Relatiestatuut Jeugdautoriteit en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming

1. Aanleiding

Per 1 januari 2019 is de Jeugdautoriteit (hierna: JA) opgericht als onderdeel van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS)1. Naast het Ministerie van VWS rapporteert de JA ook aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV).

De JA heeft de taak om problemen met de continuïteit van jeugdhulp te signaleren en helpen oplossen. Dit doet de Jeugdautoriteit door de vroegsignalering van risico’s, te adviseren in casuïstiek, onderzoek te doen naar het stelsel, kennis te delen en partijen te verbinden.

In september 2020 zijn de taken en positionering van de JA vastgelegd in het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit (hierna: Instellingsbesluit JA). Dit besluit is bedoeld ter overbrugging tot de inwerkingtreding van de hernieuwde Jeugdwet, waarin de taken en positionering van een autoriteit wettelijk worden verankerd. In dit Relatiestatuut leggen de Jeugdautoriteit en de Staatssecretaris van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming, conform artikel 6 lid 2 van het Instellingsbesluit JA, voor deze zelfde periode afspraken vast ten aanzien van de onderlinge werkrelatie en het informatieverkeer.

2. Algemeen

2.1 Definities

a. Bewindspersonen:

de bewindspersonen verantwoordelijk voor jeugdhulp; onder de huidige portefeuilleverdeling zijn dit de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming;

b. Relatiestatuut:

Relatiestatuut Jeugdautoriteit en de Staatssecretaris van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming;

c. VWS:

het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

d. JenV:

het Ministerie van Justitie en Veiligheid;

e. JA:

de Jeugdautoriteit zoals genoemd in het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit;

f. GI:

gecertificeerde instelling zoals benoemd in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

g. Informatie:

inlichtingen, gegevens, bescheiden, rapporten, adviezen en signalen die voorzien, onvoorzien, gevraagd en ongevraagd uitgewisseld kunnen worden tussen de JA en de bewindspersonen;

h. Casuïstiek:

de behandeling van casussen waarbij de continuïteit van jeugdhulp in gevaar is en waar partijen er onderling niet uitkomen. Het betreft continuïteitsproblematiek op organisatie-, regionaal of landelijk niveau.

i. Signaal:

informatie of waarneming ten aanzien van continuïteitsrisico’s die betrekking heeft op een instelling en/of organisatie, waaronder begrepen meldingen, klachten, handhavingsverzoeken, inspectieoordelen, informatie van andere inspectiediensten en externe signalen.

j. Bevindingen:

rapporten en signaleringen die de JA opstelt. Dit kunnen feitelijke waarnemingen en constateringen zijn, analyses hieromtrent, alsook adviezen ten aanzien van waarnemingen, constateringen en analyses.

k. Signalering:

informatie of waarneming van de JA die betrekking heeft op urgente ontwikkelingen binnen het jeugdhulpstelsel.

3. Beheersmatige relatie/ P&C-cyclus

3.1 Begroting en jaarplan

  • a. De bewindspersonen2 zenden elk jaar vóór 1 juni hun input voor het kader en de context voor de werkzaamheden van de JA in het daaropvolgende jaar. De JA wordt in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren of vragen daarover te stellen en informeert de departementen op welke wijze de geleverde input in het jaarplan is verwerkt.

  • b. De bewindspersonen consulteren de JA tijdig over de inhoud van de jaarplannen van VWS en JenV op het onderdeel jeugd, met name daar waar het gaat om plannen en activiteiten die raken aan de opdracht en taken van de JA.

3.2 Jaarverslag

Door middel van het jaarverslag geeft de JA inzicht in de ondernomen activiteiten, het bereiken van strategische doelen en de hiervoor aangewende middelen.

4 Onderlinge werkrelatie, informatieverkeer en communicatie

4.1 Algemene afspraken

  • a. De bewindspersonen en de JA verstrekken elkaar gevraagd en ongevraagd de gegevens die nodig zijn voor de taakuitoefening van de ander of waarvan zij redelijkerwijs kunnen aannemen dat die gegevens voor de taakuitoefening van de ander nodig zijn.

  • b. De bewindspersonen en de JA informeren elkaar tijdig over onderwerpen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voor de ander van belang is om daarvan op de hoogte te zijn. Partijen doen hetgeen nodig is om elkaar niet te verrassen.

  • c. Bij elke informatievraag onderbouwt de vragende partij voor welke taak of welk doel de informatie wordt opgevraagd en de termijn waarbinnen de informatie wordt gewenst. Bij het verstrekken van informatie worden afspraken gemaakt over het gebruik daarvan.

  • d. De aard, inhoud en omvang van de informatieverstrekking is situatie-afhankelijk.

  • e. De bewindspersonen en de JA nemen in hun onderlinge beleidsmatige relatie over en ten opzichte van derden vertrouwelijkheid in acht voor zover dit uit de wet of de aard der zaken voortvloeit.

4.2 Informeren, informatie-uitwisseling en openbaarmaking

Uitgangspunten:

De JA ontvangt informatie van gemeenten, regio’s, jeugdhulpaanbieders en GI’s, alsook van stelselpartijen, omtrent de continuïteit van zorg. Dit vindt plaats bijvoorbeeld via het meldpunt van de JA, de vroegsignalering middels het Early Warning System, de accountgesprekken en via de stelselonderzoeken.

4.2.1 Delen van informatie en signalen in casuïstiek

Het delen van informatie door de JA met bewindspersonen

De JA informeert de bewindspersonen als de urgentie van (dreigende) discontinuïteit van zorg daar aanleiding toe geeft, mede op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het ‘Draaiboek Continuïteit Jeugdhulp3’.

