algemeen boezemwateren). Voor deze wateren gelden minder strenge normen omdat ze groter zijn. Bij de niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen gelden strengere normen voor het lozen omdat deze wateren kleiner zijn. Wateren die zijn aangewezen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vallen ook onder de aangewezen wateren.

 

De regels voor lozen in de bruidsschat betreft een set van circa 20 onderwerpen, variërend van de algemene zorgplicht tot lozingen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, van lozingen bij grondwatersaneringen tot lozingen op zuiveringtechnische werken. Er spelen dus vele verschillende soorten belangen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en afvalwaterzuivering. De regels per activiteit uit de bruidsschat zijn in deze waterschapsverordening overgenomen.

 

3 Werkingssfeer

3.1 Watersystemen en onderdelen daarvan in beheer bij Waterschap Rivierenland

De waterschapsverordening is van toepassing in het beheergebied van Waterschap Rivierenland, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland. Wat onder watersysteem moet worden verstaan vloeit voort uit de Omgevingswet, zoals dat eerder op basis van de Waterwet het geval was: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Daarbij geldt dat oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken als waterstaatswerken worden aangemerkt. Welke watersystemen of onderdelen daarvan in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland wordt bepaald bij provinciale verordening die gebaseerd is op artikel 2.18, tweede lid, van de Omgevingswet.

 

3.2 Geometrisch bepaalde werkingsgebieden concrete regels

De regels over activiteiten zijn steeds gekoppeld aan werkingsgebieden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van Waterschap Rivierenland als werkingsgebied. Zie voor de uitwerking hiervan de toelichting bij artikel 1.1.2 en bij de artikelen 1.3.1 tot en met 1.3.4.

 

De digitalisering van de waterschapsverordening brengt nieuwe informatiebehoeften over de beheerobjecten van Waterschap Rivierenland met zich mee. Dit houdt vooral verband met aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden. In de waterschapsverordening worden de werkingsgebieden aangewezen en geometrisch begrensd. Werkingsgebieden zijn gebieden waarin bepaalde regels uit de verordening van toepassing zijn, zoals beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen of oppervlaktewaterlichamen.

 

Deze werkingsgebieden berusten op informatie over de ligging van het waterstaatswerk zelf en over de beschermingszones die daarop aansluiten. Voor deze waterschapsverordening is een eenduidige naamgeving doorgevoerd, waardoor duidelijker is benoemd welk onderdeel van het watersysteem wordt bedoeld. De wijze waarop beperkingengebieden van oppervlaktewaterlichamen zijn onderverdeeld in verschillende zones is afgebeeld in Afbeelding 1. De onderverdeling van het beperkingengebied van waterkeringen in zones is afgebeeld in Afbeelding 2.

 

Afbeelding 1, zonering bij oppervlaktewaterlichamen

 

Afbeelding 2, zonering bij waterkeringen

 

4 Verhouding tot andere regelingen

4.1 Delegatiesystematiek en delegatiebesluit

De Omgevingswet vereist dat de waterschapsverordening op elk moment actueel is. Dat maakt het nodig om parallel aan de voorbereiding van de waterschapsverordening een afzonderlijk delegatiebesluit op te stellen. Daarin benoemt het algemeen bestuur de onderdelen van de waterschapsverordening die het dagelijks bestuur kan wijzigen of aanvullen. Dat geldt niet voor de wezenlijke kenmerken van de verordening zoals de doelen van de regels of, op hoofdlijnen, welke activiteiten zij bestrijkt. Het geldt wel voor andersoortige onderwerpen, zoals de wijziging van beperkingengebieden. In de waterschapsverordening zelf komen dus geen delegatiegrondslagen voor.

 

Voorop staat dat de hoofdelementen van de waterschapsverordening door het algemeen bestuur worden vastgelegd. Regels van uitvoeringstechnische of administratieve aard, uitwerking van de details of van meet- en rekenvoorschriften, regels die vaak veranderd moeten worden en regels waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld, moeten echter ook door het dagelijks bestuur te stellen zijn. Dit zijn twee uitersten van een spectrum, waarop steeds voor concrete onderwerpen keuzes gemaakt kunnen worden in het delegatiebesluit.

 

4.2 Verhouding tot de onderhoudslegger

De keur bevatte in hoofdstuk 2 algemene onderhoudsverplichtingen voor waterstaatswerken. In de onderhoudslegger zijn de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken genoemd. De onderhoudslegger is gebaseerd op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

 

In het stelsel van de Omgevingswet mogen de onderhoudsplichten die voortvloeiden uit de keur en de legger niet in de waterschapsverordening worden opgenomen. Dit is bepaald in artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit. Bij invoering van de waterschapsverordening zullen deze onderdelen van de keur daarom niet vervallen, maar op basis van de Waterschapswet blijven bestaan in de verordening onderhoudslegger.

 

4.3 Verhouding tot projectbesluit en vergunning eigen dienst

Onder de Waterwet is voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door Waterschap Rivierenland een projectplan vereist. In de Omgevingswet wordt het projectplan vervangen door een projectbesluit. Een projectbesluit is voor het waterschap verplicht voor de aanleg en het wijzigen van primaire waterkeringen.

Voor de andere gevallen van aanleg en wijzigen van waterstaatswerken door het waterschap laat de Omgevingswet de keuze aan het waterschap. Het waterschap kan deze categorie vrijstellen, een projectbesluit of een vergunning eigen dienst voor schrijven.

 

Veel voorkomende onderhoudsactiviteiten van het waterschap zelf zijn als vrijstelling opgenomen in de waterschapsverordening. Voor het uitvoeren van beheer en onderhoud geldt nu en onder de waterschapsverordening geen vergunningvereiste voor het waterschap.

 

5 Hoofdlijnen van de inhoud

5.1 Indeling

De waterschapsverordening bestaat uit zeven hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen over begrippen, toepassingsbereik en enkele algemene onderwerpen die relevant zijn voor de gehele verordening zoals de specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht geldt altijd, dus ook naast bijvoorbeeld een meldplicht of vergunningplicht. De hoofdstukken 2 tot en met 6 zijn gewijd aan regels over activiteiten. Daarbij is de aard van de activiteiten bepalend.

 

Hoofdstuk 2 bevat regels over activiteiten die de werking, de samenhang en de kwaliteit raken van het watersysteem als zodanig (systeemactiviteiten). Dit betreft het wijzigen van waterstaatswerken zoals bijvoorbeeld het dempen of het graven van water en de aanleg van een natuurvriendelijke oever. In dit hoofdstuk is ook het aanleggen, aanpassen, vervangen en hebben van een uitweg naar een openbare weg in beheer bij het waterschap geregeld.

 

Hoofdstuk 3 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnische werk. Het gaat zowel om de kwantiteit als de kwaliteit van het water.

 

Hoofdstuk 4 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot oppervlaktewater of grondwater en over infiltreren.

 

De hoofdstukken 5 en 6 gaan over activiteiten met betrekking tot waterstaatswerken en wegen. De activiteiten zijn als volgt onderverdeeld:

 

Hoofdstuk 5: uitvoeren van werkzaamheden of andere activiteiten (bodemonderzoek en boringen, wegwerkzaamheden, het houden van een evenement op een weg, varen en afmeren, visactiviteiten en explosief materiaal),

 

Hoofdstuk 6: aanleggen, hebben, aanpassen of verwijderen van een object of beplanting (steigers, terrassen en vlonders, beschoeiingen, damwanden, dammen met duikers en frontmuren, bruggen, anti-worteldoek, beplanting, kabels en leidingen, schuttingen en hekken, veekerende afrasteringen, het houden van dieren, het plaatsen van (bouw)materiaal, bouwwerkzaamheden, aanbrengen van verharding, het plaatsen en verwijderen van (andere) objecten),

 

Hoofdstuk 7 bevat slotbepalingen.

 

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor begrippen en NEN-normen (bijlage 1), de benoeming, aanwijzing en geometrische begrenzing van werkingsgebieden (bijlage 2) en voorbeeldtekeningen bij de waterschapsverordening (bijlage 3). Bijlagen vormen een integraal onderdeel van de juridische tekst.

 

5.2 Belangrijkste wijzigingen

De inhoudelijke veranderingen komen vooral voort uit de decentralisatie van regelgeving over lozingen van Rijk naar de waterschappen. Bovendien wordt ten opzichte van de huidige keur gebruik gemaakt van moderne inzichten over wetgeving. Dat houdt in dat historisch ontstane verschillen worden opgeheven. Nieuwe technieken die worden gebruikt, zijn toegevoegd. En de regels zijn beter en duidelijker geformuleerd.

 

De wijzigingen zijn beperkt tot wat haalbaar was binnen de basisvariant van de waterschapsverordening. In een volgende variant kan worden overwogen of en waar eventuele verdere aanpassingen gewenst en haalbaar zijn.

 

De voornaamste inhoudelijke wijzigingen zijn hieronder toegelicht.

 

  • 24.

    In de hele verordening worden de begrippen primair, secundair en tertiair oppervlaktewaterlichaam gebruikt. Deze termen zijn afkomstig uit de Aquo-standaard. De Aquo-standaard (Aquo) is de Nederlandse standaard voor het uitwisselen van gegevens binnen de watersector. Aquo maakt het mogelijk om op een uniforme manier gegevens uit te wisselen tussen partijen die betrokken zijn bij het waterbeheer en draagt daarmee bij aan een kwaliteitsverbetering van het waterbeheer. In de verordening is in de voorwaarden en voorschriften bij een artikel de term ‘oppervlaktewaterlichaam’ over het algemeen vervangen door de term ‘water’.

  • 25.

    (Hoofdstuk 3) Een aantal lozingen die nu nog door het Rijk zijn gereguleerd, zijn opgenomen in de waterschapsverordening. Het gaat om bepaalde lozingen op het oppervlaktewater, op afvalwaterzuiveringen en op afvalwatertransportsystemen. De Rijksregels maken onderscheid tussen grotere en kleinere oppervlaktewateren waarop wordt geloosd. Voor de grotere, zoals de meren en plassen, gelden iets lichtere eisen. De waterkwaliteit hiervan valt echter onder de directe werking van de Kaderrichtlijn Water. Tegelijk vinden in de praktijk weinig lozingen plaats op deze wateren. Daarom worden de strengere eisen voor de kleine wateren in de waterschapsverordening van toepassing voor het gehele gebied van Waterschap Rivierenland.

  • 26.

    Bergingsgebieden zijn zowel in de legger van het waterschap als door de gemeente (bestemmingsplan/omgevingsplan) aangewezen om tijdelijk water op te slaan. Binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland liggen vooralsnog geen bergingsgebieden die ook in het bestemmingsplan of omgevingsplan zijn opgenomen. Het is de bedoeling dat het waterschap daarover in overleg gaat met gemeenten om ervoor te zorgen dat onze bergingsgebieden ook in de ruimtelijke plannen van de gemeenten worden opgenomen.

  • 27.

    Waterschap Rivierenland beheert een groot aantal wegen en paden in met name het westelijk gedeelte van het beheergebied Waterschap Rivierenland. De bestaande regels over wegen in de keur van Waterschap Rivierenland worden zoveel mogelijk beleidsneutraal omgezet naar de waterschapsverordening. Waar mogelijk zijn de regels geharmoniseerd en vereenvoudigd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de lengte van een duiker onder een uitweg. Een aantal regels komt onder de zorgplicht te vallen. De Omgevingswet voegt aanvullende taken aan de waterschappen toe met betrekking tot de geluidsproductie van wegen. In de basisvariant van de waterschapsverordening zijn hiervoor nog geen specifieke regels opgenomen.

