Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 oktober 2022, nr. WJZ/ 21136056, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling ter tegemoetkoming in schade geleden door ondernemingen, getroffen door de Brexit, in het kader van Brexit Adjustment Reserve (Tijdelijke regeling subsidie gemaakte kosten Brexit Adjustment Reserve)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 5 van verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357), artikel 63 van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193) en artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

auditautoriteit:

door de minister aangewezen autoriteit als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de BAR-verordening;

BAR-verordening:

verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357);

basisdouanevereisten:

douanevereisten voor ondernemingen die goederen exporteren naar en importeren uit of vervoeren via het Verenigd Koninkrijk, bestaande uit aanvragen voor de volgende vergunningen, registraties of beschikkingen:

  • a. registratie als bedoeld in artikel 9 van het Douanewetboek van de Unie voor het digitaal uitwisselen van berichten met de Douane en om digitaal aangifte te doen voor douaneregelingen in het vrije verkeer brengen en uitvoer;

  • b. beschikking betreffende een bindende inlichting als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie;

  • c. vergunning voor het bepalen van de bedragen voor het vaststellen van de douanewaarde van goederen, als deze bedragen niet meetbaar zijn op de datum waarop de douaneaangifte is aanvaard, als bedoeld in artikel 73 van het Douanewetboek van de Unie;

  • d. vergunning geregistreerde exporteur voor het opstellen van oorsprongsverklaringen bij de export van goederen waarvoor in het Verenigd Koninkrijk een preferentiële regeling geldt als bedoeld in artikel 68 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);

brancheorganisatie:

een vereniging of stichting, die op 1 januari 2021 in het handelsregister stond ingeschreven, die belangen behartigt van haar leden, bestaande uit ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;

Brexit:

terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie;

complexe douanevereisten:

vereisten voor ondernemingen die goederen exporteren naar en importeren uit of vervoeren via het Verenigd Koninkrijk, bestaande uit aanvragen voor de volgende vergunningen:

  • a. vergunning voor het beheer van een opslagruimte voor tijdelijke opslag als bedoeld in artikel 148, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie;

  • b. vergunning voor een bijzondere regeling als bedoeld in artikel 210, aanhef en onderdelen b, c en d, van het Douanewetboek van de Unie;

  • c. vergunning voor de status van toegelaten afzender als bedoeld in artikel 233, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van het Douanewetboek van de Unie;

  • d. vergunning voor de status van toegelaten geadresseerde als bedoeld in artikel 233, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van het Douanewetboek van de Unie;

  • e. vergunning voor het gebruiken van zegels van een speciaal soort voor de identificatie van onder de douaneregeling douanevervoer geplaatste goederen als bedoeld in artikel 233, vierde lid, aanhef en onderdeel c, van het Douanewetboek van de Unie;

  • f. vergunning voor het gebruik van een elektronisch vervoersdocument als douaneaangifte voor douanevervoer als bedoeld in artikel 233, vierde lid, aanhef en onderdeel e, van het Douanewetboek van de Unie, voor vervoer door de lucht, of vervoer over zee;

  • g. vergunning toegelaten afgever voor het afgeven van bewijzen van douanestatus van Uniegoederen, zonder dat een onderneming deze vooraf door de bevoegde douaneautoriteiten van het land van export hoeft te laten aftekenen als bedoeld in artikel 128, eerste lid, onderdeel a, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);

douanevereisten:
  • a. basisdouanevereisten;

  • b. complexe douanevereisten;

Douanewetboek van de Unie:

verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269);

handelsregister:

handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

kleine onderneming:

kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

kosten derden:

kosten, waarvoor een onderneming een factuur van een derde ontvangt en in haar administratie bewaart;

middelgrote onderneming:

middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

mkb-onderneming:

kleine onderneming of middelgrote onderneming;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

opgaaf intracommunautaire prestaties:

de opgaaf van intracommunautaire leveringen en intracommunautaire diensten;

reserve:

reserve voor aanpassing aan de Brexit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de BAR-verordening;

terminalonderneming:

onderneming die het laden en lossen verzorgt van ferry- of kustvaartschepen die varen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 1.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, voor zover deze passen binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5 van de BAR-verordening.

  • 2. Subsidie wordt verleend aan een onderneming die in de periode van het jaar 2015 tot en met het jaar 2020 geen douaneaangiften heeft gedaan, behoudens in incidentele gevallen, in verband met het importeren van goederen uit een land of exporteren van goederen naar een land buiten de Europese Unie, en dat met ingang van 1 januari 2021 wel moet doen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid komt een onderneming die in de periode van het jaar 2015 tot en met het jaar 2020 meer dan incidenteel douaneaangiften heeft gedaan in verband met het importeren van goederen uit een land buiten de Europese Unie of exporteren van goederen naar een land buiten de Europese Unie, in aanmerking voor subsidie als bedoeld in het eerste lid, indien als gevolg van de Brexit:

    • a. de totale omzet van het jaar 2021 ten opzichte van de totale omzet van het jaar 2020 die niet is gerelateerd aan handelsactiviteiten met landen binnen de Europese Unie met ten minste 25 procent is toegenomen; of

    • b. het aantal douaneaangiften in 2021 ten opzichte van 2020 met ten minste 25 procent is toegenomen.

Artikel 1.3. Informatieverplichtingen

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de subsidieaanvrager, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • d. een kopie van de aangifte van de omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2021 die voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • e. een kopie opgaaf intracommunautaire prestaties over de jaren 2015 tot en met 2021 die voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Algemene Douanewet;

    • f. voor zover relevant, gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de subsidieaanvrager een mkb-onderneming is;

    • g. een verklaring dat de onderneming op het moment van aanvraag voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;

    • h. facturen en betaalbewijzen van de ten behoeve van de subsidiabele activiteiten gemaakte en betaalde kosten;

    • i. informatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel f, en punt 4, onder a, van bijlage III bij de BAR-verordening.

Artikel 1.4. Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten derden in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit.

  • 2. De in het eerste lid genoemde kosten zijn alleen subsidiabel indien ze zijn gemaakt en betaald binnen de subsidiabele periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2022.

Artikel 1.5. Openstellingsperiode en subsidieplafond

  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 1 november 2022 tot en met 31 maart 2023.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

  • 3. Het subsidieplafond bedraagt € 185.000.000.

Artikel 1.6. Verdeling subsidieplafond

  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van binnenkomst.

  • 3. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de volgorde van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 1.7. Niet-subsidiabele kosten

De kosten, bedoeld in artikel 7 van de BAR-verordening, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1.8. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels;

  • b. de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • c. de subsidie bestemd is voor:

    • 1°. een rechtspersoon of natuurlijke persoon tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die al in moeilijkheden verkeerde voor 1 januari 2021;

  • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • e. de aanvrager niet op 1 januari 2021 in het handelsregister stond ingeschreven;

  • f. minder dan € 5.000 van de totale omzet van de aanvrager in het jaar 2020 verkregen is door middel van:

    • 1°. handelsactiviteiten met het Verenigd Koninkrijk; of

    • 2°. handelsactiviteiten met landen binnen de Europese Unie, waarvoor doorvoer door het Verenigd Koninkrijk noodzakelijk was.

Artikel 1.9 Subsidieverlening en subsidievaststelling

  • 1. De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag om subsidie. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en hij noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening houdt tevens de subsidievaststelling in.

  • 3. Subsidieverlening vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie past binnen een door de Europese Commissie verleende goedkeuring.

Artikel 1.10. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie wordt ten minste tien jaar na de datum van de betaling van de minister aan de subsidieontvanger bewaard.

  • 3. In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

  • 4. De subsidieontvanger verleent de auditautoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van hun taken.

  • 5. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 1.11. Cumulatie subsidie

Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 1.12. Instandhouding investering

  • 1. Indien subsidie wordt verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 5, zevende lid, van de BAR-verordening, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de betaling aan de subsidieontvanger of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, een van de volgende gebeurtenissen op de activiteiten van toepassing is:

    • a. beëindiging van een productieactiviteit of overbrenging daarvan buiten de lidstaat waar voor deze activiteit financiële steun uit de reserve is ontvangen;

    • b. eigendomsoverdracht van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt; of

    • c. een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.

  • 2. De in het eerste lid vastgestelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

Artikel 1.13. Staatssteun

  • 1. De subsidie, bedoeld in de hoofdstukken 3 tot en met 7 van deze regeling, bevat staatssteun en is gebaseerd op artikel 107, derde lid, onder c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 2. De subsidie die op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling wordt verstrekt bevat geen staatssteun.

  • 3. De minister maakt na de datum van vaststelling van de subsidie de gegevens bekend, bedoeld in artikel 14, derde lid, aanhef en onderdeel e, van de BAR-verordening.

HOOFDSTUK 2. VOORLICHTINGSCAMPAGNES

Artikel 2.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

voorlichtingscampagne:

een samenhangend programma gericht op de bewustwording, informatievoorziening en gedragsverandering van ondernemingen die te maken krijgen met veranderingen in de processen en systemen die noodzakelijk zijn voor de export naar, de import uit en het vervoer via het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een onderneming of brancheorganisatie om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijk gemaakte kosten voor de ontwikkeling en de uitvoering van een voorlichtingscampagne als gevolg van de Brexit.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt:

    • a. aan een onderneming die opdracht heeft gegeven, en het initiatief heeft genomen, tot het ontwikkelen en uitvoeren van een voorlichtingscampagne die niet ten bate van de onderneming zelf is;

    • b. aan een brancheorganisatie die opdracht heeft gegeven, en het initiatief heeft genomen, tot het ontwikkelen en uitvoeren van een voorlichtingscampagne die niet ten bate van de brancheorganisatie zelf is.

  • 3. Artikel 1.2, tweede en derde lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 200.000 per subsidieaanvrager.

Artikel 2.4. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.4 komen als subsidiabele kostenin aanmerking:

  • a. kosten voor het ontwikkelen van de inhoud en de communicatiemiddelen ten behoeve van een voorlichtingscampagne, bestaande uit:

    • 1°. de bouw van een website ten behoeve van de voorlichtingscampagne;

    • 2°. het opzetten van de voorlichtingscampagne met behulp van sociale media; of

    • 3°. het gebruik van overige communicatiemiddelen;

    • 4°. de coördinatie van de opzet en uitvoering van de voorlichtingscampagne; of

  • b. kosten van vrij toegankelijke fysieke of digitale bijeenkomsten voor de doelgroep als onderdeel van de voorlichtingscampagne.

Artikel 2.5. Informatieverplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 1.3, tweede lid, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van een eindverslag.

  • 2. Het eindverslag, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste:

    • a. een beschrijving van de voorlichtingscampagne die heeft plaatsgevonden; en

    • b. een evaluatie van de mate waarin de voorlichtingscampagne heeft bijgedragen aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 3. Artikel 1.3, tweede lid, onderdelen d en e, zijn niet van toepassing.

Artikel 2.6. Afwijzingsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1.8 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, indien er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is verstrekt.

  • 2. Artikel 1.8, onderdeel f, is niet van toepassing.

