Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 26 mei 2022, nr. WJZ/ 22110701, tot wijziging van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 in verband met de invoering en openstelling van subsidie voor startende MKB-ondernemingen voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

A

Aan artikel 1.1 worden in alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

de-minimisverordening voor de landbouwsector:

verordening (EU) nr. 1408/2013 van de commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

de-minimisverordening voor de visserijsector:

verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

B

In artikel 2.4.12, eerste lid, wordt ‘1 augustus 2022’ vervangen door ‘1 september 2022’.

C

In artikel 2.4.24, eerste lid, wordt ‘1 augustus 2022’ vervangen door ‘1 september 2022’.

D

In artikel 2.5.11, eerste lid, wordt ‘1 september 2022’ vervangen door ‘1 november 2022’.

E

In artikel 2.5.22, eerste lid, wordt ‘1 september 2022’ vervangen door ‘1 november 2022’.

F

In artikel 2.6.11, eerste lid, wordt ‘1 december 2022’ vervangen door ‘1 februari 2023’.

G

In artikel 2.6.22, eerste lid, wordt ‘1 december 2022’ vervangen door ‘1 februari 2023’.

H

Na artikel 2.6.22 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2a. Subsidie vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen

Paragraaf 2a.1. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2021
Artikel 2a.1.1. (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen startende MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2a.1.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;

    groep:

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2a.1.3, tweede lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2a.1.3, derde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2a.1.3, eerste lid;

    peildatum:

    de peildatum voor de betreffende getroffen startende MKB-onderneming, zijnde 30 juni 2021.

  • 2. In de artikelen 2a.1.2, tweede lid, onderdeel b, en 2a.1.4, eerste, vijfde, zesde en zevende lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro's;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2a.1.2 (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december 2021.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft, ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, wordt de subsidie enkel verstrekt aan een MKB-onderneming die deel uitmaakt van een groep, indien de inschrijfdatum in het handelsregister van alle verbonden MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep op of na 1 juli 2020 ligt.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 5. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2a.1.3. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2021.

  • 3. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2021.

  • 4. Als omzet van de getroffen startende MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen startende MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.

  • 5. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen startende MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2a.1.4. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 100.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A X B X C X D.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie ten hoogste € 30.000 indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is als onderneming in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie ten hoogste € 20.000 indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 4. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 5. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen startende MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 6. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van een getroffen startende MKB-onderneming waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 7. Voor ondernemingen die op de peildatum zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen startende MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2a.1.5. (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. voor zover over een periode van drie belastingjaren de totale aan de getroffen startende MKB-onderneming verstrekte steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 200.000, voor zover het steun op grond van de algemene de-minimisverordening betreft, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

      • 2°. € 30.000, voor zover het steun op grond van de de-minimisverordening voor de visserijsector betreft, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector;

      • 3°. € 20.000, voor zover het steun op grond van de de-minimisverordening voor de landbouwsector betreft, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

      • 4°. € 100.000, indien de getroffen startende MKB-onderneming, al dan niet deels, voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

    • c. voor zover over een periode van drie belastingjaren het cumulatieve bedrag aan verstrekte steun op grond van de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector meer bedraagt dan het in de bijlage bij de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector vastgestelde nationale maximum voor Nederland;

    • d. indien de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een bepaling inzake het cumuleren van steun als bedoeld in de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

    • e. indien de subsidie bestemd is voor een getroffen startende MKB-onderneming die:

      • 1°. actief is in een sector waarvoor op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector het niet toegestaan is steun te verlenen, tenzij deze onderneming tevens werkzaam is in een andere sector en zij er, met passende middelen zoals een gescheiden boekhouding, voor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sector geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten;

      • 2°. geen activiteiten verricht of niet actief is in de sectoren waarvoor steun wordt verleend op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

    • f. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 20% bedraagt;

    • g. indien de getroffen startende MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de getroffen startende MKB-onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • h. indien de getroffen startende MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Indien de getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2a.1.6. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen startende MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen startende MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen startende MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen startende MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen startende MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen startende MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen startende MKB-onderneming niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen startende MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen startende MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen startende MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt;

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen startende MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2020 of 2021 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001; of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk.

