Bekendmaking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 maart 2022, nr. 2022-0000055482, houdende publicatie van het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor de arbokerndeskundige voor de scopes arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige, bedoeld in de artikelen 2.15, 2.16 en 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

maakt bekend dat het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor de arbokerndeskundige voor de scopes arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige, bedoeld in de artikelen 2.15, 2.16 en 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling op 5 januari 2022 is vastgesteld.

Het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor de arbokerndeskundige met de daarbij behorende toelichting is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking.

Deze bekendmaking zal met het certificatieschema en de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst

Den Haag, 16 maart 2022

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE BEKENDMAKING VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 16 MAART 2022, 2022-0000055482, HOUDENDE DE PUBLICATIE VAN HET CERTIFICATIESCHEMA VOOR HET PERSOONSCERTIFICAAT VOOR DE ARBOKERNDESKUNDIGE VOOR DE SCOPES ARBEIDSHYGIËNIST, HOGERE VEILIGHEIDSKUNDIGE EN ARBEIDS- EN ORGANISATIEDESKUNDIGE, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2.15, 2.16 EN 2.17 VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING

Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor de arbokerndeskundige voor de scopes:

  • Arbeidshygiënist

  • Hogere veiligheidskundige

  • Arbeids- en organisatiedeskundige

Vastgesteld op 5 januari 2022

Voorwoord

Dit certificatieschema is opgesteld door een schemacommissie onder voorzitterschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De schemacommissie bestaat uit gecertificeerde arbokerndeskundigen, een vertegenwoordiger van de certificerende instelling en een deskundige op het terrein van certificering en examinering. De schemacommissie heeft daarnaast een examenplan opgesteld. Het ‘Examenplan certificering arbokerndeskundige’ beschrijft de inhoud en uitvoering van het examen, waarmee getoetst wordt of een kandidaat beschikt over de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van zijn taak.

Na inwerkingtreding van het schema zal het beheer van het schema (plus het examenplan certificering arbokerndeskundige) onder verantwoordelijkheid gaan vallen van de door de Minister van SZW aangewezen certificerende instelling(en), die daartoe een (Centraal) College van Deskundigen (C)CvD inricht(en). Toekomstige schemawijzigingen worden vervolgens ter beoordeling aan het Ministerie van SZW voorgelegd.

Hoofdstuk 1. Definities

In dit certificatieschema wordt verstaan onder:

Aanvrager:

Een persoon die bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat van vakbekwaamheid.

Arbeids- en organisatiedeskundige:

Deskundige in het beoordelen van psychosociale arbeidsrisico’s en risico’s ten gevolge van de organisatie van de arbeid en functie-inhoud en in de advisering over risicobeperkende maatregelen.

Arbeidshygiënist:

Deskundige in het beoordelen van gezondheidsrisico’s van met name chemische, fysische en fysieke risico’s en in de advisering over risicobeperkende maatregelen.

Arbokerndeskundige:

Een gecertificeerde hogere veiligheidskundige, arbeidshygiënist of arbeids- en organisatiedeskundige conform artikel 14 van de Arbowet. De werkgever mag voor de toetsing van en advisering over de RI&E ook een BIG-geregistreerde bedrijfsarts inschakelen. Deze laatste hoeft niet te voldoen aan deze certificatieverplichtingen.

Beoordelingscriteria:

Criteria voor beoordeling van de kandidaat afgeleid van de toetstermen in tabel 3 in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema en hoofdstuk 4 van het examenplan.

Certificaat:

Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbowet.

Certificaatregister:

Het register dat door de certificerende instelling(en) wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instelling(en) vastleggen op grond van artikel 1.5b, lid 1, onderdeel l, van het Arbobesluit.

Certificerende instelling (CI):

Instelling die de vakbekwaamheid van een persoon beoordeelt en certificeert volgens de norm NEN-EN-ISO/IEC 17024 en die is aangewezen door de Minister van SZW op basis van artikel 1.5b van het Arbobesluit.

Competentie:

Een competentie is het vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen voor de uitvoering van een taak.

Entreecriteria:

Criteria, zoals opleidingsniveau, waaraan de aanvrager voldoet om toegelaten te worden tot de certificatieprocedure.

Examinator:

Een onafhankelijke door de CI aangestelde persoon die de examens afneemt. De examinator beschikt over de benodigde competenties zoals beschreven in het certificatieschema.

Exameninstelling:

Eén of meer door de CI aangewezen derde partijen aan wie de CI de examinering heeft uitbesteed.

Examenplan:

Beschrijving van het doel van de certificering, de taken van de arbokerndeskundige, de scope van certificering, toetstermen, het wettelijk kader en de eisen voor de inhoud en de beoordeling van het examen bedoeld in dit schema alsmede formulieren voor de beoordeling van het examen, zoals vastgesteld door de schemabeheerder en gepubliceerd op de website van de aangewezen certificerende instelling(en).

Hogere veiligheidskundige:

Deskundige in het beoordelen van veiligheidsrisico’s in het werk en de advisering over risicobeperkende maatregelen.

NEN-EN-ISO/IEC 17024:

Algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidden in 2012.

Risicobeperkende maatregelen:

Maatregelen om de risico’s voor de veiligheid of de gezondheid op het werk te beperken of weg te nemen.

Risico-inventarisatie en -evaluatie:

De Risico-inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) betreft de inventarisatie en evaluatie van de risico’s die de arbeid voor de werknemers met zich brengt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Arbowet*. De RI&E bevat een beschrijving van de gevaren en risico’s, de grootte van de risico’s, de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers. Daarbij is het van belang dat wordt aangegeven hoe men tot de risicoschatting is gekomen en hoe een risico kan worden beheerst. Voor sommige onderwerpen bestaan nadere of aanvullende RI&E verplichtingen in de arboregelgeving (zie hoofdstuk 3).

Een RI&E bevat ook een Plan van Aanpak, waarin beschreven wordt hoe de beheersing (eliminatie of reductie) van risico’s wordt uitgevoerd, inclusief prioriteitsstelling van maatregelen en wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregelen.

* Arbowet

Artikel 5, lid 1: Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risicobeperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.

Artikel 5, lid 3: Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.

Artikel 5, lid 4: De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.

Artikel 14, lid 1, aanhef en onderdeel a:

In aanvulling op artikel 13 laat de werkgever zich bij de volgende taken bijstaan door een of meer deskundige personen ten behoeve van wie overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven of die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg:

a. het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, en daarover adviseren;

Schemabeheerder:

Organisatie (entiteit) die door de certificerende instelling(en) is aangewezen voor het ontwikkelen en onderhouden van het certificatieschema en het examenplan conform artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel m, en tweede lid, onderdeel b, van het Arbobesluit.

Scope:

Beschrijving van de risico’s, risicobeperkende maatregelen en relevante normen waarover de arbokerndeskundige expertise heeft, waarmee hij in staat is de RI&E te toetsen en erover te adviseren.

Toetstermen:

Beschrijving van hetgeen de kandidaat (aankomend arbokerndeskundige) moet kennen en kunnen om de aan hem toegewezen taken ‘Toetsen van en adviseren over de door de organisatie uitgevoerde RI&E’ te kunnen uitvoeren. Dit wordt getoetst door middel van het examen.

Hoofdstuk 2. Doel van de certificering van arbokerndeskundigen

Volgens de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) is elke werkgever in Nederland verplicht om een Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) te maken, inclusief een plan van aanpak. De werkgever is verplicht om deze RI&E te laten toetsen door een bedrijfsarts of een gecertificeerde arbokerndeskundige. Voor allen geldt dat ze dit zelfstandig of als onderdeel van een gecertificeerde arbodienst kunnen doen. Voor de bedrijfsarts geldt geen certificatieverplichting, daarom wordt deze in dit document verder niet genoemd.

Een arbokerndeskundige is een hogere veiligheidskundige, een arbeidshygiënist of een arbeids- en organisatiedeskundige die gecertificeerd is door een aangewezen certificerende instelling. De certificering is volgens de norm NEN-EN ISO/IEC 17024.

Doel van de certificering is dat de (aankomende) arbokerndeskundige aantoont dat hij1 beschikt over de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van zijn taken, namelijk:

  • 1. Toetsen van de RI&E aan de wettelijke eisen (met name betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit).

  • 2. Adviseren over de RI&E om te zorgen dat deze aan de wettelijke eisen voldoet en dat de maatregelen in het plan van aanpak de risico’s opheffen of zoveel mogelijk beperken.

Dit zijn ook de hoofdtaken die genoemd zijn in artikel 14, lid 1, onder a, van de Arbowet en artikel 2.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna Arboregeling).

In de definitie van NEN-EN ISO/IEC 17024 is een competentie het vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen voor de uitvoering van een taak.

Bij het uitvoeren van de taken toetsen van en adviseren over de RI&E wordt in dit schema onderscheid gemaakt tussen een systeemtoets en een toets binnen de zogenaamde scope (scopetoets).

De arbokerndeskundige voert een systeemtoets uit over het gehele arbeidsomstandighedenterrein binnen de betreffende organisatie die de RI&E heeft gemaakt. Daarbij bekijkt hij bij de systeemtoets of alles dat wettelijk verplicht is, beschreven is in de RI&E. Met andere woorden: is het onderdeel opgenomen in de RI&E. Dit is geen beoordeling of een opgenomen onderdeel aan de te stellen eisen voldoet. Daarnaast toetst hij bij de scopetoets of de RI&E afdoende ingaat op alle risico’s die zich voor kunnen doen: is de inventarisatie goed verricht, is de blootstelling op de juiste manier vastgesteld (bijv. met gevalideerde metingen), is de beoordeling van de risico’s goed uitgevoerd en zijn de juiste risicobeperkende maatregelen opgenomen? (zie hoofdstuk 5). De scopetoets valt binnen de scope van de arbokerndeskundige en wordt afgedekt door het expertisegebied van de arbokerndeskundige zoals uitgewerkt in Tabel 2 (hogere veiligheidskunde, arbeidshygiëne of arbeids- en organisatiekunde). Naar aanleiding van zowel de systeem- en de scopetoets brengt hij een advies uit over de RI&E.

Een organisatie zal voor de verplichte RI&E-toets een arbokerndeskundige moeten inschakelen met een scope die het beste aansluit bij de risico’s die zich voordoen. Het kan voorkomen dat een organisatie twee of meer arbokerndeskundigen in moet schakelen omdat de risicogebieden breder zijn dan die welke vallen binnen de scope van één arbokerndeskundige (zijn expertise).

Een arbokerndeskundige wordt gecertificeerd voor het uitvoeren van de systeemtoets én het uitvoeren van de scopetoets op de risico’s die vallen binnen de scope van de arbokerndeskundige.

Hoofdstuk 3. Wettelijk kader

In het Arbobesluit zijn algemene bepalingen opgenomen over certificatie.

Daarnaast is er een aantal bepalingen die nadere of aanvullende RI&E verplichtingen bevatten waar de werkgever en de door hem ingehuurde gecertificeerde deskundige bij de toetsing van en de advisering over de RI&E rekening mee moet houden. In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de bepalingen.

Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 1.5a tot en met 1.5ha: Certificatie

Artikel 1.36 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en evaluatie (jeugdigen)

Artikel 1.41 Risico-inventarisatie en -evaluatie (zwangere medewerkers en medewerkers tijdens de lactatie)

Artikel 1.46 Toepasselijkheid hoofdstuk 4

Hoofdstuk 2, afdeling 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen

Artikel 2.5b Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.15 Maatregelen ter voorkoming of beperking van psychosociale arbeidsbelasting

Artikel 2.28, tweede lid Veiligheids- en gezondheidsplan, inventarisatie specifieke gevaren bouwwerk

Artikel 2.42 Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsdocument (winningsindustrie)

Artikel 3.5c Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie; explosieveiligheidsdocument

Artikel 4.1b Zorgplicht van de werkgever (bij gevaarlijke stoffen)

Artikel 4.2 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen (gevaarlijke stoffen, asbest)

Artikel 4.2a Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, aanvullende registratie (gevaarlijke stoffen, reproductie toxische stoffen)

Artikel 4.13 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (kankerverwekkende of mutagene stoffen)

Artikel 4.54d, achtste lid Deskundigheid bij het werken met asbest

Artikel 4.85 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (biologische agentia)

Artikel 4.97 Biologische agentia in diergeneeskunde en gezondheidszorg

Artikel 5.3 Beperken gevaren en risico-inventarisatie en -evaluatie (fysieke belasting)

Artikel 5.9 Risico-inventarisatie en -evaluatie (beeldschermwerk)

Artikel 6.7 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten (geluid)

Artikel 6.8 Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling (geluid)

Artikel 6.11b Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten (mechanische trillingen)

Artikel 6.11c Voorkomen of beperken van schadelijke trillingen

Artikel 6.12d Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen, meten en berekenen (optische straling)

Artikel 6.12e Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling (optische straling)

Artikel 6.12k Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen, meten en berekenen (elektromagnetische velden)

Artikel 6.12l Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling (elektromagnetische velden)

Artikel 7.3 Geschiktheid arbeidsmiddelen

Artikel 7.23 Algemeen (tijdelijke werkzaamheden op hoogte: beschikbaarheid arbeidsmiddelen)

Artikel 7.23c Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen

Artikel 7.23d Toepassing werkbakken en werkplatforms

Artikel 8.2 Keuze persoonlijk beschermingsmiddel

Arbeidsomstandighedenregeling

Artikel 2.0a Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie (risico’s zware ongevallen)

Artikel 2.1 Risico-inventarisatie en -evaluatie. (toetsen van de RI&E en adviseren over verbetermaatregelen)

Artikel 3.18 Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b

Artikel 3.19 Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d

Hoofdstuk 4. Taakbeschrijving – Taken arbokerndeskundige

In de taakbeschrijving is beschreven uit welke aspecten de taken van de arbokerndeskundige (met deeltaken) zijn opgebouwd. De hoofdtaken zijn, overeenkomstig de voorschriften in de artikel 14, eerste lid, onder a, van de Arbowet en artikel 2.1 van de Arboregeling:

  • 1. Toetsen van de RI&E aan de wettelijke eisen (met name betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit)

  • 2. Adviseren over de RI&E om te zorgen dat deze aan de wettelijke eisen voldoet en dat de maatregelen in het plan van aanpak de risico’s opheffen of zoveel mogelijk beperken.