HOOFDSTUK 3. OPLEIDINGEN

Artikel 3.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

arbeidsovereenkomst:

een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

basisopleiding tot douanedeclarant:

een opleiding die opleidt tot douanedeclarant;

bedrijfsplan fytosanitair:

beschrijving van de uitwerking van een bedrijfserkenningssysteem voor fytosanitaire producten van een onderneming van een erkenningshouder, waarin verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken in combinatie met onder de erkenning vallende bedrijven, processen en systemen zijn vastgelegd;

douanedeclarant:

een natuurlijk persoon die namens een onderneming douaneformaliteiten afhandelt;

opleider:

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich bij de uitoefening van zijn beroep of bedrijf bezighoudt met het geven van de basisopleiding tot douanedeclarant of de vakopleiding tot douanedeclarant;

opleiding voor douaneprocedures in de praktijk:

een opleiding die gericht is op de meest elementaire kennis over douaneformaliteiten;

opleiding fytosanitair controlemedewerker:

een opleiding die in samenspraak met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit specifiek is ontwikkeld ten behoeve van een bedrijfserkenningssysteem voor fytosanitaire producten voor ondernemingen die een handelsrelatie hebben met het Verenigd Koninkrijk;

vakopleiding tot douanedeclarant:

een opleiding gericht op kennisontwikkeling ten behoeve van meer uitgebreide douaneformaliteiten bij de in-, uit- en doorvoer van goederen;

werknemer:

werknemer als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

werkgever:

werkgever als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een onderneming om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke kosten voor opleiding van werknemers vanwege het voldoen aan douanevereisten of fytosanitaire controles als gevolg van de Brexit.

  • 2. De minister verstrekt, indien de aanvrager een onderneming is als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, subsidie voor maximaal:

    • a. in het geval de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 heeft uitbesteed aan een derde partij, twee werknemers voor het volgen van de opleiding voor douaneprocedures in de praktijk;

    • b. in het geval de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager onder de categorie basisdouanevereisten vallen:

      • 1°. twee werknemers voor het volgen van de basisopleiding tot douanedeclarant;

      • 2°. één werknemer voor het volgen van de vakopleiding tot douanedeclarant;

    • c. in het geval de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager zowel onder de categorie basisdouanevereisten als de categorie complexe douanevereisten vallen:

      • 1°. twee werknemers voor het volgen van de basisopleiding tot douanedeclarant;

      • 2°. twee werknemers voor het volgen van de vakopleiding tot douanedeclarant.

  • 3. De minister verstrekt, indien de aanvrager een onderneming is als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, subsidie voor maximaal:

    • a. in het geval de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 heeft uitbesteed aan een derde partij, één werknemer voor het volgen van de basisopleiding tot douanedeclarant;

    • b. in het geval de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager onder de categorie basisdouanevereisten vallen, twee werknemers voor het volgen van de vakopleiding tot douanedeclarant;

    • c. in het geval de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager zowel onder de categorie basisdouanevereisten als de categorie complexe douanevereisten vallen, twee werknemers voor het volgen van de vakopleiding tot douanedeclarant.

  • 4. De minister verstrekt een aanvrager subsidie voor maximaal tien werknemers voor het volgen van de opleiding fytosanitair controlemedewerker.

Artikel 3.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a. in het geval de subsidieaanvrager een middelgrote onderneming is, 60 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 15.600;

  • b. in het geval de subsidieaanvrager een kleine onderneming is, 70 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 18.200;

  • c. in het geval de subsidieaanvrager geen mkb-onderneming is, 50 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 13.000.

Artikel 3.4. Subsidiabele kosten

  • 1. Onverminderd artikel 1.4 komen als subsidiabele kosten de volgende kosten in aanmerking:

    • a. kosten voor de opleiding voor douaneprocedures in de praktijk;

    • b. kosten voor de basisopleiding tot douanedeclarant of een vergelijkbare opleiding;

    • c. kosten voor de vakopleiding tot douanedeclarant of een vergelijkbare opleiding;

    • d. kosten voor de opleiding fytosanitair controlemedewerker.

  • 2. De opleiding, bedoeld in het eerste lid, wordt door een onderneming als werkgever aangeboden aan een werknemer van deze onderneming.

  • 3. Kosten voor een opleiding van een persoon die op het moment van de aanvraag om subsidie niet in dienst is van de werkgever komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 4. Onverminderd artikel 1.7 komen reis- en verblijfskosten niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.5. Informatieverplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 1.3, tweede lid, bevat de aanvraag tot subsidieverlening:

    • a. een omschrijving van de gevolgde opleiding en de gegevens van de opleider, waaronder het post- en bezoekadres van de opleider;

    • b. een overzicht van het aantal douaneaangiften in de jaren 2020 en 2021;

    • c. een overzicht van de voor 2020 en 2021 afgegeven douanevergunningen;

    • d. een kopie van een van de voor 2020 en 2021 afgegeven douanevergunningen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag tot subsidieverlening die betrekking heeft op de opleiding fytosanitair controlemedewerker, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, een door de aanvrager opgesteld bedrijfsplan fytosanitair.

Artikel 3.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.8 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 3.2, voor zover op grond van deze paragraaf voor hetzelfde type opleiding voor dezelfde werknemer eerder subsidie is verleend aan de subsidieaanvrager.

HOOFDSTUK 4. AANPASSING VAN ICT-INFRASTRUCTUUR

Artikel 4.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

douane aangiftesoftware:

software die noodzakelijk is voor het doen van douaneaangiften, voor zowel standaardpakketten als voor maatwerkproducten.

Artikel 4.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een onderneming om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke gemaakte kosten voor het aanpassen van haar ICT-infrastructuur met als doel te voldoen aan nieuwe eisen van overheden of marktpartijen als gevolg van de Brexit.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt, indien de investering voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. de investering wordt uitsluitend in de vestiging waarvoor subsidie wordt ontvangen gebruikt;

    • b. de investering wordt als afschrijfbare activa beschouwd;

    • c. de investering wordt op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de subsidieontvanger, en

    • d. de investering behoort ten minste drie jaar tot de activa van de subsidieontvanger.

Artikel 4.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a. in het geval de subsidieaanvrager een middelgrote onderneming is, 60 procent van de subsidiabele kosten;

  • b. in het geval de subsidieaanvrager een kleine onderneming is, 70 procent van de subsidiabele kosten;

  • c. in het geval de subsidieaanvrager geen mkb-onderneming is, 50 procent van de subsidiabele kosten;

Artikel 4.4. Subsidiemaximum

  • 1. Indien de aanvrager een onderneming is als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, bedraagt het maximum subsidiebedrag:

    • a. indien de douanevereisten voor de aanvrager onder de categorie basisdouanevereisten vallen, € 20.000;

    • b. indien de douanevereisten voor de aanvrager zowel onder de categorie basisdouanevereisten als de categorie complexe douanevereisten vallen, € 40.000.

  • 2. Indien de aanvrager een onderneming is als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, bedraagt het maximum subsidiebedrag € 20.000.

Artikel 4.5. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.4 komen als subsidiabele kosten de volgende kosten in aanmerking:

  • a. kosten van de aanschaf van:

    • 1°. douane aangiftesoftware; of

    • 2°. gebruikslicenties voor douane aangiftesoftware; of

  • b. kosten voor de aanschaf van producten noodzakelijk voor douaneaangiften, die niet zijn opgenomen in onderdeel a.

Artikel 4.6. Informatieverplichtingen

Onverminderd artikel 1.3, tweede lid, bevat een aanvraag om subsidie ten minste de volgende gegevens:

  • a. een overzicht van het aantal douaneaangiften in de jaren 2020 en 2021;

  • b. een overzicht van de voor 2020 en 2021 afgegeven douanevergunningen;

  • c. een kopie van een van de voor 2020 en 2021 afgegeven douanevergunningen.

Artikel 4.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.8 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2, indien:

  • a. er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie als bedoeld in artikel 4.2 is verstrekt; of

  • b. de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 heeft uitbesteed aan een derde partij.

HOOFDSTUK 5. EXTERNE CONSULTANCY PRODUCT- EN PROCESVEREISTEN DOUANE

Artikel 5.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een onderneming om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van advies van een consultant met betrekking tot het voldoen aan product- en procesvereisten op grond van douaneregelgeving als gevolg van de Brexit.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt, indien het advies:

    • a. is gegeven door een externe consultant;

    • b. niet van permanente of periodieke aard is; en

    • c. niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikel 5.2. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a. in het geval de subsidieaanvrager een middelgrote onderneming is, 60 procent van de subsidiabele kosten;

  • b. in het geval de subsidieaanvrager een kleine onderneming is, 70 procent van de subsidiabele kosten;

  • c. in het geval de subsidieaanvrager geen mkb-onderneming is, 50 procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.3. Subsidiemaximum

  • 1. Indien de aanvrager een onderneming is als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, bedraagt het maximum subsidiebedrag:

    • a. indien de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 heeft uitbesteed aan een derde partij, € 20.000;

    • b. indien de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager onder de categorie basisdouanevereisten vallen, € 20.000;

    • c. indien de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager zowel onder de categorie basisdouanevereisten als de categorie complexe douanevereisten vallen, € 40.000.

  • 2. Indien de aanvrager een onderneming is als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, bedraagt het maximum subsidiebedrag:

    • a. indien de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 heeft uitbesteed aan een derde partij, € 10.000;

    • b. indien de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de aanvrager onder de categorie basisdouanevereisten vallen, € 10.000;

    • c. indien de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed en de douanevereisten voor de aanvrager zowel onder de categorie basisdouanevereisten als de categorie complexe douanevereisten vallen, € 20.000.

Artikel 5.4. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.4 komen als subsidiabele kosten de advieskosten voor het voldoen aan product- en procesvereisten op grond van douaneregelgeving als gevolg van de Brexit in aanmerking.

Artikel 5.5. Informatieverplichtingen

Onverminderd artikel 1.3, tweede lid, bevat een aanvraag om subsidie ten minste de volgende gegevens:

  • a. een overzicht van het aantal douaneaangiften in de jaren 2020 en 2021;

  • b. een overzicht van de voor 2020 en 2021 afgegeven douanevergunningen;

  • c. een kopie van een van de voor 2020 en 2021 afgegeven douanevergunningen; en

  • d. de adviesvraag die de subsidieaanvrager in het kader van de consultancy heeft gesteld.

Artikel 5.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.8 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, indien er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, is verstrekt.

HOOFDSTUK 6. AANPASSING VAN ICT-INFRASTRUCTUUR BIJ ENERGIEHANDELSPLATFORMONDERNEMINGEN, PORT-COMMUNITY ONDERNEMINGEN EN TERMINALONDERNEMINGEN

Artikel 6.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

energiehandelsplatformonderneming:

onderneming die de digitale zakelijke handel van energie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk faciliteert;

port-community onderneming:

onderneming die de digitale informatie-uitwisseling tussen alle partijen in de logistieke ketens van Nederlandse havens faciliteert.

Artikel 6.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een terminalonderneming, port-community onderneming of energiehandelsplatformonderneming om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke gemaakte kosten voor het aanpassen van haar ICT-infrastructuur met als doel te voldoen aan nieuwe eisen van overheden als gevolg van de Brexit.

  • 2. Artikel 1.2, tweede en derde lid, is niet van toepassing.

Artikel 6.3. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a. in het geval de subsidieaanvrager een middelgrote onderneming is, 60 procent van de subsidiabele kosten;

    • b. in het geval de subsidieaanvrager een kleine onderneming is, 70 procent van de subsidiabele kosten;

    • c. in het geval de subsidieaanvrager geen mkb-onderneming is, 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per subsidieaanvrager.

Artikel 6.4. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.4 komen als subsidiabele kosten de kosten voor aanpassingen aan de ICT-infrastructuur in aanmerking voor zover zij noodzakelijk zijn als direct gevolg van de Brexit.

Artikel 6.5. Informatieverplichtingen

Artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdelen d en e, is niet van toepassing.

Artikel 6.6. Afwijzingsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1.8 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, indien:

    • a. er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie als bedoeld in artikel 6.2 is verstrekt; of

    • b. niet kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben plaatsgevonden als gevolg van de Brexit.

  • 2. Artikel 1.8, aanhef en onderdeel f, is niet van toepassing.

