Besluit om meerdere uitvoeringsvergunningen voor project Porthos Transport en opslag van CO2 buiten coördinatie te brengen

25 augustus 2022

DGKE-DRE / 22428570

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Overwegende,

Dat het project Porthos Transport en opslag van CO2, dat een initiatief is van de partijen Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: HbR), Energie Beheer Nederland (hierna: EBN) en N.V. Nederlandse Gasunie, het voornemen heeft om koolstofdioxide (hierna: CO2) afkomstig van de industrie te transporteren en in de diepe ondergrond van de Noordzee op te slaan. De uitvoering van dit voornemen vindt plaats binnen het project ‘Porthos Transport en opslag van CO2’, kortweg aangeduid als het Porthos-project. De opslag van de CO2 in de diepe ondergrond van de Noordzee gebeurt door TAQA Offshore B.V. (hierna: TAQA) en EBN;

Dat het Porthos-project bestaat uit onder meer een mijnbouwwerk voor de opslag van CO2 en een bijbehorende pijpleiding en dat ingevolge artikel 141a, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Mijnbouwwet, de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) daarop van toepassing is;

Dat de rijkscoördinatieregeling bovendien op het project van toepassing is ingevolge artikel 141a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Mijnbouwwet omdat het Porthos-project is aangemerkt als een project van gemeenschappelijk belang in de Europese Unie (‘Project of Common Interest’ ofwel PCI);

Dat dit onder meer betekent dat de voorbereiding en bekendmaking van diverse voor het Porthos- project benodigde besluiten worden gecoördineerd, overeenkomstig artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, en artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten (hierna: Uitvoeringsbesluit), waarbij de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) met deze coördinatie is belast;

Dat de Minister van EZK op 8 juni 2020 (Staatscourant 2020, 31621) heeft besloten dat bepaalde besluiten die benodigd zijn voor realisatie van het Porthos-project, die niet zijn aangewezen in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit, eveneens worden voorbereid met toepassing van de rijkscoördinatieregeling;

Dat voor dit project inmiddels door de Minister van EZK en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een inpassingsplan is vastgesteld en dat enkele vergunningen zijn verleend, waarvan gezamenlijk is kennisgegeven op 30 september 2021 (Staatscourant 2021, 42184);

Dat in het kader van het Porthos-project, voor de CO2-transportleiding door het havengebied (het onshore tracé), het voornemen bestaat onder meer de volgende aanvullende vergunningen aan te vragen:

  • 1. een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen, uitvoeren van werken en (tijdelijk) afwijken van het bestemmingsplan;

  • 2. omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d en e van de Wabo voor het aanleggen, wijzigen, opbreken of veranderen van wegen en het maken van diverse uitritten;

  • 3. watervergunningen op grond van artikel 6.5 van de Waterwet en artikel 6.13 Waterwet voor de kruising van watergangen, waterkeringen en bemaling;

  • 4. een spoorwegvergunning op grond van artikel 19, eerste lid van de Spoorwegwet;

  • 5. een vergunning op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Dat voor de CO2-transportleiding onder de zeewering van Maasvlakte I en de Maasgeul (het offshore tracé), het voornemen bestaat onder meer de volgende aanvullende vergunningen aan te vragen:

  • 1. een watervergunning op grond van artikel 6.5 van de Waterwet voor de kruising van watergangen en waterkeringen.

Dat de hiervoor genoemde aanvullende vergunningen op grond van artikel 141c, eerste lid, van de Mijnbouwwet, gelezen in samenhang met artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit en met het besluit van 8 juni 2020, besluiten zijn als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b van de Wro en zodoende worden meegenomen in de hiervoor bedoelde gecoördineerde voorbereiding;

Dat op grond van artikel 141c, derde lid, van de Mijnbouwwet de Minister van EZK kan bepalen dat de desbetreffende, hiervoor bedoelde besluiten, in afwijking van het voorgaande niet als besluiten als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wro worden aangemerkt, en daarmee niet in de gecoördineerde voorbereiding worden betrokken, wanneer die besluiten de gecoördineerde voorbereiding van de benodigde besluiten zou belemmeren of ernstig zou bemoeilijken;

Dat het gecoördineerd voorbereiden van bovengenoemde besluiten de procedure bedoeld in artikel 141c, eerste lid, van de Mijnbouwwet zou belemmeren of ernstig bemoeilijken en onnodig tot vertraging zou leiden omdat in dat geval de voor de genoemde besluiten geëigende reguliere voorbereidingsprocedures niet zouden kunnen worden doorlopen en de procedures van individuele vergunningen zouden worden vertraagd vanwege de noodzaak om aanvragen gelijktijdig te doen;

Dat het, gelet op het voorgaande, wenselijk is de hiervoor bedoelde vergunningen voor te bereiden zonder toepassing van de rijkscoördinatieregeling;

Gelet op: artikel 141c, derde lid, van de Mijnbouwwet;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Inzake het Porthos-project worden de volgende besluiten niet meer aangemerkt als besluit als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet ruimtelijke ordening:

    • a. het besluit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • b. het besluit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • c. het besluit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • d. het besluit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • e. het besluit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • f. het besluit als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet;

    • g. het besluit als bedoeld in artikel 6.5 van de Waterwet;

    • h. het besluit als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de Spoorwegwet;

    • i. het besluit als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

  • 2. De besluiten op grond van een bepaling in een verordening van het waterschap met betrekking tot het verrichten of doen verrichten van handelingen aan of nabij een watergang of waterkering (artikel 6.13 Waterwet).Het eerste lid, aanhef en onder a is niet van toepassing voor zover een besluit betrekking heeft op:

    • a. het compressorstation van Porthos en de daarbij behorende bouwwerken;

    • b. het platform voor opslag van CO2 en daarbij behorende bouwwerken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking de dag na die waarop het bekend is gemaakt. Dit besluit wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.

’s-Gravenhage, 25 augustus 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, namens deze: R. Cino MT-lid directie Transitie Diepe Ondergrond

Tegen dit besluit staat geen bezwaar of beroep open (artikel 7.1 in samenhang met artikel 8.5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van bijlage 2 bij deze zelfde wet).

Naar boven