Tabel 1: Taakbeschrijving

1. Toetsen van de RI&E

1.1 Toetsen op volledigheid

1.1.1

Zijn alle risico’s, inclusief de achterliggende grondoorzaken, ten aanzien van veiligheid en gezondheid met betrekking tot de hele organisatie of bepaalde organisatieonderdelen, waaronder groepen medewerkers of activiteiten, geïnventariseerd?

1.1.2

Is gebruik gemaakt van gegevens van verzuimanalyses om inzicht te krijgen in de arbeidsgerelateerde oorzaken van het verzuim?

1.1.3

Zijn de inzichten van de bedrijfsarts en van andere deskundigen die de werkgever inschakelt voor het verzuim- en arbeidsomstandighedenbeleid meegenomen in de RI&E?

1.1.4

Zijn de inzichten van de werknemers meegenomen in de RI&E?

1.1.5

Is gebruik gemaakt van de inzichten van de preventiemedewerkers?

1.1.6

Zijn de analyses van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken gebruikt in de RI&E?

1.1.7

Zijn ongevallenregistraties aanwezig en geanalyseerd op de achterliggende grondoorzaken en zijn die verwerkt in de RI&E?

1.1.8

Zijn de taken van de preventiemedewerker ingevuld en uitgevoerd?

1.1.9

Is beschreven hoeveel preventiemedewerkers nodig zijn om de taken uit te voeren en wat de benodigde kennis en capaciteit is voor het uitvoeren van de taken?

1.1.10

Is beschreven welke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken nodig zijn, wat de inhoud en de frequentie is?

1.1.11

Is het arbobeleid beschreven en operationeel?

1.1.12

Is de organisatie van de bedrijfshulpverlening (BHV) beschreven en operationeel?

1.1.13

Zijn de risicobeperkende maatregelen met betrekking tot de aanwezige risico’s beschreven?

1.1.14

Zijn de risicobeperkende maatregelen getoetst aan de arbeidshygiënische principes en het daarbij te hanteren redelijkerwijsbeginsel?

1.1.15

Is bepaald of nadere verdiepende RI&E’s en/of aanvullende metingen nodig zijn om de blootstelling aan bepaalde arbeidsbelastende factoren en de daarmee samenhangende risico’s vast te stellen?

 

1.2 Toetsen of de RI&E actueel is en of de actualiteit is geborgd

 

1.3 Toetsen of de RI&E voldoet aan de actuele inzichten, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening

 

1.4 Toetsen op betrouwbaarheid

1.4.1

Zijn de blootstellingen aan de risico’s representatief in beeld zijn gebracht (geen over- of onderschatting)?

1.4.2

Zijn de blootstellingen met gevalideerde methodes onderzocht en in kaart gebracht?

1.4.3

Is de evaluatie van de blootstelling aan de risico’s correct uitgevoerd en is deze vergeleken met relevante wettelijke en wetenschappelijk onderbouwde grenswaarden?

2. Toetsen van het plan van aanpak (dit vormt een integraal onderdeel van de RI&E)

2.1

Zijn maatregelen voorgesteld om de gevaren weg te nemen of om de risico’s op het gebied van veiligheid en gezondheid zoveel mogelijk te beperken? De verantwoordelijkheden van de werkgever gaan verder dan het voldoen aan wettelijke normen, omdat hij een beleid moet voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden (art. 3, lid 1, Arbowet).

2.2

Is bij de voorstellen voor risicobeperkende maatregelen rekening gehouden met de arbeidshygiënische strategie?

2.3

Als in het plan van aanpak bij de voorgestelde maatregelen is afgeweken van de arbeidshygiënische strategie, is dit dan gemotiveerd?

2.4

Is beschreven hoe de maatregelen worden geïmplementeerd?

2.5

Is de effectiviteit van de maatregelen ingeschat?

2.6

Is rekening gehouden met ongewenste consequenties van maatregelen?

2.7

Is de juiste prioritering van maatregelen voorgesteld op basis van de weging van de grootte van de risico’s?

2.8

Is het plan van aanpak concreet en realistisch (SMART)?

2.9

Hebben de door de werkgever aangewezen personen (actiehouders) voldoende bevoegdheid om de voorgestelde maatregelen uit het plan van aanpak uit te voeren?

3. Adviseren over RI&E en plan van aanpak

3.1

Adviseren over de betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit van de RI&E.

3.2

Adviseren over risicobeperkende maatregelen, waarbij ook eventueel achterliggende oorzaken zijn aangepakt.

3.3

Adviseren over structureel arbobeleid en borging met de Plan-Do-Check-Act-cyclus.

3.4

Adviseren over juiste toepassing van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid en gezondheid binnen organisaties.

3.5

Adviseren over prioriteiten, tijdsplanning en de volgorde waarin de maatregelen moeten worden genomen.

3.6

Aangeven of aanvullend of verdiepend onderzoek nodig is.

3.7

Adviseren over veiligheids- en gezondheidscultuur.

4. Een toets- en adviesrapport schrijven

4.1

Bevindingen beargumenteren.

4.2

Het management informeren over het al dan niet naleven of overtreden van wet- en regelgeving.

4.3

De reikwijdte van het advies aangeven.

4.4

In algemene zin aangeven of voor de geconstateerde risico’s aanvullende informatie nodig is om te kunnen beoordelen of de RI&E volledig, betrouwbaar en actueel is.

4.5

Een gestructureerd en overzichtelijk rapport schrijven.

4.6

Het rapport afstemmen op de lezer.

Hoofdstuk 5. Scope van de certificering

Paragraaf 5.1: Scope van certificering en tabel

In de RI&E worden risico’s in kaart gebracht en wordt de grootte van de risico’s geëvalueerd (gewogen). In het plan van aanpak (onderdeel van de RI&E) staat hoe de risico’s worden beheerst. Om te kunnen toetsen of dat op de juiste manier gebeurt en om te adviseren over risicobeperkende maatregelen, gebruikt de arbokerndeskundige zijn expertise. Hij voert de toetsing en advisering uit binnen zijn scope van certificering. In de scope staat over welke risico’s hij expertise heeft.

A&O = arbeids- en organisatiekunde

AH = arbeidshygiëne

HVK = hogere veiligheidskunde

Tabel 2: Scope van certificering

Expertise

A&O

AH

HVK

Hoofd- en deelrisico’s (aard, mate, duur blootstelling, risicobeperkende maatregelen, grenswaarden en relevante normen)1

ja/nee2

ja/nee

ja/nee

1. Psychosociale arbeidsbelasting, waaronder:

a. Werkdruk

X

   

b. Pesten, seksuele intimidatie, agressie en geweld

X

   

c. Discriminatie

X

   

d. Inhoud en organisatie van de arbeid

X

   

2. Gevaarlijke stoffen, waaronder:

a. Gezondheidsrisico’s (o.a. carcinogene, mutagene, reprotoxische en sensibiliserende stoffen; procesemissies)

 

X

 

b. Veiligheidsrisico’s (brand, explosie en zware ongevallen, opslag)

   

X

3. Biologische agentia, waaronder:

a. Micro-organismen (bacteriën, schimmels, virussen, parasieten; infectieuze agentia, toxinen, allergenen)

 

X

 

4. Fysische factoren, waaronder:

a. Klimaat (hoge en lage temperaturen, luchtverversing, luchtvochtigheid, tocht)

 

X

 

b. Straling (ioniserende straling, niet-ioniserende straling, uv-straling, kunstmatige optische straling)

 

X

 

c. Verlichting, daglicht

 

X

X

d. Schadelijk/hinderlijk geluid

 

X

X

e. Trillingen en schokken

 

X

X

f. Werken onder overdruk

 

X

X

5. Werk- en rusttijden, waaronder:

a. Werk- en rusttijden

X

   

b. Ploegendienst

X

   

c. Nachtarbeid

X

   

6. Arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen, waaronder:

a. Arbeidsmiddelen: geschiktheid, beschikbaarheid, bevoegd gebruik, keuringen en onderhoud

   

X

b. Inrichting arbeidsplaatsen, zoals eisen voor werkruimten, orde en netheid, beveiligingen, veiligheids- en gezondheidssignalering, bewegingsruimte en werken op hoogte; Voorzieningen in noodsituaties, zoals noodstopvoorzieningen, blusmiddelen, vluchtwegen en nooduitgangen

   

X

c. Persoonlijke beschermingsmiddelen: noodzaak, geschiktheid, keuringen en onderhoud

 

X

X

7. Fysieke belasting, waaronder:

a. Fysieke onderbelasting (weinig beweging, lang zitten of staan)

 

X

 

b. Fysieke overbelasting (tillen, dragen, duwen, trekken, repeterende bewegingen, ongunstige houdingen)

 

X

 

c. Beeldschermwerk

 

X

 

8. Bijzondere categorieën werknemers die mogelijk extra risico lopen, waaronder:

a. Uitzendkrachten, stagiaires, vrijwilligers, anderstaligen, andere personen/derden (zoals bezoekers en voorbijgangers)

X

X

X

b. Zwangeren, jeugdigen, werknemers met een beperking/gedeeltelijk arbeidsongeschikt

X

X

X

c. Werkers die plaats- en tijdonafhankelijk werken

X

X

X

X Noot
1

De hoofdrisico’s zijn aangegeven met een cijfer, de deelrisico’s met een letter.

X Noot
2

X=ja

Paragraaf 5.2 Verandering van de scope

De schemabeheerder bepaalt minimaal eenmaal per jaar of aanpassing van de scope noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6. Certificatieproces

Paragraaf 6.1 Certificatieprocedure

  • 1. De certificerende instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van het certificaat en draagt zorg voor de uitvoering van de volgende werkzaamheden:

    • a. het ontvangen van aanvraag tot (her)certificatie van de aanvrager;

    • b. het vaststellen van ontvankelijkheid van de aanvraag inzake:

      • opgave van de juiste scope;

      • ondertekening van de certificatieovereenkomst; en

      • voldoen aan het entreecriterium (zie paragraaf 6.2);

    • c. het informeren van de kandidaat over de eisen aan het in te dienen portfolio voor het examen (zie hoofdstuk 9);

    • d. het afnemen of laten afnemen van examen(s);

    • e. het beoordelen of laten beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;

    • f. het beslissen over verstrekken van een certificaat; en

    • g. het beslissen over het weigeren, schorsen, wijzigen of intrekken van een certificaat.

  • 2. Om voor certificatie in aanmerking te komen moet de kandidaat aan het entreecriterium voldoen en met goed gevolg het examen, bedoeld in hoofdstuk 9, afleggen.

  • 3. Wanneer de kandidaat heeft aangetoond aan de specifieke vereisten, bedoeld in de toetstermen, te voldoen, geeft de certificerende instelling als bewijs een certificaat uit.

  • 4. De afgifte van het certificaat wordt geregistreerd in het certificaatregister, dat beschikbaar is op de website van de certificerende instelling.

Paragraaf 6.2 Entreecriterium

  • 1. Het entreecriterium voor de aanvrager houdt in dat de aanvrager minimaal een opleiding op HBO-niveau heeft afgerond of op een andere wijze aantoont dat hij over een HBO werk- en denkniveau beschikt.

  • 2. Bij de aanvraag voor certificering overlegt de kandidaat een kopie van zijn diploma van een opleiding op minimaal HBO-niveau, of een bewijs waaruit ten genoegen van de certificerende instelling HBO werk- en denkniveau blijkt.

Paragraaf 6.3 Certificaat

  • 1. Op het certificaat worden minimaal de volgende gegevens vermeld:

    • a. naam van de certificaathouder;

    • b. eenduidig certificaatnummer;

    • c. naam en logo van de certificerende instelling;

    • d. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;

    • e. verwijzing naar het certificatieschema arbokerndeskundige en het examenplan;

    • f. scope van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

    • g. geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid: de certificaathouder blijft actief in het toetsen van en het adviseren over de RI&E en het plan van aanpak; en de certificaathouder blijft zijn taken uitvoeren overeenkomstig de taakbeschrijving in het certificatieschema;

    • h. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt; en

    • i. verklarende tekst van de certificerende instelling dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het certificatieschema certificering arbokerndeskundige en daarmee aan de vakbekwaamheidseisen voor het verrichten van taken in de scope van het certificaat.

  • 2. De certificerende instelling:

    • a. meldt de afgifte van een certificaat in het certificaatregister; en

    • b. besluit tot schorsen of intrekken overeenkomstig paragraaf 11.8 en 11.9 indien aantoonbaar niet voldaan wordt aan de geldigheidscondities gesteld in het eerste onderdeel, subonderdeel g.