HOOFDSTUK 7. AANPASSING VAN ICT-INFRASTRUCTUUR EN TIJDELIJKE BEDRIJFSKOSTEN VOOR OPLEGGERS BIJ TRANSPORTONDERNEMINGEN

Artikel 7.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

begeleid vervoer:

een vorm van vervoer waarbij de oplegger en het te vervoeren goed of product wordt afgeschermd door begeleiding van een begeleidende vervoerder;

onbegeleid vervoer:

een vorm van vervoer waarbij de oplegger en het te vervoeren goed of product wordt vervoerd zonder begeleiding;

oplegger:

aanhangwagen zonder eigen vooras en waarbij een belangrijk deel van het gewicht van de te vervoeren goederen of producten op een trekkend wegvoertuig voor het wegverkeer rust;

transportonderneming:

onderneming die vervoersdiensten uitvoert tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van derden.

Artikel 7.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een transportonderneming om bij te dragen aan de financiering van:

    • a. de noodzakelijk tijdelijke bedrijfskosten die gemaakt zijn ten behoeve van het beroepsvervoer over de weg als gevolg van de Brexit; of

    • b. de noodzakelijke gemaakte kosten voor het aanpassen van haar ICT-infrastructuur met als doel te voldoen aan nieuwe eisen van overheden of marktpartijen als gevolg van de Brexit.

  • 2. Artikel 1.2, tweede en derde lid, is niet van toepassing.

Artikel 7.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a. in het geval de subsidieaanvrager een middelgrote onderneming is, 60 procent van de subsidiabele kosten;

  • b. in het geval de subsidieaanvrager een kleine onderneming is, 70 procent van de subsidiabele kosten;

  • c. in het geval de subsidieaanvrager geen mkb-onderneming is, 50 procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.4. Subsidiemaximum

  • 1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de noodzakelijk tijdelijke bedrijfskosten die gemaakt zijn ten behoeve van het beroepsvervoer over de weg, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onderdeel a:

    • a. ten behoeve van onbegeleid vervoer, bedraagt het maximum subsidiebedrag € 27.300 per subsidieaanvrager;

    • b. ten behoeve van begeleid vervoer, bedraagt het maximum subsidiebedrag € 54.600 per subsidieaanvrager.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor het aanpassen van de ICT-infrastructuur, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedraagt het maximum subsidiebedrag € 20.000 per subsidieaanvrager.

Artikel 7.5. Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, komen voor subsidie voor de noodzakelijk tijdelijke bedrijfskosten die gemaakt zijn ten behoeve van het beroepsvervoer over de weg, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in aanmerking de kosten voor de inhuur van opleggers ten behoeve van begeleid, dan wel onbegeleid vervoer van en naar het Verenigd Koninkrijk die zijn gemaakt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 juni 2021.

  • 2. Voor subsidie voor het aanpassen van ICT-infrastructuur, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, komen in aanmerking kosten voor de aanschaf van producten door transportondernemingen die noodzakelijk zijn voor het mogelijk maken van douaneaangiften van derden.

Artikel 7.6. Informatieverplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 1.3, tweede lid, bevat een aanvraag voor subsidie:

    • a. kopieën van de gehanteerde rittenschema’s in de jaren 2020 en 2021;

    • b. kopieën van de boekingsnummers van de terminalonderneming of eurotunnel waarmee de gegevens, bedoeld in onderdeel a, worden gestaafd.

  • 2. Artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdelen d en e, zijn niet van toepassing.

Artikel 7.7. Afwijzingsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1.8 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, indien er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, is verstrekt.

  • 2. Artikel 1.8, aanhef en onderdeel f, is niet van toepassing.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Artikel 8.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling subsidie gemaakte kosten Brexit Adjustment Reserve.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 oktober 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie op 31 januari 2020 om 0.00 uur Nederlandse tijd verlaten. Tot en met 31 december 2020 gold er een overgangsperiode. In het op 1 februari 2020 in werking getreden Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PbEU 2019, C 384) van 12 november 2019 (hierna: het Terugtrekkingsakkoord) hebben het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie overeenstemming bereikt over de voorwaarden voor het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (hierna: Brexit) en over de overgangsperiode tot en met 31 december 2020. Deze overgangsperiode is niet verlengd waardoor na 31 december 2020 het recht van de Europese Unie definitief niet meer van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk.

Op 9 oktober 2021 is verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PbEU 2021, L 357) (hierna: BAR-verordening) in werking getreden. Deze nieuwe ‘reserve’, de Brexit Adjustment Reserve (BAR), heeft een totale omvang van 5 miljard euro. De BAR dient ter ondersteuning van de lidstaten, regio’s en sectoren die het hardst geraakt worden door het uittreden van het Verenigd Koninkrijk, om zo de impact hiervan op de economische, sociale en territoriale cohesie te mitigeren. Zowel ondernemingen als overheden hebben hoge aanpassingskosten gemaakt of gaan deze nog maken als gevolg van de Brexit. De BAR biedt financiële ondersteuning voor extra publieke uitgaven door lidstaten als gevolg van maatregelen die direct gerelateerd zijn aan het uittreden van het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder aan lidstaten die economisch het meest verweven zijn met het Verenigd Koninkrijk.

De BAR is complementair aan andere instrumenten binnen het Europees herstelinstrument Next Generation EU1 en het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (MFK)2.

Er is geen nationale cofinanciering vereist voor de BAR.

De horizontale financiële regels uit het Financieel Reglement (EU, Euratom 2018/1046)3 zijn van toepassing op financiering uit de BAR. Volgens de Commissie is afwijking van het Financieel Reglement met betrekking tot de regels voor overheveling van middelen naar volgende jaren gerechtvaardigd gelet op de speciale kenmerken van de BAR.

Het Verenigd Koninkrijk is, naast Duitsland en België, de belangrijkste handelspartner van Nederland. De Brexit heeft daarom op verschillende gebieden een impact op Nederlandse ondernemingen die bestaande economische belangen hebben in het Verenigd Koninkrijk. Deze ondernemingen waren in ieder geval genoodzaakt hun administratieve processen aan te passen maar in veel gevallen ook hun operationele bedrijfsprocessen. Voor een deel van de ondernemingen vormt de Brexit een aanleiding om hun bedrijfsstrategie en businessplan te herzien. Er was, en in veel gevallen is er nog steeds, sprake van veel onzekerheid over de voorwaarden waaronder de Brexit plaatsvindt, timing van de feitelijke Brexit en de exacte gevolgen van de Brexit en daarmee een grote behoefte aan informatie en kennis.

Het kabinet heeft ervoor gekozen onder de BAR een drietal sporen uit te werken:

Het eerste spoor betreft instrumenten voor het generieke bedrijfsleven, namelijk subsidieregelingen voor (a) gemaakte en (b) te maken kosten als gevolg van de Brexit, beschikbaar voor getroffen ondernemingen die bestaande economische belangen hebben in het Verenigd Koninkrijk (onderhavige regeling) en (c) een specifiek internationaliseringsprogramma voor ondernemingen die zich vanwege de Brexit herbezinnen op hun internationale marktpositie. Het tweede spoor ziet op regelingen die specifiek zijn bedoeld voor de getroffen Nederlandse visserijsector. Spoor drie betreft het verlenen van vergoedingen voor publieke uitgaven die hebben plaatsgevonden en plaatsvinden in het kader van de Brexit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan extra kosten die gemaakt worden door de Douane, Rijkswaterstaat en de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit als gevolg van de Brexit.

Onderhavige regeling is een uitwerking van het hiervoor genoemde eerste spoor, onder a (gemaakte kosten) en stelt de regels vast voor het verlenen van subsidie aan ondernemingen die direct geraakt zijn door de Brexit.

2. Het doel en de inhoud van de subsidieregeling op hoofdlijnen

2.1 Doel van de subsidieregeling

Het doel van deze regeling is het financieel ondersteunen van ondernemingen die zijn geraakt door het uittreden van het Verenigd Koninkrijk, om hiermee de economische impact te mitigeren. Door een subsidie te verlenen voor een deel van de door Nederlandse ondernemingen gemaakte kosten als direct gevolg van de Brexit wordt dit doel bereikt. De beoogde ondernemingen bevinden zich in uiteenlopende sectoren en de aard en omvang van de impact en de noodzakelijke aanpassingen verschillen sterk per onderneming.

De volgende uitgangspunten waren leidend bij het uitwerken van onderhavige subsidieregeling:

  • 1. het doel is zoveel mogelijk getroffen ondernemingen, met name MKB-ondernemingen, te bereiken met de regeling;

  • 2. de subsidieregeling is gericht op de gemaakte kosten gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2022, met uitzondering van de door transportondernemingen gemaakte kosten voor de tijdelijke inhuur van opleggers als gevolg van de Brexit (hoofdstuk 7 van de regeling). Voor deze tijdelijke bedrijfskosten voor transportondernemingen geldt dat kosten die gemaakt zijn in de subsidiabele periode van 1 januari 2021 tot en met 1 juni 2021 subsidiabel zijn;

  • 3. de subsidie wordt verstrekt voor de kostenposten die het meest voorkomen, waarbij de relatie met de Brexit weliswaar evident is, maar daarnaast ook eenduidig is te verantwoorden; en

  • 4. de subsidieregeling is relatief eenvoudig uitvoerbaar binnen de geldende nationale en Europese steunkaders en monitorings- en verantwoordingskaders.

Over de afbakening van de subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten in deze regeling is uitvoerig overleg geweest met vertegenwoordigers van koepelorganisaties, brancheorganisaties en individuele ondernemingen. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, en het overleg met de stakeholders, zijn in de regeling subsidiabele activiteiten geselecteerd die evident betrekking hebben op de aanpassing van ondernemingen aan de nieuwe situatie sinds de Brexit en die voor het gros van de ondernemingen relevant zijn.

Uit de overleggen met de sectoren en individuele ondernemingen is naar voren gekomen dat de aanpassing van ondernemingen aan de douanevereisten voor de handel met of via het Verenigd Koninkrijk voor vrijwel alle ondernemingen veel tijd en kosten met zich mee heeft gebracht, maar ook daarin is een grote diversiteit aan situaties te onderscheiden. Onderhavige regeling richt zich hoofdzakelijk op deze aanpassing en de daarmee gemoeide eenmalige kosten die ondubbelzinnig Brexit-gerelateerd zijn.

2.2 Inhoud op hoofdlijnen

Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die op alle subsidiemodules in deze regeling van toepassing zijn. Het betreft met name begripsbepalingen en algemene bepalingen omtrent subsidieverstrekking door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: minister), waaronder bepalingen over het indienen van aanvragen, het verlenen van een subsidie en het vaststellen van subsidie.

In hoofdstuk 2 is de subsidiemodule opgenomen voor de ontwikkeling en de uitvoering van een voorlichtings- en communicatiecampagne door ondernemingen of brancheorganisaties als gevolg van de Brexit.

Hoofdstuk 3 betreft de subsidiemodule voor opleidingen van werknemers van ondernemingen ten behoeve van douaneprocedures als gevolg van de Brexit.

Hoofdstuk 4 betreft de subsidiemodule voor het aanpassen van de ICT-infrastructuur van ondernemingen om te kunnen voldoen aan nieuwe eisen van overheden en marktpartijen als gevolg van de Brexit.

Hoofdstuk 5 betreft de subsidiemodule voor advisering met betrekking tot het voldoen aan product- en procesvereisten op grond van douaneregelgeving als gevolg van de Brexit.

Hoofdstuk 6 betreft de subsidiemodule voor het aanpassen van ICT-infrastructuur bij energiehandelsplatformondernemingen, port-community ondernemingen en terminalondernemingen om te kunnen voldoen aan nieuwe eisen van overheden als gevolg van de Brexit.

