Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 februari 2023, nr. WJZ/ 26312424, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor het jaar 2023 van de derogatiebeschikking 2022–2025

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L 277) en de artikelen 9, tweede lid, 13, vijfde lid, 39 en 40, tweede lid, van de Meststoffenwet en artikel 36 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘250’ vervangen door ‘240’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, 220 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen in met nutriënten verontreinigde gebieden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de derogatiebeschikking die overeenkomstig dat lid als zodanig zijn aangewezen.

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd:

  • 3. Als met nutriënten verontreinigde gebieden worden aangewezen:

    • a. de zandgronden en lössgronden, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg; en

    • b. het gebied van het:

      • 1°. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

      • 2°. Hoogheemraadschap van Delfland; en

      • 3°. Waterschap Brabantse Delta.

B

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In de periode van 2 maart 2023 tot en met 7 april 2023 van het kalenderjaar waarin de landbouwer de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, voornemens is toe te passen, vraagt de landbouwer een vergunning aan bij de Minister voor het op zijn bedrijf mogen toepassen van artikel 24, eerste of tweede lid.

2. In het vijfde lid wordt ‘artikel 9’ vervangen door ‘artikel 10’.

3. In het zesde lid wordt ‘artikel 24, eerste en tweede lid’ vervangen door ‘artikel 24, eerste of tweede lid’.

C

Aan artikel 25a worden de volgende leden toegevoegd:

  • 6. Voor zover de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, gelegen is in een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, wordt aan een landbouwer geen vergunning verleend.

  • 7. Voor zover de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, gelegen is in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Activiteitenregeling milieubeheer, wordt aan een landbouwer geen vergunning verleend.

D

Aan artikel 25c worden de volgende leden toegevoegd:

  • 5. In het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, tweede lid, wordt toegepast op landbouwgrond gelegen op klei- of veengrond in met nutriënten verontreinigde gebieden is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4b, eerste lid, tweede lid, onderdeel b, en vijfde lid, en artikel 8a van het Besluit gebruik meststoffen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. in afwijking van artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van het Besluit gebruik meststoffen een ander gewas dan gras mag worden geteeld;

    • b. in de in artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, onder 3°, van het Besluit gebruik meststoffen genoemde periode tot 21 juni een ander gewas dan gras mag worden geteeld;

    • c. in afwijking van de tijdstippen, genoemd in artikel 8a, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, de teelt van een aangewezen gewas als bedoeld in dat lid na de teelt van maïs aanvangt.

  • 6. In het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, wordt toegepast is artikel 28f, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing op de tot het bedrijf van de landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond gelegen op klei- of veengrond, met dien verstande dat:

    • a. de verplichting van artikel 28f, eerste lid, aanhef en onderdeel a, alleen geldt, indien het grasland wordt vernietigd voor de teelt van maïs;

    • b. de verplichting van artikel 28f, eerste lid, aanhef en onderdeel b, ook geldt, indien het grasland wordt vernietigd na 31 augustus.

E

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 24, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 24, eerste of tweede lid’.

2. De volgende leden worden toegevoegd:

  • 7. In afwijking van het eerste lid, stelt de landbouwer in 2023 een bemestingsplan op vóór 7 april.

  • 8. In afwijking van het vijfde lid, verstrekt de landbouwer in 2023 uiterlijk op 7 april de gegevens uit de mestboekhouding.

  • 9. Het zevende lid, het achtste lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2024.

F

Aan artikel 27a, tweede lid, wordt na ‘artikel 103a, eerste tot en met derde lid’ de volgende zinsnede toegevoegd:, met dien verstande dat, indien door de landbouwer een gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, wordt toegepast, gebruik wordt gemaakt van een methode waarin per vijf hectare van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond ten minste één stikstof en fosforanalyse wordt uitgevoerd.

G

Aan artikel 39 worden de volgende leden toegevoegd:

  • 5. In aanvulling op het eerste lid bevat de administratie van de landbouwer het geplande gebruik van meststoffen van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 6. De gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, van het besluit en het vijfde lid, worden jaarlijks voor 15 februari opgenomen in de administratie van de landbouwer.

  • 7. In afwijking van het zesde lid worden de gegevens, bedoeld in dat lid, voor het kalenderjaar 2023 voor 15 maart van dat jaar opgenomen in de administratie.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 februari 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

1. Inleiding

De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet (hierna: de wet) 170 kilogram stikstof per hectare (kg N/ha) van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond per jaar. Deze wettelijke norm is onmiddellijk ontleend aan artikel 5, vierde lid, in samenhang met bijlage III, onder 2, van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375) (hierna te noemen: de Nitraatrichtlijn).