  • 3. Een verklaring betreffende de steun die in het huidige belasting jaar en de twee voorafgaande belastingjaren reeds is verstrekt op grond van de algemene de minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 4. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2a.1.4, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d, en e.

  • 5. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het vierde lid, kunnen afgeven.

Artikel 2a.1.7. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 7 juni 2022 tot en met 2 augustus 2022.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2a.1.8. (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2a.1.9. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.1.4, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2a.1.10. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen startende mkb-onderneming voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, gebruikt de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele voor de aanschaf van vervoersmiddelen voor goederenvervoer op de weg.

  • 5. Indien de getroffen startende MKB-onderneming of, indien de getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep waarbij één of meerdere MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep mede actief is, dan wel zijn, als onderneming in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector of als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector:

    • a. hanteert de getroffen startende MKB-onderneming, dan wel hanteren de MKB-ondernemingen een gescheiden boekhouding;

    • b. geeft de getroffen startende MKB-onderneming, dan wel geven de MKB-ondernemingen de subsidie niet door aan onderdelen van de onderneming waarvan de activiteiten niet vallen onder de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

Artikel 2a.1.11. (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen startende MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 1 december 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen startende MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen startende MKB-onderneming niet beschikt over de kopieën, bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de getroffen startende MKB- onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.1.4, eerste lid.

  • 4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 20% bedraagt.

  • 5. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2a.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2022
Artikel 2a.2.1 (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen startende MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2a.2.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;

    groep:

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2a.2.3, tweede en derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2a.2.3, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2a.2.3, eerste lid;

    peildatum:

    de peildatum voor de betreffende getroffen startende MKB-onderneming, zijnde 30 september 2021.

  • 2. In de artikelen 2a.2.2, tweede lid, onderdeel b, en 2a.2.4, eerste, vijfde, zesde en zevende lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro's;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2a.2.2 (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2022.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft, ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, wordt de subsidie enkel verstrekt aan een MKB-onderneming die deel uitmaakt van een groep, indien de inschrijfdatum in het handelsregister van alle verbonden MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep op of na 1 juli 2020 ligt.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 5. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2a.2.3. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2021.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen startende MKB-onderneming die na 30 juni 2021 en uiterlijk op 30 september 2021 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van activiteiten.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2022.

  • 5. Als omzet van de getroffen startende MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen startende MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.

  • 6. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen startende MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2a.2.4. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 100.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A X B X C X D.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie ten hoogste € 30.000 indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is als onderneming in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie ten hoogste € 20.000 indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 4. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 5. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen startende MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 6. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van een getroffen startende MKB-onderneming waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 7. Voor ondernemingen die op de peildatum zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen startende MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2a.2.5. (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. voor zover over een periode van drie belastingjaren de totale aan de getroffen startende MKB-onderneming verstrekte steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 200.000, voor zover het steun op grond van de algemene de-minimisverordening betreft, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

      • 2°. € 30.000, voor zover het steun op grond van de de-minimisverordening voor de visserijsector betreft, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector;

      • 3°. € 20.000, voor zover het steun op grond van de de-minimisverordening voor de landbouwsector betreft, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

      • 4°. € 100.000, indien de getroffen startende MKB-onderneming, al dan niet deels, voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

    • c. voor zover over een periode van drie belastingjaren het cumulatieve bedrag aan verstrekte steun op grond van de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector meer bedraagt dan het in de bijlage bij de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector vastgestelde nationale maximum voor Nederland;

    • d. indien de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een bepaling inzake het cumuleren van steun als bedoeld in de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

    • e. indien de subsidie bestemd is voor een getroffen startende MKB-onderneming die:

      • 1°. actief is in een sector waarvoor op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector het niet toegestaan is steun te verlenen, tenzij deze onderneming tevens werkzaam is in een andere sector en zij er, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, voor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sector geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten;

      • 2°. geen activiteiten verricht of niet actief is in de sectoren waarvoor steun wordt verleend op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector;

    • f. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;

    • g. indien de getroffen startende MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de getroffen startende MKB-onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • h. indien de getroffen startende MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Indien de getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2a.2.6. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen startende MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen startende MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen startende MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen startende MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen startende MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen startende MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen startende MKB-onderneming niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen startende MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen startende MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen startende MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt;

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen startende MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2020 of 2021 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001; of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk.

  • 3. Een verklaring betreffende de steun die in het huidige belasting jaar en de twee voorafgaande belastingjaren reeds is verstrekt op grond van de algemene de minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

  • 4. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2a.2.4, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e.

  • 5. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het vierde lid, kunnen afgeven.

Artikel 2a.2.7 (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 7 juni 2022 tot en met 2 augustus 2022.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2a.2.8. (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2a.2.9. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.2.4, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2a.2.10. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen startende mkb-onderneming voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, gebruikt de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele voor de aanschaf van vervoersmiddelen voor goederenvervoer op de weg.

  • 5. Indien de getroffen startende MKB-onderneming of, indien de getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep waarbij één of meerdere MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep mede actief is, dan wel zijn, als onderneming in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector of als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector:

    • a. hanteert de getroffen startende MKB-onderneming, dan wel hanteren de MKB-ondernemingen een gescheiden boekhouding;

    • b. geeft de getroffen startende MKB-onderneming, dan wel geven de MKB-ondernemingen de subsidie niet door aan onderdelen van de onderneming waarvan de activiteiten niet vallen onder de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector.

Artikel 2a.2.11 (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen startende MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 1 december 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen startende MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen startende MKB-onderneming niet beschikt over de kopieën, bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de getroffen startende MKB- onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.2.4 eerste lid.

  • 4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 5. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

I

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘2.5.14, 2.6.2 en 2.6.14’ vervangen door ‘2.5.13, 2.6.2 en 2.6.13’.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De subsidie, bedoeld in de artikelen 2a.1.2 en 2a.2.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening, de-minimisverordening voor de visserijsector of de-minimisverordening voor de landbouwsector.

J

In artikel 4.2a, derde lid, wordt ‘en 2.6.13, eerste lid.’ vervangen door ‘2.6.13, eerste lid, 2a.1.2, eerste lid en 2a.2.2, eerste lid.’.

K

Het opschrift van de bijlage komt te luiden:

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 2.1.A1, 2.1.1, 2.1.3, 2.2.A1, 2.2.1, 2.2.3, 2.2.11, 2.2.12, 2.2.14, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.4, 2.3.13, 2.3.14, 2.3.16, 2.4.1, 2.4.2, 2.4.4, 2.4.13, 2.4.14, 2.4.16, 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4, 2.5.12, 2.5.13, 2.5.15, 2.6.1, 2.6.2, 2.6.4, 2.6.12, 2.6.13, 2.6.15, 2A.1.1, 2A.1.2, 2A.1.4, 2A.1.5, 2A.2.1, 2A.2.2, 2A.2.4 EN 2A.2.5

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 mei 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en doel

Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 15 maart 20221 een aanvulling op het steun- en herstelpakket aangekondigd voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. Het betreft een subsidie voor de vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen (hierna: de TVL-startersregeling) die naar mening van het kabinet door het huidige steunpakket niet voldoende geholpen worden in de betreffende kwartalen. Dit wordt veroorzaakt doordat de MKB-ondernemingen gestart na 30 juni 2020 niet in aanmerking kwamen voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna: de TVL-regeling). Deze nieuwe subsidie wordt opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 2a, van de TVL-regeling.