Hoofdstuk 7 betreft de subsidiemodule voor het aanpassen van ICT-infrastructuur en tijdelijke bedrijfskosten bij transportondernemingen als gevolg van de Brexit.

In hoofdstuk 8 zijn de slotbepalingen opgenomen.

3. Doelgroep

Subsidie wordt alleen toegekend aan in Nederland gevestigde ondernemingen met een bestaande handelsrelatie met het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland) die vanwege de Brexit extra kosten hebben gemaakt.

De regeling is in principe voor ondernemingen uit alle sectoren van de Nederlandse economie. Daarnaast kunnen ook ondernemingen die een handelsrelatie met Ierland hebben, maar via het Verenigd Koninkrijk transporteren, gebruik maken van de regeling. Een uitzondering op het vereiste dat er sprake moet zijn van een bestaande handelsrelatie met het Verenigd Koninkrijk is gemaakt voor de doelgroep van de subsidiemodule voor de ontwikkeling en de uitvoering van een voorlichtingscampagne als gevolg van de Brexit, die is opgenomen in hoofdstuk 2 van de regeling.

Het is denkbaar dat een onderneming die valt binnen de doelgroep van deze subsidieregeling in aanmerking komt voor subsidie op grond van meer dan één in onderhavige regeling opgenomen subsidiemodules. Een onderneming kan dan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die de regeling namens de minister uitvoert, één aanvraag indienen waarmee subsidie wordt aangevraagd op grond van meerdere subsidiemodules.

Als op grond van deze regeling individuele steun wordt verleend van meer dan € 500.000, zal RVO uit het oogpunt van de transparantieverplichting4 binnen zes maanden na de datum van het besluit tot toekenning van de steun de vereiste informatie publiceren op de website van de Europese Commissie. Hiervoor is de Transparancy Aid Module (TAM) door de Commissie ontwikkeld.

4. Consultatie

Over de ontwerpregeling heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van koepelorganisaties, brancheverenigingen en ondernemingen.

Daarnaast is in februari 2022 een MKB-toets uitgevoerd met MKB-ondernemers uit de verschillende door de Brexit getroffen sectoren. Uit de MKB-toets kwamen drie punten naar voren die aanleiding gaven voor aanpassing van de ontwerpregeling voor gemaakte kosten:

  • 1. Ondernemingen die vóór de Brexit slechts incidenteel buiten de interne markt handelden, vielen buiten de ontwerpregeling terwijl zij hun douane gerelateerde processen soms wel ingrijpend hebben moeten aanpassen. De regeling is op dit punt aangepast zodat deze ondernemingen wel gebruik kunnen maken van de regeling.

  • 2. Het maximaal aantal te vergoeden fytosanitaire keuringsopleidingen per aanvrager op grond van de in hoofdstuk 3 opgenomen subsidiemodule is van 4 naar 10 verhoogd. De aanvragen zien op de opleiding van eigen werknemers van een aanvragende onderneming en zijn gebaseerd op het bedrijfsplan (fytosanitair) dat in het kader van het bedrijfserkenningensysteem van de keuringsinstanties Nederlandse Voedsel-en waren autoriteit (NVWA) en Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB) dient te worden opgesteld.

  • 3. De hoogte van de subsidieplafonds voor de inhuur van opleggers werd als onevenredig laag ervaren door transportondernemingen. Deze subsidieplafonds zijn vervolgens verhoogd. Daarnaast is de module voor transportondernemingen (hoofdstuk 7) uitgebreid met een onderdeel voor tegemoetkoming in gemaakte Brexit gerelateerde ICT-kosten.

5. Uitvoering

De subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies. Op basis van artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies verstrekt de minister subsidie. De RVO voert de regeling namens de minister uit. Deze regeling wordt door RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

6. Berekening administratieve lasten en Adviescollege Toetsing Regeldruk

Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor de subsidiemodules bedragen in totaal € 1.636.250 voor de subsidieperiode en gaan gepaard met het indienen van de aanvraag en het verantwoorden van de uitgevoerde activiteiten en de gemaakte en betaalde kosten onder deze subsidiemodules. Dit is 0,88% van het totale subsidiebudget van € 185.000.000. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 8.500 aanvragen worden ingediend.

Deze regeling is voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR beoordeelt alle wet- en regelgeving op nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, een werkbare uitvoering van de naleving van de regelgeving door de doelgroepen en het effect van regeldruk voor de beoordeling van met name de effecten van regeldruk die deze nieuwe regelgeving met zich mee zal brengen voor de doelgroepen. ATR heeft de regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen zal hebben voor de regeldruk.

7. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van de hoofdstukken 3 tot en met 7 van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). De subsidie die op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling wordt verstrekt bevat geen staatssteun.

Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld.

Op het moment van openstelling is de regeling naar verwachting nog niet formeel door de Europese Commissie goedgekeurd. De verwachting is dat de goedkeuring uiterlijk december 2022 wordt gegeven. De inhoud van de regeling is afgestemd met de Europese Commissie, waardoor er geen aanleiding is om te verwachten dat de goedkeuring voor de regeling niet gegeven zal worden. Vooruitlopend op de formele goedkeuring van de Europese Commissie heeft zij op verzoek van de minister een letter of comfort afgegeven, waarin de intentie om de regeling formeel goed te keuren is vastgelegd.

8. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt.

Gelet op het tijdelijke en eenmalige karakter van de regeling vervalt deze op 1 januari 2025. De verplichtingen voortvloeiend uit de op grond van deze regeling genomen besluiten blijven echter gelden.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1

Artikel 1.1 bevat begripsbepalingen die gebruikt worden in hoofdstuk 1 of die in meerdere hoofdstukken voorkomen.

In dit artikel wordt in de definitie van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar hoe deze begrippen worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening5. Zie hiervoor artikel 2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening.

Voor de definitie van onderneming is aangesloten bij het Europese ondernemingsbegrip. Elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd is een onderneming (HvJ 23 april 1991, C-41/90, punt 21, Höfner en Elser). Een economische activiteit bestaat uit het leveren van goederen of diensten op een bepaalde markt (HvJ 16 juni 1987, C- 118/85, punt 7, Commissie t. Italië).

Kosten derden worden gedefinieerd als kosten, waarvoor een onderneming facturen van anderen ontvangt en in haar administratie bewaart. Het kan bijvoorbeeld gaan om kosten voor uitbesteding van een deel van de activiteiten, om kosten van het inlenen van personeel of om kosten van voor de subsidiabele activiteiten geleverde materialen of diensten.

In dit artikel zijn definities opgenomen van douanevereisten, basisdouanevereisten en complexe douanevereisten. Douanevereisten zijn de eisen die gelden op grond van douaneregelgeving voor ondernemingen die goederen exporteren naar en importeren uit of vervoeren via het Verenigd Koninkrijk. De douaneregelgeving bevat veel vergunningen, registraties, toestemmingen, toelatingen en overeenstemmingen.

Veel ondernemingen zijn door de Brexit voor het eerst verplicht douaneaangiften te doen of zagen zich geconfronteerd met een sterke toename in handelstransacties die douaneplichtig zijn. Er is onder ondernemingen een grote diversiteit aan situaties. In de regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen ondernemingen die douaneaangiften uitbesteden en ondernemingen die dit zelf doen. Bij de ondernemingen die hun aangiften zelf doen is vervolgens onderscheid gemaakt naar de aard van de douaneprocedures.

Daartoe zijn in de regeling de douanevereisten onderverdeeld in de categorieën basisdouanevereisten en complexe douanevereisten. Het onderscheid tussen basisdouanevereisten en complexe douanevereisten is gerelateerd aan de wijze waarop ondernemingen die importeren uit, exporteren naar, en vervoeren via, het Verenigd Koninkrijk sinds de Brexit te maken krijgen met douanevereisten.

Een onderneming die geconfronteerd wordt met complexe douanevereisten, wordt in alle gevallen ook geconfronteerd met basisdouanevereisten.

Artikel 1.2

In artikel 1.2 zijn de activiteiten beschreven waarvoor de minister subsidie kan verstrekken. De subsidiabele activiteiten zijn activiteiten die passen binnen de beleidsterreinen waarvoor de minister verantwoordelijk is, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, en activiteiten als bedoeld in de BAR-verordening (eerste lid).

De regeling richt zich op ondernemingen die zich daadwerkelijk hebben moeten aanpassen vanwege de Brexit en met name wat betreft overheidseisen voor handel buiten de interne markt.

Subsidie wordt verstrekt aan een onderneming die in de periode 2015–2020 geen douaneaangiften heeft gedaan, behoudens in incidentele gevallen, vanwege de import uit of export naar een land buiten de Europese Unie, en als gevolg van de Brexit nu wel geconfronteerd wordt met het moeten doen van douaneaangiften vanwege hun handelsrelatie met het Verenigd Koninkrijk (tweede lid).

Onder incidentele gevallen wordt verstaan de situatie dat de douaneaangiften betrekking hebben op minder dan 5 procent van de totale jaaromzet van een onderneming die ziet op handelsactiviteiten buiten de interne markt. Het beperkte aantal douaneaangiften werd in voorkomend geval uitbesteed.

Daarnaast wordt subsidie verstrekt aan een onderneming die in de periode 2015–2020 meer dan incidenteel douaneaangiften heeft gedaan, maar waarvan als gevolg van de Brexit de totale omzet die niet is gerelateerd aan handelsactiviteiten met landen binnen de Europese Unie met ten minste 25 procent is toegenomen of waarvan het aantal douaneaangiften met ten minste 25 procent is toegenomen (derde lid). In beide gevallen kan het ook gaan om ondernemingen die een handelsrelatie met Ierland hebben, maar via het Verenigd Koninkrijk transporteren.

Onder meer dan incidenteel wordt verstaan de situatie dat de douaneaangiften betrekking hebben op meer dan 5 procent van de totale jaaromzet van een onderneming die ziet op handelsactiviteiten buiten de interne markt.

Artikel 1.3

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het hiervoor door de minister beschikbaar gestelde middel (eerste lid). Dit middel wordt via de RVO beschikbaar gesteld.

Bij de aanvraag dient de onderneming de in het tweede lid genoemde gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres, en het KvK-nummer van de aanvrager en de gegevens van de contactpersoon (tweede lid, aanhef en onderdelen b en c). Daarnaast dient de onderneming een kopie van de aangifte van de omzetbelasting, en een kopie opgaaf intracommunautaire prestaties, over de jaren 2015 tot en met 2021 aan te leveren (tweede lid, aanhef en onderdelen d en e). Een opgaaf intracommunautaire prestaties is de aangifte van intracommunautaire prestaties. Intracommunautaire prestaties zijn alle diensten en leveringen naar andere landen van de Europese Unie. Een onderneming is verplicht om deze opgaaf te doen als de onderneming diensten of goederen naar ondernemingen in andere Europese landen exporteert. Aan de hand van een kopie van de opgaaf intracommunautaire prestaties kan beoordeeld worden of er handelsactiviteiten hebben plaatsgevonden met ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk.

Daarnaast wordt voor zover relevant gevraagd om gegevens aan te leveren waaruit blijkt dat de aanvrager een mkb-onderneming is. Wat een mkb-onderneming is, is bepaald in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op de website van RVO staat nader uitgelegd wat onder de definitie van mkb wordt verstaan en wordt de aanvrager verwezen naar de Engelstalige online mkb-toets van de Europese Commissie.