5.3 Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor de invoering van de waterschapsverordening is geregeld in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. In artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.13 en 4.14 is voorzien in de overgang van lopende procedures en wat de consequenties zijn van het vervallen van vergunningplichten of het ontstaan van nieuwe vergunningplichten. Werken die overeenkomstig de huidige regels zijn gerealiseerd, mogen op grond van het overgangsrecht in de waterschapsverordening in stand blijven.

 

6 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In de huidige keur zijn verschillende informatiesystemen nodig voordat duidelijk wordt welke regels van toepassing zijn. Zo is nu informatie uit diverse leggers nodig, maar ook informatie uit peilbesluiten en uit de algemene regels. Bij de invoering van de Omgevingswet wordt een landelijk Digitaal Stelsel Omgevingswet geïntroduceerd. Dit stelsel integreert de verschillende verordeningen van alle overheden met een digitale kaart. Ook maakt dit stelsel het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen mogelijk. Om het voor de gebruiker eenvoudiger te maken, worden vragen gesteld en worden de werkingsgebieden getoond, waardoor de gebruiker de juiste regels voor de gewenste activiteit kan vinden. Dit zorgt ervoor dat de regels gemakkelijker kenbaar zijn.

 

Strafbaarstelling van de overtreding van regels uit de waterschapsverordening is op centraal niveau geregeld in de Wet op de economische delicten. Het is dus niet meer mogelijk in de waterschapsverordening strafbaarstellingen en strafmaten op te nemen voor de niet-naleving van de regels van de waterschapsverordening.

 

Toelichting per afdeling en per artikel

Hoofdstuk 1 Algemeen

Afdeling 1.1 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.1.1 Begrippen

In bijlage 1 is de begrippenlijst van deze verordening opgenomen. De begrippenlijst geeft uitleg over wat precies verstaan moet worden onder bepaalde begrippen die in deze verordening voorkomen. De begripsbepalingen zijn opgenomen voor woorden die in deze verordening een betekenis hebben die afwijkt van het normaal taalgebruik, om de reikwijdte van begrippen af te bakenen of om veel voorkomende beschrijvingen korter op te kunnen schrijven.

 

In het tweede en derde lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Bepaalde begrippen die al op het hogere niveau van de Omgevingswet zijn gedefinieerd, zijn hier letterlijk herhaald of eenvoudiger geformuleerd.

 

Mede door de aansluiting op het Digitale Stelsel Omgevingswet is het van groot belang dat terminologie van de waterschapsverordening correspondeert met de wet en gedelegeerde regelgeving en de op gang gebrachte standaardisatie van begrippen. Dat brengt ten opzichte van de keur een aantal gewijzigde begrippen met zich mee.

 

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

In dit artikellid wordt aangegeven op welke gebied deze verordening van toepassing is. De verordening is van toepassing op het hele beheergebied van Waterschap Rivierenland.

 

Artikel 1.1.3 Algemene doelen

De doelen van deze waterschapsverordening vormen het algemene kader voor wat is geregeld in deze verordening. Voor deze doelen is aangesloten bij artikel 2.17 van de Omgevingswet. In dit artikel van de Omgevingswet zijn de waterschapstaken voor de fysieke leefomgeving toegedeeld.

 

Artikel 1.1.4 tot en met artikel 1.1.9 Specifieke doelen

In deze artikelen staan de doelen van deze verordening die betrekking hebben op waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, grondwater, zuiveringtechnische werken, wegen en vaarwegen. Deze doelen worden in de afdelingen herhaald als ze op die afdeling van toepassing zijn.

 

Afdeling 1.2 Algemene bepalingen

Artikel 1.2.1 Normadressaat – op wie zijn de regels van toepassing?

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht of laat verrichten, moet voldoen aan de regels over die activiteit in deze verordening. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van activiteiten. Voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is, is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van deze verordening. En diegene moet ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels voor de activiteit houden.

 

Artikel 1.2.2 Beheer en onderhoud eigen werken

Dit artikel bepaalt op welke projecten en activiteiten de regels van hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 6 niet van toepassing zijn. Dit heeft te maken met doelmatig beheer en onderhoud van de taken van Waterschap Rivierenland. Daaronder vallen het beheer, de bediening en doelmatig onderhoud van het watersysteem met inbegrip van de waterkeringen, het systeem voor het zuiveren van afvalwater en het beheer en onderhoud van wegen die het waterschap in beheer heeft.

 

In onderdeel a van dit artikel is bepaald dat geen omgevingsvergunningplicht geldt voor projecten waarvoor door het dagelijks bestuur een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, wordt vastgesteld. Onder project verstaat de wet: het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken en andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen (als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Mijnbouwwet).

 

Een projectbesluit kan worden vastgesteld met het oog op de taken van Waterschap Rivierenland op het gebied van het beheer van watersystemen (voor zover het beheer daarvan aan het waterschap is toegedeeld) en het waterketenbeheer (de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk).

 

Voor aanleg, vastlegging of versterking van primaire waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap geldt op basis van artikel 5.46, tweede lid, Omgevingswet de verplichting een projectbesluit vast te stellen. Voor andere grootschalige projecten kan het waterschap zelf bepalen of het een projectbesluit vaststelt of dat het bijvoorbeeld aan zichzelf een omgevingsvergunning verleent voor de uitvoering van een project.

 

Om te voorkomen dat het waterschap als beheerder van het watersysteem onnodig meldingen en vergunningen indient, is dit artikel over beheer en onderhoud van eigen werken in de waterschapsverordening opgenomen. Deze activiteiten zijn vrijgesteld voor diegene die het waterstaatswerk onderhoudt. Het gaat hier bijvoorbeeld om:

  • a.

    het vervangen van een beschoeiing op dezelfde plaats en van dezelfde hoogte in een water;

  • b.

    het vervangen van een damwand op dezelfde plaats en van dezelfde hoogte in een water;

  • c.

    werkzaamheden vanaf de vaarweg (BPR), in het waterstaatswerk of de beschermingszone langs de Buiten Giessen, gekanaliseerde Linge, Kanaal van Steenenhoek, Lage boezem Nederwaard, Lage boezem Overwaard, bevaarbare Linge en de Korne;

  • d.

    werkzaamheden in opdracht van de nautisch beheerder;

  • e.

    het tijdelijk plaatsen van een pomp voor het beheer van het waterpeil.

Onderdeel c van dit artikel heeft het toepassingsbereik ook begrensd voor overige onderhoudsplichtigen, zodat een verplichting tot het plegen van onderhoud niet ook leidt tot een omgevingsvergunningplicht. De voorschriften voor het onderhoud worden dan in de onderhoudsplicht geformuleerd en niet in een aanvullende vergunning. De regels van hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 6 gaan dus niet over activiteiten die nodig zijn voor het uitvoeren van onderhoudsverplichtingen aan waterstaatswerken op grond van artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Die verplichtingen tot het uitvoeren van onderhoud aan waterstaatswerken zijn namelijk geregeld in een andere verordening: de Onderhoudsverordening wateren en waterkeringen.

 

Artikel 1.2.3 Belangen van derden

Dit artikel bepaalt dat er naast deze verordening ook andere wetten en regels van toepassing zijn op activiteiten. Deze wetten en regels beschermen ook de belangen van anderen. Naast de waterschapsverordening moeten andere wetten en regels ook in acht worden genomen.

 

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.3.1 Aanwijzing van beperkingengebieden

In deze afdeling wordt aangegeven op welke gebieden deze verordening van toepassing is: de beperkingengebieden van deze verordening. De beperkingengebieden zijn geometrisch begrensd. Dat is vastgelegd in Bijlage 2 bij de verordening.

 

Artikel 1.3.2 Begrenzing van beperkingengebieden

In artikel 1.3.2 wordt de begrenzing van beperkingengebieden omschreven als deze nog niet geometrisch is begrensd.

 

Artikel 1.3.3 Nadere uitwerking gebieden

In artikel 1.3.3 worden de beperkingengebieden voor waterstaatwerken, vaarwegen in beheer bij het waterschap en voor het beperkingengebied ‘specifiek toekomstige ontwikkelingen’ nader uitgewerkt. Dit laatste beperkingengebied is gereserveerd voor het verruimen, verleggen of wijzigen van waterstaatswerken. Wil iemand een activiteit uitvoeren in een beperkingengebied dat is gereserveerd voor specifieke toekomstige ontwikkelingen? Dan moet hij contact opnemen met het waterschap over de mogelijkheden in dit beperkingengebied.

 

Slaperdijk te Kesteren en Meidijk te Zuilichem

De Slaperdijk te Kesteren en de Meidijk te Zuilichem zijn waterkeringen die nog op de legger waterkeringen staan bij het waterschap. Maar deze dijken hebben geen belangrijke waterkerende functie meer. Het ligt in de lijn van de verwachting dat deze dijken na verloop van tijd van de legger zullen worden afgehaald. Maar zolang deze dijken nog op de legger staan, worden ze beschermd. Wel gelden er minder regels voor activiteiten aan de Slaperdijk en aan de Meidijk in vergelijking met activiteiten aan andere waterkeringen. Daarom komen de Meidijk en Slaperdijk op verschillende plaatsen in de waterschapsverordening voor en worden er minder zware voorwaarden en voorschriften gesteld aan activiteiten op en aan de Slaperdijk en de Meidijk.

 

Artikel 1.3.4 Aanpassing beperkingengebied

Artikel 1.3.4 bepaalt dat beperkingengebieden zo snel mogelijk worden aangepast na een verandering. Leidt het werk niet tot een verandering? Dan wordt het beperkingengebied specifieke toekomstige ontwikkelingen dat hoort bij een verleende vergunning, melding of projectbesluit zo snel mogelijk na oplevering verwijderd.

 

Afdeling 1.4 Specifieke zorgplicht, informatieplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.4.1 Zorgplicht watersysteem

Er is sprake van een specifieke zorgplicht om het verschil tot uitdrukking te brengen met de algemene zorgplicht die in artikel 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet is opgenomen. Die algemene zorgplicht geldt op grond van artikel 1.8 van de Omgevingswet niet voor zover er specifieke regels gelden die worden nageleefd. De specifieke zorgplicht in artikel 1.4.1 van deze waterschapsverordening is een dergelijke specifieke regel. Dat geldt overigens ook voor artikel 1.4.1, tweede en derde lid en voor de artikelen 1.4.2 en 1.4.3. Daarin wordt de specifieke zorgplicht nader geconcretiseerd. Deze specifieke zorgplicht stelt dus algemene regels die gelden voor alle activiteiten die eronder vallen, ongeacht of voor die activiteiten op grond van deze waterschapsverordening nog andere regels gelden, zoals een meldingsplicht of een omgevingsvergunningplicht.