Het doel van de regeling is om ondernemers die blijkens de inschrijving in het handelsregister een onderneming zijn gestart in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021, te ondersteunen in het betalen van de vaste lasten. De regeling richt zich daarom op MKB-ondernemers die door omzetverlies in liquiditeitsproblemen komen en daardoor niet altijd hun vaste lasten kunnen betalen. Het betreft daarmee een aanvullende voorziening in het steun- en herstelpakket om ondernemers die een nieuwe MKB-onderneming zijn gestart te helpen bij het betalen van de vaste lasten.

Het is niet de eerste keer dat het kabinet startende ondernemers helpt met een aanvullende TVL-regeling. Het eerste kwartaal van 2021 kende ook een startersregeling (Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19). Met deze regeling, die vanaf het tweede kwartaal van 2021 geïntegreerd is in de reguliere TVL-regeling, kwamen ondernemers die gestart waren tussen 15 maart en 1 juli 2020 ook in aanmerking voor TVL-steun. Dit was eerder niet het geval. Sindsdien komen ondernemers die voor 1 juli 2020 in het handelsregister zijn ingeschreven dus in aanmerking voor TVL-steun. Ondernemers die na 30 juni 2020 zijn gestart hebben tot dusver geen aanspraak kunnen maken op TVL-steun. De belangrijkste reden hiervoor is dat voor het vanwege de coronacrisis verstrekken van subsidie aan na 30 juni 2020 gestarte ondernemers voor de vaste lasten, een andere afweging wordt gemaakt dan bij ondernemers die vóór of kort na het uitbreken van de crisis met hun onderneming zijn gestart. Deze groep later gestarte ondernemers zijn met een groter bewustzijn van het onvoorspelbare karakter van de crisis met hun onderneming gestart en hebben de gevolgen van deze crisis dus ook in grotere mate in hun risicoafweging kunnen meenemen.

Deze afweging in acht nemend heeft het kabinet eerder besloten om na de TVL-startersregeling van het eerste kwartaal van 2021, die in het tweede kwartaal van 2021 werd samengevoegd met de reguliere TVL-regeling, de doelgroep van TVL-steunregelingen niet uit te breiden naar ondernemers die na 30 juni 2020 hun onderneming in het handelsregister hebben ingeschreven. Sinds het eerste kwartaal van 2021 is, enkel kijkend naar afbakening van de regeling op basis van het moment van inschrijving in het handelsregister, de groep ondernemers die in aanmerking komt voor steun daarom niet veranderd.

Voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 is het kabinet echter tot een andere conclusie gekomen. Dit is een gevolg van de contactbeperkende maatregelen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan (hierna: coronamaatregelen) die afgelopen winter moesten worden ingevoerd. Het kabinet achtte het verantwoord noch wenselijk om ondernemers wederom de volledige financiële consequenties van deze maatregelen voor hun ondernemingen volledig zelf te laten dragen. Beroepen op andere liquiditeitsvoorzieningen zoals (bancaire) leningen of kredietfaciliteiten die daardoor gedaan zouden worden, zou de schuldenlast van getroffen startende MKB-ondernemingen verder hebben doen oplopen. Hier komt bij dat het niet steunen van een steeds verder groeiende groep startende ondernemers, tegenover een andere groep ondernemers die wel consequent voor steun in aanmerking komt, de economische dynamiek niet ten goede komt. Middels onderhavige wijziging van de TVL-regeling komen daarom MKB-ondernemers gestart in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 (hierna: getroffen startende MKB-ondernemingen) voor TVL-starterssteun in aanmerking.