In het tweede lid, aanhef en onderdeel i, wordt gevraagd om de gegevens die worden genoemd in artikel 14, eerste lid, onder f, en punt 4, onder a, van bijlage III bij de BAR-verordening. De BAR-verordening bepaalt dat lidstaten bepaalde gegevens moeten verzamelen van degenen die begunstigd worden uit de BAR. Deze gegevens zijn nodig om fouten en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De gevraagde gegevens betreffen de voornaam, achternaam en geboortedatum van de uiteindelijk begunstigde. Een uiteindelijk begunstigde is bijvoorbeeld een (groot) aandeelhouder. Voor de definitie van uiteindelijk begunstigde wordt verwezen naar artikel 3, onder 6, van richtlijn 2015/8496. Daarnaast zijn er in punt 4, onder a, van bijlage III nog speciale bepalingen opgenomen over aanbestedende diensten.

De gegevens die de aanvrager dient te overleggen, dienen voor een goede beoordeling van de subsidieaanvraag en een goede uitvoering van de regeling.

Artikel 1.4

Uitgangspunt van de voor subsidie in aanmerking komende kosten is dat het kosten zijn die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie wordt verleend en die redelijk zijn (eerste lid). Voor deze regeling is er voor gekozen om uitsluitend de kosten derden (de kosten waarvoor een factuur van anderen kan worden overgelegd) subsidiabel te stellen. Mogelijke andere kosten (loonkosten, bijdragen in natura, afschrijvingskosten) zijn niet subsidiabel.

Artikel 1.5

Een aanvraag om subsidie wordt in de periode van 1 november 2022 tot en met 31 maart 2023 ingediend (eerste lid).

Artikel 1.6

Voor alle subsidiemodules geldt dat het beschikbare subsidieplafond wordt verdeeld op basis van de volgorde van binnenkomst (eerste lid). Verdeling op volgorde van binnenkomst betreft het toepassen van het uitgangspunt ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.

Als een aanvrager nog geen volledige aanvraag heeft ingediend en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst (tweede lid).

Er vindt loting plaats om de volgorde te bepalen als er meerdere aanvragen worden ingediend op de dag dat het subsidieplafond wordt overschreden (derde lid).

Artikel 1.7

In artikel 1.7 is bepaald dat de kosten, bedoeld in artikel 7 van de BAR-verordening, niet subsidiabel zijn. Artikel 7 van de BAR-verordening ziet op de BTW en op uitgaven voor verplaatsing in de zin van artikel 2, punt 61 bis, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 1.8

Artikel 1.8 bevat de algemene afwijzingsgronden die van toepassing zijn op alle subsidiemodules die zijn opgenomen in deze regeling.

In onderdeel a is bepaald dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag om subsidie als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels.

In onderdeel b is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen bij een dreigende faillietverklaring van de subsidieaanvrager of het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op de subsidieaanvrager.

Daarnaast wordt er geen subsidie verleend aan een onderneming tegen wie nog een bevel tot terugvordering uitstaat zoals bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze grond is opgenomen om te voorkomen dat de cumulatie van de onrechtmatig gegeven steun met de op grond van deze regeling verstrekte staatssteun zou leiden tot een onverenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt.7

Ook een onderneming in moeilijkheden komt niet in aanmerking voor subsidie, tenzij de moeilijkheden zijn ontstaan door de Brexit. Vanwege de uitzondering voor bedrijven die in moeilijkheden zijn geraakt door Brexit, is opgenomen dat een aanvraag voor subsidie alleen wordt afgewezen als de onderneming al in moeilijkheden verkeerde vóór 1 januari 2021, de datum van Brexit. Voor de definitie van het begrip ‘onderneming in moeilijkheden’ wordt verwezen naar de algemene groepsvrijstellingsverordening waarin een uitgebreide definitie is opgenomen. Deze grond is opgenomen omdat er voor ondernemingen in moeilijkheden een specifiek staatssteunkader geldt.8

In onderdeel e is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als de aanvrager niet op 1 januari 2021 in het handelsregister stond ingeschreven.

Daarnaast wordt een aanvraag afgewezen indien minder dan € 5.000 van de totale omzet in het jaar 2020 van een aanvrager was gerelateerd aan handelsactiviteiten met het Verenigd Koninkrijk (onderdeel f, subonderdeel 1°) of indien minder dan € 5.000 van de totale omzet van een aanvrager in het jaar 2020 was gerelateerd aan handelsactiviteiten met andere Europese lidstaten, waarbij doorvoer via het Verenigd Koninkrijk noodzakelijk was (onderdeel f, subonderdeel 2°).

Artikel 1.9

Dit artikel betreft de subsidievaststelling. De verleningsbeschikking houdt ook meteen de vaststelling van de subsidie in. De beslistermijn is gesteld op 22 weken na ontvangst van de aanvraag om subsidie. Omdat deze regeling ziet op reeds gemaakte kosten, is bij de aanvraag al alle informatie aanwezig om de subsidie meteen vast te kunnen stellen.

De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde van goedkeuring van de Europese Commissie. De subsidieverlening krijgt haar werking als de Europese Commissie de regeling heeft goedgekeurd, en de regeling binnen de goedkeuring past (derde lid).

Artikel 1.10

Artikel 1.10, eerste, tweede en derde lid, zien op de administratie die de subsidieontvanger hoort te voeren. Uit deze administratie moet ten allen tijde duidelijk zijn dat wordt voldaan aan de eisen voor subsidieverlening in deze regeling. Dit betreft zowel de algemene regels uit hoofdstuk 1 als de specifieke regels uit de betreffende subsidiemodule. Deze gegevens moeten tien jaar worden bewaard na de datum van de laatste betaling van de minister aan de subsidieontvanger. De termijn van tien jaar geeft voldoende tijd om te voldoen aan artikel 14, derde lid, onder g, van de BAR-verordening dat bepaalt dat alle relevante documenten worden bewaard tot vijf jaar na de uiterste datum voor indienen van een aanvraag door lidstaten voor een bijdrage uit de BAR.

In het vierde lid is bepaald dat de subsidieontvanger aan de auditautoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking moet verlenen die deze instellingen redelijkerwijs nodig hebben voor hun taakuitoefening. Zo kan worden gecontroleerd of de BAR-gelden juist worden besteed. De auditautoriteit is de organisatie die in eerste instantie controleert of de BAR-gelden op een juiste wijze besteed zijn (zie artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de BAR-verordening). De auditautoriteit wordt op haar beurt gecontroleerd door de Europese Commissie die over haar controle verantwoording aflegt aan de Europese Rekenkamer. Overigens heeft de Europese Commissie op grond van artikel 14, vijfde lid, van de BAR-verordening expliciet de bevoegdheid om op locatie audits uit te voeren en moet daarbij toegang krijgen tot alle documenten die de besteding van BAR-gelden onderbouwen. Om ervoor te zorgen dat deze instanties op een goede wijze hun taak kunnen uitoefenen, wordt voormelde verplichting aan de subsidieontvanger opgelegd. Deze bepaling dient als aanvulling op artikel 8, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies waarin wordt bepaald dat een subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Omdat de auditautoriteit, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer niet als toezichthouders op grond van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies zijn aangewezen, is hieromtrent een afzonderlijke bepaling opgenomen.

Het vijfde lid bepaalt dat een subsidieontvanger medewerking verleent aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie. Deze verplichting geldt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 1.11

Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat voor bepaalde subsidiabele kosten twee keer subsidie wordt verstrekt. Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse bestuursorganen.

Artikel 1.12

In artikel 1.12 wordt een vertaalslag gemaakt van de Europese eis tot instandhouding van de investering, opgenomen in artikel 5, zevende lid, van de BAR-verordening, naar het nationale subsidierecht.

Artikel 1.13

De subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen en bevat staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Om die reden is deze steunmaatregel conform artikel 108, derde lid, van het VWEU ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. De Europese Commissie zal naar verwachting in december 2022 formeel goedkeuring verlenen, omdat de regeling past binnen de voorwaarden van artikel 107, derde lid, onderdeel c, van het VWEU. Vooruitlopend op de formele goedkeuring heeft de Europese Commissie op verzoek van de minister een letter of comfort afgegeven, waarin de intentie om de regeling formeel goed te keuren is vastgelegd.

Het tweede lid bepaalt dat de minister bepaalde gegevens in het kader van subsidieverlening openbaar maakt. Het gaat om de gegevens waarvan de BAR-verordening in artikel 14, derde lid, onderdeel e, bepaalt dat deze openbaar moeten worden gemaakt. Dit artikel uit de BAR-verordening verwijst naar artikel 38, tweede tot en met zesde lid, van de zogenoemde Financiële verordening.9 Het gaat hier om de naam en locatie van de subsidieontvanger het bedrag dat is ontvangen en de aard en het doel van de maatregel. Naast de verplichtingen tot het openbaar maken van gegevens die gelden op grond van de BAR-verordening, gelden ook de openbaarmakingsverplichtingen op grond van de zogenoemde Transparantiemededeling van de Europese Commissie10. De gegevens genoemd in deze mededeling komen deels overeen met de gegevens genoemd in de Financiële verordening, maar zijn ook deels aanvullend. Zo wordt in de Financiële verordening niet vereist dat wordt bekend gemaakt wat voor soort onderneming de steun heeft verkregen (bijvoorbeeld een kleine en middelgrote onderneming). Voor zover de regels van beide instrumenten hetzelfde regelen zullen de strengste regels worden toegepast. Zo bepaalt het Financieel Reglement dat het adres van de begunstigde bekend wordt gemaakt als dit een rechtspersoon is, terwijl de transparantiemededeling alleen vereist dat de regio bekend wordt gemaakt.

Hoofdstuk 2

Artikel 2.2

In aanloop naar de Brexit was sprake van veel onzekerheid over de voorwaarden, de timing en de exacte gevolgen van de Brexit en daarmee een grote behoefte aan informatie en kennis. Ondanks de voorlichting vanuit de overheid wordt de noodzaak gevoeld om campagnes te ontwikkelen om ondernemingen bewust te maken van de Brexit en ondernemingen te informeren over de gevolgen en noodzakelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering. Op grond van de subsidiemodule voor voorlichtingscampagnes wordt subsidie verleend aan zowel ondernemingen als brancheorganisaties die een herkenbare rol hebben gespeeld in een voorlichtings- en communicatiecampagne voor het faciliteren van deze voorlichting als gevolg van de Brexit.

Subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt past binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de BAR-verordening.

Artikel 2.3

Voor deze subsidiemodule geldt een maximumbedrag van € 200.000 per aanvrager. Dit maximum geldt zowel voor ondernemingen als voor brancheorganisaties.

Artikel 2.4

Alleen kosten die direct verbonden zijn aan het opzetten en uitvoeren van een voorlichtingscampagne komen in aanmerking voor subsidie. Hierbij kan gedacht worden aan kosten voor de inkoop van digitale campagnes via sociale media, websites en mailings, kosten voor de inkoop van het vormgeven en uitvoeren van niet-digitale uitingen en kosten voor de tijdelijke inhuur van personeel voor het voorbereiden en uitvoeren van voorlichtingscampagnes.

Artikel 2.5

In artikel 2.5 zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die deze aanvraag voor subsidie moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Dit komt boven op de gegevens die op grond van artikel 1.3 al moeten worden aangeleverd. De aanvrager zal bij een aanvraag om subsidie een eindverslag van de subsidiabele activiteiten opnemen. Dit eindverslag omvat een beschrijving van de voorlichtingscampagne die heeft plaatsgevonden, en een evaluatie of eindconclusie van de mate waarin de voorlichtingscampagne, gelet op de doelstelling ervan, als geslaagd kan worden beschouwd. Met het eindverslag kan de subsidieontvanger voldoen aan de verplichting om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 2.6

Een aanvraag wordt afgewezen als er ten aanzien van dezelfde aanvrager al subsidie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is verstrekt. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor dezelfde activiteiten meer dan een keer subsidie wordt verstrekt.