Paragraaf 6.4 Certificatieovereenkomst

  • 1. De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatieovereenkomst waarin ten minste de in het tweede onderdeel genoemde verplichtingen van de certificaathouder zijn opgenomen.

  • 2. De certificaathouder:

    • a. blijft gedurende de looptijd van het certificaat voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema;

    • b. verleent medewerking aan controles door de certificerende instelling; en

    • c. geeft wijzigingen door in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn.

Paragraaf 6.5 Geldigheidsduur

Het certificaat is maximaal vijf jaar geldig.

Paragraaf 6.6 Hercertificatie

Voor hercertificatie gelden dezelfde procedures en eisen als voor initiële certificatie.

Paragraaf 6.7 Eisen aan examinatoren

  • 1. Examinatoren voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede eisen met betrekking tot onpartijdigheid die zijn gesteld in artikel 6.2 van NEN-EN ISO/IEC 17024.

  • 2. Voor de examinatoren gelden de volgende aanvullende eisen:

    • a. de examinator heeft een brede beroepservaring als arbokerndeskundige en is minimaal vijf jaar gecertificeerd in de scope die hij examineert;

    • b. de examinator heeft minimaal vijf jaar werkervaring in de werkzaamheden van de scope die hij examineert. Dit toont hij aan met zijn CV;

    • c. de examinator is geïnstrueerd in beoordelen van portfolio’s en het afnemen van criteriumgerichte interviews;

    • d. de examinator kan op adequate wijze dossiers en rapporten opstellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht;

    • e. de examinator wordt minimaal één keer per vier jaar door de certificerende instelling beoordeeld door middel van de examenaudits. De examenaudits staan beschreven in een procedure van de certificerende instelling; en

    • f. de examinator neemt deel aan kalibratiebijeenkomsten, zoals beschreven in een procedure van de certificerende instelling.

Paragraaf 6.8 Evalueren en valideren certificatieschema en examenplan

De schemabeheerder evalueert en valideert het certificatieschema arbokerndeskundige en het examenplan certificering arbokerndeskundige minimaal eenmaal per jaar.

Hoofdstuk 7. Algemene eisen aan de certificerende instellingen

Paragraaf 7.1 Voldoen aan eisen

De certificerende instelling voldoet aan eisen uit artikel 1.5b en 1.5c van het Arbobesluit, aan de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024 en aan de eisen die ter nadere invulling daarvan worden gesteld in dit certificatieschema, hetgeen wordt aangetoond door een daarop passende accreditatie door de Raad voor Accreditatie.

Paragraaf 7.2 Gedragscode ten behoeve van het certificatieprocedure

De certificerende instelling heeft een integriteitsbeleid uitgewerkt in een gedragscode, haar bestuurders en werknemers handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid en tekenen een integriteitsverklaring.

Paragraaf 7.3 Informatieverstrekking bij beëindiging activiteiten

  • 1. De certificerende instelling informeert de minister zo spoedig mogelijk wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.

  • 2. Een certificerende instelling volgt de aanwijzingen van de minister op met betrekking tot de overdracht van dossiers.

  • 3. De certificerende instelling informeert haar certificaathouders alsmede degenen die een aanvraag tot certificatie hebben ingediend wanneer zij voornemens is een of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.

  • 4. Een geheel of gedeeltelijk gestopte certificerende instelling is niet gevrijwaard van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde beoordelingen.

Hoofdstuk 8. Systeemtoets, scopetoets en toetstermen

  • 1. De toetstermen beschrijven wat de kandidaat (aankomend arbokerndeskundige) moet kennen en kunnen om de aan hem toegewezen taken ‘Toetsen van en adviseren over de door de organisatie uitgevoerde RI&E aanpak’ te kunnen uitvoeren. Dit wordt getoetst in het examen.

  • 2. Elke arbokerndeskundige kan een toets op systeemniveau uitvoeren. Daarbij kijkt hij of de wettelijk vereiste onderdelen van de RI&E aanwezig zijn en of risicobeperkende maatregelen zijn opgenomen in het plan van aanpak.

  • 3. Binnen zijn scope toetst de arbokerndeskundige of de risico-inventarisatie en -evaluatie op de juiste manier is uitgevoerd en of de juiste risicobeperkende maatregelen beschreven zijn. In de scope is aangegeven voor welke hoofd- en deelrisico’s de arbokerndeskundige kennis moet kunnen toepassen voor wat betreft aard, mate, duur blootstelling, risicobeperkende maatregelen, grenswaarden en relevante normen.

  • 4. De in tabel 3 weergegeven toetstermen zijn gebaseerd op de in hoofdstuk 4 opgenomen tabel 1- Taakbeschrijving en de in hoofdstuk 5 opgenomen tabel 2 – Scope van certificering.

    Op basis van de taken van de arbokerndeskundige met de verschillende aspecten (zie tabel 1) en de scope van de certificering (zie tabel 2) wordt verwacht dat de arbokerndeskundige de volgende taken kan uitvoeren. Hierop wordt de kandidaat ook beoordeeld.

Tabel 3: Toetstermen

Overzicht toetstermen certificering arbokerndeskundige

De kandidaat kan:

 

1. De RI&E toetsen (systeem en scope)

Resultaat: De RI&E is getoetst op volledigheid, actueel zijn, gebruik van actuele inzichten, betrouwbaarheid.

1.1

Een RI&E toetsen aan de wettelijke eisen die gesteld worden.

1.2

De RI&E toetsen op:

1.2.1

Volledigheid aan de hand van de aspecten 1.1.1 t/m 1.1.15 uit de taakbeschrijving.

1.2.2

Actualiteit en de borging van de actualiteit.

1.2.3

Het voldoen aan actuele inzichten gebaseerd op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

1.2.4

Betrouwbaarheid aan de hand van de aspecten 1.4.1 t/m 1.4.3 uit de taakbeschrijving.

1.3

Zijn grenzen aangeven waarop hij ten aanzien van zijn scope de toetsing van de RI&E kan uitvoeren.

 

2. Het plan van aanpak toetsen (systeem en scope)

Resultaat: Het plan van aanpak is getoetst op risicobeperkende maatregelen, onderbouwing van de prioriteiten en een SMART opgesteld werkplan om maatregelen te nemen.

2.1

Het plan van aanpak toetsen op de aspecten 2.1 t/m 2.9 van de taakbeschrijving.

2.2

Zijn grenzen aangeven waarop hij ten aanzien van zijn scope de toetsing van het plan van aanpak kan uitvoeren.

 

3. Adviseren over RI&E en plan van aanpak (systeem en scope)

Resultaat: Een advies over de RI&E, risicobeperkende maatregelen, prioriteiten, tijdsplanning en volgorde van maatregelen

3.1

Adviseren over de RI&E en het plan van aanpak zoals benoemd binnen de aspecten 3.1 t/m 3.7 uit de taakbeschrijving.

3.2

Zijn grenzen aangeven tot hoever hij ten aanzien van zijn scope kan adviseren.

 

4. Een toets- en adviesrapport schrijven (systeem en scope)

Resultaat: een gestructureerd en overzichtelijk toets- en adviesrapport dat is afgestemd op de lezer.

4.1

Een toets- en adviesrapport schrijven dat voldoet aan wat benoemd is binnen de aspecten 4.1 t/m 4.6 uit de taakbeschrijving.

Hoofdstuk 9. Het examen

Paragraaf 9.1 Vorm en inhoud van het examen

Het examen bestaat uit de beoordeling van (1) een portfolio en (2) een criteriumgericht interview en is als volgt opgebouwd qua toetsvorm en beoordeling:

Tabel 4: Toetsvorm en beoordeling

Toetsvorm

Beoordeling

1. Portfolio

Drie toets- en adviesrapporten van RI&E’s, met verantwoording door de kandidaat, ook indien een of meer van de RI&E’s door de kandidaat zelf zijn opgesteld.

1. Portfoliobeoordeling

Blijkt uit de toets- en adviesrapporten en de verantwoording door de kandidaat dat deze:

a. voldoet aan de beoordelingscriteria afgeleid van de toetstermen?

b. zijn kennis op alle hoofd- en deelrisico’s binnen zijn scope kan toepassen voor de uitvoering van zijn taak?

   

2. Criteriumgericht interview

Twee delen

2. Criteriumgericht interview (CGI)

Blijkt uit het CGI dat de kandidaat:

a. vragen over onderdelen uit het portfolio die toelichting behoeven, goed kan beantwoorden?

b. vragen over de toepassing van kennis over hoofd- en deelrisico’s die niet in het portfolio is aangetoond, goed kan beantwoorden?

Paragraaf 9.1.1 Portfoliobeoordeling
  • 1. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat twee examinatoren het portfolio beoordelen.

  • 2. Als het portfolio op basis van een eerste beoordeling naar het oordeel van de examinatoren teveel onvoldoende onderdelen bevat, ontvangt de kandidaat daarover binnen twee weken een reactie.

  • 3. De kandidaat heeft drie weken de tijd om het portfolio en/of verantwoording te verbeteren.

  • 4. Als het portfolio wel als voldoende wordt beoordeeld, kan de kandidaat deelnemen aan het criteriumgerichte interview.

  • 5. Kandidaten die ten tijde van de opstelling van de toets- en adviesrapporten niet gecertificeerd zijn, kunnen deze rapporten ten behoeve van het portfolio indienen, indien deze rapporten onder supervisie van een gecertificeerde arbokerndeskundige zijn opgesteld en diens goedkeuring blijkt uit zijn ondertekening.

Paragraaf 9.1.2 Het criteriumgerichte interview
  • 1. Het CGI wordt afgenomen door twee examinatoren.

  • 2. Het CGI is een gesprek waarbij de examinatoren de inhoud van het portfolio bespreken met de kandidaat en hem vragen stellen. Het CGI bestaat uit twee delen:

    • a. onderdelen van het portfolio die nog nader toegelicht moeten worden. Hierbij gaat het onder andere om de beoordelingscriteria die nog niet als voldoende beoordeeld zijn, totstandkoming van toetsing en advies, de gekozen aanpak, de effectiviteit van de aanpak, werkbezoeken; en

    • b. vragen over hoofd- en deelrisico’s binnen de scope van de kandidaat die nog niet of nog niet voldoende aan bod zijn gekomen in het portfolio.

  • 3. De vragen tijdens het CGI dienen ook om de authenticiteit te toetsen: zijn de toets- en adviesrapporten geschreven door de kandidaat zelf?

Paragraaf 9.2 Eindbeoordeling

  • 1. Door middel van het examen wordt beoordeeld of de kandidaat zijn taken zoals beschreven in de taakbeschrijving, bedoeld in hoofdstuk 4, op voldoende niveau kan uitvoeren.

  • 2. De kandidaat is geslaagd voor het examen als:

    • a. na de beoordeling van het portfolio en na de beoordeling van het CGI alle beoordelingscriteria als voldoende zijn beoordeeld; en

    • b. als de toegepaste kennis per hoofdrisico op het aangegeven aantal deelrisico’s binnen de scope is beoordeeld met een 2. Een beoordeling met een 2 houdt in dat de toegepaste kennis voldoet aan de actuele inzichten, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening.

  • 3. In het examenplan is het examen beschreven inclusief beoordelingscriteria en beoordelingsformulieren.

Hoofdstuk 10. Het examen – organisatie

Paragraaf 10.1 Examenreglement

  • 1. De certificerende instelling of de exameninstelling organiseert de examens op basis van het examenreglement ‘Examenreglement examen arbokerndeskundige’ dat ten minste de volgende onderwerpen bevat:

    • a. de wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd;

    • b. de wijze van identificatie van de kandidaten;

    • c. een regeling inzake toelating en afwezigheid;

    • d. de wijze van examinering;

    • e. gedragsregels voor kandidaten;

    • f. de wijze van bekendmaking van de uitslag door de certificerende instelling aan de kandidaat;

    • g. een regeling inzake het vaststellen van de bewaartermijn van de examendocumenten, zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren; en

    • h. een regeling inzake inzagerecht.

  • 2. Het examenreglement staat op de website van de certificerende instelling.

Paragraaf 10.2 Algemene eisen examen

  • 1. De locatie van het examen is geschikt voor het afnemen van het betreffende examen en voldoet aan de eisen, vastgesteld door de certificerende instelling of de exameninstelling.

  • 2. De certificerende instelling of de exameninstelling stelt ook eisen vast voor examens die online worden afgenomen.

  • 3. Tijdens het examen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal.

Paragraaf 10.3 Herexamen

Als het eindresultaat van het examen onvoldoende is, dan kan de kandidaat eenmalig een herexamen aanvragen bij de certificerende instelling.

Paragraaf 10.4 Kwaliteit examen

  • 1. De certificerende instelling heeft een procedure om de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examinering te borgen.

  • 2. Onderdeel van deze procedure zijn de kalibratiebijeenkomsten van de examinatoren.

Hoofdstuk 11. Toezicht en maatregelen

Paragraaf 11.1 Periodieke controle en medewerking aan toezicht

  • 1. Conform de eisen van NEN-EN ISO/IEC 17024 clausule 8.3.c wordt de vakbekwaamheid van de certificaathouder regelmatig gecontroleerd.

  • 2. De certificerende instelling beoordeelt periodiek of de certificaathouder blijft voldoen aan de in het certificatieschema opgenomen eisen.