Het delen van informatie door de bewindspersonen met de JA

Bij vermoedens van dreigende discontinuïteit van jeugdhulp kunnen de bewindspersonen hiervan melding doen bij de JA. De JA kan deze melding verder in behandeling nemen en bezien – mede op basis van het Draaiboek continuïteit jeugdhulp – of en in hoeverre de continuïteit in het geding is en welke acties benodigd zijn.

4.2.2. Openbaarmaking bevindingen
  • a. De JA stelt de bewindspersonen in de gelegenheid te reageren op (concept)bevindingen met betrekking tot feitelijke onjuistheden en onduidelijkheden. Deze reactie wordt binnen twee weken gegeven.

  • b. De bewindspersonen maken vervolgens een afweging of de bevinding actief naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

  • c. Indien de bewindspersonen de bevinding van de JA naar de Tweede Kamer sturen, kan dit op twee manieren:

    • 1) onverwijld, met de eventuele mededeling dat de bewindspersonen op een later moment hun reactie over de bevindingen aan de Tweede Kamer zenden;

    • 2) binnen twee weken na ontvangst van de definitieve bevinding, met een eventuele reactie op deze bevinding. Van deze termijn kan in overleg worden afgeweken. Na toezending aan de Tweede Kamer publiceert de JA de bevinding op haar website.

  • d. De JA plaatst bevindingen de in sub a, b, en c van dit lid genoemde onderdelen te hebben gevolgd op haar website en informeert hierover, bij niet aan de Tweede Kamer verzonden bevindingen, tijdig de bewindspersonen. Indien het een rapport betreft zal deze wel door het betreffende ministerie op de rapportenkalender worden geplaatst.

4.2.3 Wijzigingen in wet- en regelgeving

De bewindspersonen informeren de JA tijdig over voorgenomen wijzigingen in wet- en regelgeving, voor zover deze betrekking hebben op de taken van de Jeugdautoriteit zoals vermeld in het Instellingsbesluit JA.

4.2.4 Parlementaire zaken
  • a. De bewindspersonen communiceren met de TK. Desgewenst kan de JA op hun verzoek Kamerleden feitelijk informeren. Dit gebeurt altijd met medeweten van de bewindspersonen.

  • b. De bewindspersonen consulteren de JA in een vroegtijdig stadium als het gaat om parlementaire debatten, het versturen van Kamerbrieven of de beantwoording van Kamervragen, voor zover deze betrekking hebben op de taken van de Jeugdautoriteit zoals vermeld in het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit.

4.3 Externe communicatie

De JA communiceert zelfstandig naar buiten toe over haar bevindingen. Daartoe heeft de JA een eigen communicatiebeleid- en strategie.

5. Overlegstructuren

5.1 Relatiebeheerders

  • a. Elke partij wijst binnen zijn organisatie een relatiebeheerder aan.

  • b. De relatiebeheerder fungeert als (eerste) aanspreekpunt met betrekking tot beheersmatige en beleidsmatige vraagstukken.

5.2 Regulier overleg

  • a. Er vindt minimaal maandelijks een overleg plaats tussen de afzonderlijke ministeries en de JA.

  • b. Er vindt eens per 3 maanden een gezamenlijk overlegplaats tussen de JA en beide ministeries.

  • c. De aangewezen relatiebeheerders zijn bij deze overleggen aanwezig.

  • d. Indien daaraan behoefte is bij de JA of de ministeries vindt, onverminderd de vorige leden, tussentijds overleg plaats.

6. Functioneren

6.1 Periodieke evaluatie van de samenwerking /van het relatiestatuut (externe of interne evaluatie).

  • a. Het beheer van dit relatiestatuut is een zorg van de bewindspersonen en de JA.

  • b. Het relatiestatuut wordt ten minste één keer per jaar geagendeerd voor periodiek overleg en ten behoeve van een evaluatie.

  • c. In het geval er zich situaties voordoen die naar de mening van een van de partijen strijdig zijn met de inhoud van dit relatiestatuut dan zal daartoe overleg worden gevoerd tussen de relatiebeheerders van de partijen. In betreffend overleg kunnen desgewenst afspraken worden gemaakt om tot een oplossing te komen en soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.

  • d. In dringende gevallen kan in onderling overleg tussen de bewindspersonen en de JA ook tussentijds tot aanpassing van de inhoud van het relatiestatuut worden besloten.

6.2 Borging relatiestatuut

De naleving van de uitgangspunten en afspraken van dit relatiestatuut is een verantwoordelijkheid voor alle onderdelen van de partijen.

6.3 Looptijd relatiestatuut

Het relatiestatuut vervalt met ingang van 1 januari 2025 of zoveel eerder als de taken van een autoriteit bij wet wordt ingesteld.

7. Slotbepalingen

  • a. Citeertitel: Dit relatiestatuut wordt aangehaald als: Relatiestatuut Jeugdautoriteit en Staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Minister voor Rechtsbescherming

  • b. Inwerkingtreding: Dit relatiestatuut treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Aldus overeengekomen en ondertekend, Den Haag, 27 december 2022

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

De Minister voor Rechtsbescherming, F. Weerwind

De Jeugdautoriteit, namens deze, D. Wille plv. Directeur Jeugdautoriteit


X Noot
1

Zie artikel 31 Organisatiebesluit VWS 2021, waarin is bepaald dat de JA ressorteert onder de directie Jeugd van VWS

X Noot
2

Waar in dit statuut wordt gesproken over bewindspersonen, kan dat zowel meervoud als enkelvoud zijn, afhankelijk of het een zaak betreft die al dan niet beiden aangaat

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 31 839, nr. 802

Naar boven