Hoofdstuk 3

Artikel 3.1

Artikel 3.1 bevat definities van begrippen die gebruikt worden in hoofdstuk 3 van deze regeling.

Allereerst is in artikel 3.1 het begrip opleider omschreven.

Ten tweede wordt voor een uitleg van de begrippen arbeidsovereenkomst, werknemer en werkgever verwezen naar de omschrijving in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat onder de arbeidsovereenkomst moet worden verstaan de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

Douanedeclarant, en de basisopleiding en vakopleiding tot douanedeclarant zijn gedefinieerd. Een douanedeclarant handelt namens een onderneming douaneformaliteiten af. Om deze taken te kunnen uitvoeren zijn twee typen opleidingen te volgen: de basisopleiding en de vakopleiding.

Met een basisopleiding ontvangt een persoon praktische, algemene, kennis over douanezaken en de invulling en afhandeling van douanedocumenten. Met een vakopleiding wordt meer specialistische kennis over de voorbereiding en afhandeling van handels- en douaneformaliteiten opgedaan.

Daarnaast is een definitie gegeven van een opleiding voor douaneprocedures in de praktijk. Deze opleiding is een basisopleiding die inzicht geeft in douaneprocedures. De opleiding is bij uitstek geschikt voor ondernemingen die hun douaneaangiften uitbesteden.

Van de opleiding fytosanitair controlemedewerker is een begripsomschrijving opgenomen. Deze opleiding ziet met name op de procedures, waaronder fytosanitaire exportinspecties die worden uitgevoerd in opdracht van de keuringsinstanties Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB) en Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die van toepassing zijn op het exporteren van (plantaardig) teeltmateriaal naar of via het Verenigd Koninkrijk.

Een bedrijfsplan fytosanitair is gedefinieerd. Een bedrijfsplan fytosanitair is een beschrijving van de uitwerking van een bedrijfserkenningensysteem voor fytosanitaire producten van een onderneming van een erkenningshouder, waarin verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken in combinatie met onder de erkenning vallende bedrijven, processen en systemen zijn vastgelegd. Hoofdzakelijk is in het bedrijfsplan een uitwerking gegeven van de controle en registratie van een fytosanitair product, dat moet voldoen aan de fytosanitaire eisen van het Verenigd Koninkrijk, de basisnorm en de eisen ten aanzien van traceerbaarheid, naast de eisen ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid van fytosanitaire controlemedewerkers en de inspectielocatie(s). Ondernemingen die een bedrijfserkenning (op basis van een bedrijfsinspectie afgegeven autorisatie die een onderneming in staat stelt om zelf fytosanitaire controlehandelingen te verrichten) van de keuringsinstanties NVWA en KCB aanvragen, moeten in het bedrijfsplan aangeven welke werknemers van de onderneming de opleiding voor fytosanitair controlemedewerker gaan volgen.

Artikel 3.2

Ondernemingen, die reeds vóór de Brexit handelsbetrekkingen hadden met het Verenigd Koninkrijk, zijn sinds de Brexit genoodzaakt om douaneprocedures of fytosanitaire controles te volgen die vóór de Brexit niet nodig waren. Deze ingrijpende aanpassing stelt nieuwe eisen aan de kwalificaties van een deel van het personeel van de betreffende ondernemingen. Op grond van de subsidiemodule voor opleidingen wordt subsidie verleend aan een werkgever voor het faciliteren van een opleiding voor werknemers ten behoeve van douaneprocedures als gevolg van de Brexit. Dit zijn de opleiding voor douaneprocedures in de praktijk, de basisopleiding tot douanedeclarant, de vakopleiding tot douanedeclarant of de opleiding fytosanitair controlemedewerker. Deze opleidingen kunnen zowel extern als in-company gegeven worden.

Ten tijde van het ontwerpen van onderhavige regeling is uitvoerig gesproken met vertegenwoordigers van koepelorganisaties, brancheorganisaties en individuele ondernemingen om te onderzoeken welke gevolgen de Brexit heeft voor de betreffende organisaties en welke uitgaven zij hebben moeten doen als gevolg van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Aan de hand van de informatie van deze sectoren is onder meer in kaart gebracht voor welke ondernemingen de noodzaak bestond om werknemers de basisopleiding tot douanedeclarant of de vakopleiding tot douanedeclarant te laten volgen. Hierbij zijn 3 factoren van belang die de behoefte van een individuele onderneming in beeld brengen.

Allereerst is van belang of een onderneming de keuze heeft gemaakt om douaneaangiften zelf te doen of uit te besteden aan een agent of expediteur. Indien de douaneaangiften door een onderneming zelf worden gedaan, is de noodzaak om werknemers een opleiding te laten volgen groter dan als de douaneaangiften waren uitbesteed.

Daarnaast is het onderscheid van belang tussen ondernemingen die vóór de Brexit geen douaneaangiften hebben gedaan en daar sinds de Brexit mee geconfronteerd worden (artikel 1.2, tweede lid), en ondernemingen die reeds vóór de Brexit douaneaangiften hebben gedaan maar sinds de Brexit te maken hebben met een forse toename van handelsactiviteiten met ondernemingen buiten de Europese Unie ten opzichte van handelsactiviteiten met ondernemingen binnen EU-lidstaten (artikel 1.2, derde lid).

Tot slot is een relevante factor om de behoefte bij een onderneming te kunnen bepalen of de douanevereisten in de categorie basisdouanevereisten of complexe douanevereisten vallen (artikel 1.1). Als de complexiteit van de aanvragen voor een onderneming groter is, is de behoefte aan en de noodzaak tot het volgen van (gespecialiseerde) opleidingen voor werknemers ook groter.

Op basis van de hiervoor genoemde factoren is een overzicht gemaakt van het maximumaantal werknemers per onderneming dat een opleiding volgt die voor subsidie in aanmerking komt en welke maximale steunbedragen hieraan verbonden zijn. In artikel 3.2, tweede en derde lid, is opgenomen voor hoeveel werknemers maximaal voor een bepaalde opleiding subsidie kan worden aangevraagd.

Tot slot is in het vierde lid bepaald dat voor maximaal tien medewerkers van de aanvrager subsidie kan worden aangevraagd voor het volgen van de opleiding fytosanitair controlemedewerker.

Subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt past binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BAR-verordening.

Artikel 3.3

Voor deze subsidiemodule is bepaald dat 60 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die middelgroot zijn (onderdeel a). De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd, naar 70 procent, indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend (onderdeel b). In onderdeel c is bepaald dat 50 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die geen mkb zijn.

Artikel 3.4

De redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan het volgen van de opleiding voor douaneprocedures in de praktijk, de basisopleiding tot douanedeclarant, de vakopleiding tot douanedeclarant of de opleiding fytosanitair controlemedewerker komen in aanmerking voor subsidie. Dit zijn de opleidingskosten. De reis- en verblijfkosten die een werknemer van een onderneming maakt zijn uitgezonderd van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.5

In artikel 3.5 is een opsomming van de gegevens opgenomen die deze aanvraag voor subsidie moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Dit komt boven op de gegevens die op grond van artikel 1.3 al moeten worden aangeleverd. Er is gekozen voor een zo eenvoudig mogelijk aanvraagproces om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden.

Artikel 3.5 bevat informatieverplichtingen die nodig zijn om een gedetailleerd inzicht te krijgen over de wijze waarop de opleiding uitgevoerd gaat worden, alsook of de opleiding bijdraagt aan de doelstelling van de subsidiemodule.

Een subsidieaanvrager kan één subsidieaanvraag doen voor een of meer werknemers voor de verschillende opleidingen, genoemd in artikel 3.2. Een aanvraag kan dus bijvoorbeeld op zowel de basisopleiding voor douanedeclarant als de vakopleiding voor douane declarant betrekking hebben.

Indien subsidie wordt aangevraagd vanwege het volgen van de opleiding fytosanitair controlemedewerker zal de aanvraag vergezeld dienen te gaan van een bedrijfsplan fytosanitair (tweede lid).

Artikel 3.6

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 1.8, van toepassing zijn.

Een aanvraag wordt afgewezen als er ten aanzien van dezelfde werknemer van de subsidieaanvrager al subsidie als bedoeld in artikel 3.2 is verstrekt voor dezelfde opleiding. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een (beperkt) aantal subsidieaanvragers het subsidieplafond (grotendeels) zou gebruiken door voor dezelfde werknemer(s) voor dezelfde opleiding meer dan een keer subsidie te verstrekken.

Het is mogelijk om subsidie aan te vragen voor dezelfde werknemer voor verschillende opleidingen. Hierbij kan gedacht worden aan een werknemer die na de basisopleiding tot douanedeclarant de vakopleiding tot douanedeclarant heeft gevolgd.

Hoofdstuk 4

Artikel 4.2

Ondernemingen die reeds voor de Brexit handelsbetrekkingen hadden met het Verenigd Koninkrijk hebben sinds de Brexit te maken gekregen met uiteenlopende aanpassingen aan hun ICT. De digitale infrastructuur moet worden aangepast voor het afwikkelen van transporten van en naar het Verenigd Koninkrijk vanwege ingevoerde grenscontroles. Op grond van de in hoofdstuk 4 van deze regeling opgenomen subsidiemodule wordt subsidie verleend aan ondernemingen voor doorgevoerde aanpassingen aan ICT-infrastructuur om te kunnen voldoen aan nieuwe eisen van overheden of marktpartijen als gevolg van de Brexit.

De genoemde investering heeft plaatsgevonden ten behoeve van een fundamentele wijziging van het productieproces van bestaande vestigingen van een onderneming.

Voor de in artikel 4.2, tweede lid, van deze regeling opgenomen voorwaarden is aangesloten bij artikel 17, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarin is bepaald dat de immateriële activa (a) uitsluitend worden gebruikt in de steun ontvangende vestiging, (b) als afschrijfbare activa worden beschouwd, (c) op marktvoorwaarden worden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en (d) ten minste drie jaar tot de activa van de onderneming behoren.

De doelgroep van de in hoofdstuk 4 opgenomen subsidiemodule komt niet in aanmerking voor subsidie op grond van de hoofdstukken 6 en 7 van deze regeling, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van de in die hoofdstukken opgenomen subsidiemodules voor ICT-infrastructuur.

Subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt past binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BAR-verordening.

Artikel 4.3

Voor deze subsidiemodule is bepaald dat 60 procent van de subsidiabele kosten wordt vergoed van ondernemingen die middelgroot zijn (onderdeel a). De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd, naar 70 procent, indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend (onderdeel b). In onderdeel c is opgenomen dat 50 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die geen mkb zijn. Hieruit volgt dat de steunintensiteit van de subsidie per subsidiabele activiteit niet meer dan 50 procent van de in aanmerking komende kosten mag bedragen voor ondernemingen die geen mkb zijn. Deze ondernemingen zijn de grotere exporteurs en transportondernemingen, niet zijnde multinationals, die als gevolg van de Brexit aanzienlijke investeringen in ICT hebben moeten doen.

Artikel 4.4

Naast de in artikel 4.3 genoemde vaste maxima van de subsidiabele kosten zijn in artikel 4.4 maximumbedragen per aanvrager opgenomen. Deze maximumbedragen zijn gerelateerd aan de complexiteit van de op een onderneming rustende douanevereisten als gevolg van de Brexit.