De Nitraatrichtlijn biedt de mogelijkheid om een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen te hanteren dan 170 kg N/ha per jaar. Deze zogenoemde ‘derogatie’ kan door de Europese Commissie (EC) worden verleend, nadat de procedure bij het Nitraatcomité is doorlopen, ingeval de hogere gebruiksnorm geen afbreuk doet aan de doelstellingen genoemd in artikel 1 van de Nitraatrichtlijn en gemotiveerd kan worden aan de hand van objectieve criteria, bijvoorbeeld lange groeiperiodes, gewassen met hoge stikstofopname, hoge netto neerslag in de kwetsbare zone en bodems met een uitzonderlijk hoog denitrificatievermogen.

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) in verband met de derogatiebeschikking 2022–2025 voor het kalenderjaar 2023 en heeft enkel betrekking op het jaar 2023 (hierna: derogatieregeling 2023). De beschikking bevat een jaarlijkse afbouw van de derogatie en aanvullende voorwaarden, waaronder aanvullende voorwaarden die per 2023 van toepassing worden. In paragraaf 2 van deze toelichting wordt hierop ingegaan. De voorwaarden in de derogatiebeschikking voor de jaren 2024 en 2025 zullen in eigenstandige wijzigingsregelingen worden geïmplementeerd.

In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op de derogatie, de voorwaarden gekoppeld aan de derogatie voor 2023 en de effecten van deze regeling op het bedrijfsleven en de overheid. Tot slot wordt het effect op de regeldruk van deze wijziging van de Urm toegelicht.

2. Derogatie

2.1. Algemeen

De derogatie betreft kort gezegd een verhoging van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, voor bedrijven met een areaal dat voor ten minste 80 procent uit grasland bestaat. In 2023 bedraagt deze verhoogde gebruiksnorm maximaal 240 kg N/ha per jaar met uitzondering van het areaal gelegen in de op grond van de derogatiebeschikking aan te wijzen ‘met nutriënten verontreinigde gebieden’. Voor deze gebieden bedraagt de verhoogde gebruiksnorm maximaal 220 kg N/ha per jaar. De verhoging mag uitsluitend worden ingevuld met dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren.

Voor een toelichting op het proces dat heeft geleid tot het verlenen van de derogatie door de Europese Commissie en de hoofdlijnen ervan wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van de toelichting bij de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 november 2022 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor het jaar 2022 van de derogatiebeschikking 2022–2025 (Stcrt. 2022, 30615).

Met de derogatiebeschikking 2022–2025 is voor de gehele periode 2022 tot en met 2025 derogatie verleend aan Nederland. De beschikking bevat daarvoor een aantal voorwaarden waarvan sommige voorwaarden al van toepassing waren in 2022 en doorlopen in 2023. Dit betreft bijvoorbeeld de voorwaarde dat ten minste 80 procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, uit grasland moet bestaan, dat derogatiebedrijven werken met een bemestingsplan en dat op derogatiebedrijven het gebruik van fosfaat uit kunstmest niet is toegestaan. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat in de derogatieregeling 2023 is verduidelijkt dat bedrijven met een derogatievergunning voor een stikstof- en fosforanalyse van de bodem gebruik moeten maken van een methode waarin per vijf hectare landbouwgrond ten minste één analyse wordt uitgevoerd (artikel I, onderdeel F). Iedere methode die aan deze eis voldoet, kan door bedrijven met een derogatievergunning gebruikt worden voor een dergelijke analyse. De aanvullende voorwaarden uit de derogatiebeschikking die in het jaar 2023 van toepassing zijn worden hieronder toegelicht.

2.2. Aanvullende voorwaarden derogatie 2023

In de derogatiebeschikking 2022–2025 is voor het jaar 2023 een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen, die met deze regeling worden geïmplementeerd. Het gaat hierbij om de aanwijzing van ‘met nutriënten verontreinigde gebieden’ voor 2023, het uitzonderen van de derogatie voor percelen landbouwgrond in grondwaterbeschermingsgebieden en Natura 2000-gebieden en de verplichting voor het opstellen van een bemestingsplan voor alle bedrijven met landbouwgrond.

