Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 27 september 2022, nr. WJZ/ 22410405, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de wijziging en openstelling van de subsidiemodules DEI+ en HER+ van de Topsector energieprojecten

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op de artikelen 16, 17, 19, 25 en 50 van het Kaderbesluit EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4.2.69 wordt de aanduiding ‘g.’ voor het laatste onderdeel vervangen door de aanduiding ‘i.’.

B

Artikel 4.2.70a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt na ‘onderdeel B,’ ingevoegd ‘opgenomen’.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien een opslagfaciliteit deel zal uit maken van de elektrolyser, gelden het tweede lid, onderdeel c, eerste subonderdeel, en onderdeel d, eerste subonderdeel, niet voor de uren dat de elektrolyser elektriciteit die afkomstig is van de opslagfaciliteit, zal verbruiken, indien de opslagfaciliteit:

    • a. enkel zal worden geladen met elektriciteit in dezelfde uren dat er elektriciteit zal worden geproduceerd door de productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit; en

    • b. met niet meer elektriciteit zal worden geladen in die uren dan de productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in die uren zal produceren.

C

Artikel 4.2.70b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt na ‘onderdeel B,’ ingevoegd ‘opgenomen’;

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien een opslagfaciliteit deel uitmaakt van de elektrolyser, geldt het eerste lid, onderdeel d, niet voor de uren dat de elektrolyser elektriciteit die afkomstig is van de opslagfaciliteit, heeft verbruikt, indien de opslagfaciliteit:

    • a. enkel is geladen met elektriciteit in dezelfde uren dat er elektriciteit is geproduceerd door de productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit; en

    • b. met niet meer elektriciteit is geladen in die uren dan de productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit in die uren heeft geproduceerd.

D

Bijlage 4.2.2, onderdeel B, komt te luiden:

B. HER+ project

Doelstelling

Met de subsidiemodule Hernieuwbare energietransitie (HER+) wordt beoogd de Nederlandse klimaatdoelstellingen in 2030 kosteneffectiever te realiseren via innovatieve projecten. De HER+-projecten moeten leiden tot CO2-reductie in 2030. Daarnaast moeten HER+-projecten als gevolg van de innovatie leiden tot een besparing op de toekomstige uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: SDE++) of tot kostenvoordelen, die groter zijn dan de subsidie die voor het project aangevraagd wordt (zie art. 4.2.20, eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid).

Projecten die binnen de doelstellingen passen

Binnen de hierboven genoemde doelstelling komen de volgende projecten voor subsidie in aanmerking. Projecten die:

  • 1. de CO2-reductie goedkoper maken via technieken (hierna: SDE++ technieken) zoals genoemd in de op het moment van de aanvraag recentste Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: SDE++-aanwijzingsregeling);

  • 2. de productie van windenergie op zee goedkoper maken;

  • 3. de opwekking en opslag van hernieuwbare energie combineren;

  • 4. de opwekking en het slim regelen (zoals via smart grids) van hernieuwbare energie combineren op decentraal niveau;

  • 5. zien op de hernieuwbare energie-opties zonnewarmte, kleinschalige (<15 kWp) of niet op het net aangesloten zon PV-systemen, ondiepe bodemenergie (<500m) of buitenluchtwarmte (de laatste twee gebruiken warmtepompen als techniek) die niet in de op het moment van de aanvraag recentste SDE++-aanwijzingsregeling zitten, én waarop additionele productie haalbaar kan zijn door innovatie.

Opties 3 tot en met 5 worden hierna ‘Overige CO2-reductie opties’ genoemd.

Ad 1. Voorwaarden bij SDE++ technieken

Projecten die zich richten op een SDE++-techniek, niet zijnde de hernieuwbare elektriciteitstechnieken, of spin-off’s hiervan, moeten in 2030 leiden tot daadwerkelijke CO2-reductie. De verwachte besparing op de SDE++-uitgaven moet groter zijn dan de subsidie die op grond van de subsidiemodule HER+ voor de innovatie gevraagd wordt (zie artikel 4.2.20, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies).