  • 3. De certificaathouder werkt mee aan toezicht door de certificerende instelling, de Raad voor Accreditatie en de Nederlandse Arbeidsinspectie.

Paragraaf 11.2 Frequentie van het toezicht

De certificerende instelling controleert een certificaathouder in elk geval tussentijds in de volgende situaties:

  • a. eenmaal tijdens de certificatieperiode. De certificerende instelling controleert of de certificaathouder nog steeds voldoet aan de plichten en voorwaarden die in de certificatie-overeenkomst zijn opgenomen;

  • b. naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende door middel van de klachtenprocedure van de certificerende instelling; en

  • c. op specifieke melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

Paragraaf 11.3 Toezicht eenmaal tijdens de certificatieperiode conform paragraaf 11.2, onderdeel a

  • 1. Tijdens de certificatieperiode wordt getoetst of de persoon zijn competenties onderhoudt door de in het tweede tot en met vijfde onderdeel opgenomen eisen.

  • 2. De certificaathouder woont minimaal twee bijeenkomsten voor intercollegiale toetsing per jaar bij, waar hij over een periode van vijf jaar ten minste vijf casussen inbrengt die betrekking hebben op de taak toetsen van en adviseren over de RI&E.

  • 3. Indien de certificaathouder gedurende de certificatieperiode als werknemer werkzaam is geweest, verstrekt hij een verklaring van zijn werkgever dat hij RI&E’s heeft getoetst en erover heeft geadviseerd of RI&E’s zelf heeft opgesteld met een toetsing en advies.

  • 4. Indien de certificaathouder gedurende de certificatieperiode als zelfstandige werkzaam is geweest, verstrekt hij een verklaring van minimaal twee opdrachtgevers dat hij RI&E’s heeft getoetst en erover heeft geadviseerd of RI&E’s zelf heeft opgesteld met een toetsing en advies.

  • 5. De certificerende instelling voert na ongeveer 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. In deze controle wordt getoetst of de volgende documenten door de certificaathouder aan de certificerende instelling zijn gestuurd:

    • a. twee verslagen, opgesteld door de certificaathouder, van de bespreking van een eigen casus in een intercollegiale toetsingsbijeenkomst als bedoeld in het tweede onderdeel;

    • b. de deelnemerslijst van twee intercollegiale toetsingsbijeenkomsten per jaar waaraan de certificaathouder heeft deelgenomen; en

    • c. verklaringen werkgever of opdrachtgever als bedoeld in het derde of vierde onderdeel.

Paragraaf 11.4 Controle naar aanleiding van klachten over een certificaathouder conform paragraaf 11.2, onderdeel b

  • 1. Indien de certificerende instelling van een belanghebbende een klacht over de certificaathouder ontvangt, beoordeelt de certificerende instelling of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van toezicht.

  • 2. De certificerende instelling beschikt over een klachtenregeling en publiceert deze op haar website.

  • 3. De klachtenregeling voldoet aan de eisen uit de NEN-EN ISO/IEC 17024 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Indien een certificerende instelling naar aanleiding van een klacht besluit geen controle uit te voeren, wordt dit besluit schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd opgenomen in het dossier. De belanghebbende wordt hierover geïnformeerd.

Paragraaf 11.5 Controle na melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie conform paragraaf 11.2, onderdeel c

  • 1. De Nederlandse Arbeidsinspectie doet een melding aan de betreffende certificerende instelling wanneer de Nederlandse Arbeidsinspectie meent dat een certificaathouder:

    • a. niet meer voldoet aan de in dit certificatieschema opgenomen eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • b. met zijn werkzaamheden voor zover die door dit certificatieschema worden gereguleerd of door de wijze waarop hij zijn werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken.

  • 2. De certificerende instelling onderzoekt de melding en gaat zo nodig over tot het opleggen van maatregelen jegens de betreffende certificaathouder.

  • 3. Indien de certificerende instelling besluit geen maatregel op te leggen, legt zij dit besluit inclusief de onderbouwing daarvan schriftelijk vast en zorgt zij voor een deugdelijke archivering hiervan.

  • 4. De Nederlandse Arbeidsinspectie wordt door de certificerende instelling schriftelijk geïnformeerd over haar besluit en over de redenen die aan dat besluit ten grondslag liggen.

Paragraaf 11.6 Verslag van bevindingen door certificerende instelling

  • 1. De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controle in het kader van het tussentijds toezicht.

  • 2. In het verslag wordt ingegaan op:

    • a. de wijze waarop de controle is uitgevoerd;

    • b. de bevindingen en resultaten van de controle, waaronder afwijkingen; en

    • c. een eventueel opgelegde maatregel, bedoeld in paragraaf 11.8 of 11.9.

  • 3. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.

  • 4. Tegen een eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder bezwaar indienen bij de certificerende instelling.

Paragraaf 11.7 Onderzoek en maatregelen

  • 1. De certificerende instelling voert binnen een week na ontvangst van een klacht als bedoeld in paragraaf 11.4 of een melding als bedoeld in paragraaf 11.5, een controle uit door instelling van een onderzoek.

  • 2. De certificerende instelling rondt het onderzoek binnen zes weken af met het vaststellen van haar conclusie. Als er sprake is van een of meer afwijkingen, neemt de certificerende instelling op basis van de paragrafen 11.8 en 11.9 maatregelen.

  • 3. De certificerende instelling registreert de klacht of de melding, bedoeld in het eerste onderdeel, de conclusies van de verrichte onderzoeken en de maatregelen die zijn getroffen.

Paragraaf 11.8 Schorsing van het certificaat

Voorwaardelijke schorsing

  • 1. De certificerende instelling schorst het certificaat Arbokerndeskundige voorwaardelijk voor een periode van 3 maanden, indien:

    • a. de certificaathouder is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn taak zoals beschreven in hoofdstuk 4 inzake de taakbeschrijving;

    • b. de certificaathouder niet aan de toezichteisen zoals beschreven in paragraaf 11.3 voldoet;

    • c. de certificaathouder niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling voldoet;

    • d. de certificaathouder misbruik maakt van het beeldmerk van de certificerende instelling; of

    • e. naar aanleiding van het onderzoek zoals beschreven in paragraaf 11.4 en 11.5 afwijkingen zijn geconstateerd.

  • 2. Indien de certificerende instelling een afwijking vallend onder het eerste onderdeel heeft vastgesteld, heeft de certificaathouder maximaal twee maanden om de afwijking te herstellen en de certificerende instelling daarover te berichten. De certificerende instelling beoordeelt na de ontvangst van dit bericht binnen een maand of de voorwaardelijke schorsing beëindigd kan worden.

  • 3. Tijdens de voorwaardelijke schorsing mag een certificaathouder de taken blijven uitvoeren waarvoor een certificaat verplicht is.

  • 4. Tijdens de voorwaardelijke schorsing blijft de certificatieovereenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder van kracht.

  • 5. De certificerende instelling registreert (niet openbaar) de voorwaardelijke schorsing alsmede de opheffing van die schorsing.

  • 6. Tegen een besluit tot voorwaardelijke schorsing van het certificaat bestaat de mogelijkheid van bezwaar bij de certificerende instelling. De termijn voor bezwaar bedraagt zes weken en vangt aan op het moment van de verzending van het besluit.

  • 7. Indien de certificerende instelling vaststelt dat de afwijking die reden was tot de voorwaardelijke schorsing niet binnen de schorsingstermijn ongedaan is gemaakt, stelt zij de certificaathouder daarvan in kennis. De voorwaardelijke schorsing gaat dan over in een onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat.

Onvoorwaardelijke schorsing

  • 1. Het certificaat Arbokerndeskundige wordt geschorst tot de certificaathouder aan de voorwaarden heeft voldaan:

    • a. indien tijdens de voorwaardelijke schorsing van het certificaat de afwijking die daartoe aanleiding gaf, niet binnen de schorsingstermijn ongedaan is gemaakt; of

    • b. indien de certificaathouder geen controle voor tussentijds toezicht toestaat.

  • 2. Tijdens een periode van onvoorwaardelijke schorsing mag een certificaathouder geen taken uitvoeren waarvoor het hebben van certificaat verplicht is.

  • 3. Tijdens de onvoorwaardelijke schorsing blijft de certificatieovereenkomst tussen de certificerende instelling en certificaathouder van kracht.

  • 4. De certificerende instelling registreert de onvoorwaardelijke schorsing alsmede de opheffing daarvan in het certificaatregister.

  • 5. Tegen een besluit tot onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat om redenen bedoeld onder het eerste onderdeel, onder b, bestaat de mogelijkheid van bezwaar bij de certificerende instelling. De termijn bedraagt zes weken en vangt aan op het moment van de verzending van het besluit.

  • 6. Wanneer na een voorwaardelijke schorsing een onvoorwaardelijke schorsing volgt omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor opheffing van de voorwaardelijke schorsing, bestaat hiertegen geen mogelijkheid van bezwaar en beroep.

  • 7. Indien de certificerende instelling vaststelt dat de afwijking die reden was tot de onvoorwaardelijke schorsing niet binnen drie maanden ongedaan is gemaakt, start de certificerende instelling onmiddellijk de procedure tot de intrekking van het certificaat.

Procedure bij (on)voorwaardelijke schorsing van het certificaat

A. Voorgenomen besluit

  • 1. Indien de certificerende instelling een afwijking als bedoeld in paragraaf 11.8 vaststelt, stuurt zij hierover een mededeling aan de certificaathouder met haar voorgenomen besluit tot voorwaardelijke of onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat.

  • 2. De certificerende instelling houdt zich daarbij aan de volgende bepalingen:

    • a. de certificerende instelling geeft aan welke afwijking zij heeft vastgesteld;

    • b. de certificerende instelling geeft een beschrijving van feiten en omstandigheden op basis waarvan de afwijking is vastgesteld; en

    • c. de certificerende instelling geeft aan dat de certificaathouder zes weken de tijd heeft voor het indienen van een zienswijze, te rekenen vanaf de datum van verzending.

B. Definitief besluit

Na ontvangst van de zienswijze dan wel indien geen zienswijze is ingediend, na het verstrijken van de termijn van zes weken, neemt de certificerende instelling een definitief besluit tot voorwaardelijke of onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat indien zij van oordeel is dat daar aanleiding toe bestaat.

Paragraaf 11.9 Intrekking van het certificaat

  • 1. Het certificaat Arbokerndeskundige wordt ingetrokken indien de certificerende instelling heeft vastgesteld dat:

    • a. tijdens een onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat de afwijking die daartoe aanleiding was niet binnen de gestelde schorsingstermijn is hersteld;

    • b. sprake is van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;

    • c. de certificaathouder aantoonbaar een situatie creëert waarbij hij de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in ernstig gevaar brengt of kan brengen tijdens werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd;

    • d. de certificaathouder zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude; of

    • e. de certificaathouder gerechtelijk onherroepelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van zijn taken als arbokerndeskundige.

  • 2. De certificaathouder waarvan het certificaat is ingetrokken mag geen gebruik maken van het certificaat arbokerndeskundige.

  • 3. Tegen het besluit van de certificerende instelling tot intrekking van een certificaat staat bezwaar open bij de certificerende instelling. De termijn bedraagt zes weken en vangt aan op het moment van de verzending van het besluit.

  • 4. De certificerende instelling registreert de intrekking in het certificaatregister.

11.10 Procedures voor zienswijze, bezwaar en klachten

  • 1. De certificerende instelling heeft de volgende procedures op schrift:

    • a. een zienswijzeprocedure (met inachtneming van de voorschriften uit afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht);

    • b. een bezwaarschriftprocedure (met inachtneming van de voorschriften uit hoofdstuk 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht); en

    • c. een klachtenprocedure (met inachtneming van de voorschriften uit hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht).

  • 2. De procedures staan op de website van de certificerende instelling.

Hoofdstuk 12: Overgangsbepaling en inwerkingtreding

Paragraaf 12.1 Overgangsregeling ten behoeve van een certificaathouder

  • 1. Een persoonscertificaat voor een arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige, arbeids- en organisatiedeskundige dat is afgegeven voor 1 juli 2022, behoudt zijn geldigheid uiterlijk tot 1 januari 2025.

  • 2. Een certificaathouder met een certificaat als bedoeld in het eerste onderdeel voldoet uiterlijk op 1 januari 2025 aan de eisen voor certificatie voor de gewenste scope(s) op basis van het certificatieschema dat op 1 juli 2022 in werking is getreden.

Paragraaf 12.2 Inwerkingtreding

Dit certificatieschema treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.

TOELICHTING

Nieuwe opzet certificatieschema

Het nieuwe certificatieschema is vanaf de basis nieuw opgezet, waardoor een precieze vergelijking tussen de inhoud van de oude drie certificatieschema’s voor arbeidshygiënisten, de hogere veiligheidskundige en de arbeids- en organisatiedeskundige en het nieuwe certificatieschema niet goed mogelijk is.

In tegenstelling tot de oude drie schema’s is het nieuwe schema voor persoonscertificatie wél geschikt om door een geaccrediteerde certificerende instelling uitgevoerd te worden. Aangezien het om een persoonscertificatieschema gaat, is de bijpassende norm waartegen de certificerende instelling(en) geaccrediteerd dienen te worden de in de EU geharmoniseerde norm NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. Deze ‘accreditatienorm’ bevat eisen waardoor een certificatieschema een bepaalde opbouw dient te hebben. In het schema dient duidelijk omschreven te worden welke competenties met het certificaat aangetoond worden. Daarvoor bevat het schema een specificatie van de taak of de taken (zie hoofdstuk 4). Op basis daarvan kan dan omschreven worden welke competenties (kennis en vaardigheden) daarvoor nodig zijn om vervolgens te komen tot een beschrijving van de toetstermen en een vorm van examinering die passend is voor het vaststellen van de vereiste competenties.