 

Specifieke zorgplichten geven voor een activiteit het doel aan dat bij de bescherming van de fysieke leefomgeving moet worden bereikt zonder daarbij aan te geven met welke middelen dat doel bereikt moet worden, en zonder dat doel in kwantificeerbare termen te omschrijven. De specifieke zorgplichten houden daarmee het midden tussen de algemene zorgplicht van de wet en de meer uitgewerkte doelvoorschriften en middelvoorschriften. Ze kunnen bij een evenwichtig gebruik een positieve rol spelen in verschillende situaties:

  • a.

    ze dragen bij aan het beperken van gedetailleerde regels, zonder dat dit afbreuk doet aan de duidelijkheid voor zowel degene die de activiteit verricht als het bevoegd gezag;

  • b.

    ze voorzien in bescherming van de leefomgeving bij nieuwe activiteiten of bij bestaande activiteiten die op een andere manier dan gebruikelijk worden verricht. Bij het opstellen van regels kon hier geen rekening mee worden gehouden;

  • c.

    ze geven aan hoe gehandeld moet worden in gevallen waarin vanwege de verschillen in de fysieke leefomgeving een algemene regel niet kwantificeerbaar kan worden gemaakt;

  • d.

    ze geven een maatstaf voor handelen in bijzondere situaties, waarin de bescherming van de leefomgeving tijdelijk een andere of aanvullende inspanning vraagt.

Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de doelen van de artikelen en de strekking die in de artikelen is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

 

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij duidelijke overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht, onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken: wordt een handhavingstraject ingezet of wordt eerst verduidelijkt wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie artikel 1.4.5) maar dat hoeft niet.

 

Het bevoegd gezag kan degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeren over water er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht wordt verstaan. Voor diegene is na ontvangst van die informatie duidelijk wat er van hem of haar wordt verwacht. Geeft diegene daar geen gevolge aan, dan is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Stb. 2018, 293, p. 526-527).

 

Artikel 1.4.1, tweede lid: specifieke zorgplicht: concretisering

Het tweede lid van artikel 1.4.1 maakt de specifieke zorgplicht duidelijker. Deze opsomming is niet limitatief (niet compleet). De nadruk ligt in dit artikel op de bescherming van waterstaatswerken.

 

Artikel 1.4.1, derde lid: specifieke zorgplicht: minimale verplichtingen kwaliteit

Het derde lid van artikel 1.4.1 bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze verduidelijking van de specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht, moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.

 

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

 

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in hoofdstuk 3. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van hoofdstuk 3 is vereist.

 

Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Besluit activiteiten leefomgeving. Zo fungeert de specifieke zorgplicht als een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen.

 

De algemene regels van hoofdstuk 3 en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit.

 

Artikel 1.4.2 en 1.4.3 Zorgplicht wegen en zorgplicht vaarwegen

Voor wegen die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland geldt een zorgplicht. Net als voor vaarwegen waarvoor het waterschap door de provincie is aangewezen als vaarwegbeheer.

 

Artikel 1.4.4 Informeren over een ongewoon voorval / algemene informatieplicht

Dit artikel bepaalt dat iemand het waterschap onmiddellijk over een ongewoon voorval moet informeren als diegene weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit voorval nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen als bedoeld in Afdeling 1.1. Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor. Ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

 

Artikel 1.4.5 Maatwerkvoorschriften

Dit artikel maakt het mogelijk om maatwerkvoorschriften op te leggen voor een wateractiviteit om de specifieke zorgplicht van artikel 1.4.1 tot en met 1.4.3 concreet te maken. Een maatwerkvoorschrift is een specifiek voorschrift voor het verrichten van een activiteit in een concreet geval.

 

Het gaat hier om een brede bevoegdheid tot het opleggen van dit soort maatwerkvoorschriften. Dat kan van belang zijn voor activiteiten die niet duidelijk vallen onder een hoofdstuk en de bevoegdheden tot maatwerkvoorschriften die in die hoofdstukken worden gegeven. Activiteiten die dus alleen onder de zorgplicht van afdeling 1.4 vallen, kunnen zodoende toch, waar nodig, met een maatwerkvoorschrift bijgestuurd worden.

 

Artikel 1.4.1, tweede en derde lid, concretiseren de zorgplicht in algemene regels. Daarvan mag in het maatwerkvoorschrift worden afgeweken, zolang niet van artikel 1.4.1, eerste lid wordt afgeweken.

 

Het belangenkader voor het gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van maatwerkvoorschriften wordt bepaald door de doelstellingen van artikel 1.1.3.

 

Maatwerkvoorschriften zijn voorschriften die bij beschikking kunnen worden opgelegd. Maatwerkvoorschriften gaan over het verrichten van een activiteit in een concreet geval. Het gaat dus niet om regels die voor meer personen of gevallen gelden, maar om voorschriften die gericht zijn op individuele situaties. Daarvan wordt in de waterschapsverordening terughoudend gebruik gemaakt. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat geen overlap tussen omgevingsvergunningplicht of maatwerkvoorschriften mogelijk is. Met andere woorden: als een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden of had kunnen worden verbonden, dan is geen maatwerkvoorschrift meer mogelijk.

 

Afdeling 1.5 Gegevens

Deze afdeling bevat de bepalingen die gaan over algemene indieningsvereisten die gelden bij de melding, de aanvraag van een omgevingsvergunning, de maatwerkvoorschriften en de gegevens bij een ongewoon voorval. Deze gegevens zijn algemeen van aard. De gegevens worden ingediend bij het bestuur van het waterschap. Specifieke indieningsvereisten zijn deze opgenomen bij de activiteit zelf. Deze worden ook ingediend bij het bestuur van het waterschap. De gegevens over een ongewoon voorval hoeven pas worden verstrekt zodra de informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het voorval zelf.

 

Het is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang om wijzigingen in adresgegevens op tijd door te geven. Daardoor komt de correspondentie op het juiste adres aan. Ook als de gegevens van degene die de activiteit uitvoert veranderen, moet deze ook op tijd worden doorgegeven.

 

Afdeling 1.6 Algemene bepalingen bij activiteiten in het beheergebied

Artikel 1.6.1 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).

 

Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.

 

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en activiteiten in een beperkingengebied die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 3 en 4.

 

Artikel 1.6.2 Termijnen meldingen

In verband met de leesbaarheid en toegankelijkheid van de meldplichten die in deze verordening zijn opgenomen, is gekozen om de termijn waarbinnen een melding moet worden gedaan in algemene zin te bepalen op minimaal twee weken voordat de activiteit wordt verricht. Deze termijn is door dit artikel een bindend onderdeel van de verschillende verbodsbepalingen om zonder melding een activiteit te verrichten. Geldt er voor een bepaalde activiteit een andere termijn dan twee weken? Dan staat dat in het betreffende artikel vermeld. De termijn die in dat artikel staat vermeld, gaat dan vóór de algemene termijn van twee weken.

 

Om de actualiteit van meldingen te bewaren en om te vermijden dat meldingen maar alvast worden gedaan terwijl het daadwerkelijk verrichten van de activiteit nog hoogst onzeker is, is ervoor gekozen een uiterste termijn op te nemen van een jaar. Als binnen die termijn met de activiteit geen start is gemaakt, vervalt de melding. Gaat de activiteit alsnog door? Dan moet een nieuwe melding worden gedaan.

 

Artikel 1.6.3 Bijzonder voorschrift omgevingsvergunning

In hoofdstuk 5 van de Omgevingswet zijn regels opgenomen omtrent de omgevingsvergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag en de aanwijzing van het bevoegd gezag. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over voorschriften die aan de watervergunning kunnen worden verbonden. Artikel 5.34, derde lid, onder b van de wet bepaalt dat regels over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning ook kunnen worden gesteld bij waterschapsverordening. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Artikel 13.5 van de Omgevingswet en artikel 8.5 onder c van het Omgevingsbesluit bepalen dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.

 

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Financiële compensatie leidt niet tot de bescherming van de doelen van het waterschap. Het vergoedt slechts de extra kosten die het waterschap heeft door de activiteit van een derde. Dit in tegenstelling tot compensatie in natura. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door artikel 1.6.3 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.

 

Artikel 1.6.4 Verwijderingsplicht object zonder functie

Een object dat met een melding is aangebracht, kan na verloop van tijd zijn functie verliezen. De rechthebbende moet dit object verwijderen en het waterstaatswerk herstellen. Vóór het verwijderen neemt de rechthebbende hierover contact op met de toezichthouder van het waterschap.

 

Artikel 1.6.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water. Maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het beschadigd raken of onbruikbaar worden een waterstaatswerk. Op basis van dit artikel kan het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

 

Artikel 1.6.6 Tijdelijke maatregelen met betrekking tot de scheepvaart

Deze bepaling is opgenomen omdat het in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld onderhoud, noodzakelijk kan zijn het schutten of de doorvaart tijdelijk te beperken of nader te regelen.

 

Artikel 1.6.7 Activiteiten aan waterkeringen

Dit artikel bevat een aantal algemene verbodsbepalingen voor activiteiten in de buurt van waterkeringen. Voor deze activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. In de periode van 15 oktober tot 1 april mogen er geen activiteiten worden uitgevoerd aan de waterkering. In deze periode is er meer kans op hoogwater in de rivieren. Uit het oogpunt van veiligheid voor de waterkering zijn activiteiten op en in de buurt van de waterkering verboden.

 

Artikel 1.6.8 Stuwen

Eigenaren van stuwen moeten een bepaald stuwpeil instellen als het bestuur daartoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 2.41 van de Omgevingswet moeten hierbij in acht worden genomen.

 

Artikel 1.6.9 Activiteiten in beperkingengebieden specifiek toekomstige ontwikkelingen

Voor gebieden waar in de toekomst specifieke ontwikkelingen gaan plaatsvinden, gelden speciale regels en beperkingen. Daarvoor worden afzonderlijke beperkingengebieden gemaakt. Deze beperkingengebieden zijn gereserveerd voor het verruimen, verleggen of wijzigen van waterstaatswerken. Wil iemand een activiteit uitvoeren in zo’n beperkingengebied dat is gereserveerd voor specifieke toekomstige ontwikkelingen? Dan moet hij contact opnemen met het waterschap over de mogelijkheden in dit beperkingengebied.

 

Hoofdstuk 2 Veranderingen van het watersysteem of een weg in beheer bij het waterschap

Afdeling 2.1 Dempen

Grond is kostbaar. Om deze maximaal te gebruiken, wil men vaak een water dempen. Het dempen van een water heeft gevolgen voor het watersysteem. De waterberging en de aan- en afvoer van water mogen niet worden belemmerd.

 

Tertiair water

Wilt u een tertiair water dempen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.1? Dan zal het dempen geen gevolgen hebben voor de waterberging en de aan- en afvoer van water. U kunt een water dan dempen met een melding.

 

Dempt u een water? Dan moet u het dempen compenseren door:

  • a.

    bestaand water te vergroten; of

  • b.

    nieuw water te graven; of

  • c.

    bestaand water te vergroten en nieuw water te graven.

De voorwaarden en voorschriften van Afdeling 2.2 zijn van toepassing op het graven van nieuw water en het vergroten van bestaand water.

 

Primair en secundair water

Wilt u een primair of secundair water dempen? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 2.2 Graven

Wilt u een water graven of verbreden? Water dat nieuw wordt gegraven, maakt deel uit van het watersysteem. Dit water wordt minimaal een tertiair water. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.2? Dan heeft het graven of verbreden van water geen negatieve gevolgen voor de waterberging en de aan- en afvoer van water. U kunt dit dan met een melding doen.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 2.2 zijn:

  • a.

    er ontstaat geen verbinding tussen verschillende peilgebieden. Een verbinding tussen verschillende peilgebieden verstoort het waterbeheer; en

  • b.

    er ontstaat geen nieuw doodlopend water. Een doodlopend water is niet goed voor de waterkwaliteit; en

  • c.

    het water is verbonden met het watersysteem. Het waterpeil is zo beter te beheren en het is goed voor de waterkwaliteit; en

  • d.

    het gaat om tertiair water.

Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.2? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 2.3 Natuurvriendelijke oever

Een natuurvriendelijke oever is een oever met een ecologische en landschappelijke functie. De oever heeft een natuurlijke overgang van nat naar droog. Meestal hebben natuurvriendelijke oevers flauwe taluds met begroeiing.

 

Secundair en tertiair water

Wilt u een natuurvriendelijke oever in een secundair en tertiair water aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.3? Dan heeft de aanleg van een natuurvriendelijke oever geen negatieve gevolgen voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de onderhoudsmogelijkheden en de ecologie. U kunt dit dan met een melding uitvoeren.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 2.3 zijn:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is minimaal 25,00 meter lang. Een kortere natuurvriendelijke oever heeft weinig effect op de ecologie. Doelmatig (goed) beheer en onderhoud van ons watersysteem is moeilijker bij een kortere oever; en

  • b.

    het water is minimaal 0,50 meter diep ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil. Planten en dieren hebben een bepaalde waterdiepte nodig om zich te kunnen ontwikkelen en overleven; en

  • c.

    het water ligt niet in de (beschermingszone van een) waterkering. Een verandering van de oever kan de veiligheid en stabiliteit van de waterkering aantasten; en

  • d.

    het doorstroomprofiel van het water wordt niet verkleind en er wordt geen water gedempt of versmald. Daardoor zou de waterberging en de aan- en afvoer van water namelijk kleiner worden.

Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.3? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Primair water

Wilt u een natuurvriendelijke oever aanleggen in een primair water? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 2.4 Uitweg

In het gebied de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een goede doorstroming van het verkeer. Daarom zijn er regels voor het aanleggen van een uitweg die aansluit op een weg in beheer bij het waterschap. Een (huis)perceel heeft een uitweg nodig naar de openbare weg. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.4? Dan kunt u deze uitweg met een melding aanleggen.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 2.4 zijn:

  • a.

    de uitweg is de enige toegang tot het perceel: het perceel is niet op een andere manier met een voertuig te bereiken. Meer dan een uitweg is niet toegestaan in verband met de veiligheid; en

  • b.

    de uitweg sluit aan op een erftoegangsweg: een erftoegangsweg is een weg waarop niet harder dan 60 km per uur mag worden gereden. Een uitweg mag niet aansluiten op een weg waar de maximumsnelheid hoger is dan 60 km per uur in verband met de veiligheid.

Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 2.4? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen. Wilt u een uitweg aanleggen op een waterkering? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 2.5 Overige veranderingen van het watersysteem of een weg in beheer bij het waterschap

Veel activiteiten in de omgeving leiden tot veranderingen van het watersysteem. Ook zijn er activiteiten die leiden tot veranderingen van een weg in beheer bij het waterschap.

Wilt u een activiteit uitvoeren die niet wordt genoemd in de waterschapsverordening? En leiden ze tot veranderingen van het watersysteem of van een weg? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Hoofdstuk 3 Lozingsactiviteiten

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1.1 Doelen

Dit artikel geeft aan waar de regels in dit hoofdstuk voor zijn. Dit zijn de doelstellingen van het waterbeheer die betrekking hebben op de waterkwaliteit en het vervullen van functies door watersystemen. De doelstellingen gaan ook over de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De meeste regels in dit hoofdstuk hebben niet als doel wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken.

 

Het waterschap houdt in de waterschapsverordening rekening met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewater is rekening gehouden met:

  • a.

    de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • b.

    de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken;

  • c.

    de voorkeur om afvalwater te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron. Het gaat om afvalwater dat op biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater.

Daarom is in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen:

  • a.

    de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam. Dit leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater. Dit leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering.

Waar ‘dit met het oog op doelmatig beheer van afvalwater’ staat, heeft deze afweging meegespeeld.

 

Artikel 3.1.2 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op:

  • a.

    lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap;

  • b.

    lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap;

  • c.

    lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels zoals bedoeld in artikel 3.12 van het Bal. Is een artikel niet van toepassing op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit? Dan is dat in het artikel zelf aangegeven.

Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 3.2.1 Meldplicht voor het lozen van grondwater bij saneringen

Is afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater of van onderzoek dat voorafgaat aan een grondwatersanering? Dan is het niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater als het gaat om biologische afbreekbaarheid. Het heeft de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu in plaats van af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan.

 

Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van Artikel 3.12 van het Bal.

 

Saneren heeft een positief effect op het milieu. Maar bij het saneren kunnen ook nadelige gevolgen optreden. Om deze nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen het afvalwater dat vrijkomt bij saneren. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

 

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor:

  • a.

    aangewezen wateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben. Deze wateren hebben een grotere omvang en zijn daardoor minder kwetsbaar voor lozingen. Deze zijn opgenomen in bijlage II van de waterschapsverordening;

  • b.

    niet-aangewezen wateren die voor lozingen bijzondere bescherming nodig hebben.

De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in Hoofdstuk 1, Afdeling 1.4 van de waterschapsverordening.

 

Artikel 3.2.2 Meldplicht voor het lozen van grondwater bij ontwatering

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit gaat om kleinschalige activiteiten die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond. Of het gaat om grootschalige projecten, vooral in de bouw, die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

 

Bij het lozen van grondwater houden we de voorkeursvolgorde aan voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer). Over het algemeen kan grondwater dat bij ontwatering vrijkomt zonder problemen in het milieu worden teruggebracht. Het kan zijn dat grondwater dat vrijkomt, verontreinigd is of van nature stoffen bevat waardoor lozing niet wenselijk is. Vaak is dit bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid.

 

Degene die loost, is verantwoordelijk voor het informeren van het waterschap over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is vooral van belang op plaatsen waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de grondwaterkwaliteit die in het gebied voorkomt. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake is, is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap. Zo kan worden gecontroleerd of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn waarvan lozing tot problemen kan leiden.

 

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht. Daarom is dit niet uitgeschreven in dit artikel.

 

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen. Het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens bevatte geen specifieke eisen voor deze lozingen. Voor wonen geldt daarom alleen de specifieke zorgplicht in Hoofdstuk 1, Afdeling 1.4.

 

Artikel 3.2.3 Meet-en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen worden gehanteerd voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn analysemethoden voorgeschreven die moeten worden gebruikt voor de stoffen waarvoor in deze afdeling emissiegrenswaarden staan. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

 

Wordt er bemonsterd? Dan moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd. Hiermee wordt voorkomen dat er in de monsters een verandering optreedt in de parameter die geanalyseerd moet worden in de periode tussen het nemen van het monster en het moment van analyse.

 

Het is belangrijk dat een monster niet gefilterd wordt en dat niet-opgeloste stoffen meegenomen worden in de analyse. De emissiegrenswaarden hebben namelijk betrekking op het totaal van opgeloste en niet-opgeloste stoffen in het afvalwater.

 

Artikel 3.2.4 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om gegevens over de aard en omvang van de lozing:

  • a.

    de hoeveelheid afvalwater die wordt geloosd;

  • b.

    de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht.

Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

 

De plicht om het bestuur te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren of bij lozingen vanuit huishoudens.

 

Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 3.3.1 Vrijstelling lozen van afvloeiend hemelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan overig afvalwater van een kas zoals bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater zoals bedoeld in paragraaf 4.77 van het Bal.

 

Bij het lozen van afvloeiend hemelwater houden we de voorkeursvolgorde aan voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer). Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen in het milieu worden teruggebracht.

 

De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen, is verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om milieuverontreiniging te voorkomen. De beheerder kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (Afdeling 1.4) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden:

  • a.

    dat het terrein wordt schoongehouden;

  • b.

    dat zorgvuldig wordt omgaan met milieugevaarlijke stoffen waardoor verontreiniging van hemelwater wordt voorkomen;

  • c.

    dat bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld, rekening wordt gehouden met uitloging. Dit betekent dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater terecht kunnen komen;

  • d.

    dat onkruidbestrijding op zo’n manier wordt gedaan dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen.

In deze verordening zijn preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften opgenomen. Ze komen voort uit de specifieke zorgplicht.

 

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren ook de bruggen, viaducten en andere kunstwerken die daarbij horen en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het verontreinigd zijn met straatvuil. In het straatvuil kunnen PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen.

 

Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel vaak niet mogelijk. Er zijn daar geen rioolstelsels die bestemd zijn voor afvoer van regenwater. Dit afvloeiend hemelwater loopt buiten de bebouwde kom meestal weg in de bodem of een water. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen loopt buiten de bebouwde kom bij voorkeur weg in de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet of niet helemaal mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. De laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Dit is alleen toegestaan als het lozen via een andere route niet kan.

 

Artikel 3.3.2 Specifieke indieningsvereisten

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is daarom niet nodig om voor de start of wijziging van de lozing het bestuur te informeren. Wordt er een rijksweg of provinciale weg met bruggen, viaducten en andere kunstwerken aangelegd of gewijzigd? Dan wordt het bestuur minimaal zes maanden voor de aanleg of wijziging op de hoogte gesteld. Het bestuur kan dan samen met de wegbeheerder bekijken hoe het regenwater het beste kan worden afgevoerd.

 

Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 3.4.1 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater

Er gelden geen eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s (systeem voor individuele behandeling van afvalwater) redelijkerwijs niet mogelijk.

 

Artikel 3.4.2 Meldplicht lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Is er geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk? Dan is soms lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit mag buiten de bebouwde kom. Ook stedelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten mag worden geloosd. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van Artikel 3.12 van dat besluit.

 

Binnen de vermelde afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater worden gezuiverd voordat het mag worden geloosd op het oppervlaktewaterlichaam.

 

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden, geldt overgangsrecht. De afstand wordt dan bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk ligt. Het overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de besluiten die daaraan voorafgaan: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor staat in onderdeel d, onder ii dat de afstand moet worden berekend langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding kan worden aangelegd.

 

Artikel 3.4.3 Meldplicht zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

Wordt niet aangesloten op de riolering maar direct geloosd op het oppervlaktewaterlichaam? Dan zijn er lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II van de waterschapsverordening. Aan de lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.

 

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer ervoor kiezen te lozen via een septic tank. Dit in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 3.3. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met vijf inwonerequivalenten. Vandaar dat onder c van dit artikel staat dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via een septic tank mogen worden geloosd.

 

Voorzieningen van voor 2009 die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voorzieningen die 2009 zijn geplaatst, kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de beproevingsprocedure die is beschreven in de NEN-EN 12566-1, niet in het veld toepasbaar is.

 

Artikel 3.4.4 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn analysemethoden voorgeschreven voor de stoffen waarvoor in deze afdeling emissiegrenswaarden zijn. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

 

Wordt er bemonsterd? Dan moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd. Hiermee wordt voorkomen dat er in de monsters een verandering optreedt in de parameter die geanalyseerd moet worden in de periode tussen het nemen van het monster en het moment van analyse.

 

Het is belangrijk dat een monster niet gefilterd wordt en dat niet-opgeloste stoffen meegenomen worden in de analyse. De emissiegrenswaarden hebben namelijk betrekking op het totaal van opgeloste en niet-opgeloste stoffen in het afvalwater.

 

Artikel 3.4.5 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om gegevens over de aard en omvang van de lozing:

  • a.

    de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten;

  • b.

    de wijze van behandelen van het afvalwater.

Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

 

Afdeling 3.5 Lozen van koelwater

Artikel 3.5.1 Meldplicht lozen van koelwater

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

 

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen worden toegevoegd. De maximale warmtevracht die mag worden geloosd, hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II van de waterschapsverordening. Andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

 

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

 

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s) ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

 

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

 

Artikel 3.5.2 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om gegevens over de maximale warmtevracht.