Voor hernieuwbare elektriciteitsproductie in categorieën die vallen onder de SDE++, wordt de besparing op de uitgaven op grond van de SDE++ niet als voorwaarde gesteld (zie artikel 4.2.20, tweede lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies). In dat geval moet het project leiden tot kostenvoordelen die groter zijn dan de aangevraagde subsidie. Het gaat hier om de bouw of exploitatie van te realiseren hernieuwbare elektriciteitsprojecten in Nederland op land en op zee.

Besparing op de SDE++-uitgaven (of voor de hernieuwbare elektriciteitsopties: kostenvoordelen) treedt op als het door de innovatie te realiseren basisbedrag van een SDE++-techniek lager wordt dan het huidige basisbedrag én de subsidie-intensiteit lager is dan € 300/ton CO2. Het huidige basisbedrag is het basisbedrag zoals berekend door PBL voor de op het moment van de aanvraag recentste SDE++ aanwijzingsregeling.

Ad 2. Voorwaarden bij windenergie op zee-projecten

Projecten die zich richten op windenergie op zee of spin-off’s hiervan, moeten in 2030 leiden tot daadwerkelijke CO2-reductie. Ook moeten deze projecten als gevolg van de innovatie leiden tot kostenvoordelen die groter zijn dan de op grond van de subsidiemodule HER+ aangevraagde subsidie. Het gaat hier om de bouw en exploitatie van te realiseren windparken in de territoriale wateren en de exclusieve economische zone van Nederland (zie artikel 4.2.20, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies). Voor wind op zee-projecten geldt het kostenmodel van PBL voor windenergie op zee als uitgangspunt bij het berekenen van de kostenvoordelen. Dit is exclusief de kosten van de aansluiting van het net op zee op het landelijk hoogspanningsnet en exclusief eventuele betalingen aan de Staat als uitkomst van een veiling of van een vergelijkende toets met financieel bod.

Ad 3, 4 en 5. Voorwaarden bij overige CO2-reductie opties

Voor de hierboven genoemde overige CO2-reductie opties (dit hoeven dus geen SDE++-technieken te zijn) geldt dat projecten of spin-offs ervan kunnen leiden tot besparing op de toekomstige SDE++-uitgaven als deze door de innovatie in 2030 leiden tot additionele CO2-reductie, dat wil zeggen additionele hernieuwbare energieproductie. Reden is dat de additionele hernieuwbare energieproductie de (extra) inzet van de duurste SDE++-technieken kan helpen voorkomen. Additionele hernieuwbare energieproductie kan ontstaan als er sprake is van:

  • bredere toepassingsmogelijkheden (de techniek komt binnen bereik van andere doelgroepen in de markt);

  • een aantoonbare vergroting van de mogelijkheid om CO2 te reduceren, bijvoorbeeld op decentraal niveau waar de grenzen bereikt zijn van wat er ingepast kan worden in het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998; en/of

  • een schaalsprong in de techniek die bij normale uitontwikkeling niet verwacht zou zijn, bijvoorbeeld in de efficiency van een warmtepomp.

Er wordt bespaard op de SDE++-uitgaven (zie artikel 4.2.20, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies) als de op grond van de subsidiemodule HER+ gevraagde subsidie kleiner is dan de SDE++-subsidie die de overheid naar verwachting zou betalen voor eenzelfde reductie van CO2 via een SDE++-techniek met een subsidie-intensiteit van € 300/ton CO2. Dit is de maximale subsidie-intensiteit in de SDE++.