2.2.1. Met nutriënten verontreinigde gebieden

In de derogatiebeschikking (artikel 4, eerste lid,) is opgenomen dat Nederland per 1 januari 2024 definitief zogenaamde ‘met nutriënten verontreinigde gebieden’ aanwijst. Dit zijn gebieden die alle stroomgebieden omvatten waarvan de meetpunten aangeven dat de grond- en oppervlaktewateren gemiddeld of incidenteel met nitraten zijn verontreinigd, gevaar lopen te worden verontreinigd en een stijgende tendens vertonen, of eutroof zijn, of dreigen eutroof te worden.

Voor het kalenderjaar 2023 bevat de derogatiebeschikking hiertoe een overgangsmaatregel. In deze gebieden zal vanaf 2023 de lagere derogatienorm gelden, te weten een norm van 220 kg N/ha per jaar voor dierlijke mest.

Ook volgt uit artikel 8, eerste en derde lid, van de derogatiebeschikking dat in deze gebieden op bedrijven met een derogatievergunning na de maïsoogst gras of een ander bodembedekkend gewas moeten worden geteeld en gras alleen in het voorjaar mag worden omgeploegd. Het omploegen van gras buiten het voorjaar kan volgens de beschikking alleen in een tweetal gevallen. Artikel 25c, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (nieuw) implementeert dit.

Uit artikel 25c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet volgt dat bedrijven met een derogatievergunning met percelen gelegen op zand- en lössgrond onder andere ook moeten voldoen aan de bepalingen in de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen. Deze artikelen in het Besluit gebruik meststoffen implementeren zowel artikel 8 van de derogatiebeschikking voor 2020–2021, als maatregelen uit het Zesde Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2018–2021) (hierna: zesde actieprogramma). Een aantal van die maatregelen strekten ertoe dat op zand- en lössgrond na de teelt van maïs op uiterlijk 1 oktober een vanggewas wordt geteeld of uiterlijk op 31 oktober een wintergraan als hoofdteelt in het volgende jaar wordt geteeld. Deze maatregelen uit het zesde actieprogramma zijn geïmplementeerd in de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen.

Artikel 8, eerste en derde lid, van de huidige derogatiebeschikking is van toepassing op derogatiebedrijven in met nutriënten verontreinigde gebieden. Deze bepaling was in de voorgaande derogatiebeschikking voor 2020–2021 alleen van toepassing op derogatiebedrijven met landbouwgrond gelegen op zand- en lössgrond (artikel 25c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Dit betekent dat de huidige bepalingen in de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen, gericht op zand- en lössgrond, niet meer volledig voorzien in de implementatie van artikel 8, eerste en derde lid, van de derogatiebeschikking.

Ter implementatie van artikel 8, eerste en derde lid, van de derogatiebeschikking voor derogatiebedrijven met landbouwgrond gelegen op klei- of veengrond in met nutriënten verontreinigde gebieden is met artikel I, onderdeel D, van de wijzigingsregeling een vijfde lid aan artikel 25c toegevoegd dat de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarbij is de van overeenkomstige toepassing ingevuld in de onderdelen a en b, van het vijfde lid (nieuw) dat aan artikel 25c van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is toegevoegd. De reden hiervoor is dat het volledig van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen niet voortvloeit uit de derogatiebeschikking.

Artikel 8, derde lid van de derogatiebeschikking bepaalt eveneens dat gras in voorjaar mag worden omgeploegd en verbindt daarbij geen voorwaarden aan het type gewas dat vervolgens in het voorjaar geteeld kan worden. Om die reden zijn ten behoeve van de implementatie van het voornoemde artikellid van de derogatiebeschikking de onderdelen a en b in het vijfde lid van artikel 25c, vijfde lid (nieuw), van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet opgenomen. Deze invulling van de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 4b van het Besluit gebruik meststoffen is in lijn met de derogatiebeschikking. Het gevolg hiervan is dat in de periode van 1 februari tot en met 20 juni na het vernietigen van grasland ook een ander gewas dan gras geteeld mag worden.

In de derogatieregeling voor 2022 is reeds opgenomen dat de zand- en lössgronden in de gebieden, die in 2021 een derogatienorm van 230 kg N/ha per jaar hadden voor het aanwenden van dierlijke mest, zijn aangewezen als ‘met nutriënten verontreinigd gebied’. Dit betreft de lössgronden en zandgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Deze gebieden blijven ook in 2023 aangewezen als ‘met nutriënten verontreinigd gebied’, waarin in 2023 de gebruiksnorm voor dierlijke mest van 220 kg N/ha geldt.