Het nieuwe schema is gericht op het vaststellen van de competenties voor het uitvoeren van twee hoofdtaken. Deze taken betreffen:

  • 1. Toetsen van de RI&E aan de wettelijke eisen (met name betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit).

  • 2. Adviseren over de RI&E om te zorgen dat deze aan de wettelijke eisen voldoet en dat de maatregelen in het plan van aanpak de risico’s opheffen of zoveel mogelijk beperken.

De kandidaat certificaathouder moet in het examen aantonen dat hij in staat is zijn vakkennis op de juiste wijze in te zetten voor de uitvoering van deze taak. De onderliggende vakkennis zelf wordt dus niet getoetst, maar wel het kunnen toepassen ervan voor een goede uitvoering van de taak.

Nieuw is dat ten aanzien van het ‘examenplan’ enkele eisen in het certificatieschema zijn opgenomen. In de oude schema’s waren eisen opgenomen ten aanzien van het ‘examenreglement’ over de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. Nu worden bepaalde eisen opgenomen in het examenplan en andere eisen in het examenreglement (zie paragraaf 10.1).

De oude schema’s bevatten een combinatie van eisen gericht op de professie van de deskundige (bijvoorbeeld de arbeidshygiënist) en eisen voor het uitvoeren van diverse taken, waaronder het opstellen en toetsen van de RI&E van de werkgever.

Deze combinatie van eisen was niet eenduidig uitgewerkt, de toetsbaarheid was onvoldoende en niet alle toetstermen werden getoetst.

Het ontwikkelen van een certificatieschema dat met dergelijke uiteenlopende doelstellingen aan de norm 17024 kan voldoen bleek in de praktijk niet realistisch. Het schema zou zeer omvangrijk worden en de examinering zou zeer uitgebreid en kostbaar worden, met het risico dat daardoor nog minder deskundigen het betreffende certificaat wensen te verwerven. Daarbij speelt tevens een rol dat op dit moment niet meer dan ongeveer de helft van de arbeidshygiënisten, de hogere veiligheidskundigen en de arbeids- en organisatiedeskundigen (tezamen arbokerndeskundigen genoemd) beschikken over een op basis van de SZW-certificatie-eisen afgegeven certificaat. Het certificaat kan dus nooit dienen voor de borging van de vakdeskundigheid van deze drie arbokerndeskundigen. In wezen wordt de vakdeskundigheid bepaald door de opleidingen waarmee deze arbokerndeskundigen zich als zodanig op de markt kunnen begeven. Dat biedt de ruimte om de certificatie-eisen af te stemmen op de uitvoering van de taak waarvoor een werkgever verplicht is een of meer arbokerndeskundigen (en/of de bedrijfsarts) in te schakelen, namelijk het toetsen van en adviseren over de RI&E van de werkgever inclusief het plan van aanpak.

Het nieuwe certificatieschema is dus gericht op het beoordelen van de noodzakelijke competenties voor het kunnen toepassen van aanwezige vakdeskundigheid voor de uitvoering van deze taak. Hoewel het examen voor het nieuwe certificaat de vakdeskundigheid niet expliciet toetst, zal bij het ontbreken van deze vakdeskundigheid het nieuwe certificatie-examen niet met goed gevolg afgelegd kunnen worden. Hiermee is het tevens mogelijk de examinering zo vorm te geven dat er sprake is van een gedegen toetsing, maar tegelijkertijd de omvang van het examen niet te groot wordt. Naast de verplichte inschakeling door de werkgever van arbokerndeskundigen voor het toetsen van en adviseren over de RI&E, zijn er nog enkele verplichtingen waarvoor de werkgever een gecertificeerde arbokerndeskundige (doorgaans de hogere veiligheidskundige) moet inschakelen. De competenties die voor het toetsen van en adviseren over de RI&E noodzakelijk zijn, zijn ook relevant voor de uitvoering van deze taken, omdat het in alle gevallen gaat over het inventariseren van risico’s, de beoordeling daarvan voor gevolgen voor gezondheid en veiligheid en de advisering over de te nemen maatregelen.

In het nieuwe certificatieschema dat de bestaande drie certificatieschema’s voor de drie verschillende arbokerndeskundigen vervangt, wordt een onderscheid gemaakt tussen een systeemtoets en een scopetoets.

Beoogd is om het certificatieschema zo in te richten dat de gecertificeerde deskundige datgene waarover hij adviseert ook volledig waar kan maken, zonder te volstaan met goedbedoelde adviezen waar hij gezien zijn beperkte achterliggende deskundigheid niet helemaal voor kan instaan. Het is niet mogelijk om te waarborgen dat elke arbokerndeskundige in staat is om ten aanzien van het hele terrein van arborisico’s in ondernemingen een betrouwbare toetsing en advisering te geven. Daar is niemand of bijna niemand toe in staat. Niet voor niets zijn er verschillende vakdeskundigheden. Het is echter wél mogelijk dat iedere arbokerndeskundige kan nagaan of een RI&E van een werkgever de vereiste onderdelen bevat waar de wettelijke RI&E verplichtingen in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit om vragen. Het gaat dan om een toets of bepaalde onderwerpen aanwezig zijn in de door de werkgever ter toetsing voorgelegde RI&E. In het schema wordt dat de ‘systeemtoets’ genoemd. Het is een toets op de aanwezigheid van de verplichte onderdelen.

De vraag of de uitwerking van een onderdeel aan de vereisten voor betrouwbaarheid en volledigheid voldoet, kan alleen door een arbokerndeskundige worden beoordeeld met vakkennis over die specifieke risicofactor. Zo zal een arbeids- en organisatiedeskundige niet goed kunnen vaststellen of de juiste meetmethoden voor gevaarlijke stoffen zijn toegepast, of deze gevalideerd zijn, en of deze voldoen aan de stand van de wetenschap, of de beoordeling van de meetgegevens ten aanzien van gezondheidsrisico’s op de juiste wijze is uitgevoerd, etc. Met andere woorden, het is noodzakelijk dat dergelijke inhoudelijke beoordelingen en advisering op basis van het schema worden voorbehouden aan deskundigen met vakkennis over specifieke risico’s. De onderliggende kennis ten aanzien van een aantal risico’s op een bepaald terrein wordt aangeduid met de term ‘scope’. Zo is in het nieuwe schema de inhoudelijke beoordeling voor gezondheidsaspecten bij blootstelling aan gevaarlijk stoffen voorbehouden aan een arbokerndeskundige met de scope arbeidshygiënist.

Dit is de reden waarom het nieuwe schema een onderscheid maakt tussen de systeemtoets van de RI&E van de werkgever en de scopetoets. Een kandidaat certificaathouder moet tijdens zijn examen aantonen dat hij zowel de systeemtoets goed kan uitvoeren, als de toets binnen de scope waarvoor hij een certificaat wil aanvragen. Het staat overigens iedereen vrij zich voor meer scopes tegelijkertijd te laten certificeren. Het examen is daarvoor opgebouwd uit een beoordeling van een portfolio bestaande uit drie door de kandidaat ingediende toets- en adviesrapporten waarbij in een gesprek (een criteriumgericht interview) op deze rapporten wordt ingegaan (zie hoofdstuk 9). Daarnaast worden vragen gesteld over de toepassing van kennis over de hoofdrisico’s die wel binnen de scope vallen, maar waarover de toets- en adviesrapporten niets bevatten. Op deze wijze wordt geborgd dat elke gecertificeerde binnen zijn scope ook breed inzetbaar en gekwalificeerd is. In proefexamens is deze nieuwe vorm van examinering getoetst en gevalideerd.

Door de nieuwe opzet is het niet goed mogelijk om een precieze vergelijking op onderdelen te maken tussen het nieuwe en het oude schema. De voorgaande tekst geeft weer wat de hoofdverschillen zijn en waarom er voor deze nieuwe opzet is gekozen.

Hoofdstuk 1: Definities

Evenals in de huidige certificatieschema’s in bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling zijn in het schema een aantal definities opgenomen. De in bijlage IIc opgenomen lijst van definities was bijna identiek aan die in de bijlagen IId, IIe en IIf.

Uiteraard worden in het nieuwe geïntegreerde schema alleen nog begrippen gedefinieerd die nog in het nieuwe certificatieschema worden gebruikt of waarvan het nuttig wordt gevonden om een definitie op te nemen.

In het schema zijn nieuwe definities opgenomen van de begrippen arbeids- en organisatiedeskundige, arbeidshygiënist, arbokerndeskundige, beoordelingscriteria, certificaatregister, examenplan, examinator, hogere veiligheidskundige, NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012; risicobeperkende maatregelen, Risico-inventarisatie en -evaluatie; schemabeheerder; scope; toetstermen.

De definities van de begrippen ‘arbeids- en organisatiedeskundige’, ‘arbeidshygiënist’ en ‘hogere veiligheidskundige’ zijn toegevoegd in verband met de integratie van de drie oude schema’s. Voorheen was in ieder van die schema’s een beschrijving opgenomen van de werkzaamheden van de betreffende deskundige.

De definitie van ‘schemabeheerder’ is opgenomen omdat die met de wijziging van het Arbobesluit met ingang van 1 januari 2018 is geïntroduceerd.

Het begrip ‘scope’ is toegevoegd omdat door de integratie van de drie oude schema’s het onderscheid naar de scope nog belangrijker is geworden. Het begrip werd ook al in de oude schema’s gebruikt, maar was daarin niet apart gedefinieerd.

Het begrip ‘toetstermen’ werd in de oude schema’s al wel gebruikt, maar daarin was nog geen definitie opgenomen.

De definitie van ‘aanvrager’ is ongewijzigd gebleven.

Van de begrippen ‘certificaat’, ‘certificerende instelling’, ‘competentie’ en ‘entreecriteria’ zijn de definities aangepast in verband met het nieuwe schema of is er een verbeterde omschrijving opgenomen.

Hoofdstuk 2: Doel van de certificering van arbokerndeskundigen

In de oude certificatieschema’s werd in de inleiding de inhoud van het schema beschreven, wie het schema had opgesteld en vastgesteld en welke activiteiten de arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige verrichten, onder meer in relatie tot de RI&E en was bepaald dat het certificatieschema in overeenstemming was met de eisen uit NEN-EN ISO/IEC 17024:2012.

In het nieuwe certificatieschema wordt in het tweede hoofdstuk het doel van de certificering van de arbokerndeskundige en worden zijn taken beschreven. Ook is hierin bepaald dat de certificering plaats vindt volgens NEN-EN ISO/IEC 17024:2012. In dit hoofdstuk worden de verschillen tussen de arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige niet nader uitgewerkt, dat gebeurt in hoofdstuk 5 in de beschrijving van de scope. Bij de definities wordt beschreven wat de deskundigheid is van de arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige.

Hoofdstuk 3: Wettelijk kader

In het nieuwe schema is in hoofdstuk 3 het wettelijk kader van de verplichte toetsing en advisering van de RI&E door arbokerndeskundigen opgenomen en de relevante wettelijke verplichtingen die daarop betrekking hebben. In de praktijk bleek behoefte te bestaan aan een dergelijk overzicht dat in de oude schema’s niet was opgenomen. Daarbij moet worden opgemerkt dat in dit overzicht alleen de bepalingen staan die betrekking hebben op de toetsing en advisering van de Ri&E.

De arbokerndeskundigen hebben ook andere wettelijke taken, zie bijvoorbeeld artikel 2.14b, tweede lid en derde lid, onderdeel b, van het Arbobesluit.

In de oude schema’s werd in hoofdstuk 3 onder meer beschreven waarom een certificaat vereist was, wie het certificatieschema had opgesteld en welke partijen daaraan bijgedragen hadden.

In het voorwoord van het nieuwe schema is vermeld wie het schema heeft ontwikkeld en waar, na vaststelling van het schema, het toekomstig schemabeheer wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 4: Taakbeschrijving – Taken van de arbokerndeskundige

In de oude certificatieschema’s stonden de taken in de inleiding en in Bijlage 6.

Bijlage 6 had betrekking op het competentieprofiel waarbij bij de arbeidshygiënist, de hogere veiligheidskundige en de arbeids- en organisatiedeskundige onderscheid werd gemaakt tussen vijf kerntaken en tussen algemene en beroepsspecifieke competenties.

Bij de kerntaken werd voor een arbeidshygiënist onderscheid gemaakt tussen vijf kerntaken:

  • 1. een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • 2. adviseren en coachen over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3. adviseren en coachen over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4. arbeidshygiënische risicobeoordeling; en

  • 5. arbeidshygiënische risicobeheersing.

Bij de kerntaken werd voor een hogere veiligheidskundige onderscheid gemaakt tussen vijf kerntaken:

  • 1. verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskundige (HVK);

  • 2. adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties;

  • 3. adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4. veiligheidskundige risicobeoordeling; en

  • 5. veiligheidskundige risicobeheersing

Bij de kerntaken werd voor een arbeids- en organisatiedeskundige onderscheid gemaakt tussen vijf kerntaken:

  • 1. een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • 2. adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties;

  • 3. adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4. adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid; en

  • 5. adviseren over/onderzoeken van psychosociale belasting (PSA)

In het nieuwe certificatieschema worden in hoofdstuk 4 twee hoofdtaken onderscheiden en die gelden voor alle drie arbokerndeskundigen. In hoofdstuk 4, dat de taakbeschrijving bevat, wordt geen onderscheid gemaakt tussen arbeidshygiënist, de hogere veiligheidskundige en de arbeids- en organisatiedeskundige.