Onderbouwing

Voor alle projecten geldt, dat de verwachte kostenbesparing of het verwachte kostenvoordeel moet zijn onderbouwd met een berekening conform de rekenmodellen die RVO beschikbaar stelt. Uitgangspunt voor de berekening van de verwachte verlaging van het basisbedrag van of de kostenvoordelen voor een SDE++-techniek zijn de basisbedragen zoals berekend door PBL voor de op het moment van de aanvraag recentste SDE++ aanwijzingsregeling. Voor wind op zee-projecten geldt het kostenmodel van PBL voor windenergie op zee als uitgangspunt bij het berekenen van de kostenvoordelen.

Voor de berekening of de besparing op de SDE++-uitgaven of de kostenvoordelen groter zijn dan de HER+-subsidie die gevraagd wordt, tellen niet alleen kostenbesparingen door het project zelf mee, maar ook kostenbesparingen door voorziene of verwachte spin-off projecten en herhalingsprojecten. Ook kostenreducties die zijn gerealiseerd voor 2030 en doorlopen na 2030, tellen mee. De gehele looptijd van de SDE++-subsidie telt dus mee, net als eerder voor de innovatie verstrekte subsidies uit de SDE++-middelen.

Projecten moeten voldoende inzicht bieden in de resultaten van vooronderzoek. Het vooronderzoek toont de technische haalbaarheid aan van de voorgestelde innovatie en onderbouwt de claims die in het projectplan gedaan worden over de werking van de techniek (kwaliteit van het project, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek).

Voor de slaagkans van de innovatie in de markt is het tevens van belang dat het projectplan inzicht geeft in de businesscase voor de producent of techniekontwikkelaar en die voor de eindgebruiker. Aanvragers binnen deze subsidiemodule hebben een strategische visie op het implementatietraject en geven inzicht in de ontwikkeling en marketing van de technologie, nadat het project is afgerond, zo mogelijk tot aan introductie op de markt. Daarbij wordt rekening gehouden met de niet-technologische aspecten die bij marktintroductie een rol kunnen spelen. In het projectplan dient aangetoond te worden dat ook over deze niet-technologische aspecten is nagedacht en dat waar mogelijk en nodig activiteiten in het projectplan zijn opgenomen om hiermee om te gaan.

De reikwijdte van HER+

Energiedemonstratieprojecten die op basis van het toepasselijke steunkader (de algemene groepsvrijstellingsverordening) in ieder geval niet in aanmerking komen voor subsidie zijn:

  • projecten die het ontwerp en de vervaardiging van milieuvriendelijke producten, machines of vervoermiddelen betreffen; het gaat om de gebruiker van milieuvriendelijke producten. Demonstratieprojecten die de werking aantonen van productiemachines voor milieuvriendelijke producten komen dus niet in aanmerking voor subsidie;

  • projecten waarbij de subsidieontvanger niet direct een milieuvoordeel realiseert op het niveau van zijn onderneming, maar waar het milieuvoordeel elders in de (productie)keten gerealiseerd wordt. Het gaat er bij milieu-investeringssteun om dat een onderneming het uit zijn eigen activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming verhoogt. Milieu-investeringssteun mag enkel worden ingezet voor de ondernemer die met zijn eigen activiteiten een milieuvoordeel realiseert tijdens de looptijd van het project (dat wil zeggen: uiterlijk bij ingebruikname van de installatie). De aanvrager van de subsidie dient dan ook een investeerder te zijn die eigenaar is en blijft van hetgeen waarin wordt geïnvesteerd;

  • projecten waarin de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen;

  • projecten die CO2-afvang, -opslag en -hergebruik betreffen (inclusief projecten op het gebied van zogenaamde blauwe waterstof);

  • demonstratieprojecten die groter zijn dan nodig om de werking van een innovatie in de praktijk aan te tonen.

Daarnaast passen de volgende projecten (zowel industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling als demonstratieprojecten) niet binnen de reikwijdte van deze subsidiemodule:

  • projecten op het gebied van biobrandstoffen die onder de bijmengverplichting vallen (vastgelegd in het Besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer; dit betreft ook bioLNG projecten);

  • projecten die zich richten op de tijdelijke opslag of permanente opslag van CO2 op land.