 

Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

 

Afdeling 3.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 3.6.1 Vrijstelling lozen van afvalwater bij reinigen en conserveren

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan worden gedacht aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. Het lozen van afvalwater van periodieke reinigingswerkzaamheden is vrijgesteld als alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan worden gedacht aan gevelreiniging.

 

Artikel 3.6.2 Meldplicht bij reinigen en conserveren van bouwwerken

Het onderhouden van bouwwerken houdt vaak in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan. Roest en oude verflagen worden verwijderd en een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings-en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar een oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en onwenselijkheid van de stoffen die vrijkomen, kunnen de nadelige gevolgen voor het milieu worden beperkt door een optimale combinatie van:

  • a.

    de toegepaste techniek;

  • b.

    de materialen en stoffen die worden verwijderd of toegepast;

  • c.

    de milieubeschermende maatregelen die worden genomen.

Voor de reinigings-en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie worden opgesteld. Hierin staan in ieder geval de maatregelen die getroffen worden om het lozen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, als lozing niet is te voorkomen. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven. Maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

 

Artikel 3.6.3 Meldplicht bij bouwen, renoveren en slopen van bouwwerken

Worden bouwwerken gesloopt, gerenoveerd of gebouwd? Dan komt er bijna altijd materiaal in het water terecht. Wordt er gewerkt aan bouwwerken in de buurt van een water? Dan is het belangrijk dat er maatregelen worden genomen om verontreiniging van water zoveel mogelijk te voorkomen. Er moet een werkinstructie worden opgesteld. Hierin staat de werkwijze beschreven. Ook is aangegeven welke preventieve maatregelen worden genomen om te voorkomen dat stoffen in het water terechtkomen. Er moet worden gewerkt volgens deze werkinstructie. En de maatregelen die daarin worden genoemd, moeten worden getroffen.

 

Artikel 3.6.4 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Is het bij het reinigen of conserveren nodig om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging? Dan geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het water terecht komt. Is de afstand tot een water zo groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is? Dan geldt dit artikel niet.

 

Artikel 3.6.5 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

 

Artikel 3.6.6 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de werkzaamheden gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om de werkinstructie. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing.

 

Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 3.7.1 Inerte goederen

Deze afdeling gaat over het lozen van stoffen die afkomstig zijn van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

 

Overslaan is een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling gaat niet over ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

 

Artikel 3.7.2 Vrijstelling lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met inerte goederen die zijn opgeslagen, kan worden geloosd in oppervlaktewater. Afvalwater wordt bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. Dit is in overeenstemming met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer). In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn.

 

In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

 

Artikel 3.7.3 Vrijstelling lozen bij overslaan van inerte goederen

Dit artikel bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het water of met stuiven, morsen of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

 

Er wordt beschreven hoe kan worden voorkomen dat goederen in het water terechtkomen bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal moet worden gelegd. De afstand tussen wal en schip mag in ieder geval niet groter zijn dan vijf meter. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

 

Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 3.8.1 Meldplicht lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel gaat over goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn beschreven in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In dat besluit is geregeld dat afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. Wordt in de waterschapsverordening het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan? Dan kan dit alleen als in het omgevingsplan een regel is opgenomen die mogelijk maakt dat lozen op een oppervlaktewaterlichaam ook is toegestaan.

 

Is het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet aangesloten of niet aan te sluiten binnen een afstand van 40 meter op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk? Dan is lozen van afvalwater dat afkomstig is van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Is er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig? Dan is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om het perceel aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze waterschapsverordening.

 

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel van belang. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

 

Artikel 3.8.2 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen worden gehanteerd voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden voorgeschreven die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in Artikel 3.8.1 emissiegrenswaarden worden gesteld. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze waterschapsverordening.

 

Wordt er bemonsterd? Dan moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd. Hiermee wordt voorkomen dat er in de monsters een verandering optreedt in de parameter die geanalyseerd moet worden in de periode tussen het nemen van het monster en het moment van analyse.

 

Het is belangrijk dat een monster niet gefilterd wordt en dat niet-opgeloste stoffen meegenomen worden in de analyse. De emissiegrenswaarden hebben namelijk betrekking op het totaal van opgeloste en niet-opgeloste stoffen in het afvalwater.

 

Artikel 3.8.3 Meldplicht lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen die afkomstig zijn van het:

  • a.

    bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

  • b.

    overslaan van zout voor het strooien op wegen;

  • c.

    overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk;

  • d.

    overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld dat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

 

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) gaan over wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen of nodig zijn bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een beschoeiing in een water, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn.

 

Bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen in een water terechtkomen. Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het water of met stuiven, morsen of andere ongewenste routes in het water terechtkomen.

 

Er wordt beschreven hoe kan worden voorkomen dat goederen in het water terechtkomen bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal moet worden gelegd. De afstand tussen wal en schip mag in ieder geval niet groter zijn dan vijf meter. Een andere maatregel die kan worden toegepast, is door gebruik te maken van een ponton of een morsklep.

 

Degene die de goederen overslaat, doet er alles aan om te voorkomen dat deze goederen in het water terechtkomen.

 

Artikel 3.8.4 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de werkzaamheden gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing.

 

Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 3.9.1 Vrijstelling lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) zoals bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot:

  • a.

    het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of

  • b.

    het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt.

Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie Artikel 3.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Het college betrekt het waterschap daarbij. Heeft het college een rioleringsprogramma vastgesteld? Dan is het lozen vanuit een voorziening die in dat programma is opgenomen ook toegestaan. De gemeente hoeft dit programma niet ‘rioleringsprogramma’ te noemen. Maar de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

 

Artikel 3.9.2 Vrijstelling lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. We verwijzen hiervoor naar de toelichting bij Artikel 3.9.1.

 

Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.10.1 Meldplicht lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Dit artikel gaat over baggerwerkzaamheden en ontgravingen. Het artikel geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel gaat dus niet over toepassing van de bagger of materiaal dat wordt opgegraven. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Het artikel is ook van toepassing als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen). Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of het ontgraven plaatsvindt.

 

Artikel 3.10.2 Vrijstelling lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel gaat over lozingen die afkomstig zijn van andere werkzaamheden aan een oppervlaktewaterlichaam. Het gaat om andere werkzaamheden dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden. De werkzaamheden vinden plaats door of in opdracht van de waterbeheerder in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat zo’n lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Natuurlijk geldt wel de specifieke zorgplicht.

 

Artikel 3.10.3 Vrijstelling lozen van algen en bacteriën

Dit artikel gaat over het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam. De lozing vindt plaats door of in opdracht van de waterbeheerder in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën die afkomstig zijn van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam mogen worden geloosd in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt het mogelijk dat de waterbeheerderalgen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheergebied kan verplaatsten in het kader van het oppervlaktewaterbeheer.

 

Artikel 3.10.4 Meldplicht bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden bij verontreinigde waterbodem

Valt de kwaliteit van de waterbodem die wordt ontgraven of gebaggerd in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, zoals bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluitbodemkwaliteit? Dan is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

 

Artikel 3.10.5 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om de gegevens die worden genoemd in het eerste lid van dit artikel. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing.

 

Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 3.11.1 Vrijstelling lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

Dit artikel gaat over het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater. Bij het schoonmaken van leidingen wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • a.

    afvalwater dat afkomstig is van leidingen uit het transportnet; en

  • b.

    afvalwater dat afkomstig is van leidingen uit het distributienet.

Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet heeft een grotere leidingdiameter en heeft minder vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar veel eindgebruikers en heeft veel vertakkingen en verloopt van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer. Lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen blijven daaronder. Dit artikel gaat ook over het schoonmaken van de aanvoerleiding.

 

Bevat afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen? Dan is er geen bezwaar tegen het lozen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam. Bevat een lozing wel zulke middelen? Dan is lozen alleen mogelijk als het bestuur daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

 

Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 3.12.1 Meldplicht lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater. Dat bluswater stroomt tijdens de oefening in het oppervlaktewater. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Dit om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

 

Om overlap met regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken zoals bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

 

Artikel 3.12.2 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat. Dit artikel verplicht om twee weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken.

 

Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen en bij agrarische activiteiten

Artikel 3.13.1 Meldplicht lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een ander gebouw dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater. Dit mocht alleen als er geen vuilwaterriool aanwezig was binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering geldt nog steeds. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.

 

Artikel 3.13.2 Meldplicht lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Is er geen vuilwaterriool aanwezig binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt? Dan mag het afvalwater worden geloosd in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. Dit artikel maakt de alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater mogelijk. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.

 

Artikel 3.13.3 Meldplicht lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Is er geen vuilwaterriool aanwezig binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt? Dan mag het afvalwater worden geloosd in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. Dit artikel maakt de alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater mogelijk. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.

 

Artikel 3.13.4 Meldplicht lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt.

 

Artikel 3.13.5 Meldplicht lozen bij ontijzeren van grondwater

Het lozen van afvalwater dat afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool. Is er geen vuilwaterriool aanwezig binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt? Dan mag het afvalwater worden geloosd in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. Dit artikel maakt de alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater mogelijk. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt en niet vanaf de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste route waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste route. De aansluitleiding moet soms langs een andere route worden aangelegd dan de kortste route. Dat kan zijn door privaatrechtelijke belemmeringen of door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering.

 

Artikel 3.13.6 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen worden gehanteerd voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze waterschapsverordening.

 

Artikel 3.13.7 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de werkzaamheden gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de aard en omvang van de lozingen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing. Bijvoorbeeld als de hoeveelheid water die wordt geloosd, wordt aangepast.

 

Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 3.14.1 Meldplicht lozen afvalwater bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet afvalwater dat afkomstig is van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk. Bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale of ander bedrijf ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd.

 

Een andere lozingsroute dan naar het oppervlaktewater is volgens het Bal niet toegestaan. Dit artikel bepaalt dat een andere lozingsroute wel is toegestaan als die lozingsroute in het omgevingsplan is opgenomen. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

 

Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 3.15.1 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding. Het maakt niet uit of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het gaat bijvoorbeeld om bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding zoals bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

 

Artikel 3.15.2 Meldplicht lozen afvalwater na bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dat mag alleen als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater). Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater dat afkomstig is van de voedselbereiding.

 

Artikel 3.15.3 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de aard en omvang van de lozingen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing. Bijvoorbeeld als de hoeveelheid water die wordt geloosd, wordt aangepast.

 

Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 3.16.1 Meldplicht lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel gaat over het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. In recreatieve visvijvers worden geen vissen gekweekt. Dit gebeurt wel in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

 

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

 

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

 

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken. De voorraadbakken staan in open verbinding met de visvijvers. Omdat er dagelijks water wordt toegevoegd aan de visvijvers, moet er ook water worden geloosd. Dit spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

 

Artikel 3.16.2 Specifieke indieningsvereisten

Dit artikel verplicht om minimaal twee weken voor de start van de lozing gegevens te verstrekken aan het bestuur. Het gaat om algemene gegevens en om informatie over de aard en omvang van de lozingen. Het bestuur moet ook worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing. Bijvoorbeeld als de hoeveelheid water die wordt geloosd, wordt aangepast.

 

Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 3.17.1 Vrijstelling lozen van spoelwater

Dit artikel gaat over het lozen van een tweetal afvalwaterstromen die afkomstig zijn van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

 

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater is toegestaan als dat afvalwater vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport (het varen). Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen met steeds zoeter oppervlaktewater gespoeld om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

 

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind is toegestaan.