Vanaf 2023 worden hier de toestroomgebieden van regionale waterlichamen aan toegevoegd die in de nationale analyse van de waterkwaliteit (2020) door het Nederlandse Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden aangemerkt als gebieden die slecht, ontoereikend of matig scoren voor nutriënten. In de brief aan de Tweede Kamer van 20 januari jl. (Kamerstukken II, 2022/23, 33 037, nr. 484) is aangekondigd dat op basis van een beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit op een generiek schaalniveau (waterschappen) een aanwijzing gedaan wordt voor het gehele grondoppervlak van een waterschap. Op basis van het advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet, die een brede commissie van deskundigen van kennisinstellingen heeft bijeengebracht, is gekomen tot de aanwijzing van de gebieden van drie waterschappen waar de waterkwaliteitsdoelen voor meer dan de helft van de Kaderrichtlijn Water-waterlichamen (KRW) niet voldoen voor fosfor en stikstof.1 Dit betreft de waterschappen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap van Delfland en waterschap Brabantse Delta. Deze gebieden zijn aangewezen met artikel 24, derde lid, van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (nieuw). In deze waterschappen bleek 50% of meer van de KRW-waterlichamen als matig, onvoldoende of slecht beoordeeld te zijn voor stikstof en fosfor. Hierbij is gekeken naar de data van de periode 2015-2020 (Nationale Analyse Waterkwaliteit2 aangevuld met nieuwe data). Voor de normafleiding is gekeken naar de recente normen zoals in de 3e stroomgebiedsbeheerplannen3 zijn gebruikt.

Voor bedrijven met een derogatievergunning in de ‘met nutriënten verontreinigde gebieden’, aangewezen in 2022 of 2023, geldt in 2023 een derogatienorm van 220 kg N/ha dierlijke mest per jaar en voor bedrijven met een derogatievergunning buiten deze gebieden een gebruiksnorm van 240 kg N/ha dierlijke mest per jaar. Dit vloeit voort uit artikel 5 van de derogatiebeschikking en is geïmplementeerd in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet.

2.2.2. Geen derogatie in Natura 2000-gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden

In de derogatiebeschikking is in artikel 4, derde en vierde lid, opgenomen dat Nederland met ingang van 1 januari 2023 aan landbouwers geen derogatievergunningen meer verleent voor de percelen die liggen in Natura 2000-gebieden die zijn ingesteld overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG (vogelrichtlijn) en de Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) en in grondwaterbeschermingsgebieden.

Landbouwers met bedrijven waarvan een deel van de percelen is gelegen in een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied, komen dus alleen aanmerking voor een derogatievergunning voor de percelen die niet gelegen zijn in één van die gebieden. Daarmee kunnen deze bedrijven voor die percelen dus ook niet de verhoogde gebruiksnorm van 240 kg N/ha of 220 kg N/ha dierlijke mest per jaar in 2023 toepassen. Voor andere percelen is dat wel mogelijk. Indien het bedrijf waarvan een deel van de percelen is gelegen in een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebieden beschikt over een derogatievergunning voor de andere percelen, gelden de verplichtingen die voortvloeien uit de derogatiebeschikking wel voor alle percelen. Concreet betekent dit dat de voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 7, 8 en 9 van de derogatiebeschikking ook op deze percelen van toepassing zijn. Deze voorwaarden zijn geïmplementeerd in de artikelen 25, 25c, 27 en 27a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