2. Vormgeving

In de onderhavige regeling wordt beschreven welke ondernemingen aanspraak kunnen maken op de TVL-startersregeling. Er staat beschreven aan welke voorwaarden bedrijven moeten voldoen en welke uitsluitingsgronden er voor deze regeling gelden. Daarnaast is in de regeling opgenomen hoe het subsidiebedrag wordt berekend, hoe de aanvraag moet worden ingediend en binnen welke termijn hierover wordt beslist. Voor de vormgeving van deze TVL-startersregeling is qua systematiek zoveel mogelijk aangesloten bij de reguliere TVL-regeling, waarbij aanpassingen zijn doorgevoerd om recht te doen aan de specifieke situatie van startende MKB-ondernemers. Het grootste verschil met de reguliere TVL-regeling is dat de TVL-startersregeling een andere referentieperiode en andere maximumsubsidiebedragen heeft. De TVL-startersregeling kent voor het eerste kwartaal van 2022 daarbij een grotere doelgroep dan voor het vierde kwartaal van 2021. De verschillende aspecten van de TVL-startersregeling worden hierna verder toegelicht.

De TVL-startersregeling is (anders dan de reguliere TVL-regeling) niet vrijgesteld van belastingheffing, omdat de subsidie op grond van de TVL-startersregeling de-minimissteun betreft. Door middel van artikel XVII van het Belastingplan 2021 is enkel voorzien in een vrijstelling van belastingheffing voor 'subsidie aan een door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 getroffen onderneming die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel deze onderneming in staat te stellen in een bepaalde periode de vaste lasten te betalen, mits voor de toepassing van deze bepaling voor die periode goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen'. Voor de TVL-startersregeling is geen goedkeuring door de Europese Commissie gevraagd en verkregen, omdat de steun wordt gerechtvaardigd als de-minimissteun. Dit maakt dat geen belastingvrijstelling geldt voor de onderhavige TVL-startersregeling.

De TVL-startersregeling bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies heeft ingestemd. Het geraamde budget voor de regeling voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 is € 35 miljoen.

3. Doelgroep

De regeling kent, zoals in paragraaf 1 reeds is aangegeven, als doelgroep startende MKB-ondernemingen die zijn getroffen door omzetverlies als gevolg van de coronamaatregelen. Voor wat betreft het begrip ‘MKB-onderneming’ wordt de definitie gehanteerd van een kleine en middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Hierdoor gelden er grenzen met betrekking tot het aantal werknemers (minder dan 250) en de jaaromzet (50 miljoen euro omzet per jaar) of de jaarbalans (43 miljoen euro omzet per jaar). Indien sprake is van verbonden- en partnerondernemingen, dan worden deze gegevens ook meegenomen bij de berekening voor de bepaling of de aanvrager is aan te merken als een MKB-onderneming.

Op het moment dat de eerdere startersregeling vanaf het tweede kwartaal van 2021 werd geïntegreerd in de reguliere TVL-regeling, konden ook grote, startende ondernemingen hiervan gebruik maken. Onderhavige regeling is echter nadrukkelijk enkel voor MKB-ondernemingen die zijn gestart na 30 juni 2020. Het is uitzonderlijk dat een onderneming binnen een dergelijk kort tijdsbestek kan kwalificeren als startende grote onderneming, zeker ook gelet op het vereiste dat indien de MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, de inschrijfdatum in het handelsregister van alle verbonden MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep op of na 1 juli 2020 moet liggen (artikelen 2a.1.2, derde lid en 2a.2.2, derde lid). Als een dergelijke uitzondering al aan de orde zou zijn, wordt steun niet noodzakelijk geacht, vanwege de grote financiële slagkracht en weerbaarheid die een grote onderneming die in zeer korte tijd zo sterk is gegroeid zal zijn.

3.1 Afbakening getroffen startende MKB-ondernemingen

Ondernemers die in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 hun eerste onderneming hebben ingeschreven in het handelsregister kunnen subsidie aanvragen ter financiering van hun vaste lasten, voor zowel het vierde kwartaal van 2021 als het eerste kwartaal van 2022. Ondernemingen die in de periode van 1 juli 2021 en 30 september 2021 hun eerste onderneming in het handelsregister hebben ingeschreven kunnen enkel subsidie aanvragen ter financiering van hun vaste lasten voor het eerste kwartaal van 2022.