 

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Dit geldt ook voor het lozen van organismen en slib dat ontstaat door het kweken en verwerken van mosselen en oesters. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

 

Afdeling 3.18 Asverstrooiing

Artikel 3.18.1 Vrijstelling asverstrooiing

De lozing is toegestaan als het gaat om het eenmalig verstrooien op een bijzondere plek voor de overledene of de nabestaanden. Het artikel gaat niet over bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

 

Afdeling 3.19 Andere lozingen

Artikel 3.19.1 Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam

Is een lozing niet geregeld in de afdelingen 3.2 tot en met 3.18 van deze waterschapsverordening? Dan is voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap een omgevingsvergunning vereist.

 

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte. Dit heeft namelijk gevolgen voor de kwaliteit van het water. De regels voor het lozen van een hoeveelheid water staat in afdeling 3.21 van deze waterschapsverordening. Is voor beide typen lozingen (kwaliteit en hoeveelheid) een vergunning nodig? Dan kan deze in een keer worden aangevraagd.

 

Worden warmte of stoffen geloosd die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)? Dan is er op grond van de waterschapsverordening geen vergunning nodig. In het Bal is al geregeld in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen die afkomstig zijn van wonen.

 

Artikel 3.19.2 Vangnetvergunningplicht lozen op een zuiveringtechnisch werk

Worden water, warmte of stoffen geloosd die niet afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)? Dan is voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk een omgevingsvergunning vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in het Bal bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning is vereist.

 

Afdeling 3.20 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 3.20.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is afkomstig uit de Omgevingsregeling.

 

Artikel 3.20.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Artikel 3.20.3 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dat sluit ook aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Afdeling 3.21 Lozen van een hoeveelheid water op een oppervlaktewaterlichaam

Een lozing op een water mag de bergingscapaciteit van dat water niet kleiner maken. Daarnaast moeten grote peilschommelingen worden voorkomen. Een water moet een bepaalde hoeveelheid water afvoeren. Daarom moet een water altijd voldoende doorstromen. Schade aan de oever kan de doorstroming van het water beperken. Schade aan de oever moet dus worden voorkomen bij het lozen van water. Verder mag de kwaliteit van het oppervlaktewater niet slechter worden door het lozen van water. De regels voor lozingen die (ook) de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, staan in afdeling 3.2 tot en met afdeling 3.19.

 

Wilt u water lozen op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsvoorziening plaatsen of behouden? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 3.21? Dan kunt u dit met een melding doen.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 3.21 zijn:

  • a.

    het betreft geen riool- of hemelwater of een lozingsvoorziening daarvoor; en

  • b.

    er mag geen wateroverlast ontstaan; en

  • c.

    de lozing op een primair water is maximaal 250 m3/uur en op overige wateren 100 m3/uur.

Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 3.21? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 3.22 Afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam

Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Als de bodem is verhard, bijvoorbeeld door bestrating of bebouwing, stroomt het regenwater grotendeels direct af naar het oppervlaktewatersysteem en/of naar het rioleringssysteem. Nieuwe verharding moet daarom gecompenseerd worden door extra waterberging te maken. Bijvoorbeeld door het graven van een nieuw water, het vergroten van een bestaand water of het aanleggen van een wadi.

 

Wordt er binnen de bebouwde kom voor het eerst minder dan 500 m² verhard? Dan hoeft de extra verharding niet altijd te worden gecompenseerd. De reden is dat het binnen de bebouwde kom vaak moeilijk is extra waterberging te maken. Het gemis aan waterberging wordt wel toegevoegd aan de wateropgave van de betreffende kern.

 

Buiten de bebouwde kom is er een groter bergend vermogen doordat een groter gebied onverhard is. Hier kan water makkelijker in de bodem zakken. Buiten de bebouwde kom mag maximaal 1500 m² worden verhard zonder dat voor extra waterberging moet worden gezorgd.

 

Regenwater afkomstig van daken en bestratingen is vaak zo schoon dat zuivering niet nodig is. Dit water kan dus beter worden afgevoerd naar het grond- of oppervlaktewater dan naar de riolering. Dat heeft als voordeel dat de rioolwaterzuiveringsinstallaties minder worden belast. Dat zorgt er ook voor dat bij hevige buien minder overstorten overlopen. Dit betekent dat er minder afvalwater vanuit het gemengde riool naar een oppervlaktewater gaat. Dat is goed voor de waterkwaliteit in de sloten. Daarom wordt het afkoppelen van hemelwaterafvoer van het vuilwaterriool gestimuleerd. Het afkoppelen mag geen grote nadelige gevolgen hebben voor de berging. Ook moet de doorstroming van een water voldoende blijven.

 

Afhankelijk van uw situatie mag u extra verharding aanleggen en hemelwater afkoppelen van het vuilwaterriool met een vrijstelling. U hoeft dan niets aan het waterschap te melden. Het is ook mogelijk dat u een melding moet maken. De voorwaarden en voorschriften voor een vrijstelling en de voorwaarden en voorschriften voor een melding leest u in afdeling 3.22.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 3.22? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Hoofdstuk 4 Water onttrekken of water infiltreren

Afdeling 4.1 Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Veedrenking, droogtebestrijding of nachtvorstberegening zijn veelvoorkomende activiteiten waarvoor men oppervlaktewater wil onttrekken. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.1? Dan zal het onttrekken van oppervlaktewater geen ernstige gevolgen hebben voor de aan- en afvoer van water en de beschikbaarheid van water. U mag voor het onttrekken van oppervlaktewater een onttrekkingsvoorziening gebruiken.

 

De belangrijkste voorwaarden gaan over de maximale hoeveelheid water die u mag onttrekken. Het maximale debiet voor onttrekken is:

  • a.

    30 m³ per uur voor een primair water;

  • b.

    10 m³ per uur voor een secundair water;

  • c.

    5 m³ per uur voor een tertiair water.

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.1? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 4.2 Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem

Onttrekken van grondwater

Het onttrekken van grondwater is een veelvoorkomende activiteit, met name bij agrarische bedrijven. Grondwateronttrekking kan nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Denk hierbij aan schade aan de landbouw, schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreiniging, schade aan bouwwerken (als gevolg van zetting) en negatieve gevolgen voor onttrekkingen bij bodemenergiesystemen. Om nadelige gevolgen voor de omgeving te voorkomen zijn er regels voor het onttrekken van grondwater. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.2? Dan mag grondwater worden onttrokken zonder omgevingsvergunning. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 4.2? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt ook gekeken naar artikel 8.89, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

Hieronder worden verschillende situaties kort toegelicht.

 

Gebruik voor particuliere woningen en tuinen

Wordt aan de volgende voorwaarden voldaan? Dan mag u grondwater onttrekken voor particulier gebruik. De voorwaarden zijn:

  • a.

    de totale capaciteit van de pompen bedraagt maximaal 10 m³ per uur; en

  • b.

    de hoeveelheid grondwater die jaarlijks wordt opgepompt, bedraagt minder dan 12.000 m³ per jaar.

U hoeft dit niet te melden bij het waterschap en er is geen meet- en rapportageplicht.

 

Aanleggen van een brandblusvoorziening

Het aanleggen van een brandblusvoorziening en het gebruik daarvan voor noodsituaties mag zonder melding of omgevingsvergunning en er is geen meet- en rapportageplicht.

 

Bouwputbemaling, proefbemaling of grondsanering

Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor bouwputbemaling, proefbemaling of grondsanering? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.

 

De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • a.

    het onttrekken van grondwater duurt maximaal 6 maanden;

  • b.

    het onttrekken van grondwater gebeurt niet in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering.

    • a.

      Let op: de hoeveelheid grondwater die mag worden onttrokken, verschilt per provincie.

Er geldt voor deze onttrekkingen wel een meet- en rapportageplicht.

 

Grondwatersanering

Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.

 

De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • a.

    niet meer bedraagt dan 20 m³ per uur; en

  • b.

    niet meer bedraagt dan 100.000 m³; en

  • c.

    niet langer duurt dan 10 jaar.

Er geldt hier wel een meet- en rapportageplicht.

 

Beregening, veedrenking of bevloeiing

Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor beregening, veedrenking of bevloeiing? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.

 

De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • a.

    het water wordt niet gebruikt voor de glastuinbouw of de pot- en containerteelt; en

  • b.

    de totale capaciteit van de pompen bedraag maximaal 60 m³ per uur.

Er geldt ook hier een meet- en rapportageplicht.

 

Menselijke consumptie

Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor het onttrekken van grondwater voor menslijke consumptie? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken. In de provincie Utrecht dient u eerst een risicoanalyse van de omgeving van de onttrekking uit te voeren.

 

Overige doeleinden

Wilt u voor een ander doeleinde dan hierboven genoemd grondwater onttrekken? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften? Dan mag u met een melding grondwater onttrekken.

 

De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • a.

    u onttrekt niet meer 10 m³ per uur; en

  • b.

    niet meer dan 50.000 m³ per jaar; en

  • c.

    het water wordt niet gebruikt voor menselijke consumptie.

Ook hier geldt een meet- en rapportageplicht.

 

Infiltreren van water

Bij het infiltreren van water wordt er water in de bodem gebracht om grondwater aan te vullen. Dit hangt vaak samen met het onttrekken van grondwater.

 

Wilt u water infiltreren in de bodem? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij eht waterschap aanvragen. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt ook gekeken naar artikel 8.89, tweede en derde, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

Hoofdstuk 5 Uitvoeren van werkzaamheden of andere activiteiten

Afdeling 5.1 Bodemonderzoek en boringen

Voor bodemonderzoek worden vaak grondboringen en sonderingen uitgevoerd en peilbuizen aangebracht in een waterkering, de beschermingszone van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam, de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of de berm van een weg in ons beheer.

 

Wilt u een van bovengenoemde werkzaamheden voor bodemonderzoek uitvoeren? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.1? Dan zal dit geen ernstige gevolgen hebben voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering of voor de weg. U kunt dit dan met een melding uitvoeren.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.1 zijn:

  • a.

    bodemonderzoek vindt plaats in de kruin of de beschermingszone van een waterkering; en

  • b.

    bodemonderzoek vindt plaats in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam; en

  • c.

    bodemonderzoek vindt plaats in de wegberm: op grotere afstand van de rijbaan dan zone D; en

  • d.

    onderzoek in de waterkering of in de buitendijkse beschermingszone vindt plaats tussen 1 april en 15 oktober.

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.1? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Wilt u boringen uitvoeren voor een bodemenergiesysteem? Dan moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 5.2 Wegwerkzaamheden

Deze afdeling gaat over klein onderhoud van een weg die wij niet zelf beheren. De weg ligt wel op of bij een waterstaatwerk in beheer van het waterschap.

 

Onder klein onderhoud aan een weg valt:

  • a.

    het roven van een berm

  • b.

    het herstellen van schade aan de toplaag

  • c.

    het vervangen van de toplaag van de weg.

Een wegreconstructie valt hier niet onder.

 

Wilt u klein onderhoud aan een weg op of bij een waterkering uitvoeren of laten uitvoeren? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.2? Dan zal dit geen ernstige gevolgen hebben voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering. U kunt klein onderhoud aan een weg dan zonder melding of omgevingsvergunning uitvoeren.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.2 zijn:

  • a.

    de weg ligt op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering;

  • b.

    het onderhoud vindt niet plaats in de beschermingszone van een water;

  • c.

    de weg is niet in beheer bij het waterschap.