Dat onderscheid wordt wel gemaakt in hoofdstuk 5 van het nieuwe certificatieschema dat een uitwerking van de drie scopes bevat.

In het nieuwe certificatieschema wordt de term ‘competentie’ nog wel gebruikt en is die term ook gedefinieerd, maar wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen algemene en beroepsspecifieke competenties. In het nieuwe certificatieschema is ‘competentie’ in hoofdstuk 1 gedefinieerd als ‘het vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen voor het uitvoeren van een taak’. Daarbij gaat het om zowel algemene kennis en vaardigheden als vakkennis en vaardigheden. De taken zijn uitgewerkt in de taakbeschrijving in hoofdstuk 4. De twee hoofdtaken zijn uitgewerkt in vier deeltaken die indien nodig zijn gespecificeerd. Het complete overzicht van taken, deeltaken en specificaties staat in tabel 1 van hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 5: Scope van de certificering

Paragraaf 5.1: scope van certificering en tabel

In paragraaf 5.1 is in tabel 2 de scope van certificering uitgewerkt.

Het hoofdrisico ‘Bijzondere categorieën werknemers die mogelijk extra risico lopen’ (zie onderdeel 8) is relevant voor de drie scopes. Voor de arbeids- en organisatiedeskundige zijn daarnaast de hoofdrisico’s ‘Psychosociale arbeidsbelasting’ (zie onderdeel 1), ’Werk- en rusttijden’ (zie onderdeel 5) relevant.

Het hoofdrisico ‘Fysische factoren’ is zowel voor de scope van de arbeidshygiënist (zie onderdeel 4, sub a tot en met f) als de hogere veiligheidskundige(zie onderdeel 4, sub c tot en met f) relevant.

Voor de arbeidshygiënist is tevens relevant: gezondheidsrisico’s van gevaarlijke stoffen (zie onderdeel 2, sub a), biologische agentia (zie onderdeel 3), fysieke belasting (zie onderdeel 7).

Voor de hogere veiligheidskundige is tevens relevant: veiligheidsrisico’s gevaarlijke stoffen (zie onderdeel 2, sub b), arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen (zie onderdeel 6).

Paragraaf 5.2 Verandering van de scope

Naast de verplichting van de schemabeheerder om minimaal één maal per jaar te bepalen of aanpassing van de scope noodzakelijk is, heeft de schemabeheerder op grond van paragraaf 6.8 ook de verplichting om het certificatieschema als geheel en het examenplan minimaal éénmaal per jaar te evalueren en valideren.

Aanpassing van de scope kan noodzakelijk zijn doordat bijvoorbeeld andere of nieuwe hoofd- en deelrisico’s van toepassing zijn.

Hoofdstuk 6: Certificatieproces

Paragraaf 6.1 Certificatieprocedure

In de oude certificatieschema’s was in paragraaf 4.2 een heel summiere tekst opgenomen over de certificatieprocedure waarin alleen maar stond dat de arbeidshygiënist, de hogere veiligheidskundige respectievelijk de arbeids- en organisatiedeskundige een aanvraag indienen bij de certificerende instelling en de certificerende instelling de informatie verstrekt over het proces.

In het nieuwe schema is in het eerste onderdeel nader uitgewerkt welke werkzaamheden de certificerende instelling verricht. Ten aanzien van het afnemen van examens was in de oude certificatieschema’s geregeld dat er binnen de structuur van de certificerende instelling een examencommissie was onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

In de nieuwe opzet kan de certificerende instelling zelf de examens afnemen, maar kan zij die taak ook uitbesteden aan een exameninstelling.

De voorwaarde dat voor certificatie aan alle eisen moet worden voldaan en met goed gevolg het examen moet zijn afgelegd (zie tweede onderdeel) was in de oude certificatieschema’s niet expliciet in een bepaalde paragraaf geregeld.

De afgifte van een certificaat als bewijs (zie derde onderdeel) was in de oude certificatieschema’s niet expliciet in een bepaalde paragraaf geregeld, maar was wel gekoppeld aan het voldoen aan de eisen.

De registratie van de certificering in het certificaatregister (zie het vierde onderdeel) en de beschikbaarheid op de website was in de oude certificatieschema’s geregeld in paragraaf 4.8.

Paragraaf 6.2 Entreecriterium

De eis dat de aanvrager minimaal op opleiding op HBO-niveau heeft afgerond of op een andere wijze laat zien dat hij beschikt over HBO- werk- en denkniveau, stond ook al in de oude certificatieschema’s IId, IIe en IIf in paragraaf 8, onderdeel 2.

In de oude certificatieschema’s was in paragraaf 8 een eis opgenomen over het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of een eerder behaald diploma.

In het nieuwe certificatieschema wordt een dergelijke eis niet meer gesteld omdat het stellen van een dergelijke entree-eis op grond van NEN-EN ISO/IEC 17024 niet is toestaan en ook niet meer nodig is. Daarom wordt alleen de eis wordt gesteld dat men kan aantonen dat men minimaal een HBO-denk- en werkniveau heeft.

Tevens was een eis opgenomen inzake het overleggen van een werkgeversverklaring of accountantsverklaring wanneer de aanvrager als zelfstandige optreedt.

Deze eis om een werkgeversverklaring te overleggen wordt op grond van het nieuwe certificatieschema niet meer gesteld bij de initiële certificatie, maar wel in het kader van het toezicht tijdens de certificatieperiode (zie paragraaf 11.3, derde onderdeel).

De eis om een accountantsverklaring te overleggen is vervangen door de eis om verklaring van de opdrachtgevers te overleggen bij tussentijdse controle (zie paragraaf 11.3, vierde onderdeel).

Het doel van het vragen van een dergelijke verklaring is dat een derde partij bevestigt dat de certificaathouder zijn vakbekwaamheid onderhoudt doordat hij de taak waarvoor hij is gecertificeerd regelmatig uitvoert.

Daarnaast was in paragraaf 8 van de oude schema’s een eis opgenomen over het overleggen van een ingevuld portfolio.

De eis inzake een ingevuld portfolio en een verantwoording daarvan wordt in het nieuwe certificatieschema uitgewerkt in paragraaf 9.1.

Paragraaf 6.3 Certificaat

In de oude certificatieschema’s was in paragraaf 12 geregeld welke gegevens op het certificaat moeten staan. Deze gegevens worden ook op grond van het nieuwe schema vereist, maar er zijn ook twee aanvullende eisen opgenomen. Nieuw is (zie eerste onderdeel, sub c) dat naast de naam van de certificerende instelling ook het logo vermeld moet worden op het certificaat.

Nieuw is (zie eerste onderdeel, sub d) ook dat het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking moet worden vermeld.

Subonderdeel e in het eerste onderdeel komt inhoudelijk overeen de in de oude schema’s geformuleerde eis dat er een referentie vermeld moest zijn naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie). Nu moet ook een verwijzing naar het examenplan worden opgenomen.

Subonderdeel g is nieuw en dat omschrijft de geldigheidscondities die op het certificaat vermeld moeten worden. Ten eerste is er de eis dat de certificaathouder actief blijft in de uitoefening van het toetsen van en adviseren over de RI&E en ten tweede wordt vereist dat de certificaathouder zijn taken blijft uitvoeren overeenkomstig de taakbeschrijving in het certificatieschema. Certificaathouders die in de uitvoering van de werkzaamheden die onder certificatie vallen nalatig zijn, kunnen op grond van deze voorwaarde een waarschuwing krijgen, maar uiteindelijk ook geschorst worden of hun certificaat verliezen.

Paragraaf 6.4 Certificatieovereenkomst

In de oude certificatieschema’s waren de eisen aan de certificatieovereenkomst in hoofdstuk 13 opgenomen.

De nu in het tweede onderdeel onder a opgenomen eis over het voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema was daarin nog niet opgenomen.

De verplichting om mee te werken aan controles door de certificerende instelling (zie tweede onderdeel, subonderdeel b) stond ook al in de oude certificatieschema’s. Daarin werd de mogelijkheid om steekproefsgewijs onderzoek te doen op de werkplek apart benoemd. In het nieuwe schema is voor de onderhoudsverplichting de steekproef op locatie vervallen, omdat bij een toetsing op locatie vooral bureauwerk kan worden beoordeeld, hetgeen weinig toegevoegde waarde biedt, terwijl een locatiebezoek relatief kostbaar is. Op basis van het nieuwe schema is er ten eerste een onderhoudsverplichting van certificaathouders en ten tweede draagt de nieuwe examenopzet bij aan het voldoende borgen van de competenties.

In de oude certificatieschema’s stond de verplichting om ook wijzigingen van functie en werkgever en woon- en werkadres door te geven. Dat is nu algemener geformuleerd in het tweede onderdeel sub c op grond waarvan wijzigingen doorgegeven moeten worden die voor het certificaat van belang kunnen zijn.

In de oude certificatieschema’s was bepaald dat de certificatieovereenkomst een bepaling moet bevatten inzake een klachtenregistratie die door de certificaathouder moet worden bijgehouden en die betrekking heeft op klachten die tegen de vakbekwaamheid van de certificaathouder zijn ingebracht. Een dergelijke eis ten aanzien van de certificatieovereenkomst is niet overgenomen in het nieuwe certificatieschema, maar op grond van paragraaf 11.7, derde onderdeel, geldt wel de verplichting voor de certificerende instelling om klachten over de certificaathouder te registreren.

Paragraaf 6.5 Geldigheidsduur

In de oude certificatieschema’s is in paragraaf 4.4 de geldigheidsduur van het certificaat opgenomen. Die was identiek aan de nu opgenomen geldigheidsduur, namelijk maximaal vijf jaar.

Paragraaf 6.6 Hercertificatie

Op basis van de oude certificatieschema’s golden voor hercertificatie niet dezelfde procedures en eisen als bij initiële certificatie. In paragraaf 10.1 werden de vijf toetstermen bij initiële certificatie beschreven, in paragraaf 11.1 werden de vier toetstermen bij hercertificatie beschreven. Bij hercertificatie hoefde niet opnieuw het diploma van de vooropleiding of een diploma van een toegelaten beroepsopleiding te worden overlegd, maar moest wel bij- en nascholing worden aangetoond.

De reden dat nu geen verschil meer wordt gemaakt, is dat de uitvoering van de taak wordt getoetst. Het gaat om de hele taak, daar kan geen onderdeel uit weggelaten worden.

Paragraaf 6.7 Eisen aan examinatoren

Voorheen waren de eisen aan het examenpersoneel opgenomen in bijlage 3 bij bijlage IId (arbeidshygiënist), bijlage IIe (hogere veiligheidskundige) en bijlage IIf (arbeids- en organisatiedeskundige). Daarin was geregeld dat de examinatoren waren aangewezen door de beheerstichting op voordracht van de beroepsverenigingen.

In het nieuwe certificatieschema is uitdrukkelijk bepaald dat examinatoren moeten voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede eisen met betrekking tot onpartijdigheid die zijn gesteld in artikel 6.2 van NEN-EN ISO/IEC 17024:2012.

Voorheen was in paragraaf 5.2 van bijlage IId, IIe en IIf bepaald dat de examen-pool een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. Materieel is dat niet gewijzigd, dit betekent dat uitbesteding mogelijk is.

De eis dat een examinator ten minste drie jaar aantoonbaar werkervaring heeft in het betreffende werkveld, is aangepast. De huidige ervaring met de examinering maakt duidelijk dat voor het benodigde overwicht bij de examinering wenselijk is de ervaringseis uit te breiden tot vijf jaar (zie tweede onderdeel, subonderdeel a).

De eis dat examenpersoneel is geïnstrueerd in het beoordelen van (portfolio)examens is uitgebreid met de eis dat een examinator geïnstrueerd is in het afnemen van een criteriumgericht interview (zie tweede onderdeel, subonderdeel c).

De eis dat dat de examinator op adequate wijze dossiers en rapporten kan opstellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht (zie tweede onderdeel, subonderdeel d) is nieuw.

Nieuw is dat nu expliciet is bepaald dat de examinator minimaal één keer per vier jaar wordt beoordeeld door de certificerende instelling door middel van examenaudits (zie tweede onderdeel, subonderdeel e). Voorheen gold wel de verplichting om ten minste één keer per jaar een bijeenkomst voor examinatoren bij te wonen, waarvan er twee per jaar werden georganiseerd en waarbij de logboeken van de examinatoren op compleetheid werden getoetst en besproken en waarbij eventuele verbeter- en ontwikkelvoorstellen werden opgesteld. De nieuwe eis is geschikter ter onderbouwing van een eventueel besluit dat een examinator niet meer over de vereiste kwalificaties beschikt.

Nieuw is ook de verplichting in het tweede onderdeel, subonderdeel f, van de examinator om deel te nemen aan kalibratiebijeenkomsten. Dat zijn bijeenkomsten waar portfolio’s worden beoordeeld en de beoordelingen met elkaar worden vergeleken. Als er verschillen zijn worden deze besproken. Doel is dat de examinatoren de beoordelingscriteria op vergelijkbare wijze toepassen en dat er overeenstemming over wanneer een onderdeel voldoende of onvoldoende is uitgewerkt of beantwoord. Deze bijeenkomsten dragen bij aan de kwaliteit en gelijkwaardigheid van het examen (zie paragraaf 10.4) waardoor de kandidaten op een vergelijkbare wijze beoordeeld worden.