ARTIKEL II

De tabel behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder de tweede rij van titel 4.2, artikel 4.2.16 Hernieuwbare energietransitie (HER+), wordt een rij ingevoegd, luidende:

     

05-10-2022 t/m 31-03-2023

€ 30.000.000

2. In de vierde rij behorende bij artikel 4.2.65 Demonstratie energie- en klimaatinnovatie (DEI+), behorende bij titel 4.2, wordt ‘04-10-2022’ vervangen door ‘10-01-2023’ en wordt ‘€ 58.600.000 ‘ vervangen door ‘€ 74.600.000’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 september 2022

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met inhoudelijke aanpassingen, correcties en het openstellen van de subsidiemodules Demonstratie energie-innovatie (hierna: DEI+) en Hernieuwbare energietransitie (hierna: HER+). Deze subsidiemodules behoren beide tot het subsidie-instrumentarium van de Topsector energieprojecten uit titel 4.2 van de RNES.

DEI+

De subsidiemodule DEI+, opgenomen in paragraaf 4.2.10 van de RNES, komt voort uit het Energieakkoord voor Groene Groei en is in 2019 in lijn met het Klimaatakkoord verbreed met ondersteuning van CO2-reducerende maatregelen. De DEI+-regeling is gericht op het ondersteunen van pilot- en demonstratieprojecten die tot CO2-reductie in Nederland in 2030 leiden.

Onder de DEI+ kan subsidie worden aangevraagd voor projecten binnen negen thema’s. Sinds 1 april 2022 loopt de openstelling voor de thema’s Energie-efficiëntie, Hernieuwbare energieproductie inclusief ruimtelijke inpassing, Flexibilisering van het energiesysteem, Lokale infrastructuur, Circulaire economie, CC(U)S (Carbon Capture, Utilisation and Storage) en Overige CO2-reducerende maatregelen. Deze openstelling zou per 4 oktober 2022 aflopen, maar is met deze wijzigingsregeling verlengd tot en met 10 januari 2023. Daarnaast is het subsidieplafond voor die thema’s opgehoogd van € 58.600.000 naar € 74.600.000. Reden voor de ophoging is dat er al meer subsidie is aangevraagd dan dat er budget is. Omdat mogelijk niet alle aanvragen op basis van de beoordelingscriteria gehonoreerd kunnen worden, is ook de openstellingsperiode verlengd.Met de nieuwe einddatum is aangesloten bij de einddatum van de openstellingen voor de thema’s Aardgasloze woningen, wijken en gebouwen en Waterstof en groene chemie.

HER+

In paragraaf 4.2.3 van de RNES is de subsidiemodule HER+ opgenomen. Het doel van deze subsidiemodule is om de Nederlandse klimaatdoelstellingen in 2030 kosteneffectiever te realiseren via innovatieve projecten. De HER+-projecten moeten leiden tot CO2-reductie in 2030. Daarnaast moeten HER+-projecten als gevolg van de innovatie leiden tot een besparing op de toekomstige uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: SDE++). Als het een project voor windenergie op zee betreft, moet het project leiden tot kostenvoordelen bij de bouw en exploitatie van te realiseren windparken, die groter zijn dan de subsidie die voor het project aangevraagd wordt.

De subsidiemodule HER+ wordt opnieuw opengesteld. De openstellingsperiode loopt vanaf 5 oktober 2022 tot en met 31 maart 2023. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 30.000.000.

Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd in onderdeel B van de bijlage van de subsidiemodule. Hierin zijn de thema’s opgenomen waarvoor op grond van de HER+ subsidie aangevraagd kan worden. Daarbij is onder andere de passage met betrekking tot ‘Technology Readiness Levels’ verwijderd, omdat deze leidde tot verwarring in plaats van de bedoelde illustratie van het type projecten dat gezocht werd. Er stond dat de HER+ zich met name richt op ontwikkeling en demonstratie van technologieën met een ‘technology readiness level’ (TRL) van 6 t/m 8, en dat projecten met werkpakketten gericht op TRL 4 of 5 daarbij niet worden uitgesloten. Onduidelijk was of projecten met enkel werkpakketten gericht op TRL 4 of 5 in aanmerking kunnen komen voor subsidie. De bijdrage aan de doelstelling van de HER+ en het type activiteit dat wordt uitgevoerd zoals voorgeschreven in het geldende steunkader zijn echter leidend. Deze activiteiten betreffen industrieel onderzoek (TRL 2-41) en/of experimentele ontwikkeling (TRL 5-8) zoals voorgeschreven in artikel 25 van de AGVV, en investeringssteun voor demonstratieprojecten zoals voorgeschreven in artikel 38 (energie-efficiëntie) of 41 (hernieuwbare energie) van de AGVV. Ook projecten met enkel werkpakketten gericht op TRL 4 of 5 kunnen dus in aanmerking komen voor subsidie als aan de overige voorwaarden van de regeling voldaan is.

2. Staatssteun

De op grond van de subsidiemodules DEI+ en HER+ verleende subsidie bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door

  • voor de subsidiemodule HER+: de artikelen 25, 38 (energie-efficiëntie) en 41 (hernieuwbare energie) van de AGVV;

  • voor de subsidiemodule DEI+: de artikelen 25, 36 (overige CO2-reducerende maatregelen), 38 (energie-efficiëntie), 41 (hernieuwbare energie), 46 (distributienetwerk), 47 (recycling en hergebruik van afval) en 56 (lokale infrastructuur) van de AGVV.

Voor de voorgenoemde subsidiemodules geldt aanvullend dat naast economische activiteiten waarvan de steun gerechtvaardigd wordt door de AGVV ook niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties gesubsidieerd worden, indien deze activiteiten daadwerkelijk als onafhankelijk onderzoek worden gekwalificeerd. Dit onafhankelijk onderzoek valt conform paragraaf 2.1.1 van het O&O&I-steunkader2 niet onder de kwalificatie staatssteun.

De nieuwe openstelling van de voormelde subsidiemodules zal ter kennisneming aan de Europese Commissie worden gemeld, conform artikel 11, onder a, van de AGV. Indien een subsidie die op grond van deze subsidiemodules wordt verleend, staatssteun bevat die door de AGV wordt gerechtvaardigd, maakt de Minister op grond van artikel 1.8 RNES binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de AGV, en

  • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de AGV, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

3. Regeldruk

Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Naar aanleiding hiervan is deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor formele advisering, omdat deze geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft. Het besluit van het college betekent dat het geen brief naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat zal sturen met zijn beoordeling van het dossier.

De ophoging en verlenging van de openstellingstermijn van de DEI+ en de openstelling van de HER+ hebben effecten op de regeldruk. Alle aanvragers van subsidie moeten een aanvraagformulier inclusief projectplan en projectbegroting indienen. Alle ontvangers van subsidie zijn daarna met de gebruikelijke taken belast, die onder meer terug te vinden zijn in de RNES en het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit). Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er geen voorschotaanvragen te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch worden uitgekeerd. Voor tussentijdse rapportages geldt een maximum van één rapportage per jaar conform het Kaderbesluit. Ten aanzien van projecten met een looptijd van een jaar of minder hoeft alleen een eindverslag te worden aangeleverd. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld.

Voor de ophoging en verlenging van de openstellingstermijn van de subsidiemodule DEI+ worden in totaal circa 4 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting voor circa 2 aanvragen subsidie verleend zal worden. De administratieve lasten worden geschat op € 33.335 Dat is 0,21% van het totaal beschikbare subsidieplafond van € 16 miljoen.