Voor reconstructies aan een weg op of bij een waterkering in beheer bij het waterschap is altijd een omgevingsvergunning nodig.

 

Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.2? Dan mag klein onderhoud niet zonder vergunning worden uitgevoerd. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 5.3 Het houden van een evenement op een weg

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn veel wegen buiten de bebouwde kom in beheer bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en voor een doelmatige doorstroming van het verkeer. Evenementen kunnen op wegen plaatsvinden. Het gaat bijvoorbeeld om wielerwedstrijden, hardloopwedstrijden, skeelertochten, braderieën, optochten en markten.

 

Wilt u een evenement houden op een weg die in beheer is bij het waterschap? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.3? Dan zal dit geen gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid en een doelmatige doorstroming van het verkeer. Het evenement mag dan met een melding worden gehouden. Vraagt u bij de gemeente een vergunning aan of meldt u daar het evenement? Dan hoeft u geen aparte melding bij het waterschap te doen.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.3 zijn:

  • a.

    het evenement vindt plaats op een weg in beheer van het waterschap. Op deze weg mag niet harder worden gereden dan 60 km per uur; en

  • b.

    het evenement duurt niet langer dan 7 dagen.

Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 5.3? Dan moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

 

Afdeling 5.4 Varen en afmeren

Waterschap Rivierenland is vaarwegbeheerder van een aantal wateren die de provincie heeft aangewezen als vaarweg. Het gaat hier om het bevaarbare deel van de Linge, de gekanaliseerde Linge, het Kanaal van Steenenhoek en de Korne.

 

Daarnaast zijn er wateren die geen specifieke vaarwegfunctie hebben, maar waar je wel mag varen. Denk aan de Beuningseplas en het Lingemeer. Dit noemen we recreatief medegebruik. Voor de wateren met een vaarwegfunctie en voor enkele wateren zonder vaarwegfunctie (zoals de boezemwateren) is het waterschap ook nautisch beheerder. In de Scheepvaartverkeerswet is een aantal belangen genoemd waarvoor het waterschap maatregelen mag treffen en verkeersbesluiten mag nemen.

 

De belangrijkste belangen die beschermd worden, zijn:

  • a.

    instandhouding van en voorkomen van schade aan de oevers;

  • b.

    veiligheid van en voorkomen van hinder voor de omgeving;

  • c.

    voorkomen van verontreiniging;

  • d.

    landschappelijke en natuurwaarden;

  • e.

    een vlot en veilig scheepvaartverkeer.

Varen

Nautisch beheer gaat over “verkeersregels” voor de scheepvaart en de veiligheid daarvan. Vaarwegbeheer gaat over het beheer van de vaarweg, bijvoorbeeld het waarborgen van de diepte en het voorkomen van afkalving van de oever door golfslag. De provincie is vaarwegbeheerder en kan (zal) dus aanvullende regels stellen. Nautisch beheer valt niet onder de Omgevingswet, vaarwegbeheer wel.

 

Wilt u overdag met een motorboot of schip varen op een water dat in beheer is bij het waterschap? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor varen overdag in Afdeling 5.4? Dan zal dit geen grote gevolgen hebben voor de belangen die hierboven genoemd zijn. U mag zonder melding varen.

 

Er geldt een verbod voor varen in de nacht: het nachtvaartverbod. Er zijn enkele uitzonderingen. Op sommige vaarwegen of als er sprake is van een evenement mag er onder voorwaarden in de nacht worden gevaren. U moet wel een melding doen. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften voor varen in de nacht? Dan geldt het vaarverbod.

 

Bij bepaalde waterstanden en ijsdiktes geldt een vaarverbod. Dit is vooral om de oever te beschermen.

 

U kunt geen omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen voor varen.

 

Afmeerverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning af te meren, te laden of te lossen of een ligplaatsen in te nemen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam op andere plaatsen dan plaatsen die daarvoor zijn ingericht. Er mag dus alleen worden afgemeerd op plaatsen die daarvoor zijn ingericht.

Is een afmeervoorziening aangelegd in strijd met de bepalingen in deze verordening? Dan valt deze niet onder de plaatsen die daarvoor zijn ingericht. Een illegaal aangebrachte afmeervoorziening valt niet onder een plaats die is ingericht om af te meren. Daar mag dus niet worden afgemeerd.

 

Het afmeerverbod geldt niet voor recreatieve evenementen die het bestuur toestaat.

 

Haaks afmeren

Wilt u haaks afmeren op de lengterichting van de vaarweg? Dan moet u voldoen aan de voorwaarden voor haaks afmeren. De belangrijkste voorwaarden zijn:

 

  • a.

    de ligplaats is vastgelegd in een verkeersbesluit. Hier wordt het Verkeersbesluit ligplaatsen Linge bedoeld; of

  • b.

    de ligplaats maakt deel uit van een jachthaven; of

  • c.

    ligt het vaartuig in de Binnen- of Buiten Giessen? Dan is afmeren toegestaan onder de voorwaarde dat buiten de vaargeul wordt afgemeerd. De vaargeul staat aangegeven op de kaarten die horen bij het Verkeersbesluit afmeerverbod Buiten-Giessen en gedeelte Binnen-Giessen; of

  • d.

    de ligplaats ligt aan een haakse steiger waarvoor een vergunning is verleend. Het vaartuig steekt niet verder uit in de vaargeul dan de steiger.

Voldoet u aan de voorwaarden? Dan heeft afmeren geen grote gevolgen voor de belangen die hierboven worden genoemd. U mag dan haaks afmeren. U moet dit wel melden. Voldoet u niet aan de voorwaarden? Dan mag u niet haaks afmeren. Er geldt een afmeerverbod. U kunt geen omgevingsvergunning aanvragen.

 

Afdeling 5.5 Visactiviteiten

Wateren hebben ook een maatschappelijke functie. In de wateren wordt namelijk ook gevist. Deze visactiviteiten kunnen het leven in het water en de kwaliteit van het water aantasten.

 

Wilt u vissen in een water in beheer bij het waterschap? En voldoet u aan de voorwaarden in Afdeling 5.5? Dan mag u dit doen zonder melding.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 5.5 zijn:

  • a.

    u vist recreatief; of

  • b.

    u vist beroepsmatig en voldoet aan de regels van het visplan.

Voldoet u niet aan de voorwaarden in Afdeling 5.5? Dan is het verboden te vissen in een water in beheer bij het waterschap. U kunt geen omgevingsvergunning aanvragen.

 

Afdeling 5.6 Explosief materiaal

Explosies kunnen de waterkering aantasten. Dit vormt een gevaar voor de waterkering. Activiteiten waarbij explosies kunnen ontstaan, zijn:

 

  • a.

    het verrichten van seismisch onderzoek met springstof; of

  • b.

    het hebben van explosief materiaal; of

  • c.

    het hebben van een explosiegevaarlijke inrichting, bijvoorbeeld een gastank.

Er geldt een verbod voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten in een waterkering, de beschermingszone van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam, de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam of langs een weg in beheer bij het waterschap. U kunt geen omgevingsvergunning aanvragen.

 

Wilt u bovengenoemde activiteiten uitvoeren in de buitenbeschermingszone van een waterkering? Dan kunt wel u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Hoofdstuk 6 Objecten en beplanting

Afdeling 6.1 Constructie aan het water: steiger, terras en vlonder

Ligt een perceel aan het water? Dan wordt vaak een steiger, terras of vlonder aangelegd. We verwijzen hiernaar in deze afdeling met het woord ‘constructie’. Zo’n constructie wordt aangelegd voor de waterbeleving, als onderdeel van de tuin, als visplaats of als aanlegplaats voor een boot. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften van afdeling 6.1? Dan zal het aanleggen van een steiger, terras of vlonder geen gevolgen hebben voor de waterberging en de aan- en afvoer van water.

 

Afhankelijk van hoe u de constructie aanlegt, mag u dit doen met een vrijstelling. U hoeft dan niets aan het waterschap te melden. Het is ook mogelijk dat u een melding moet doen. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.1? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Voor de Binnen-Giessen en Buiten-Giessen en wateren binnen de Giessenzoom gelden bijzondere voorwaarden en voorschriften.

 

Afdeling 6.2 Constructie aan het water: beschoeiing en damwand

Om afkalving van de oever tegen te gaan, wordt vaak een beschoeiing of een damwand in een water aangebracht. Onder een beschoeiing verstaan we een constructie (bijvoorbeeld palen, wilgenteen of planken) op de waterlijn om afkalving van het talud tegen te gaan. Een damwand is een grondkerende constructie die op de insteek wordt geplaatst om afkalven en instorten van de oever te voorkomen. Dit is meestal een zwaardere constructie dan een beschoeiing (balken, damwandprofiel, betonelementen). Een damwand wordt doorgetrokken tot op het niveau van het maaiveld.

 

Wilt u een beschoeiing of een damwand in een primair, secundair of tertiair water aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.2? Dan kunt u meestal volstaan met een melding. De constructie zal dan geen ernstige gevolgen hebben voor de waterberging, de aan- en afvoer van water, de ecologie, de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering. Voldoet u niet aan alle voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.2? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Voor de Giessenzoom en in de strook tertiair water in de Buiten- en Binnen-Giessen gelden bijzondere voorwaarden voor een beschoeiing. De beschoeiing moet u op de waterlijn van een oppervlaktewaterlichaam plaatsen. U mag de beschoeiing niet gebruiken om het grondoppervlak (tuin) te vergroten.

 

Afdeling 6.3 Constructie in het water: dam met duiker en frontmuur

Een dam met duiker wordt meestal geplaatst om een perceel bereikbaar te maken. Om de breedte van de dam optimaal te kunnen benutten, worden vaak frontmuren aan de zijkanten van de dam aangebracht.

 

Dam met duiker

Een duiker is een obstakel in het water waardoor het water minder makkelijk doorstroomt. Daarom geldt er een maximale lengte en minimale doorsnede. De minimale doorsnede verschilt binnen en buiten de bebouwde kom. Een duiker moet binnen de bebouwde kom een grotere doorsnede hebben dan buiten de bebouwde kom. Want buien veroorzaken binnen de bebouwde kom eerder wateroverlast.

 

Wilt u een dam met duiker in een secundair of tertiair water aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.3? Dan zal dit de doorstroming van het water niet verstoren. U moet wel een melding doen.

 

De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • a.

    de dam met duiker is of wordt geplaatst in een secundair of tertiair water;

  • b.

    in de Giessenzoom geldt een maximale duikerlengte van 2,40 meter. In de rest van het beheergebied is de maximale duikerlengte 12 meter;

  • c.

    de minimale doorsnede is 0,47 meter. In secundaire wateren binnen de bebouwde kom moet de duiker een diameter van minimaal 0,80 meter hebben;

  • d.

    de dam is de enige toegang tot een perceel.

Frontmuur

Een frontmuur is een eenvoudige constructie aan de zijkant van een dam met duiker. Een frontmuur maakt de doorstroming van het water niet minder. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften die in Afdeling 6.3 worden genoemd? Dan mag u deze plaatsen en hoeft u dit niet te melden.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften van Afdeling 6.3? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen. Voor een dam met duiker en een frontmuur in een primair water moet u altijd een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Sluit uw dam met duiker aan op een weg in beheer bij het waterschap? Dan moet u ook voldoen aan de regels in Afdeling 2.4.

 

Afdeling 6.4 Constructie over het water: brug

Een brug wordt meestal geplaatst om een perceel bereikbaar te maken of om een weg over water te kunnen aanleggen.