6.8 Evalueren en valideren certificatieschema en examenplan

Deze verplichting ten aanzien van het certificatieschema stond nog niet in de oude certificatieschema’s, maar is wel noodzakelijk om het schema steeds weer aan te laten sluiten bij verandering in regelgeving, inzichten van deskundigen, ervaringen met de examinering en ervaringen van certificaathouders en organisaties die gebruik maken van certificaathouders. De verplichting om ook het examenplan te evalueren en valideren is nieuw.

Hoofdstuk 7: Algemene eisen aan de certificerende instellingen

In verband met het laten vervallen van het werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied, Arbeids- en organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige, dat is opgenomen als bijlage IIc bij de Arboregeling, moest bezien worden welke werkveldspecifieke eisen nog in het nieuwe schema opgenomen moeten. De generieke aanwijzingseisen zijn hetzij al opgenomen in het Arbobesluit zelf of vloeien voort uit NEN-EN-ISO/IEC 17024.

In het nieuwe certificatieschema zijn werkveldspecifieke eisen ten aanzien van certificerende instellingen opgenomen in het onderhavige hoofdstuk 7, maar staat ook eisen in paragraaf 6.1 (certificatieprocedure), 6.3 (certificaat), 6.4 (certificatieovereenkomst) 6.7 (eisen aan examinatoren), paragraaf 9.1 (vorm en inhoud van het examen), paragraaf 9.2 (het criteriumgerichte interview), hoofdstuk 10 (het examen – organisatie) en hoofdstuk 11 (toezicht en maatregelen) van het nieuwe certificatieschema.

Paragraaf 7.1 Voldoen aan eisen

In de oude certificatieschema’s (bijlage IId, IIe en IIf) was in de inleiding vermeld dat dat de certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

In paragraaf 4.2 en hoofdstuk 5 van bijlage IIc (het werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied, Arbeids- en organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige) werd verwezen naar de artikelen 1.5a tot en met 1.5d respectievelijk de artikelen 1.5b en 1.5c van het Arbobesluit.

In het nieuwe certificatieschema staat dat de certificerende instelling voldoet aan eisen uit artikel 1.5b en 1.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit, aan de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024 en aan de eisen die ter nadere invulling daarvan worden gesteld in dit certificatieschema. Nieuw is dit wordt aangetoond door een daarop passende accreditatie door de RvA.

Paragraaf 7.2 Gedragscode ten behoeve van certificatieprocedure

In het oude schema (bijlage IIc bij de Arboregeling) waren in verschillende paragrafen (4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4) bepalingen opgenomen over integriteit en geheimhouding. Het Arbobesluit stelt in artikel 1.5b, eerste lid, ook eisen aan certificerende instellingen met betrekking tot integriteit.

Paragraaf 7.3 Informatieverstrekking bij beëindiging activiteiten

Wanneer een certificerende instelling het voornemen heeft om haar taken over te dragen, is dat een omstandigheid die zij op grond van artikel 1.5b, derde lid, onderdeel b, van het Arbobesluit moet melden aan de minister.

In het oude schema (bijlage IIc bij de Arboregeling) was in paragraaf 4.2.8 ook al bepaald dat de CKI bij beëindiging van zijn activiteiten door deze terstond de Minister van SZW diende te informeren. De Minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

In dit verband moet ook gewezen worden op artikel 1.5eb, derde lid, van het Arbobesluit waarin is bepaald aan wie de certificerende instelling die haar taken beëindigt of waarvan de aanwijzing is ingetrokken, haar dossiers moet overdragen.

De in het derde onderdeel opgenomen verplichting van de certificerende instelling is hier beperkt tot het informeren van de (aankomende) certificaathouders. In de door de RvA gestelde eisen bij accreditatie is al geformuleerd welke veranderingen een certificerende instelling direct moet melden aan de RvA.

De in het vierde onderdeel opgenomen formulering over de aansprakelijkheid lijkt inhoudelijk op de tekst in paragraaf 4.2.8 van bijlage IIc.

Hoofdstuk 8. Systeemtoets, scopetoets en toetstermen

In de inleiding van de toelichting is al een uiteenzetting gegeven over de nieuwe opzet van het certificatieschema en de systeemtoets en de scopetoets.

In de oude certificatieschema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) waren de toetstermen opgenomen in hoofdstuk 10 en werd onderscheid gemaakt tussen toetstermen bij initiële certificatie (paragraaf 10.1) en toetstermen bij hercertificatie (paragraaf 11.2).

De opzet van de formulering van de toetstermen is in het nieuwe certificatieschema helemaal gewijzigd ten opzichte van de oude certificatieschema’s omdat de toetstermen aansluiten bij de taakbeschrijving. Het nieuwe schema beperkt zich tot twee hoofdtaken. Op basis daarvan is een taakbeschrijving gemaakt. In de toetstermen staat wat de kandidaat moet aantonen om te bewijzen dat hij competent is.

In de oude certificatieschema’s was een kerntaak-competentie-matrix opgenomen.

Voor de arbeidshygiënist, de hogere veiligheidskundige, arbeids- en organisatiedeskundige (bijlage IId, IIe en IIf) waren 5 kerntaken en 10 competenties opgenomen.

In het eerste onderdeel wordt beschreven wat ‘toetstermen’ inhouden. De inhoud is gelijk aan de in hoofdstuk 1 gegeven definitie van toetstermen.

In het tweede onderdeel wordt beschreven wat een ‘toets op systeemniveau’ inhoudt.

In het derde onderdeel wordt beschreven wat een ‘scopetoets’ inhoudt.

Tabel 3 maakt net als tabel 1 onderscheid tussen vier deeltaken.

Hoofdstuk 9: Examen

Voorheen stond in bijlage 4 bij de bijlagen IId, IIe en IIf welke eisen werden gesteld aan het portfolio-examen. Dat examen werd afgenomen in een tijdsbestek van 50 minuten.

Voor het nieuwe certificatieschema zijn de eisen en de tijdsduur van het examen uitgewerkt in een examenplan, dat is in te zien op de website van de certificerende instelling(en).

De inhoud van het examenplan komt deels overeen met in de inhoud van het certificatieschema omdat het examenplan eveneens het doel van de certificering, de taken van de arbokerndeskundige, de scope van certificering, toetstermen en het wettelijk kader beschrijft.

Maar het examenplan beschrijft daarnaast in paragraaf 5.1 en volgende de wijze waarop de porfoliobeoordeling en het criterium gerichte interview plaats vindt. Tevens zijn bij het examenplan in de bijlagen formulieren opgenomen die betrekking hebben op verantwoording van het toetsrapport door de kandidaat en beoordeling door de examinatoren (formulier 1), de per scope aan bod gekomen risico’s (formulier 2a, 2b en 2c) en op de eindbeoordeling (bijlage 3).

Paragraaf 9.1: Vorm en inhoud van het examen

De opzet van het examen is vernieuwd. Op basis van de oude certificatieschema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) werd het portfolio besproken met de kandidaat in de vorm van een overhoring door één examinator (zie paragraaf 10.2 van bijlage IId, IIe en IIf, bij de Arbeidsomstandighedenregeling).

Nu vindt er met twee examinatoren een gesprek plaats, het criteriumgerichte interview.

Tevens was bepaald in paragraaf 10.1, ad 5, van bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling dat tijdens de initiële opleiding vier kerntaken worden uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit werden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter- en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven.

De in tabel 4 van het nieuwe certificatieschema gegeven beschrijving van toetsvorm en beoordeling is nader uitgewerkt in paragraaf 9.1.2 en 9.1.2.

Paragraaf 9.1.1: Portfoliobeoordeling

Op basis van het nieuwe certificatieschema (zie tabel 4) moet het portfolio betrekking hebben op drie toets- en adviesrapporten van RI&E’s met verantwoording door de kandidaat.

Zolang een deskundige nog niet beschikt over een certificaat zal een werkgever hem niet kunnen inzetten voor de verplichte toetsing van en advisering over de RI&E. Hierdoor zou het niet mogelijk zijn een portfolio voor het examen op te bouwen. Daarin is voorzien door onderdeel 5 van paragraaf 9.1.1. Daardoor kunnen kandidaten een portfolio in te dienen waarbij de toets- en adviesrapporten van de kandidaat onder supervisie van een gecertificeerde arbokerndeskundige mogen zijn uitgebracht.

Paragraaf 9.1.2: Het criteriumgerichte interview

In het nieuwe certificatieschema is het begrip het ‘criteriumgerichte interview’ geïntroduceerd. Dat begrip en die uitwerking ervan was nog niet opgenomen in de oude certificatieschema’s. In paragraaf 11.3 van de oude certificatieschema’s werd alleen gesproken over een mondeling examen op basis van het portfolio.

Nieuw is dat het portfolio-examen altijd wordt afgenomen door twee examinatoren in plaats van één examinator.

In de oude certificatieschema’s (bijlage IId, IIe, IIf bij de Arboregeling) was in paragraaf 11.3 bepaald dat er één examinator een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio, maar was tevens bepaald dat twee examinatoren worden ingezet wanneer het proces met één examinator niet goed functioneerde. In de oude schema’s werd bovendien veel ruimte gegeven aan de examinatoren om het gesprek naar eigen inzichten uit te voeren, waardoor een gelijkwaardige beoordeling van de kandidaten onvoldoende verzekerd was.

In het criteriumgerichte interview wordt doorgevraagd op zaken die in het portfolio onvoldoende aan bod zijn gekomen:

  • a. De kandidaat moet voldoen aan alle beoordelingscriteria, die zijn opgenomen in bijlage 1 van het examenplan. Hij moet dus alle taken zoals beschreven in de taakbeschrijving hebben uitgevoerd of verantwoord. In het criteriumgerichte interview worden vragen gesteld over onderdelen uit het portfolio die toelichting behoeven.

  • b. Over risico’s, risicobeperkende maatregelen en grenswaarden en relevante normen die niet of onvoldoende aan bod komen in het portfolio worden vragen gesteld. Omdat uitgegaan wordt van het toepassen van kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van de taak, worden de vragen gesteld op basis van de STARR-methode. Hoe zou je je taak uitvoeren als je in deze situatie was? De geschetste situatie heeft te maken met een bepaald risico. Met betrekking tot een risico kan de examinator vragen naar situaties uit de praktijk van de kandidaat. Als de kandidaat zelf geen situaties kan benoemen, legt de examinator een situatie voor over een risico en vraagt: Stel je deze situatie voor, is de aangeleverde informatie voldoende? Wat zou je adviseren? Valt dit risico binnen je scope?

Paragraaf 9.2: Eindbeoordeling

Deze paragraaf maakt duidelijk wanneer een kandidaat voor het examen is geslaagd.

De beoordelingscriteria zijn afgeleid van de toetstermen in tabel 3 in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema alsmede van hoofdstuk 4 van het examenplan.

Onderdeel a van de portfoliobeoordeling is voldoende als alle taken beoordeeld zijn met een 2. Bij een uitwerking op een nog niet voldoende niveau krijgt de kandidaat in het criteriumgerichte interview de gelegenheid om een toelichting geven, waarna de taak alsnog met een voldoende kan worden beoordeeld.

Onderdeel b van de portfoliobeoordeling betreft de beoordeling van de toegepaste kennis over de risico’s binnen zijn scope. Deze is voldoende als de toegepaste kennis per hoofdrisico op het aangegeven aantal deelrisico’s is beoordeeld met een 2. Bij een beoordeling met een 1 kan de kandidaat in het CGI laten zien dat de kennis er wel is. Een beoordeling met een 2 houdt in dat de kennis voldoet aan de actuele inzichten, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening.

Hoofdstuk 10: Het examen- organisatie

Paragraaf 10.1 Examenreglement

De onderwerpen die in het examenreglement opgenomen moeten worden, waren in de oude schema’s opgenomen in paragraaf 5.2 van bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling. Daarin werden 16 onderwerpen benoemd.

De nu in paragraaf 10.1, eerste onderdeel, opgenomen onderwerpen waren voorheen ook al in het examenreglement geregeld. Een deel van 16 onderwerpen is nu op een andere manier geregeld, bijvoorbeeld in het examenplan.

De entree-eisen staan nu niet meer in het examenreglement, maar in paragraaf 6.2 van het certificatieschema; de term ‘entree-eisen’ is vervangen door ‘entree-criterium’.

De examenduur (voorheen paragraaf 5.2, onderdeel 5 van bijlage IId, IIe en IIf) staat in het examenplan. De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het voor die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht (voorheen paragraaf 5.2, onderdeel 6 van bijlage IId, IIe en IIf) staat nu in informatiedocumenten voor kandidaten en examinatoren op de website van de certificerende instelling(en).

De eisen aan het examenpersoneel (voorheen in het examenreglement op grond van paragraaf 5.2, onderdeel 7 en bijlage 3 van bijlage IId, IIe en IIf) staan nu in paragraaf 6.7 (eisen aan de examinatoren) van het certificatieschema.

De eisen aan het examen (voorheen paragraaf 5.2, onderdeel 8 en bijlage 4 van bijlage IId, IIe en IIf) staan nu in het onderhavige hoofdstuk, dus hoofdstuk 10.