Ten tijde van het ontwerpen van onderhavige regeling is uitvoerig gesproken met vertegenwoordigers van koepelorganisaties, brancheorganisaties en individuele ondernemingen om te onderzoeken welke gevolgen de Brexit heeft voor de betreffende organisaties en welke uitgaven zij hebben moeten doen als gevolg van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Aan de hand van de informatie van deze sectoren is onder meer in kaart gebracht voor welke ondernemingen de noodzaak bestond om aanpassingen te doen aan hun ICT-infrastructuur. Hierbij zijn 3 factoren van belang die de behoefte van een individuele onderneming in beeld brengen.

Allereerst is van belang of een onderneming de keuze heeft gemaakt om douaneaangiften zelf te doen of uit te besteden aan een agent of expediteur. Alleen indien de douaneaangiften door een onderneming zelf worden gedaan, bestaat de noodzaak om aanpassingen door te voeren aan een ICT-infrastructuur (zie de uitzonderingsgrond in artikel 4.7, onderdeel b).

Daarnaast is het onderscheid van belang tussen ondernemingen die vóór de Brexit geen douaneaangiften hebben gedaan en daar sinds de Brexit mee geconfronteerd worden (artikel 1.2, tweede lid), en ondernemingen die reeds vóór de Brexit douaneaangiften hebben gedaan maar sinds de Brexit te maken hebben met een forse toename van handelsactiviteiten met ondernemingen buiten de Europese Unie ten opzichte van handelsactiviteiten met ondernemingen binnen EU-lidstaten (artikel 1.2, derde lid).

Tot slot is een relevante factor om de behoefte bij een onderneming te kunnen bepalen of de douanevereisten in de categorie basisdouanevereisten of complexe douanevereisten vallen (artikel 1.1). De kosten voor de aanpassingen van de ICT-infrastructuur zijn hoger indien de aanpassingen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de complexe douanevereisten waar een onderneming mee geconfronteerd wordt, dan als uitsluitend de basisdouanevereisten gevolgd worden.

Op basis van de hiervoor genoemde factoren is een onderscheid gemaakt tussen de verschillende situaties die van toepassing kunnen zijn op ondernemingen en de afwijkende behoefte naar, en de noodzaak tot, het aanpassen van de ICT-infrastructuur.

Als de aanvrager een onderneming is die in de periode van het jaar 2015 tot en met het jaar 2020 geen douaneaangiften heeft gedaan in verband met het importeren van goederen uit een land of exporteren van goederen naar een land buiten de Europese Unie, en de douanevereisten voor de subsidieaanvrager onder de categorie basisdouanevereisten, bedoeld in artikel 1.1, vallen geldt er een maximumbedrag van € 20.000 per subsidieaanvrager.

Indien de douanevereisten voor de subsidieaanvrager mede zien op de categorie complexe douanevereisten, geldt er een maximumbedrag van € 40.000 per subsidieontvanger.

Voor de onderneming die in de periode van het jaar 2015 tot en met het jaar 2020 wel douaneaangiften heeft gedaan in verband met het importeren van goederen uit een land buiten de Europese Unie of exporteren van goederen naar een land buiten de Europese Unie, en waarvan als gevolg van de Brexit de totale omzet die niet is gerelateerd aan handelsactiviteiten met landen binnen de Europese Unie sinds de Brexit met minstens 25 procent is toegenomen of het aantal douaneaangiften met ten minste 25 procent is toegenomen, geldt ook een maximumbedrag van € 20.000, voor zowel ondernemingen die uitsluitend met basisdouanevereisten als ondernemingen die zowel met basisdouanevereisten en complexe douanevereisten worden geconfronteerd.

Artikel 4.5

De kosten die verbonden zijn aan het aanpassen van de ICT-infrastructuur komen in aanmerking voor subsidie. Dit zijn de eenmalige aanschafkosten voor standaardsoftware voor het doen van douaneaangiften dan wel de kosten van gebruikslicenties voor standaardsoftware (onderdeel a). Sommige ondernemingen hebben maatwerksoftware moeten laten ontwikkelen om hun douaneaangiften te kunnen doen. Ondernemingen die hun douaneaangifte in een andere Europese lidstaat doen hebben mogelijk koppelingen naar buitenlandse autoriteiten moeten aanschaffen of laten ontwikkelen. Daarnaast kan het voor ondernemingen nodig zijn geweest om bestaande bedrijfssoftware aan te passen of uit te breiden om douaneaangiften te kunnen doen (onderdeel b).

Artikel 4.6

In artikel 4.6 is een opsomming van de gegevens opgenomen die deze aanvraag voor subsidie moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Dit komt boven op de gegevens die op grond van artikel 1.3 al moeten worden aangeleverd. Aan de hand van het aantal douaneaangiften en de afgegeven douanevergunningen kan de onderneming aantonen dat de complexiteit van douaneaangiften als gevolg van de Brexit is toegenomen ofwel dat het aantal douaneaangiften in volume is toegenomen en dat hiervoor aanpassingen noodzakelijk waren in de ICT-infrastructuur van de onderneming.

Artikel 4.7

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 1.8, van toepassing zijn.

Een aanvraag wordt afgewezen als er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie voor ICT-aanpassingen op grond van hoofdstuk 4 is verstrekt. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor dezelfde activiteiten meer dan een keer subsidie wordt verstrekt.

Hoofdstuk 5

Artikel 5.1

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een onderneming om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van advies van een externe consultant met betrekking tot het voldoen aan product- en procesvereisten op grond van douaneregelgeving als gevolg van de Brexit (eerste lid). Het advies dat is gegeven is niet van permanente of periodieke aard, en behoort ook niet tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming (tweede lid). Voor deze voorwaarden is aangesloten bij artikel 18, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Het advies dient verstrekt te zijn door een externe adviseur. De aard en omvang van het adviestraject dient aantoonbaar duidelijk gespecificeerd en expliciet Brexit-gerelateerd te zijn. Het adviestraject moet herkenbaar zijn als een afgebakend project dat eenmalig van karakter is in het licht van de Brexit.

Subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt past binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BAR-verordening.

Artikel 5.2

Voor deze subsidiemodule is bepaald dat 60 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die middelgroot zijn (onderdeel a). De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd, naar 70 procent, indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend (onderdeel b). In onderdeel c is bepaald dat 50 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die geen mkb zijn.

Artikel 5.3

Naast de in artikel 5.2 genoemde vaste maxima van de subsidiabele kosten zijn in artikel 5.3 maximumbedragen per aanvrager opgenomen. Deze maximumbedragen zijn gerelateerd aan de complexiteit van de op een onderneming rustende douanevereisten als gevolg van de Brexit.

Ten tijde van het ontwerpen van onderhavige regeling is uitvoerig gesproken met vertegenwoordigers van koepelorganisaties, brancheorganisaties en individuele ondernemingen om te onderzoeken welke gevolgen de Brexit heeft voor de betreffende organisaties en welke uitgaven zij hebben moeten doen als gevolg van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Aan de hand van de informatie van deze sectoren is onder meer in kaart gebracht voor welke ondernemingen de noodzaak bestond om advies te vragen aan een externe consultant. Hierbij zijn 3 factoren van belang die de behoefte van een individuele onderneming in beeld brengen.

Allereerst is van belang of een onderneming de keuze heeft gemaakt om douaneaangiften zelf te doen of uit te besteden aan een agent of expediteur.

Daarnaast is het onderscheid van belang tussen ondernemingen die vóór de Brexit geen douaneaangiften hebben gedaan en daar sinds de Brexit mee geconfronteerd worden (artikel 1.2, tweede lid), en ondernemingen die reeds vóór de Brexit douaneaangiften hebben gedaan maar sinds de Brexit te maken hebben met een forse toename van handelsactiviteiten met ondernemingen buiten de Europese Unie ten opzichte van handelsactiviteiten met ondernemingen binnen EU-lidstaten (artikel 1.2, derde lid).

Tot slot is een relevante factor om de behoefte bij een onderneming te kunnen bepalen of de douanevereisten in de categorie basisdouanevereisten of complexe douanevereisten vallen (artikel 1.1). De kosten voor externe advisering zijn hoger als een onderneming geconfronteerd wordt met complexe douanevereisten dan als uitsluitend de basisdouanevereisten gevolgd worden.

Op basis van de hiervoor genoemde factoren is een onderscheid gemaakt tussen de verschillende situaties die van toepassing kunnen zijn op ondernemingen en de afwijkende behoefte naar, en de noodzaak tot, het verkrijgen van advies van een externe consultant met betrekking tot het voldoen aan product- en procesvereisten op grond van douaneregelgeving als gevolg van de Brexit.

Als de aanvrager een onderneming is die in de periode van het jaar 2015 tot en met het jaar 2020 geen douaneaangiften heeft gedaan in verband met het importeren van goederen uit een land of exporteren van goederen naar een land buiten de Europese Unie, en de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 heeft uitbesteed aan een derde partij, geldt er een maximumbedrag van € 20.000 per subsidieaanvrager. Als de aanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed aan een derde partij en de douanevereisten voor de subsidieaanvrager onder de categorie basisdouanevereisten, bedoeld in artikel 1.1, vallen geldt er een maximumbedrag van € 20.000 per subsidieaanvrager.

Indien de subsidieaanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed en de douanevereisten mede zien op de categorie complexe douanevereisten, geldt er een maximumbedrag van € 40.000 per subsidieontvanger.

Voor de onderneming die in de periode van het jaar 2015 tot en met het jaar 2020 wel douaneaangiften heeft gedaan in verband met het importeren van goederen uit een land buiten de Europese Unie of exporteren van goederen naar een land buiten de Europese Unie, en waarvan als gevolg van de Brexit de totale omzet die niet is gerelateerd aan handelsactiviteiten met landen binnen de Europese Unie sinds de Brexit met minstens 25 procent is toegenomen of het aantal douaneaangiften met ten minste 25 procent is toegenomen, geldt een maximumbedrag van € 10.000, voor zowel de ondernemingen die douaneaangiften in het jaar 2021 hebben uitbesteed als voor de ondernemingen die de douaneaangiften niet hebben uitbesteed en uitsluitend met basisdouanevereisten worden geconfronteerd. Indien de subsidieaanvrager de douaneaangiften in het jaar 2021 niet heeft uitbesteed en de douanevereisten mede zien op de categorie complexe douanevereisten, geldt er een maximumbedrag van € 20.000.

Artikel 5.4

De redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan de advisering inzake de douanevereisten (onder meer actieve veredeling, passieve veredeling, douane-entrepot, beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag, geautoriseerde marktdeelnemer, douane-vervoer en goederen van preferentiële oorsprong) zijn op grond van artikel 5.4 subsidiabel.

Artikel 5.5

In artikel 5.5 is een opsomming van de gegevens opgenomen die deze aanvraag voor subsidie moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Dit komt boven op de gegevens die op grond van artikel 1.3 al moeten worden aangeleverd.

Artikel 5.6

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 1.8, van toepassing zijn.

Een aanvraag wordt afgewezen als er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie voor de consultancykosten met betrekking tot het voldoen aan product- en procesvereisten op grond van douaneregelgeving op grond van hoofdstuk 5 is verstrekt. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor dezelfde activiteiten meer dan een keer subsidie wordt verstrekt.

Hoofdstuk 6

Artikel 6.2

Deze module richt zich op een specifieke groep ondernemingen die niet zelf exporteert of importeert maar wel van grote betekenis is voor een ongestoord verloop van de handel en het transport tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Terminalondernemingen, port-community ondernemingen en energiehandelsplatformondernemingen hebben sinds de Brexit te maken gekregen met aanpassingen aan hun ICT-systemen om te kunnen voldoen aan nieuwe eisen van overheden. Op grond van de in hoofdstuk 6 van deze regeling opgenomen subsidiemodule wordt subsidie verleend aan deze ondernemingen voor doorgevoerde aanpassingen aan hun ICT-infrastructuur als gevolg van de Brexit.

De doelgroep van de subsidie op grond van hoofdstuk 6 kan niet voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 1.2, tweede en derde lid, van deze regeling. Om deze reden is bepaald dat artikel 1.2, twee en derde lid, niet van toepassing is op hoofdstuk 6 (artikel 6.2, tweede lid).

Deze doelgroep komt niet in aanmerking voor subsidie op grond van de hoofdstukken 4 en 7 van deze regeling, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van de in die hoofdstukken opgenomen subsidiemodules.

Subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt past binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BAR-verordening.

Artikel 6.3

Voor deze subsidiemodule is bepaald dat 60 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die middelgroot zijn (eerste lid, onderdeel a). De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd, naar 70 procent, indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend (eerste lid, onderdeel b). In het eerste lid, onderdeel c, is opgenomen dat 50 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die geen mkb zijn. Hieruit volgt dat de steunintensiteit van de subsidie per subsidiabele activiteit niet meer dan 50 procent van de in aanmerking komende kosten mag bedragen voor ondernemingen die geen mkb zijn. Naast de genoemde vaste percentages van de subsidiabele kosten is een maximumbedrag van € 500.000 per aanvrager opgenomen (tweede lid).

Artikel 6.4

De kosten die verbonden zijn aan het aanpassen van de ICT-infrastructuur komen in aanmerking voor subsidie. Hierbij moet met name gedacht worden aan de aanschaf van (gebruikslicenties van) standaardsoftware, danwel het laten ontwikkelen van maatwerkoplossingen die noodzakelijk zijn als direct gevolg van de Brexit. Interne bedrijfskosten komen, conform artikel 1.4, eerste lid, niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 6.5

In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdelen d en e, hoeft een subsidieaanvrager voor de subsidiemodule die is opgenomen in hoofdstuk 6 van de regeling, geen kopieën van de aangifte van de omzetbelasting en een opgaaf intracommunautaire prestaties, over de jaren 2015 tot en met 2020 aan te leveren, omdat de ondernemingen in de doelgroep van deze subsidiemodule zelf geen handelsrelatie hebben met het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 6.6

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 1.8, van toepassing zijn.

Een aanvraag wordt afgewezen als er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie voor ICT-aanpassingen op grond van hoofdstuk 6 is verstrekt. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor dezelfde activiteiten meer dan een keer subsidie wordt verstrekt.

Hoofdstuk 7

Artikel 7.1

Artikel 7.1 bevat definities van begrippen die gebruikt worden in hoofdstuk 7 van deze regeling.

Begeleid en onbegeleid vervoer zijn gedefinieerd. Begeleid vervoer is een vorm van vervoer waarbij een oplegger en het te vervoeren goed of product wordt afgeschermd door begeleiding van een begeleidende vervoerder. Deze begeleidende vervoerder begeleidt als chauffeur een motorvoertuig voor goederenvervoer over de weg. Bij onbegeleid vervoer vindt het vervoer van goed(eren) of product(en) over de weg plaats zonder begeleiding door een chauffeur (of begeleidende vervoerder).

Een oplegger (of aanhangwagen) is een wegvoertuig voor goederenvervoer zonder vooras. Een gedeelte van het voertuig en een belangrijk gedeelte van de te vervoeren goederen of producten rust op een trekker voor het wegverkeer. Een oplegger is voorzien van een geldig kenteken.

Onder transportonderneming wordt een onderneming verstaan die vervoersdiensten uitvoert tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van derden. Deze onderneming is een logistieke dienstverlener.

Artikel 7.2

Deze subsidiemodule heeft als doelgroep de logistieke dienstverleners (transportondernemingen). Deze transportondernemingen hebben voornamelijk omzet van Nederlandse klanten en doen om deze reden geen douaneaangiften. De Brexit heeft echter wel financiële gevolgen gehad voor deze ondernemingen.

Als gevolg van de Brexit en de daarmee samenhangende veranderde grenscontroles waren de rittijden voor transportondernemingen die goederen vervoeren vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk rond 1 januari 2021, het einde van de overgangsperiode na de Brexit, flink toegenomen. De omloopsnelheid van een trailer was normaal 2 tot 3 dagen, maar was door de Brexit gestegen naar 6 tot 8 dagen. Omdat deze ondernemingen hun opleggers langer kwijt waren, waren zij genoodzaakt om extra opleggers in te huren om alle geplande transporten te kunnen verzorgen. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een transportonderneming om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke tijdelijke bedrijfskosten als gevolg van het inhuren van (een) oplegger(s) voor het goederenvervoer over de weg.

Transportondernemingen voldoen niet aan de voorwaarden van de subsidiemodules voor aanpassingen aan ICT-infrastructuur die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en 6 van deze regeling. Transportondernemingen hebben echter ook aanzienlijke kosten gemaakt voor het aanpassen van hun ICT-infrastructuur als gevolg van de Brexit. Op grond van de in hoofdstuk 7 van deze regeling opgenomen subsidiemodule is het mogelijk voor een transportonderneming om subsidie aan te vragen ten behoeve van de financiering van de noodzakelijke gemaakte kosten voor het aanpassen van haar ICT-infrastructuur met als doel te voldoen aan nieuwe eisen van overheden of marktpartijen als gevolg van de Brexit.

Omdat transportondernemingen geen douaneaangiften doen en voornamelijk Nederlandse klanten hebben waardoor zij hun omzet uit Nederland verkrijgen, kunnen zij niet voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 1.2, tweede en derde lid, van deze regeling. Om deze reden is bepaald dat artikel 1.2, twee en derde lid, niet van toepassing is op hoofdstuk 7 (artikel 7.2, tweede lid).

Subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt past binnen de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BAR-verordening.

Artikel 7.3

Voor deze subsidiemodule is bepaald dat 60 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die middelgroot zijn (onderdeel a). De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd, naar 70 procent, indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend (onderdeel b). In onderdeel c is opgenomen dat 50 procent van de subsidiabele kosten worden vergoed van ondernemingen die geen mkb zijn.

Artikel 7.4

Naast de in artikel 7.3 genoemde vaste percentages van de subsidiabele kosten zijn in artikel 7.4 maximumbedragen opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen begeleid en onbegeleid vervoer. Het onderscheid tussen de maximumbedragen is gerelateerd aan de hoogte van de kosten die een onderneming heeft moeten maken om de vertraging in het goederenvervoer van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk rond 1 januari 2021 op te kunnen vangen. Bij begeleid vervoer hebben de ondernemers niet alleen extra kosten gemaakt voor de opleggers, maar ook voor hun chauffeur en motorvoertuig. Deze kosten zijn inherent aan de kosten voor de inhuur van de opleggers. Een onderneming valt onder begeleid vervoer als hij minimaal 30 procent van zijn ritten begeleid naar het Verenigd Koninkrijk. De maximumbedragen zijn tot stand gekomen na uitvoerige consultatie van brancheorganisaties en individuele ondernemingen. Het maximumbedrag van € 27.300 voor onbegeleid vervoer per subsidieaanvrager is gebaseerd op een richtbedrag van € 70 per dag. Het maximumbedrag van € 54.600 per subsidieaanvrager is gebaseerd op een richtbedrag van € 210 per dag. In lijn met het maximumbedrag dat is opgenomen in artikel 4.4, tweede lid, van deze regeling is in artikel 7.4, tweede lid, het maximum subsidiebedrag bepaald op € 20.000 voor aanvragers van subsidie voor aanpassingen aan de ICT-infrastructuur.

Artikel 7.5

De kosten voor transportondernemingen voor de inhuur van opleggers zijn subsidiabel indien ze zijn gemaakt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 juni 2021 (eerste lid). Hiermee wordt afgeweken van de subsidiabele periode die is vastgesteld voor de subsidiemodules die zijn opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van deze regeling (artikel 1.4, derde lid), omdat de kosten in een vrij kortstondige periode zijn gemaakt om de in de chaotische tijd rondom het einde van de overgangsperiode na de Brexit ontstane problematiek voor vervoerders te kunnen oplossen.

De kosten voor de aanschaf van producten door transportondernemingen om hun ICT aan te kunnen passen zodat zij douaneaangiften voor derden kunnen verzorgen zijn subsidiabel, indien ze gemaakt zijn in de subsidiabele periode, bedoeld in artikel 1.4, derde lid (tweede lid).

Artikel 7.6

In artikel 7.6 is een opsomming van de gegevens opgenomen die deze aanvraag voor subsidie moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Dit komt bovenop de gegevens die op grond van artikel 1.3 al moeten worden aangeleverd. Artikel 7.6 bevat informatieverplichtingen die nodig zijn om een gedetailleerd inzicht te krijgen in de gemaakte kosten die gemoeid zijn met de extra inhuur van opleggers. Aan de hand van kopieën van rittenschema’s uit de jaren 2020 en 2021 kan de onderneming aantonen dat de rittijden vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk rond 1 januari 2021 flink waren toegenomen. Aanvullend daaraan zal een onderneming een overzicht van de boekingsnummers van een terminalonderneming of eurotunnel moeten overleggen, waarmee de gegevens die zijn opgenomen in de rittenschema’s worden gestaafd. Op het boekingsnummer van een terminalonderneming staat het kenteken van de oplegger en eventueel het kenteken van het motorvoertuig waarmee het onderscheid gemaakt kan worden tussen begeleid en onbegeleid vervoer.

De in artikel 7.6 opgenomen informatieverplichtingen zijn ook nodig voor een subsidieaanvraag van een transportonderneming die alleen subsidie aanvraagt voor de kosten die gemaakt zijn om de ICT aan te passen. Met de gevraagde gegevens kan inzicht worden verkregen in de activiteiten van een transportonderneming die betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 7.7

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 1.8, van toepassing zijn.

Een aanvraag wordt afgewezen als er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie voor tijdelijke bedrijfskosten als gevolg van de inhuur van opleggers op grond van hoofdstuk 7 is verstrekt. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor dezelfde activiteiten meer dan een keer subsidie wordt verstrekt.

Artikel 1.8, aanhef en onderdeel f, van deze regeling is niet van toepassing op dit hoofdstuk (tweede lid). In artikel 1.8, aanhef en onderdeel f, is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen indien minder dan € 5.000 van de totale omzet in het jaar 2020 van een aanvrager was gerelateerd aan handelsactiviteiten met het Verenigd Koninkrijk, of indien minder dan € 5.000 van de totale omzet in het jaar 2020 was gerelateerd aan handelsactiviteiten met andere Europese lidstaten, waarbij doorvoer via het Verenigd Koninkrijk noodzakelijk was. Transportondernemingen halen hun omzet voornamelijk uit het uitvoeren van werkzaamheden voor Nederlandse klanten, waardoor zij niet kunnen voldoen aan het hiervoor genoemde omzetvereiste

Hoofdstuk 8

Artikel 8.1

In hoofdstuk I, paragraaf 8, van de toelichting is nader ingegaan op artikel 8.1.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

COM (2020) 456 final.

X Noot
2

Verordening (EU, Euratom) nr. 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027 (PbEU 2020, L 433).

X Noot
3

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193).

X Noot
4

Artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
5

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
6

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141).

X Noot
7

Arrest van het Gerecht van 13 september 1995, ECLI:EU:T:1995:160 (TWD t. Commissie), punten 53–63.

X Noot
8

Mededeling van de Commissie, Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01).

X Noot
9

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193).

X Noot
10

Mededeling van de Commissie tot wijziging van de mededelingen van de Commissie betreffende EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken, betreffende richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020, betreffende staatsteun voor films en andere audiovisuele werken, betreffende richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen en betreffende richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (PbEU 2014, C 198).

Naar boven