2.2.3. Bemestingsplan

Uit artikel 4, vijfde lid, van de derogatiebeschikking vloeit voort dat vanaf januari 2023 alle bedrijven met landbouwgrond verplicht een bemestingsplan opstellen. Hierin worden de gewasrotatie op de landbouwgrond en het geplande gebruik van dierlijke mest en andere stikstof- en fosfaathoudende meststoffen beschreven. Deze voorwaarde is geïmplementeerd in artikel 39, vijfde tot en met zevende lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (nieuw) met artikel I, onderdeel G, van deze wijzigingsregeling. De wijziging in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet heeft tot gevolg dat de landbouwer een aantal gegevens in zijn administratie moet opnemen. Een landbouwer is reeds verplicht de in een kalenderjaar geteelde gewassen en de aan het begin en het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheden meststoffen in de administratie te bewaren op grond van artikel 32, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. In aanvulling op deze bestaande verplichting moet nu voorafgaand aan het bemestingsseizoen een inschatting gegeven worden van het gebruik van meststoffen voor het komende kalenderjaar. De landbouwer neemt deze gegevens uiterlijk op 14 februari op in zijn administratie. RVO zal hiervoor een format beschikbaar stellen dat ingevuld kan worden en in de administratie kan worden bewaard. Tot slot voorziet artikel 39, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (nieuw) in een overgangsbepaling voor het kalenderjaar 2023. Vanwege het moment van inwerkingtreding van deze regeling konden landbouwers niet op de hoogte zijn van de specifieke eisen die aan het bemestingsplan worden gesteld. Derhalve geldt dat in 2023 het bemestingsplan uiterlijk 7 april 2023 in de administratie wordt opgenomen. Op uiterlijk 6 april verstrekt de landbouwer de mestboekhouding van het kalenderkaar 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiertoe strekt artikel 27, achtste lid, (nieuw) van de Uitvoeringregeling Meststoffenwet (artikel I, onderdeel E, tweede lid).

2.4. Overige voorwaarden en beperkingen verbonden aan de toepassing van de derogatie

Zoals hierboven toegelicht betreft de derogatie voor het jaar 2023 een onderdeel van de derogatiebeschikking 2022–2025.

Met artikel I, onderdeel D, wordt aan artikel 25c ook een nieuw zesde lid toegevoegd. Met dat lid wordt voorzien in de implementatie van artikel 7, zesde lid, van de derogatiebeschikking. Dit artikel regelt voor derogatiebedrijven een vermindering van het aantal kilogrammen stikstof per hectare in geval van het vernietigen van grasland. De derogatiebeschikking voor 2020–2021 bevatte in artikel 7, zevende lid, tweede alinea, eenzelfde voorwaarde, maar was beperkt tot grasland gelegen op zand- of lössgrond. Dit is geïmplementeerd met artikel 28f van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Met de huidige derogatiebeschikking is de vermindering van het aantal kilogrammen stikstof per hectare in geval van het vernietigen van grasland van toepassing op derogatiebedrijven met landbouwgrond op alle grondsoorten. Om die reden wordt met artikel 25c, zesde lid (nieuw), van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet artikel 28f van die regeling van overeenkomstige toepassing verklaard op landbouwgrond gelegen op klei of veengrond. Daarbij is de van overeenkomstige toepassing nader geregeld omdat het volledig van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 28f, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, niet voortvloeit uit derogatiebeschikking.

De systematiek voor het aanvragen van een vergunning blijft gelijk aan die voor 2022. De landbouwer vraagt een vergunning aan voor het mogen toepassen van de gebruiksnormen uit de derogatie. Daarbij verklaart hij ook nu vooraf dat hij aan de diverse voorwaarden in de derogatiebeschikking en nationale regelgeving voldoet om in aanmerking te komen voor een vergunning. Tot slot stemt de landbouwer ook nu ermee in dat het bemestingsplan, dat op grond van artikel 5 van de derogatiebeschikking verplicht is en de mestboekhouding die op grond van artikel 7, vierde lid, van de derogatiebeschikking verplicht is, onderwerp kunnen zijn van controle en hij dient hieraan mee te werken. Op basis van deze verklaringen kan bij een tijdige aanvraag een derogatievergunning worden afgegeven.

Voor 2023 loopt de aanvraagperiode voor de landbouwer van 2 maart 2023 tot en met 7 april 2023. Omdat niet met terugwerkende kracht kan worden vastgesteld of het bemestingsplan van derogatiebedrijven uiterlijk 1 februari in de administratie is bewaard, wordt voor 2023 de uiterste datum van opstellen gesteld op 7 april 2023. Ook is het voor de verwerking van de administratie voor RVO noodzakelijk uitstel te verlenen voor het aanleveren van de mestboekhouding. De datum waarop de mestboekhouding moet worden aangeleverd verschuift naar 7 april. Dit is geregeld met artikel I, onderdeel E.

Gelet op het profijtbeginsel, wordt een vergoeding gevraagd aan de landbouwer. De kosten voor een jaarlijkse aanvraag (€ 50,–) en voor de verplichte monitoring (bijlage Ad Urm) zijn ongewijzigd ten opzichte van 2022.