De mogelijkheid van een aangepast examen voor personen met een beperking (voorheen paragraaf 5.2, onderdeel 10, van bijlage IId, IIe en IIf) is niet overgenomen in het certificatieschema, omdat dit is geregeld in het examenreglement van de certificerende instelling.

De normen voor het slagen of zakken voor het examen (voorheen paragraaf 5.2, onderdeel 11 van bijlage IId, IIe en IIf) staan in hoofdstuk 5 en bijlage 3 van het examenplan.

De wijze van vaststellen van de examenuitslag (voorheen paragraaf 5.2, onderdeel 12 van bijlage IId, IIe en IIf) staat in hoofdstuk 5 en bijlage 3 van het examenplan.

In de oude schema’s was niet bepaald waar en hoe het examenreglement werd gepubliceerd. Dit is nu wel geregeld in het tweede onderdeel.

Paragraaf 10.2 Algemene eisen examen

De eisen aan de locatie worden op basis van het eerste onderdeel nu vastgesteld door de exameninstelling. Voorheen stonden de specifieke eisen aan de examenlocatie (onder andere inzake sanitaire voorzieningen, werkverlichting, verwarming en ventilatie) in bijlage 4 van bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling.

Er is voor gekozen deze gedetailleerde eisen niet meer in het certificatieschema op te nemen omdat er een apart examenplan is dat als basis dient voor de examinering. In het examenplan wordt informatie voor de kandidaat en examinator opgenomen.

Door de Raad voor Accreditatie wordt bij de accreditatieaudits tevens getoetst of de certificerende instelling het examenplan naar behoren uitvoert.

Het tweede onderdeel is nieuw. In de oude certificatieschema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was niets bepaald over het online afnemen van examens.

Voorheen stond in bijlage 4 van bijlage IId, IIe en IIf dat het uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen. Nu is dit in het certificatieschema anders geformuleerd door hier in het derde onderdeel te bepalen dat de communicatie tijdens het examen in het Nederlands plaats vindt.

Paragraaf 10.3 Herexamen

In de oude certificatieschema’s in bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling was niets geregeld over de mogelijkheid van een herexamen.

Paragraaf 10.4 Kwaliteit examen

In de oude certificatieschema’s in bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling was niets geregeld over de kwaliteit van het examen.

Voor een examen met een portfoliobeoordeling is het belangrijk dat de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examinering geborgd is. In het nieuwe schema wordt verwezen naar de procedure van de certificerende instelling waarin is geregeld hoe de borging plaatsvindt.

In de oude certificatieschema’s in bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling was niets geregeld over kalibratiebijeenkomsten van de examinatoren. Dat zijn bijeenkomsten waar portfolio’s worden beoordeeld en de beoordelingen met elkaar worden vergeleken. Zie ook paragraaf 6.7, tweede onderdeel, subonderdeel f.

Hoofdstuk 11: Toezicht en maatregelen

Paragraaf 11.1 Periodieke controle en medewerking aan toezicht

In het eerste onderdeel wordt de relatie gelegd met NEN-EN ISO/IEC 17024 en staat in het tweede onderdeel wié die controle uitvoert en hoe dat gebeurt, namelijk dat de certificerende instelling periodiek beoordeelt of de certificaathouder blijft voldoen aan de in het certificatieschema opgenomen eisen wordt uitgevoerd. De manier waarop is uitgewerkt in paragraaf 11.3.

De in het derde onderdeel opgenomen verplichting om mee te werken aan toezicht door de certificerende instelling, de RvA en de Nederlandse Arbeidsinspectie was in de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) geformuleerd in paragraaf 6.1.

Paragraaf 11.2 Frequentie van het toezicht

In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was in paragraaf 6.2 een gedetailleerde bepaling opgenomen over de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd en wanneer een tussentijdse controle werd uitgevoerd, namelijk na ongeveer 2,5 jaar.

In deze paragraaf is in onderdeel a ook voorzien in zo’n tussentijdse controle tijdens de certificatieperiode van vijf jaar. Dit wordt nader uitgewerkt in paragraaf 11.3.

Onderdeel b betreft het uitvoeren van een tussentijdse controle bij een klacht.

Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 11.4. In de oude schema’s was in paragraaf 6.4 bepaald dat klachten door de certificerende instelling worden behandeld conform haar klachtenregeling.

Onderdeel c ziet op een controle door de certificerende instelling na een melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 11.5. In de oude schema’s was hierover niets geregeld.

Paragraaf 11.3 Toezicht eenmaal tijdens de certificatieperiode conform paragraaf 11.2, onderdeel a

In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was in paragraaf 6.2 een gedetailleerde bepaling opgenomen over de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd en welke onderwerpen werden beoordeeld wanneer een tussentijdse controle werd uitgevoerd, namelijk na ongeveer 2,5 jaar. Daarin was onder meer de eis opgenomen dat men aan moest tonen minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week werkzaam te zijn in het vakgebied.

In het nieuwe schema worden daarvoor andere eisen gesteld in het tweede, derde, vierde en vijfde onderdeel, maar worden nog wel verklaringen van de werkgever (zie het derde onderdeel) of de opdrachtgever (zie het vierde onderdeel) vereist over de activiteiten van de certificaathouder.

In het tweede onderdeel van paragraaf 11.3 is het uitvoeren van intercollegiale toetsgesprekken (ICT) opgenomen als eis voor het onderhouden van zijn competenties. In de oude schema’s was de deelname aan ICT-groepen ook al vereist.

Paragraaf 11.4 Controle naar aanleiding van klachten over een certificaathouder conform paragraaf 11.2, onderdeel b

In de oude schema’s in bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling stond in paragraaf 6.4 dat een klacht over de certificaathouder bij de certificerende instelling wordt ingediend en dat deze de klacht behandelt conform haar klachtenregeling. In bijlage 1 bij de schema’s was een aparte klachtenregeling opgenomen.

Paragraaf 11.10, eerste onderdeel, sub c, van dit schema heeft ook betrekking op een klachtenprocedure, maar daarbij gaat het om klachten over de certificerende instelling, niet de certificaathouder.

Paragraaf 11.5 Controle na melding Nederlandse Arbeidsinspectie conform paragraaf 11.2, onderdeel c

Deze paragraaf geeft aan op welke wijze de certificerende instelling gevolg moet geven aan een melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie indien deze van oordeel is dat de certificaathouder niet aan de aan hem gestelde eisen voldoet. In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was hierover niets opgenomen.

Paragraaf 11.6 Verslag van bevindingen door certificerende instelling

In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was in paragraaf 6.3 bepaald dat de certificerende instelling een verslag van bevindingen opstelt, dat dit verslag schriftelijk aan de certificaathouder bekend wordt gemaakt, en dat de certificaathouder bezwaar kan maken tegen maatregelen die zijn opgelegd naar aanleiding van het toezicht.

In het nieuwe schema is in paragraaf 11.6, tweede onderdeel, nog iets meer uitgewerkt wat de inhoud van dat verslag moet zijn.

Paragraaf 11.7 Onderzoek en maatregelen

In het nieuwe schema zijn procedurele eisen en termijnen opgenomen over het behandelen van klachten en meldingen als bedoeld in de paragrafen 11.4 en 11.5. Deze zijn ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht. Ook zonder opname in het schema zou de certificerende instelling zich aan de Algemene wet bestuursrecht moeten houden. In de oude schema’s zijn deze bepalingen niet opgenomen.

Paragraaf 11.8 Schorsing van het certificaat

In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was in paragraaf 6.5 opgenomen op welke gronden een schorsing kan worden opgelegd. In het nieuwe schema is dat in paragraaf 11.8 opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een voorwaardelijke schorsing en een onvoorwaardelijke schorsing. In het eerste geval krijgt de certificaathouder tijd om de tekortkomingen op te heffen en mag hij de activiteiten onder certificatie voortzetten. Bij een onvoorwaardelijke schorsing is het niet toegestaan de activiteiten die onder de certificatieplicht vallen voort te zetten. Het onderscheid tussen een voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsing is nieuw.

Paragraaf 11.9 Intrekking van het certificaat

In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) stonden de omstandigheden die kunnen leiden tot het intrekken van certificaten in paragraaf 6.5. In het nieuwe schema staan deze in paragraaf 11.9 en zijn deze explicieter uitgewerkt.

Paragraaf 11.10 Procedures voor zienswijze, bezwaar en klachten

In de oude schema’s (bijlage IId, IIe en IIf bij de Arboregeling) was in bijlage 1 een klachtenregeling opgenomen en in bijlage 2 de bezwaarprocedure.

In het nieuwe schema is in paragraaf 11.10 volstaan met de bepaling dat de certificerende instelling procedures op schrift moet hebben en via de website beschikbaar moet stellen voor zienswijze, bezwaar en klachten. De verplichting om bij het opstellen van de procedures de Algemene wet bestuursrecht in acht te nemen gold al, maar is nu voor de duidelijkheid opgenomen in deze paragraaf.

Hoofdstuk 12: Overgangsbepaling en inwerkingtreding

Paragraaf 12.1 Overgangsregeling ten behoeve van een certificaathouder

De huidige certificaathouders kunnen op basis van hun certificaat actief blijven zolang dit certificaat geldig is, maar niet langer dan de datum van inwerkingtreding van dit certificatieschema plus een periode van 2½ jaar. Gedurende die periode dienen zij te blijven voldoen aan de certificatie-eisen zoals die golden ten tijde van de afgifte van hun certificaat. Indien de geldigheid van hun certificaat eerder afloopt dan 1 januari 2025, (dus 2½ jaar na inwerkingtreding van dit certificatieschema) dienen zij tijdig een aanvraag voor hercertificatie in te dienen wanneer ze gecertificeerd willen blijven.

Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit certificatieschema (1 juli 2022) zullen aanvragen voor initiële certificatie of hercertificatie uiteraard worden beoordeeld op basis van de eisen in dit certificatieschema.

De overgangsregeling heeft tot gevolg dat er gedurende een periode van 2½ jaar na de datum van inwerkingtreding van het nieuwe certificatieschema certificaten geldig kunnen zijn die zijn afgegeven tegen de eisen uit het voorgaande certificatieschema en er certificaten zijn die zijn afgegeven tegen de eisen uit dit nieuwe certificatieschema. Uit het betreffende certificaat blijkt op basis van welk certificatieschema het betreffende certificaat is afgegeven.

De periode van 2½ jaar is gekozen omdat het oude en het nieuwe certificatieschema een tussentijdse controle voorschrijven tijdens de certificatieperiode van vijf jaar. Na inwerkingtreding van het nieuwe certificatieschema kan op verzoek van de certificaathouder beoordeeld worden of hij voldoet aan de eisen op basis van het nieuwe certificatieschema. Die beoordeling zal plaatsvinden door middel van de in hoofdstuk 9 van dit schema omschreven portfoliobeoordeling en het criteriumgerichte interview. In dat geval krijgt hij een nieuw certificaat dat een looptijd heeft van vijf jaar.

Op deze wijze is het mogelijk de beoordeling van certificaathouders op basis van het nieuwe certificatieschema door de certificerende instelling over een langere periode te spreiden. Het is immers voor de certificerende instelling niet mogelijk om alle certificaathouders ten tijde van de inwerkingtreding van het schema getoetst te hebben.

Omdat de certificerende instelling bij het verstrekken van het oorspronkelijke certificaat en de daarbij in rekening gebrachte kosten al rekening heeft gehouden met de werkzaamheden die voortvloeien uit de tussentijdse beoordeling, zal de certificerende instelling in dat geval voor het nieuwe certificaat minder kosten in rekening brengen indien de certificaathouder er voor kiest het moment waarop de tussentijdse beoordeling plaats zou vinden te gebruiken voor een examen op basis van de nieuwe eisen. Op deze wijze kunnen de additionele kosten voor bestaande certificaathouders geminimaliseerd worden. Op de website van de certificerende instelling zal hierover gedetailleerde informatie worden opgenomen.

Uiteraard kan een bestaande certificaathouder er ook voor kiezen om op een ander tijdstip dan in het kader van de tussentijdse beoordeling de “overstap” te maken naar een certificaat op basis van het nieuwe certificatieschema. Indien hij daarvoor een datum ná de al verrichte tussentijdse beoordeling kiest, zal de certificerende instelling geen korting kunnen geven.

De certificaathouder kan er in het kader van de tussentijdse beoordeling ook voor kiezen om beoordeeld te worden op basis van het oude certificatieschema wanneer hij verwacht nog niet op korte termijn aan de eisen van het nieuwe certificatieschema te kunnen voldoen. In dat geval blijft de looptijd van zijn certificaat ongewijzigd, met dien verstande dat hij er altijd voor zal moeten zorgen dat hij uiterlijk 2 ½ jaar na de inwerkingtreding van het certificatieschema gecertificeerd is op basis van de nieuwe eisen wanneer hij onafgebroken gecertificeerd wil blijven.

Paragraaf 12.2 Inwerkingtreding

Het nieuwe certificatieschema treedt in werking met ingang van 1 juli 2022. De periode van ongeveer drie maanden vanaf de publicatiedatum is, mede gezien de overgangsbepaling, voldoende voor de certificaathouders en de certificerende instelling ter voorbereiding op de aanpassingen.


X Noot
1

Voor de leesbaarheid spreken we in dit document over ‘hij’ waar we ook ’zij’ bedoelen.

Naar boven