 

Wilt u een brug aanleggen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.4? Dan zal het aanleggen van een brug de doorstroming van het water niet verstoren. U kunt dan volstaan met een melding. In enkele gevallen mag u een brug aanleggen zonder melding

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 6.4 zijn:

  • a.

    is de eerste ontsluiting van een perceel. Het perceel is niet op een andere manier te bereiken; en

  • b.

    is maximaal 5,00 meter breed.

Voor het aanleggen van brug in de Giessenzoom gelden afwijkende voorwaarden.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en de voorschriften in Afdeling 6.4? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.5 Anti-worteldoek

Anti-worteldoek wordt meestal op het talud van een water aangebracht om de tuin ter plaatse netjes af te werken en het onderhoud makkelijker te maken. Wilt u anti-worteldoek op het talud van een water aanbrengen? En voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.5? Dan zal dit de aan- en afvoer van water en het uitvoeren van onderhoud en inspectie niet in de weg staan. U mag het anti-worteldoek zonder omgevingsvergunning of melding aanbrengen.

 

De belangrijkste voorwaarden zijn::

  • a.

    het water ligt aan een woonperceel; of

  • b.

    het water ligt aan een bedrijfsperceel binnen de bebouwde kom.

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.5? Dan u moet een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.6 Beplanting

Beplanting (bomen, struiken en heggen) kan de stabiliteit van de waterkering aantasten. Ook kan beplanting een doelmatige inspectie van de waterkering moeilijker maken. Daarnaast kan beplanting het onderhoud en de inspectie van een water bemoeilijken. Beplanting bij wegen kan de verkeersveiligheid, de goede staat van de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer aantasten. Daarom zijn er in Afdeling 6.6 voorwaarden en voorschriften gesteld voor beplanting bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen in beheer van het Waterschap Rivierenland.

 

Voor het aanbrengen van beplanting op een waterkering, langs een water of weg gelden de voorwaarden en voorschriften uit Afdeling 6.6. Afhankelijk van waar u beplanting wilt aanbrengen, mag u dit doen met een vrijstelling. U hoeft dan niets aan het waterschap te melden. Het is ook mogelijk dat u een melding moet doen bij het waterschap.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.6? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.7 Kabels en leidingen

Kabels of leidingen worden meestal aangelegd door of namens nutsbedrijven. Zij leggen voorzieningen aan van algemeen nut en in het algemeen belang. Denk hierbij aan gas-, water-, elektriciteits-, telecommunicatievoorzieningen en riolering. Deze bedrijven voeren in het beheergebied van Waterschap Rivierenland jaarlijks honderden activiteiten uit. Deze activiteiten vormen een risico voor de stabiliteit van een waterstaatswerk. Ook kunnen de activiteiten een doelmatige inspectie en onderhoud van een waterkering of een water bemoeilijken. Daarnaast kunnen de activiteiten de verkeersveiligheid, de goede staat van de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer aantasten.

 

Daarom staan in Afdeling 6.7 voorwaarden en voorschriften voor kabels en leidingen bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen in beheer van het waterschap.

 

In Afdeling 6.7 staan ook algemene voorschriften voor kabels en leidingen. Deze voorschriften geven aan hoe de activiteiten moeten worden uitgevoerd en gemeld. Zo moeten alle kabels en leidingen die niet meer worden gebruikt, worden verwijderd. Dit geldt ook voor , tijdelijke voorzieningen en achtergebleven materiaal. Aanwijzingen van de toezichthouder moeten onmiddellijk worden opgevolgd. Spoedreparaties moeten direct worden gemeld.

 

Er gelden andere voorwaarden voor een waterkering, water of weg in beheer bij het waterschap. In Afdeling 6.7 vindt u alle voorwaarden en voorschriften.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.7? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Voor een leiding met een overdruk van 10 bar of meer in de buitenbeschermingszone van de waterkering moet ook een omgevingsvergunning bij het waterschap worden aangevraagd.

 

Afdeling 6.8 Schutting en hek

Een schutting of een hek kan de mogelijkheid van een doelmatige inspectie en onderhoud van de waterkering en een water in de weg staan. Bij wegen kan een schutting of hek de verkeersveiligheid, de goede staat van de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer aantasten. Daarom staan er in Afdeling 6.8 voorwaarden en voorschriften voor een schutting of hek bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen in beheer van Waterschap Rivierenland.

 

De voorwaarden en voorschriften zijn afhankelijk van waar u een schutting of hek wilt plaatsen. U moet altijd een melding doen bij het waterschap. Voldoet u niet aan de voorwaarden in Afdeling 6.8? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.9 Veekerende afrastering en het houden van dieren

Een afrastering kan de mogelijkheid van een doelmatige inspectie en onderhoud van de waterkering en een water in de weg staan. Aan de andere kant kan vee het talud van een water of waterkering beschadigen. Afrastering langs een weg voorkomt dat vee op de openbare weg komt en zo het verkeer in gevaar brengt. Maar een afrastering kan ook de verkeersveiligheid aantasten. Bijvoorbeeld als deze te hoog is of te dicht bij een weg staat.

 

Daarom staan er in Afdeling 6.9 voorwaarden en voorschriften voor een veekerende afrastering en het houden van dieren bij een waterkering, een water en een weg in beheer van Waterschap Rivierenland.

 

In Afdeling 6.9 staat dat eigenaren of gebruikers van gronden een voldoende veekerende afrastering moeten hebben. Dit is verplicht als de grond ligt op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering of van een water. Deze verplichting geldt niet voor gronden in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Dit heeft te maken met de aard en het karakter van het gebied. Er is daar zoveel water dat het niet haalbaar is om bij elk water een afrastering te plaatsen. Ook niet als die grond in gebruik is voor vee. Voor een veekerende afrastering gelden de voorwaarden en de voorschriften van Afdeling 6.9. De voorwaarden en voorschriften zijn anders voor een waterkering, een water of een weg in beheer bij het waterschap.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en de voorschriften in Afdeling 6.9? Dan moet u een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.10 Het plaatsen van (bouw)materiaal

Het is soms niet mogelijk om (bouw)materialen op eigen terrein op te slaan. Het (bouw)materiaal wordt dan tijdelijk in de berm geplaatst. Is het (bouw)materiaal te hoog of staat het te dicht bij de weg? Dan kan dit (bouw)materiaal de verkeersveiligheid in gevaar brengen. Daarom staan er in Afdeling 6.10 voorwaarden en voorschriften voor (bouw)materialen in de berm van wegen in beheer van Waterschap Rivierenland. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften uit Afdeling 6.10? Dan mag u het (bouw)materiaal met een melding plaatsen. U geeft bij uw melding aan hoe lang u het (bouw)materiaal opslaat.

 

De belangrijkste voorwaarden uit Afdeling 6.10 zijn dat het (bouw)materiaal wordt geplaatst:

  • a.

    langs een erftoegangsweg in beheer bij het waterschap. Een erftoegangsweg is een weg waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt; en

  • b.

    in zone D zoals aangegeven op de afbeelding van wegen bij deze verordening of verder van de rijbaan; en

  • c.

    niet langs een (brom)fiets- of voetpad.

Voldoet u niet aan de voorwaarden en de voorschriften in Afdeling 6.10? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning van het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.11 Een gebouw bouwen of verbouwen

Wilt u bouwen of een gebouw verbouwen dat staat in of bij een water of waterkering? Dan heeft u meestal een omgevingsvergunning van het waterschap nodig.

 

Soms mag u bouwen of een gebouw verbouwen met een melding. Hebben de werkzaamheden geen invloed op de waterkerende functie van een waterkering? Bijvoorbeeld als u de binnenkant van een gebouw verbouwt. Dan is het mogelijk dat u de werkzaamheden mag uitvoeren zonder melding. Wilt u een botenhuis, recreatiewoning of bijgebouw in de Giessenzoom bouwen of verbouwen? Dan gelden daar andere regels voor. Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften voor bouwen of verbouwen in de Giessenzoom? Dan mag u dit zonder omgevingsvergunning van het waterschap doen. U moet dit wel melden bij het waterschap.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden in Afdeling 6.11? Dan is een melding niet voldoende.

U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.12 Aanbrengen verharding

De waterkering moet altijd een erosiebestendige deklaag hebben. De meeste verhardingen op particuliere percelen hebben echter geen erosiebestendige deklaag. Alleen in de beschermingszone van een waterkering mag met een melding gesloten verharding worden aangebracht. Zo is het risico beperkt dat de deklaag verzwakt. Met de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.12 wordt de veiligheid van de dijk beschermd.

 

Wilt u gesloten verharding aanbrengen? En voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.12? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.13 Het plaatsen van een ander object

Deze afdeling gaat over het plaatsen van diverse objecten in of bij waterstaatswerken en/of wegen.

Wij onderscheiden de volgende objecten:

 

  • a.

    een verkeersbord of vergelijkbaar bord op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering;

  • b.

    een losstaand object in de (beschermingszone van de) waterkering;

  • c.

    een klein object in het winterbed van een boezem;

  • d.

    een handmatig te verwijderen object in de beschermingszone van een waterkering;

  • e.

    een object in de Buiten-Giessen en Binnen-Giessen;

  • f.

    een bord of een verkeersspiegel op of langs een weg in beheer bij het waterschap;

  • g.

    een objectbeschermend obstakel langs een weg in beheer bij het waterschap;

  • h.

    overige objecten in of bij een waterstaatswerk of langs een weg in beheer bij het waterschap.

Het plaatsen van een aantal van bovengenoemde objecten in of bij een waterstaatswerk of langs een weg in beheer bij het waterschap zijn vrijgesteld. Die mag u dus zonder melding of omgevingsvergunning van het waterschap plaatsen. Andere objecten mag u alleen plaatsen als u een melding doet. Ook zijn er objecten waarvoor u een omgevingsvergunning bij het waterschap moet aanvragen. De voorwaarden en voorschriften vindt u in Afdeling 6.13.

 

Wilt u een objectbeschermend obstakel zoals stenen, keien, bloembakken, enzovoorts langs de weg aanbrengen om uw gebouw of tuin te beschermen? Dan kan dit de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer in gevaar brengen. Daarom staan er voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.13.

 

Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.13? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen.

 

Afdeling 6.14 Verwijderen object

Deze afdeling gaat over het verwijderen van diverse objecten in of bij een waterkering, een water of een weg. Een object is een voorwerp. Een boom of struik is in dit geval ook een object. Het verwijderen van een object uit een water heeft een positief effect op de waterhuishouding. Vooral de doorstroming van het water verbetert. Het verwijderen van een object uit een waterkering is positief voor de stabiliteit en het onderhoud van de waterkering. Het is van belang dat er zo weinig mogelijk wordt gegraven. En dat een waterkering, een water en een weg in goede staat worden hersteld.

 

Voldoet u aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.14? Dan mag u een voorwerp met een melding verwijderen. Voldoet u niet aan de voorwaarden en voorschriften in Afdeling 6.14? Dan is een melding niet voldoende. U moet dan een omgevingsvergunning bij het waterschap aanvragen?

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1.1 Intrekking keur en algemene regels

De Keur Waterschap Rivierenland 2014 en de Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 worden ingetrokken op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

 

Artikel 7.1.2 Inwerkingtreding

Deze waterschapsverordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorzien op 1 oktober 2022 of 1 januari 2023.

 

Artikel 7.1.2 Citeertitel

Deze waterschapsverordening heet Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland.

 

 

 

Naar boven