Voor de openstelling van de subsidiemodule HER+ worden in totaal circa 30 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting voor circa 15 aanvragen subsidie verleend zal worden. De administratieve lasten worden geschat op € 250.011. Dat is 0,83% van het totaal beschikbare subsidieplafond van € 30 miljoen.

4. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022. Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden. De publicatiedatum wijkt echter af van deze systematiek, aangezien de regeling niet minimaal twee maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding bekend is gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd omdat de doelgroepen van de subsidiemodules DEI+ en HER+ gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding. Voor de DEI+ betreft het een verlenging van de reeds lopende openstelling en de ophoging van het subsidieplafond. Deze wijziging moet voor het aflopen van de oorspronkelijke einddatum, 4 oktober 2022, in werking treden, zodat de openstelling onafgebroken doorloopt. Aan de subsidiemodule is inhoudelijk niets veranderd. Daarom zijn partijen die een subsidieaanvraag willen indienen, niet benadeeld doordat zij niet reeds twee maanden van tevoren op de hoogte waren. De aanvraag- en beoordelingsvereisten golden namelijk al en waren bij partijen dus al bekend. De HER+ wordt opnieuw opengesteld per 5 oktober 2022. Reden daarvoor is dat de HER+ normaliter jaarrond open staat, maar er in afwachting van de herziening van de AGVV die medio 2022 verwacht werd en mogelijke inhoudelijke aanpassingen van de doelstelling gekozen was voor een openstelling tot en met 4 oktober 2022. Omdat de herziening van de AGVV vertraging opgelopen heeft, er geen inhoudelijke aanpassingen zijn gedaan aan de regeling en de markt eraan gewend is dat gedurende het hele jaar aanvragen ingediend kunnen worden, is er gekozen voor openstelling per 5 oktober 2022. Partijen die een subsidieaanvraag willen indienen zijn daarom niet benadeeld doordat zij niet reeds twee maanden van tevoren op de hoogte waren. De aanvraag- en beoordelingsvereisten golden namelijk al en waren bij partijen dus al bekend.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, B en C

Enkele verschrijvingen in de subsidiemodule DEI+ zijn met deze onderdelen gerepareerd. In artikel 4.2.69 had het laatste onderdeel abusievelijk de aanduiding ‘g’, terwijl dit de aanduiding ‘i’ had moeten zijn. In de artikelen 4.2.70a en 4.2.70b was de verwijzing naar de bijlage per abuis niet geheel volledig weergegeven. In artikel 4.2.70a, derde lid, werd ten onrechte verwezen naar het derde lid in plaats van het tweede lid van dat artikel. Artikel 4.2.70a, derde lid, en artikel 4.2.70b, vijfde lid, bevatten een uitzondering voor projecten voor elektrolysers die gebruik maken van een opslagfaciliteit. Deze bepalingen zijn aangepast, omdat in de opmaak van deze bepalingen een deel van de tekst per abuis was opgenomen in de regel van de onderdelen b van die bepalingen, terwijl die tekst betrekking heeft op de gehele bepaling. Dit is hersteld door middel van een nieuwe indeling. Inhoudelijk is er niets veranderd aan de uitzonderingen.

Onderdeel D

Met dit onderdeel van deze wijzigingsregeling is onderdeel B van de bijlage voor de subsidiemodule HER+ vervangen ten behoeve van enkele wijzigingen daarin.

Artikel II

De Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 is met deze wijzigingsregeling gewijzigd. Voor de subsidiemodule HER+ is een nieuwe openstelling opgenomen waarvoor tevens het subsidieplafond is vastgesteld. De openstelling van zeven thema’s van de subsidiemodule DEI+ die sinds 1 april 2022 loopt en tot en met 4 oktober 2022 zou gelden, is verlengd tot en met 10 januari 2023. Daarnaast is het subsidieplafond daarvoor opgehoogd.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198), voetnoot 2 bij punt 75.

X Noot
2

Kaderregeling betreffende Staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198).

Naar boven