Uiterlijk op 15 mei verstrekt de landbouwer, op grond van artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, aan de Minister gegevens met betrekking tot onder meer de beteelde of te betelen oppervlakte landbouwgrond. Tot en met die datum heeft de landbouwer de mogelijkheid de aanvraag voor een vergunning in te trekken, zonder dat het tarief, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Urm, in rekening wordt gebracht. Dit betreffen de kosten die in rekening worden gebracht voor de monitoringswerkzaamheden.

De kosten die moeten worden voldaan voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot een vergunning zijn hoe dan ook verschuldigd, ook als de landbouwer de aanvraag op een later moment weer intrekt.

3. Effecten bedrijfsleven en overheid

3.1 Regeldruk

De verplichting voor alle bedrijven met landbouwgrond tot het opstellen van een bemestingsplan leidt tot een toename van de administratieve last. Hiervoor is de regeldruk berekend op € 157.241,–. Hierbij is aangenomen dat het opstellen van het plan tien minuten kost, omdat veel van de gegevens al aanwezig zijn. Ook wordt uitgegaan van een tarief van de penvoerder van € 37,– en het aantal bedrijven waarvoor deze voorwaarde geldt is 26.561 (alle bedrijven minus de derogatiebedrijven). De lasten die zijn berekend voor het inlezen in de nieuwe voorschriften bedragen € 97.319,–, waarbij is gerekend met tien minuten per persoon a € 37,– per uur, en het aantal derogatiedeelnemers is gesteld op 16.439 (conform 2021). De totale toename aan regeldruk bedraagt hiermee € 254.560,–.De administratieve lasten voor het aanvragen van een derogatievergunning blijven gelijk ten opzichte van 2022 ten aanzien van het moeten inzenden van een aanvraag voor een vergunning voor derogatie. De ondernemers verklaren dat zij akkoord zijn met de voorwaarden, met een formulier waarop de voorwaarden worden aangevinkt en met een proces dat verder vrijwel volledig geautomatiseerd verloopt. Ook de verplichtingen ten aanzien van de monitoring blijven onveranderd en leiden niet tot aanvullende administratieve lasten. Deze last is onveranderd ten aanzien van de derogatiebeschikking 2020–2021.

Deze implementatieregeling kent geen nationale beleidsruimte en strekt tot één-op-één implementatie van Europese regelgeving. Derhalve geldt geen adviesverplichting en is de wijziging niet voor advies voorgelegd aan het college ATR voorafgaand aan publicatie.

3.2 Uitvoering- en handhavingslasten

De NVWA heeft in haar Uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) aangegeven dat de regelgeving handhaafbaar en uitvoerbaar is onder voorwaarde dat er kaartlagen beschikbaar komen met de begrenzing van de met nutriënten verontreinigde gebieden, Natura 2000-gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Naar aanleiding van de UHT is ook in de toelichting verduidelijkt dat bedrijven met percelen in Natura 2000-gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden nog wel een derogatievergunning kunnen krijgen voor hun percelen buiten deze gebieden, maar geen verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke mest krijgen boven de 170 kg N/ha voor de percelen in deze gebieden. Ook is in de toelichting verduidelijkt dat zowel de gestratificeerde aselecte steekproefmethode als de in-huis methode gebruikt mag worden voor de bemonstering op derogatiebedrijven, zie hiervoor paragraaf 2.1. Ten aanzien van de fraudebestendigheid merkt de NVWA op dat als de gebruiksnormen lager worden, de plaatsingsruimte voor dierlijke mest afneemt. Hierdoor moet er meer mest worden afgezet/verwerkt. Dit kost geld en leidt tot een toename van de fraudeprikkel.

In de UHT van RVO is aangegeven dat de regelgeving impact heeft op de ICT-systemen, die in korte tijd moeten worden aangepast. Er zijn nu al kaartlagen beschikbaar van Natura 2000-gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, maar de kaartlagen voor de met nutriënten verontreinigde gebieden worden nog ontwikkeld. Ook is aangegeven dat communicatie per brief over de aanvraagperiode pas relatief laat op gang kan komen, en dat na de start van de aanvraagperiode aanvankelijk alleen digitaal kan worden gecommuniceerd.

4. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Gelet op de noodzaak tot spoedige inwerkingtreding van de onderhavige wijziging van de Urm wordt zowel voor het tijdstip van inwerkingtreding als de invoeringstermijn afgeweken van kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De uitzonderingsgrond ‘implementatie van EU-regelgeving’ is in dit geval van toepassing.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven