Besluit van de ACM tot vaststelling van de Beleidsregel betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers

Ons kenmerk: ACM/UIT/584204

Zaaknummer: ACM/22/177703

Datum: 29 september 2022

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 77h, artikel 77i en artikel 95b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 44, eerste lid, artikel 60ac en artikel 60ad van de Gaswet, hoofdstuk 3, paragraaf 3, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en de artikelen 4:81, eerste lid, en hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 (begrippen)

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

ACM:

Autoriteit Consument en Markt;

vergunning:

vergunning voor levering van elektriciteit aan kleinverbruikers, bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 of vergunning voor levering van gas aan kleinverbruikers, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Gaswet.

Artikel 2 (toepassingsbereik)

  • 1. Bij het toezicht op de naleving van artikel 95b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 44, eerste lid, van de Gaswet, en de beperkingen en voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, beoordeelt de ACM de betrouwbaarheid van de wijze waarop de houder van een vergunning tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg draagt voor de levering van elektriciteit of gas aan kleinverbruikers.

  • 2. De ACM verstaat onder de betrouwbaarheid, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval zodanige gedragingen op het gebied van de beleidsvoering, de inkoop, de financiële positie en het beheersen van risico’s, dat deze de continuïteit van de houder van de vergunning niet in de weg staan.

  • 3. De ACM verricht de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval aan de hand van:

    • a. het ondernemingsplan, bedoeld in artikel 3;

    • b. de inkoopstrategie, bedoeld in artikel 4;

    • c. de financiële positie, bedoeld in artikel 5, en de maatregelen die nodig kunnen zijn om deze te herstellen, overeenkomstig artikel 6;

    • d. een jaarrapportage als bedoeld in artikel 7; en

    • e. het risicomanagement, bedoeld in artikel 8.

  • 4. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de levering van elektriciteit met een vergunning van rechtswege, bedoeld in artikel 13 van het Besluit experimenten duurzame elektriciteitsopwekking.

Paragraaf 2. Continuïteit

Artikel 3 (ondernemingsplan)

  • 1. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning kan aantonen ten behoeve van de betrouwbare levering van elektriciteit of gas tegen redelijke tarieven en voorwaarden beleid te voeren voor bedrijfsrisico’s en financiële risico’s, door te beschikken over een vastgesteld ondernemingsplan. In dit ondernemingsplan zijn, zo gedetailleerd als redelijkerwijs mogelijk is en voor een periode van in ieder geval drie jaren, in ieder geval de hoofdzaken van het door de houder van de vergunning te voeren beleid voor bedrijfsrisico’s en financiële risico’s vastgelegd.

  • 2. De ACM beoordeelt of het ondernemingsplan in ieder geval de volgende onderdelen bevat:

    • a. de doelgroepen waarop de houder van de vergunning zich richt en de wijze waarop de houder van de vergunning aan de vraag naar de levering van elektriciteit of gas denkt te voldoen;

    • b. de risicobereidheid, inhoudende de mate waarin de houder van de vergunning bereid is de risico’s, bedoeld in onderdeel c, te nemen;

    • c. een beschrijving van de risico’s voor de financiële positie van de houder van de vergunning, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt tussen:

      • I. marktrisico’s als gevolg van veranderende prijzen, margin calls, volumes of klantaantallen;

      • II. debiteurenrisico’s als gevolg van niet of niet tijdige betaling door debiteuren;

      • III. tegenpartijrisico’s als gevolg van niet of niet volledige nakoming van verplichtingen door tegenpartijen;

      • IV. liquiditeitsrisico’s als gevolg van onvoldoende liquide middelen om aan betalingsverplichtingen te voldoen;

      • V. operationele risico’s als gevolg van de dagelijkse activiteiten, waaronder het voorspellen van volumes en ICT-risico’s;

      • VI. risico’s als gevolg van andere activiteiten van de houder van de vergunning dan de levering van gas of elektriciteit aan kleinverbruikers; en

      • VII. andere risico’s voor de financiële positie.

    • d. een beschrijving van de wijze waarop de houder van de vergunning de risico’s, bedoeld in onderdeel c, zal beheersen, en hoe een mogelijk restrisico zal worden opgevangen;

    • e. een beschrijving van de wijze waarop de financiële positie van de houder van de vergunning voortdurend in overeenstemming wordt gehouden met artikel 5;

    • f. een beschrijving van de procedures voor het treffen van herstelmaatregelen als bedoeld in artikel 6.

  • 3. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning het ondernemingsplan wijzigt als zich wezenlijke veranderingen voordoen in de onderdelen, bedoeld in het tweede lid, en of hij deze wijzigingen onverwijld meldt aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 4 (inkoopstrategie)

  • 1. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning kan aantonen dat hij open posities sluit of doet sluiten door middel van inkoopcontracten die de afgesloten verkoopcontracten afdekken wat betreft de verwachte leveringsvolumes van elektriciteit of gas in de leveringsperiode waarin de prijs vaststaat.

  • 2. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning kan aantonen dat de tijdspanne waarin een open positie nog niet overeenkomstig het eerste lid is gesloten, zodanig kort is dat het daaraan verbonden risico voor zijn financiële positie als bedoeld in artikel 5 door hem kan worden beheerst.

Artikel 5 (financiële positie)

  • 1. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning kan aantonen aan zijn verplichtingen op lange termijn te kunnen voldoen door te beschikken over een solvabiliteitsprognose over ten minste de eerstvolgende drie jaren waaruit in ieder geval blijkt dat gedurende deze jaren:

    • a. het eigen vermogen positief is; en

    • b. de vermogensstructuur, gelet op de risicobereidheid, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, voldoende financieel weerbaar is voor het opvangen van de risico’s, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c.

  • 2. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning ten minste eens per maand kan aantonen dat hij gedurende ten minste de eerstvolgende twaalf maanden kan voldoen aan zijn betalingsverplichtingen door over een liquiditeitsprognose te beschikken waaruit blijkt dat de stand van de liquide middelen gedurende die twaalf maanden positief is, rekening houdend met ten minste:

    • a. een gedurende twee maanden gelijkmatig optredende verdubbeling van de energieprijzen ten opzichte van de gemiddelde energieprijs in de maand voorafgaand aan de maand waarin de liquiditeitsprognose wordt opgesteld, waarbij de verdubbelde energieprijzen gedurende de tien daarop volgende maanden stabiel blijven;

    • b. een verbruik door afnemers van gas dat gelijk is aan het verbruik in het jaar 2010, uitgaande van de voor de doelgroepen van de houder van de vergunning relevante profielen Aardgas 2010, versie 1.00 29-05-2009, vastgesteld door het Platform Verbruiksprofielen, waarbij wordt uitgegaan van de effectieve etmaal temperaturen (TAC) van 2010, als bedoeld in het bestand ‘profielen aardgas 2010 versie 1_00 met TAC.csv’. Deze profielen zijn beschikbaar bij de ACM (https://www.acm.nl/nl/publicaties/verbruiksprofielen-aardgas-2010);

    • c. een oninbaarheid van de omzet van 5%.

  • 3. De liquiditeitsprognose:

    • a. maakt onderscheid tussen de operationele kasstroom, de investeringskasstroom en de financieringskasstroom;

    • b. geeft inzicht in een maandelijkse stand van de liquide middelen bij een voortdurend en tijdig voldoen aan de leveringsverplichtingen en betalingsverplichtingen van de houder van de vergunning;

    • c. bevat uitsluitend geprognotiseerde ontvangen financiering die met gegevens of bescheiden is onderbouwd.

  • 4. Indien de houder van de vergunning beschikt over een rechtsgeldige verklaring als bedoeld in artikel 403, eerste lid, onder f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van een rechtspersoon of vennootschap door wie de financiële gegevens van de houder van de vergunning zijn geconsolideerd, kan voor de solvabiliteitsprognose en de liquiditeitsprognose gebruik worden gemaakt van de geconsolideerde financiële gegevens van die rechtspersoon of vennootschap.

Artikel 6 (herstelmaatregelen)

  • 1. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning onverwijld de maatregelen treft die nodig zijn om zijn financiële positie te herstellen, indien:

    • a. redelijkerwijs betalingsproblemen zijn te verwachten;

    • b. de solvabiliteitsprognose niet voldoet aan artikel 5, eerste lid; of

    • c. de liquiditeit niet voldoet aan artikel 5, tweede lid, en de houder van de vergunning tevens niet beschikt over gegevens of bescheiden die aantonen dat hij in deze situatie aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen.

  • 2. De ACM beoordeelt of een houder van de vergunning een omstandigheid, als bedoeld in het eerste lid, onverwijld meldt aan de ACM en een plan opstelt voor herstel van zijn financiële positie dat hij uiterlijk veertien dagen na de melding aan de ACM verstrekt, of zoveel eerder als de ACM daarom verzoekt. De ACM beoordeelt of het plan in ieder geval de volgende onderdelen bevat:

    • a. de reeds getroffen maatregelen;

    • b. de maatregelen die nog te treffen zijn;

    • c. het daarvan te verwachten herstel; en

    • d. de termijn waarbinnen deze maatregelen worden getroffen en de daarvan verwachte effecten zullen optreden.

Artikel 7 (jaarrapportage)

  • 1. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning jaarlijks in het eerste kwartaal van een boekjaar de jaarcijfers over het voorgaande boekjaar opstelt.

  • 2. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning in ieder geval jaarlijks in het eerste kwartaal van een boekjaar een rapportage opstelt over de wijze waarop in het vorige boekjaar uitvoering is gegeven aan de onderdelen van het ondernemingsplan, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, b, c en d, en op welke wijze daaraan uitvoering wordt gegeven in het lopende boekjaar.

Artikel 8 (risicomanagementfunctie)

  • 1. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning ten minste één interne of externe risicomanager heeft die verantwoordelijk is voor de beheersing van de risico’s, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder c.

  • 2. De persoon die de functie uitoefent van risicomanager oefent niet tevens een functie uit voor de inkoop of de verkoop van elektriciteit of gas en rapporteert onafhankelijk en rechtstreeks aan de personen die het dagelijks beleid van de houder van de vergunning bepalen.

  • 3. De ACM beoordeelt of de houder van de vergunning zich heeft vergewist van de geschiktheid van de risicomanager door in ieder geval na te gaan of deze beschikt over meerjarige en aantoonbare relevante werkervaring, waaronder ervaring met het uitvoeren van scenarioanalyses, en een relevante opleiding voor risicomanagement.

Paragraaf 3. Slotbepalingen

Artikel 9 (inwerkingtreding)

  • 1. Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

  • 2. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 10 (citeertitel)

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers.

’s-Gravenhage, 29 september 2022

Autoriteit Consument en Markt, namens deze: C.M.L. Hijmans van den Bergh bestuurslid

TOELICHTING

1. Inleiding

In 2021 zijn meerdere leveranciers van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers failliet gegaan. Deze faillissementen hebben tot individuele en maatschappelijke schade geleid. De klanten van de failliete leveranciers verloren hun reeds betaalde voorschotten en welkomstbonussen en moesten bij een nieuwe leverancier, door gestegen energieprijzen, vaak een contract afsluiten tegen ongunstigere voorwaarden. Vanwege verschillende internationale ontwikkelingen is er in 2022 nog steeds sprake van forse schommelingen in de energieprijzen.

Op leveranciers van elektriciteit of gas rust een wettelijke verplichting om op betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden te zorgen voor de levering aan iedere afnemer die daarom verzoekt.1 De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op energieleveranciers met een vergunning voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Uit onderzoek dat de ACM heeft laten uitvoeren blijkt dat de weerbaarheid van energiebedrijven tegen schokken op de energiemarkt kan worden vergroot en de kans op faillissementen kan worden verkleind.2 De ACM kan dit bereiken door inzicht te geven in de wijze waarop zij invulling geeft aan het toezicht op de naleving van de wettelijke verplichtingen van houders van een vergunning voor het leveren van elektriciteit of gas aan kleinverbruikers. De ACM geeft met deze beleidsregel invulling aan de aanbevelingen van het onderzoek.3

Deze beleidsregel maakt inzichtelijk hoe de ACM aan de hand van inlichtingen zal beoordelen of de houder van een vergunning (ook wel: vergunninghouder) aan de wettelijke verplichting om op betrouwbare wijze te leveren voldoet. Daarbij gaat het in deze beleidsregel specifiek over inlichtingen die inzicht geven in de continuïteit en de betrouwbaarheid van de levering.

2. Doelstelling

Deze beleidsregel is een aanvulling op de informatieverzoeken die de ACM uitstuurt, zoals het jaarlijkse informatieverzoek financiële positie vergunninghouders (FIPO) en de scorecard voor tijdige facturatie, en op de beoordelingen die de ACM al verricht en sluit daar zo veel als mogelijk bij aan. De beleidsregel is gericht op het waarborgen van de betrouwbare levering door het vergroten van de financiële weerbaarheid van leveranciers, vanzelfsprekend met inachtneming van de geldende juridische kaders voor de redelijkheid van de tarieven en voorwaarden.

Door het vergroten van de financiële weerbaarheid van leveranciers neemt naar verwachting de stabiliteit van de markt en het consumentenvertrouwen toe. Het toegenomen consumentenvertrouwen draagt naar verwachting bij aan een betere werking van de energiemarkt voor kleinverbruikers.

De ACM verwacht dat de positieve effecten van deze beleidsregel op de betaalbaarheid en duurzaamheid van de energievoorziening groter zullen zijn dan de negatieve effecten door mogelijke hogere kosten voor leveranciers die naar aanleiding van deze beleidsregel maatregelen moeten nemen om hun kans op een faillissement te verminderen. De beleidsregel ontmoedigt concurrentie op ongedekte risico’s wat naar verwachting een positief effect heeft op concurrentie op kwaliteit.

Daarnaast zullen de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders (ROVER) zodanig aangepast worden dat de opzegvergoeding die een kleinverbruiker dient te betalen een betere afspiegeling zal vormen van de kosten die de leverancier maakt als gevolg van de voortijdige opzegging van een contract met vaste looptijd en vaste tarieven door de kleinverbruiker, zodat ook de risico’s van het aanbieden van contracten voor bepaalde tijd op de markt beter worden beheerst.

3. Hoofdlijnen van deze beleidsregel

Ondernemingsplan (artikel 3)

Een eerste aandachtsgebied voor de betrouwbaarheid van de wijze waarop de vergunninghouder zorg draagt voor de levering, met inachtneming van de kaders voor de redelijkheid van de tarieven en voorwaarden, is het beleid dat de vergunninghouder voert op het gebied van de bedrijfs- en financiële risico’s. De ACM beoordeelt de beleidsvoering aan de hand van een door de beleidsbepalers vastgesteld ondernemingsplan. In de praktijk kan dit bijvoorbeeld op directieniveau zijn. Een ondernemingsplan geeft doorgaans al inzicht in ondernemersvaardigheden, doelen, marktpositie, de haalbaarheid en het verdienmodel van de energieleverancier. De informatie over het gevoerde beleid, die volgens deze beleidsregel van belang is, begint met een beschrijving van de doelgroepen waarop de vergunninghouder zich richt. Verder concentreert de benodigde informatie zich op risicomanagement.

Aandacht voor risicomanagement begint met het bepalen van de risicobereidheid. Van vergunninghouders wordt verwacht dat zij bewust bepalen in welke mate zij bereid zijn risico’s te lopen en dat zij deze risico’s vervolgens voortdurend beheersen.

Het ondernemingsplan behandelt voorts in ieder geval de in de beleidsregel aangeduide risico’s, zowel bedrijfsmatig als financieel, die bepalend zijn voor de financiële positie van de vergunninghouder. Daaronder vallen ook risico’s als gevolg van andere activiteiten dan de levering aan kleinverbruikers. Van de vergunninghouder wordt verwacht dat hij deze risico’s in het ondernemingsplan identificeert en dat hij vaststelt op welke wijze deze risico’s worden beheerst. De beheersing van marktrisico’s betreft onder meer de gehanteerde inkoopstrategie, maar bijvoorbeeld ook hoe het risico van het voldoen aan margin calls bij prijsdalingen in de markt wordt beheerst. De energieleverancier zal zich als onderdeel van een keten, met daarin onder meer de programmaverantwoordelijke partijen (balance responsible party), bewust willen zijn van mogelijke systeemrisico’s die ontstaan bij het wegvallen van een ketenpartij. Hierbij dient de vergunninghouder aandacht te hebben voor de wijze waarop de beheersmaatregelen in de organisatie van de vergunninghouder geïmplementeerd zijn, bijvoorbeeld door middel van instructies en beperkingen die aan de medewerkers worden meegegeven. In het geval de vergunninghouder onderdeel uitmaakt van een concern (dat wil zeggen een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) kunnen ‘andere risico’s’ als bedoeld in subonderdeel VII ook de activiteiten van andere entiteiten binnen dat concern betreffen als die activiteiten potentiële gevolgen hebben voor de financiële positie van de vergunninghouder.

Een ander kernonderdeel van het ondernemingsplan is het inzicht bieden in de wijze waarop gezorgd wordt voor een voldoende weerbare financiële positie. Over de financiële positie als aandachtsgebied voor de betrouwbaarheid zijn in deze beleidsregel zelfstandige bepalingen opgenomen. Ook dient het ondernemingsplan de procedures te bevatten die zien op het treffen van herstelmaatregelen in het geval dat de vergunninghouder niet meer aan de genoemde vereisten omtrent zijn financiële positie voldoet. In deze procedure wordt in ieder geval beschreven wie het nemen van herstelmaatregelen voorbereidt, wie contact met de ACM opneemt en wanneer dit gebeurt en welke mogelijke herstelmaatregelen kunnen worden verwacht.

Een ondernemingsplan kijkt drie jaar vooruit (naast het jaar waarin het wordt opgesteld) en dient actueel te zijn. Dat houdt in ieder geval in dat wezenlijke wijzigingen van de kernonderdelen (businessmodel, risicobereidheid, risicowaardering, wijze van risicobeheersing en financiële beheersing of de omgang met herstelmaatregelen) tot schriftelijke wijziging van het ondernemingsplan moeten leiden, wat de vergunninghouder onverwijld aan de ACM dient te melden. Het ondernemingsplan dient ertoe inzicht te geven in de hoofdlijnen van de wijze waarop de vergunninghouder beleid voert op de risico’s die aan diens onderneming zijn verbonden (zie artikel 3, eerste lid). De onderwerpen waarop dit betrekking heeft zijn in het tweede lid van artikel 3 genoemd. Het ligt in de rede dat veranderingen in het ondernemingsplan of in de feiten waarvan in het ondernemingsplan wordt uitgegaan die van ondergeschikte aard zijn niet aan de ACM doorgegeven hoeven te worden. Bepalend is daarbij of het gaat om veranderingen die wezenlijk zijn voor het te voeren beleid. Onder wezenlijke veranderingen worden veranderingen verstaan zoals een daadwerkelijke wijziging in de strategie, risicobereidheid, risico’s of processen. Het gaat er dus niet alleen om dat veranderingen van het ondernemingsplan worden gemeld, maar ook dat het ondernemingsplan een adequate weergave is van het daadwerkelijk gevoerde beleid. Daarnaast kan een jaarlijks te verrichten rapportage aanleiding zijn om het ondernemingsplan te actualiseren en de ACM daarover te informeren. Deze jaarlijkse rapportage die genoemd wordt in artikel 7, tweede lid, kan bijvoorbeeld in de vorm van een asset-liabilitymanagement studie (ALM-studie) uitgevoerd worden.

Inkoopstrategie (artikel 4)

De energiemarkt kent, door gebrek aan differentiatie in de markt op basis van het product, een prikkel om de goedkoopste te zijn door risico’s te nemen. Om de kosten te drukken zou een leverancier ervoor kunnen kiezen om te besparen door het niet afdekken van verkoopverplichtingen met inkoopcontracten met het oog op prijsfluctuaties. Een leverancier speculeert hiermee in feite op stabiele of dalende prijzen. Leveranciers met deze inkoopstrategie komen in de problemen als prijzen stijgen. Door hogere inkoopprijzen lopen deze leveranciers het risico niet te kunnen blijven voldoen aan de verplichting tot het leveren van elektriciteit of gas en kan zelfs een faillissement volgen. De ACM vindt het daarom van belang dat concurrentie niet plaatsvindt op ongedekte verkoopposities, maar op aspecten zoals efficiëntie, kwaliteit en duurzaamheid. De inkoopstrategie van de leverancier gaat daarom uit van een werkwijze waarbij open posities binnen een zo kort mogelijke periode worden gesloten. Het gaat daarbij over de inkoop van elektriciteit of gas voor levering aan kleinverbruikers. Andere activiteiten die worden ontplooid door de houder van de vergunning, dan wel de groep waartoe hij behoort indien een 403-verklaring is afgegeven, vallen niet onder artikel 4.

Bij het verwezenlijken van de inkoopstrategie staat het ‘back-to-back inkopen’ voorop, waarbij risico’s zo veel mogelijk vermeden worden (artikel 4, eerste lid). Dat wil zeggen dat open posities worden gesloten en dat de tijd die verstrijkt voordat open posities gesloten worden zo kort mogelijk is, omdat anders door wijziging in marktprijzen hogere risico’s kunnen ontstaan voor de financiële positie. De open posities worden gesloten als verkoop en inkoop zijn gespiegeld. Dat betekent dat op basis van verkoopcontracten een energieleverancier een onderbouwde inschatting van leveringsvolumes van elektriciteit of gas moet maken en voor die verwachte leveringsvolumes inkoopcontracten moet sluiten. Bij back-to-back inkopen wordt de leveringsperiode waarin de prijs van het verkoopcontract vaststaat gespiegeld met een inkoopcontract waarvan de inkoopprijs voor dezelfde leveringsperiode vaststaat. Een verkoopcontract met daarin een vaste prijs voor de leveringsperiode van bijvoorbeeld één jaar, is dan gedekt met een inkoopcontract met een vaste prijs van één jaar. Een verkoopcontract met daarin een prijs die minimaal één maand vaststaat (ook wel: variabele prijs), wordt in gelijke zin zijn gedekt met een inkoopcontract met daarin een prijs die minimaal één maand vaststaat. De sluiting van posities, bedoeld in artikel 4, eerste lid, geldt dus zowel voor verkoopcontracten met daarin een ‘vaste’ als ‘variabele’ prijs, aangezien ook een variabele prijs voor minimaal een maand vaststaat (mede gelet op de opzegtermijn van 30 dagen voor kleinverbruikers). Artikel 4, eerste lid, geldt evenwel nooit voor verkoopcontracten met een dynamische leverprijs. Dat is een prijs die de prijsvariatie op de spotmarkten weerspiegelt met intervallen gelijk of groter aan de marktvereffeningsperiode van die markten. De prijs die de kleinverbruiker moet betalen kan dan per uur of dag wisselen en de prijs staat dan niet vast in de zin van artikel 4, eerste lid.

Waar de onderneming afwijkt van zo snel mogelijke back-to-back inkoop door bepaalde termijnen te hanteren zal de onderneming volgens artikel 4, tweede lid, aantonen dat zij de tijdspanne zodanig kort houdt dat zij daarbinnen over voldoende aantoonbare zekerheden beschikt om de daardoor ontstane financiële risico’s te kunnen beheersen. Dergelijke afwijkingen komen in de praktijk voor omdat inkoop en verkoop nooit exact gelijk zijn, bijvoorbeeld als gevolg van wisselende afnamevolumes en afnameprofielen of de hoogte van het verloop van klanten. Het is van belang dat de vergunninghouder kan aantonen dat de gehanteerde termijn voor het sluiten van posities en de wijze waarop het de risico’s daarvan beheerst geen gevaar opleveren voor de financiële positie. Het ligt voor de hand dat de gevoerde praktijk onder meer blijkt uit inkoopcontracten en uit instructies of machtigingen voor de inkoopfunctie.

In situaties waarin de vergunninghouder deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een entiteit deel uitmaakt die, ten behoeve van de levering door de vergunninghouder, de inkoop verricht, blijft de vergunninghouder degene die verantwoordelijk is voor het voldoen aan de wettelijke verplichtingen. De vergunninghouder zal daarom aantoonbaar dienen te maken op welke wijze binnen de groep waartoe het behoort posities worden gesloten. In artikel 4 is daarom sprake van sluiten of ‘doen sluiten’.

De solvabiliteitsprognose en de liquiditeitsprognose worden gedaan, onafhankelijk of de open posities, bedoeld in artikel 4, zijn gesloten.

Financiële positie: solvabiliteitsprognose en liquiditeitsprognose (artikel 5)

Met de solvabiliteitsprognose moet de vergunninghouder kunnen aantonen dat hij op ieder moment gedurende de eerstvolgende drie jaren beschikt over een positief eigen vermogen en een vermogensstructuur die voldoende financieel weerbaar is voor het opvangen van de risico’s voor de financiële positie van de vergunninghouder die in het ondernemingsplan staan. Wat voldoende is, kan daarbij worden beoordeeld in het licht van de mate waarin de vergunninghouder volgens het ondernemingsplan bereid is risico’s te nemen.

Wat betreft de liquiditeit is van belang dat een maandelijkse rolling forecast wordt gemaakt van de liquiditeit (de liquiditeitsprognose), waarop een stresstest is uitgevoerd die uitgaat van een drietal ongunstige omstandigheden in de eerstvolgende twaalf maanden, namelijk een stijging van de energieprijs (gelijkmatige verdubbeling tijdens de eerste twee maanden, welke prijs in de tien daarop volgende maanden op dat niveau blijft), het volume gasverbruik in de komende twaalf maanden (bij een koude winter) en het debiteurenrisico (5% oninbare omzet in de eerstvolgende twaalf maanden). De stijging van de energieprijs in elke prognose is dus een verdubbeling ten opzichte van de gemiddelde prijs van de maand voorafgaand aan de maand waarin de prognose wordt opgesteld. Die verdubbeling vindt gelijkmatig over de eerste twee maanden van de prognose plaats. Daarna stabiliseert de verdubbelde prijs in de daarop volgende maanden van de prognose. De prognose die de vergunninghouder bijvoorbeeld in september opstelt, gaat in oktober in en gaat over de gemiddelde prijzen van augustus. De prijsverdubbeling vindt in dit voorbeeld gecombineerd plaats in september én oktober, wat betekent dat de verdubbeling compleet is in oktober. De prijsstijging heeft in de stresstest geen invloed op te leveren volumes waarvoor de inkoopprijs reeds is vastgelegd.

Voor de weersomstandigheden wordt uitgegaan van volumes gasverbruik op grond van NEDU/MFF BAS-verbruiksprofielen (Vereniging Nederlandse Energie- Data Uitwisseling/ Marktfaciliteringsforum Beheerder Afspraken Stelsel) van het jaar 2010. Dat was het jaar met het hoogste Helmann-koudegetal van de afgelopen 15 jaar. Het is niet uitgesloten dat deze uitgangspunten naar verloop van tijd zullen worden bijgesteld. Voor het elektriciteitsvolume hoeft in de stresstest geen rekening te worden gehouden met een hoger verbruik, aangezien het verbruik van elektriciteit minder weersafhankelijk is dan het verbruik van gas. Voor elektriciteit wordt in de stresstest geen andere profiel gebruikt dan het profiel dat de vergunninghouder hanteert in zijn uitgangssituatie voor de levering in de eerstvolgende twaalf maanden.

Artikel 5, vierde lid, houdt rekening met de mogelijkheid dat de financiële positie van een vergunninghouder wordt ondersteund door te beschikken over een rechtsgeldige verklaring van een andere rechtspersoon of vennootschap binnen de groep waarvan de vergunninghouder deel uitmaakt, waarin deze schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit rechtshandelingen van de vergunninghouder voortvloeiende schulden (een 403-verklaring, genoemd naar artikel 403, eerste lid, onder f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Een dergelijke verklaring, met de benodigde geconsolideerde financiële gegevens waaruit duidelijk blijkt dat deze andere rechtspersoon of vennootschap een voldoende weerbare financiële positie heeft, speelt een rol in het onderbouwen dat een vergunninghouder aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. De vergunninghouder blijft immers verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid van de wijze van levering. De liquiditeitsprognose heeft dan dus mede betrekking op deze andere rechtspersoon of vennootschap.

Herstelmaatregelen (artikel 6)

Indien er redelijkerwijs betalingsproblemen te verwachten zijn, bijvoorbeeld omdat uitstel van betaling is verleend, een kredietfaciliteit wegvalt, of niet kan worden voldaan aan ‘margin call’-verplichtingen, of de prognose van solvabiliteit of de liquiditeit lager uitvalt dan in artikel 5 van deze beleidsregel is weergegeven, dan komt de financiële positie van de vergunninghouder en daarmee het op betrouwbare wijze zorg dragen voor de levering in het geding en mag worden verwacht dat de houder van de vergunning onverwijld uit eigen beweging maatregelen treft, dat hij de ACM onverwijld over de problemen informeert en dat hij de ACM binnen veertien kalenderdagen een herstelplan stuurt, waarin hij de al getroffen en de nog te nemen maatregelen, met tijdpad, beschrijft. Dit laat onverlet dat de ACM in bepaalde gevallen ook eerder om een herstelplan kan verzoeken. Een herstelplan kan zakelijk en gericht zijn en bevat in ieder geval een overzicht van mijlpalen en een beschrijving van het moment waarop de uitvoering van het herstelplan gereed is. Wanneer de vergunninghouder voorziet in herstelmaatregelen en een herstelplan waarmee hij een tijdig en afdoende herstel kan waarborgen, zal de inzet van toezichtsbevoegdheden door de ACM mogelijk kunnen worden voorkomen. Vanzelfsprekend kan in een herstelplan worden volstaan met de getroffen herstelmaatregelen als deze reeds binnen de gestelde termijn volledig tot herstel hebben geleid.

Jaarrapportage (artikel 7)

Van de houder van de vergunning wordt verwacht dat deze jaarlijks in het eerste kwartaal van een boekjaar de jaarcijfers over het voorgaande boekjaar opstelt, waarbij het kan gaan over de interne jaarcijfers (de intern opgestelde balans en winst- en verliesrekening) en niet over de officieel vastgestelde jaarrekening. Dat geldt ook indien de financiële gegevens van de vergunninghouder geconsolideerd worden door een rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van een groep waarvan ook de vergunninghouder deel uitmaakt. In dat geval wordt verwacht dat de interne (geconsolideerde) jaarcijfers over het voorgaande boekjaar worden opgesteld op het niveau van de verstrekker van de 403-verklaring. Het opstellen van deze jaarcijfers is aanvullend op de reeds bestaande aanleveringsplicht van het standaard vergunningvoorschrift, volgens welke de vergunninghouder verplicht is uiterlijk een maand na vaststelling van de officieel vastgestelde jaarrekening, deze aan de ACM te sturen.

Deze beleidsregel voorziet in een cyclus, waarbij jaarlijks in het eerste kwartaal teruggekeken kan worden naar de verwezenlijkte jaarcijfers en de wijze waarop de risicobeheersing heeft plaatsgevonden, zodat geïnformeerd vooruit gekeken kan worden en eventueel benodigde aanpassingen gedaan kunnen worden in het ondernemingsplan, de inkoop of de maatregelen voor het bewaren van continuïteit.

Risicomanagementfunctie (artikel 8)

In het kader van de continuïteit en het daarvoor te voeren risicomanagement is het van belang dat het risicomanagement als functie binnen de organisatie is belegd en wordt uitgeoefend. In deze beleidsregel heeft de ACM vastgelegd hoe zij de invulling van dit risicomanagement beoordeelt. Van belang is dat elke energieleverancier beschikt over een ervaren risicomanager, die zich niet tevens bezighoudt met de inkoop of verkoop van elektriciteit of gas. Dit waarborgt dat de risicomanager op objectieve wijze kan beoordelen of de risico’s op adequate wijze beheerst worden, en of er geen onbezonnen risico’s genomen worden. Het is mogelijk om de functie van risicomanager bij een externe partij of persoon te beleggen, waarbij het geschiktheidsvereiste genoemd in het derde lid ook op deze partij of persoon van toepassing is. De risicomanager houdt zich ten minste bezig met de onderdelen van het ondernemingsplan genoemd in artikel 3, tweede lid, onder b tot en met d.

4. Gevolgen voor de vergunningverlening

De beleidsregel is gericht op de uitoefening door de ACM van het toezicht op vergunninghouders met het oog op een betrouwbare levering van elektriciteit en gas. Parallel aan deze beleidsregel zal ook het toetsingskader voor besluitvorming over vergunningaanvragen worden aangepast. Van belang is dat de Minister voor Klimaat en Energie voor deze bevoegdheid mandaat verleent aan de ACM. In de Toelichting op het aanvraagformulier voor leveringsvergunning elektriciteit en gas en in de bijhorende bijlage Toetsingskader AO/IC (Administratieve Organisatie/Interne Controle)4 zijn de huidige criteria voor vergunningverlening vastgelegd. In de toelichting op het aanvraagformulier is opgenomen welke informatie bij een aanvraag moet worden verstrekt met het oog op deze criteria. De ACM past de toelichting en het toetsingskader aan naar aanleiding van deze beleidsregel.

5. Verhouding tot bestaande regelgeving

Voor de vergunningverlening is in lagere regelgeving uitwerking gegeven aan de criteria van de wettelijke regel dat de aanvrager van een vergunning aantoonbaar beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten (van artikel 95d, eerste lid, onder a, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 45, eerste lid, onder a, van de Gaswet). Zowel het Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers als het Besluit vergunning levering gas aan kleinverbruikers geven uitwerking aan deze criteria, hoofdzakelijk door eisen te stellen aan de aanvrager over programmaverantwoordelijkheid (onderdeel a), over het beschikken over een goede administratieve organisatie, met inbegrip van de financiële administratie, en een goede controle hierop (onderdeel b) en over het niet verkeren in staat van faillissement (onderdeel c) of surséance van betaling (onderdeel d). Zoals uit de nota van toelichting bij het betreffende artikel van het Besluit vergunning levering elektriciteit kleinverbruikers is vermeld, geven deze beperkte bepalingen “geen nadere invulling aan de financiële kwaliteiten van de aanvrager” en neemt dat niet weg dat de aanvrager “echter wel beoordeeld [zal] worden op het beschikken over de benodigde financiële kwaliteiten”. Daarbij werd onder meer gedacht aan de liquiditeitspositie van de leverancier.5 In de huidige praktijk van vergunningverlening en het doorlopend toezicht is het beoordelen van de financiële positie van leveranciers binnen het bestaande Toetsingskader AO/IC (Administratieve Organisatie/Interne Controle) reeds jaren vaste praktijk.

Deze beleidsregel geeft voor het toezicht uitleg aan de verplichting van vergunninghouders te zorgen voor een betrouwbare wijze van zorg dragen voor levering aan kleinverbruikers van elektriciteit (artikel 95b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998) en van gas (artikel 44, eerste lid, van de Gaswet). De wetgever dacht bij het criterium ‘betrouwbare levering’ onder meer aan de eis ramingen op te stellen van de vraag naar gas en van de wijze waarop de leverancier denkt daaraan te gaan voldoen.6 Het wettelijke criterium is, behalve in de eis van een zodanige inkoop dat een betrouwbare wijze van zorgen voor de levering wordt gewaarborgd, niet in lagere regelgeving uitgewerkt. De ACM geeft in deze beleidsregel voor haar toezicht op energieleveranciers nadere invulling aan het criterium van de betrouwbaarheid die van belang is voor de bescherming van consumenten en een stabiele ontwikkeling van de energiemarkt.

In deze beleidsregel geeft de ACM voorts inzicht in de wijze waarop zij de werkwijze van vergunninghouders beoordeelt en welke informatie zij in dat kader van de vergunninghouders verwacht. Dit zijn beleidsregels over de vaststelling van feiten. Als een leverancier uit eigen beweging tegemoetkomt aan de door de ACM gehanteerde criteria en in voorkomend geval tijdig tot herstel en een deugdelijk herstelplan komt, zal de inzet van een meer dwingend handhavingsinstrument, zoals een last onder dwangsom, veelal kunnen worden voorkomen. De ACM behoudt de mogelijkheid handhavend op te treden als zij van oordeel is dat een vergunninghouder niet aan de wettelijke verplichtingen of de vergunningvoorschriften voldoet.

6. Consultatie

Het ontwerp van dit besluit is ter consultatie gedeeld met de sector en is overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers ter kennisneming aan de Minister voor Klimaat en Energie toegezonden.

De ontvangen reacties zijn overwegend positief, waarbij enkele voorstellen zijn gedaan ter aanpassing van de beleidsregel. Hieronder is op hoofdlijnen weergegeven hoe met de reacties is omgegaan en welke verbeteringen naar aanleiding daarvan zijn doorgevoerd. Een deel van de reacties zien niet direct inhoudelijk op de tekst van de beleidsregel en hebben dan ook niet geleid tot aanpassingen.

Algemeen

De suggestie is gedaan om in de aanhef een verwijzing naar artikel 95d van de Elektriciteitswet 1998 toe te voegen. Deze suggestie is niet overgenomen, aangezien de beleidsregel niet de besluiten over vergunningen betreft. Wel is in de aanhef aanvullend verwezen naar de bevoegdheden tot het opleggen van een last onder dwangsom en de bevoegdheid om bestuurlijke boetes.

Een consultatiereactie gaf aanleiding om in artikel 2, tweede lid, ten aanzien van het geconsulteerde ontwerp het toepassingsbereik van deze beleidsregel te verduidelijken en daarvan uit te sluiten de van rechtswege verleende vergunning op grond van artikel 13 van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking.

De verwachtingen over de financiële positie (artikel 5) zijn naar aanleiding van de consultatieronde aangepast om de beleidsregel beter te laten aansluiten op de praktijk van de vergunninghouders. Hiermee wordt mede tegemoetgekomen aan reacties die gaan over de evenredigheid van de administratieve lasten. Het waarborgen van een betrouwbare levering tegen redelijke tarieven en voorwaarden onder de huidige marktomstandigheden van elektriciteit of gas weegt volgens de ACM op tegen deze administratieve lasten voor vergunninghouders.

In verschillende consultatiereacties is verzocht rekening te houden met het concernverband waarin de vergunninghouder is betrokken. Zowel de tekst van de beleidsregel als de toelichting is hierop aangepast. Hierbij blijft het uitgangspunt dat de houder van de vergunning verantwoordelijk is voor de naleving van de wettelijke verplichtingen uit Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet.

Ondernemingsplan

Een reactie geeft aan dat het ondernemingsplan voor kleinere ondernemingen veel tijd en geld kost. De ACM realiseert zich dat het voor vergunninghouders die nu nog niet over een dergelijk plan beschikken tijdelijk een grotere inspanning kost om het plan op te stellen. De ACM vindt het echter van groot belang dat iedere vergunninghouder beschikt over een ondernemingsplan dat inzicht geeft in het beleid, de procedures en de risico’s van de onderneming. In volgende jaren werken zij het plan bij als er wezenlijke veranderingen zijn. In de toelichting is uitgebreider toegelicht wat verstaan wordt onder ‘wezenlijke veranderingen’ als bedoeld in artikel 3, derde lid. Ondanks verzoeken van verschillende partijen kiest de ACM ervoor om nu geen format of model voor het ondernemingsplan op te stellen. In artikel 3, tweede lid, heeft de ACM de onderwerpen opgenomen waarvan zij in ieder geval een beschrijving verwacht in het ondernemingsplan. Suggesties om de lijst met andere onderwerpen aan te vullen neemt de ACM niet over, met dien verstande dat het risico van ‘margin calls’ bij dalende prijzen expliciet is genoemd bij het beheersen van het marktrisico. De mate van het detailniveau van een ondernemingsplan zal afhangen van wat nodig is om inzicht te geven in de risico’s. Het is daarbij in eerste instantie aan de vergunninghouder om te beoordelen of er naast kwalitatieve beschrijvingen van te voeren beleid ook concrete normen (bijvoorbeeld over de prognose van solvabiliteit of liquiditeit) worden ingevuld. Van bestaande procedures kan de vergunninghouder aantonen dat deze er zijn door in het plan een beschrijving op te nemen of een bijlage toe te voegen.

Verschillende partijen hebben aangegeven dat een periode van vijf jaar onredelijk lang is voor een ondernemingsplan. Een periode van 3 jaar (na het lopende jaar) geeft voldoende inzicht en zekerheid. Dit is overgenomen in de beleidsregel.

Na een overname kan het tijd kosten om de overgenomen partij in te passen in het bestaande beleid van de vergunninghouder. Hiervoor kan de vergunninghouder zijn ondernemingsplan aanpassen of een herstelplan opstellen. Hiervoor neemt de ACM geen aparte bepaling op.

Inkoopstrategie

Zowel artikel 4 (inkoopstrategie) als de toelichting zijn verduidelijkt. Wat onder ‘back-to-back inkopen’ wordt verstaan is nader uitgewerkt in de toelichting.

Verschillende reacties wezen daarnaast op omstandigheden in de praktijk die zorgen dat open posities in enige mate niet gesloten (kunnen) worden. Nader toegelicht is dat ook in deze situaties de daaraan verbonden risico’s voldoende gedekt moeten zijn. Daarnaast is toegelicht dat artikel 4 geldt voor de inkoop van elektriciteit of gas voor levering aan kleinverbruikers. Andere activiteiten die worden ontplooid door de houder van de vergunning, dan wel de groep waartoe hij behoort indien een 403-verklaring is afgegeven, vallen niet onder de reikwijdte van artikel 4.

Solvabiliteitsprognose

Verschillende reacties wezen op omstandigheden in de energiemarkt die maken dat een minimaal en generiek solvabiliteitspercentage onvoldoende passend is om de continuïteit en betrouwbaarheid van energieleveranciers te borgen. Dit komt onder meer doordat een stijgende markt het effect heeft dat handelsposities toenemen én dat zogeheten ‘margin calls’ dan bij diverse energieleveranciers gedeponeerd worden in verband met het sluiten van open posities bij de inkoop van energie. Dit leidt tot een lagere solvabiliteitsratio, terwijl er niet persé gevolgen hoeven te zijn voor de financiële weerbaarheid van energieleveranciers voor het opvangen van risico’s die zich voordoen. Daarnaast bestaan er grote verschillen tussen type leveranciers, afhankelijk van het bedrijfs- en risicoprofiel. De ACM onderkent de nodige ruimte voor deze verschillen en verwacht dat energieleveranciers met een solvabiliteitsprognose op ieder moment gedurende de eerstvolgende drie jaar kunnen aantonen te beschikken over een positief eigen vermogen en op basis van hun specifieke vermogensstructuur kunnen aantonen dat zij voldoende financieel weerbaar zijn voor het opvangen van de risico’s voor de financiële positie van de vergunninghouder die in het ondernemingsplan staan. Of dit voldoende is kan worden beoordeeld in het licht van de risicobereidheid van de vergunninghouder, die in het ondernemingsplan is vastgelegd.

Liquiditeitsprognose en scenarioanalyse

De ACM heeft bij bepaling van de scenario’s voor de scenarioanalyse in artikel 5, tweede lid, als uitgangspunt de ontwikkelingen ten aanzien van prijzen van het afgelopen jaar genomen voor onderdeel a en daarnaast input vanuit de sector meegewogen op onderdelen b en c. Verschillende partijen geven aan dat de geschetste scenario’s niet realistisch zijn. Zo zou een prijsstijging met factor drie in het tijdsbestek van één maand, waarbij dit effect exponentieel zou toenemen, niet voorkomen, zeker niet op het huidige prijsniveau. Daarnaast laat het Helmann-koudegetal teveel ruimte voor interpretatie van de resulterende volumestijging in een gegeven winter en blijkt de oninbaarheid van de omzet van 2% te laag ingeschat in deze situatie.

De ACM heeft mede naar aanleiding van de input en naar aanleiding van een analyse op de prijzen in het afgelopen jaar het scenario van een prijsstijging aangepast. De ACM vervangt het Helmann-koudegetal voor eenduidige gasvolumes op grond van NEDU/MFF BAS-verbruiksprofielen (Vereniging Nederlandse Energie- Data Uitwisseling/ Marktfaciliteringsforum Beheerder Afspraken Stelsel) van het jaar 2010 met het hoogste Helmann-koudegetal van de afgelopen 15 jaar. De verbruiksfactor is beperkt tot het gasvolume omdat dat meer weersafhankelijk is dan het elektriciteitsvolume. Voor het elektriciteitsvolume moet het profiel worden gebruikt voor de eerstvolgende twaalf maanden. De ACM heeft naar aanleiding van de consultatiereactie het percentage van de oninbaarheid van de omzet verhoogd naar 5%, mede op basis van nieuwe ramingen van het Centraal Planbureau over verwachte betalingsproblemen bij huishoudens door prijsstijgingen.7

Kredietwaardigheidsrapport en score

Een aantal partijen wezen op de mogelijkheid van het gebruik van kredietwaardigheidsscores door erkende kredietwaardigheidsbeoordelaars in de energiesector als vervanging voor de verplichtingen in artikel 5. De ACM heeft dit voorstel niet overgenomen, omdat het aantal energieleveranciers met een dergelijke kredietwaardigheidsscore zeer gering is en het niet aannemelijk is dat kredietbeoordelaars eenzelfde scenarioanalyse als beschreven in artikel 5, tweede lid, aanhouden voor de beoordeling van een energieleverancier.

Herstelmaatregelen

De ACM heeft naar aanleiding van de reacties de terminologie ‘met beschikking van bewijsmateriaal’ in artikel 6, eerste lid, onder c, in de beleidsregel verduidelijkt en hierin opgenomen dat de vergunninghouder niet beschikt over gegevens of bescheiden waarmee aangetoond wordt dat er aan de betalingsverplichtingen voldaan kan worden. Omdat dringende situaties zich kunnen voordoen waarin het wenselijk is om een kortere termijn dan veertien dagen te geven voor een herstelplan, heeft de ACM artikel 6, tweede lid, aangepast. Dit geeft de ACM de gelegenheid de situatie nauwlettend in de gaten kan houden.

Voorts is gesuggereerd om op te leggen dat een vergunninghouder niet alleen een melding doet van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, maar dat deze melding ook voorzien is van enige uiteenzetting van de omstandigheden. De ACM kan zelf verzoeken om meer duidelijkheid over de melding indien dit nodig is. Deze suggestie heeft daarom niet geleid tot een aanpassing van de beleidsregel. In de toelichting is verduidelijkt dat, indien de financiële positie van de vergunninghouder binnen veertien dagen na de melding is hersteld, er volstaan kan worden met een herstelplan dat ziet op de reeds getroffen herstelmaatregelen, en niet op nog te nemen maatregelen.

Jaarrapportage

Paragraaf 3 van de toelichting over de jaarrapportage is verduidelijkt naar aanleiding van de vraag of deze rapportage de definitieve cijfers betreffen of de interne cijfers en het verzoek om aandacht te vragen voor de situatie waarin de vergunninghouder onderdeel uitmaakt van een concern.

Risicomanagementfunctie

Meerdere reacties zagen erop dat er naast het aanstellen van een risicomanager ook eisen gesteld zouden moeten worden aan de uitvoering van de functie of aan de wijze waarop het risicomanagement is ingericht. Een suggestie betrof een risk controle framework, waarin beschreven is hoe het risicomanagement is ingericht en hoe de risico’s in kaart zijn gebracht en waarin de controle en beheersmaatregelen omschreven zijn. De ACM begrijpt de behoefte van partijen aan enige invulling aan de rol van risicomanager. De ACM heeft er echter voor gekozen om in artikel 8 hieraan geen invulling te geven, daar volgens artikel 3 van de beleidsregel het ondernemingsplan al dient in te gaan op de risicobereidheid, de risico’s voor de financiële positie van de vergunninghouder en de wijze waarop de risico’s beheerst zullen worden en hoe een mogelijk restrisico opgevangen zal worden. In de toelichting bij de beleidsregel is naar aanleiding van deze reacties verduidelijkt dat de risicomanager zich met deze onderdelen bezighoudt.

7. Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst. Daarmee treedt de beleidsregel zo spoedig mogelijk in werking, omdat vanaf 1 oktober de kans op financiële problemen bij energieleveranciers toeneemt als gevolg van de toenemende inkoopverplichtingen. In de consultatiereacties over de inwerkingtreding is gevraagd om een latere inwerkingtredingsdatum of een overgangstermijn. Deze consultatiereacties hebben niet geleid tot een aanpassing van de beleidsregel. Vooropgesteld moet daarbij worden dat het op betrouwbare wijze zorg dragen voor de levering reeds lang een wettelijke verplichting is, waarbij de huidige marktomstandigheden meer vergen van de nalevingspraktijk van vergunninghouders. Het is daarom juist nu van belang dat de ACM door middel van deze beleidsregel duidelijk maakt op welke wijze het in het kader van het toezicht op de nalevingspraktijk de betrouwbaarheid van de zorg voor de levering aan kleinverbruikers beoordeelt. Daardoor kan immers in beeld worden gebracht of, en zo ja, waar zich risico’s voor de naleving van deze verplichtingen voordoen en zo nodig tijdig met daarvoor beschikbare instrumenten worden ingegrepen.

’s-Gravenhage, 29 september 2022

Autoriteit Consument en Markt, namens deze: C.M.L. Hijmans van den Bergh bestuurslid


X Noot
1

Art. 95b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en art. 44, eerste lid, van de Gaswet.

X Noot
2

S. Lavrijssen & F. De Vries, Onderzoek naar interpretatie, toereikendheid en toepassing wettelijk kader voor toezicht op energieleveranciers (Tilburg University; &Samhoud), maart 2022: https://www.acm.nl/nl/publicaties/extern-onderzoek-naar-het-toezicht-op-energieleveranciers.

X Noot
5

Stb. 2003, 207, p. 8.

X Noot
6

Kamerstukken II 1999/00, 26 463, p. 6.

X Noot
7

Centraal Planbureau, Stresstest kosten van levensonderhoud, CPB – juni 2022 (beschikbaar op: https://www.cpb.nl/stresstest-kosten-van-levensonderhoud, laatst geraadpleegd op 2 september 2022.

Naar boven