De reden voor dit onderscheid is dat deze tweede groep ondernemingen niet in het hele derde kwartaal van 2021 omzet genereerden. Daarmee beschikken zij niet over een volledige referentieperiode voor de openstelling van de startersregeling voor het vierde kwartaal van 2021. Deze groep ondernemers toegang geven tot de regeling voor het vierde kwartaal van 2021, zou vereisen dat een onvolledige referentieperiode en referentieomzet de basis vormen waarop het omzetdervingspercentage berekend wordt. Hiertoe is niet besloten, omdat op deze manier niet meer accuraat kan worden vastgesteld welke ondernemer daadwerkelijk steun nodig heeft. Het brengt dus een groot risico op onverantwoord gebruik van publieke middelen met zich mee.

Dat komt allereerst omdat het omzetverloop van startende ondernemers vaak grilliger is dan dat van langer bestaande ondernemingen. Ook valt een groot deel van het derde kwartaal van 2021 in het hoogseizoen, waardoor het gebruik van omzetgegevens uit deze periode, in het geval van extrapolatie van deze gegevens voor het berekenen van de volledige kwartaalomzet, gemakkelijk leidt tot overcompensatie. Zeker ook omdat de subsidieperiode, namelijk het vierde kwartaal van 2021 een winterperiode is, en dus in het laagseizoen ligt. Het berekenen van een omzetdervingspercentage voor het vierde kwartaal, op basis van omzetgegevens die maar een deel van dat kwartaal beslaan, brengt daarom bij startende ondernemers een relatief groter risico op fouten en daarmee onterechte uitkering van steun met zich mee.

Bovendien is een regeling voor startende ondernemers op zichzelf al een regeling die een groter risico op misbruik en oneigenlijk gebruik kent, zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief van 15 maart 20222. Dit komt deels omdat er vaak maar weinig bewijsmateriaal is dat gebruikt kan worden voor een adequate risicoanalyse van een aanvrager. Dit risico wordt beperkt door een grotendeels handmatige controle van aanvragen. Het is hierbij van belang dat elders in de regeling dit risico op misbruik en oneigenlijk gebruik niet vergroot wordt, zoals wel het geval zou zijn bij het gebruik van een onvolledige referentieperiode.

Dat ondernemers ingeschreven in het handelsregister in het derde kwartaal van 2021 voor het vierde kwartaal van 2021 níet en voor het eerste kwartaal van 2022 wél in aanmerking komen voor TVL-starterssteun, heeft tot gevolg dat de peildata (data waarop naar de inschrijving in het handelsregister wordt gekeken) van beide openstellingen verschillen. Voor het vierde kwartaal van 2021 is dit 30 juni 2021 en voor het eerste kwartaal van 2022 is dit 30 september 2021. Dit is anders dan bij openstellingen van de reguliere TVL-regeling, waar de peildatum in de regel niet per openstellingskwartaal opschuift. Er is in dit geval wel gekozen voor het laten meebewegen van de peildatum omdat de zwaarte van de coronamaatregelen in het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, meer dan anderhalf jaar na het uitbreken van de crisis, rechtvaardigt dat zoveel mogelijk getroffen startende MKB-ondernemingen per kwartaal voor aanvullende steun in aanmerking komen.

3.2 Ondernemingen binnen een groep

Om de doelmatigheid van de regeling te bevorderen, is de doelgroep van deze regeling verder beperkt. Net als in de eerste startersregeling het geval was, is ervoor gekozen om ondernemingen, met een inschrijfdatum in het handelsregister in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021, maar die in een groep verbonden zijn met een of meer andere ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister van vóór 1 juli 2020, niet in aanmerking te laten komen voor subsidie. Ondernemers die al langer een onderneming drijven kunnen immers extra ondernemingen inschrijven in het handelsregister, bijvoorbeeld bij een uitbreiding of omdat zij activiteiten over meerdere inschrijvingen of rechtspersonen willen verdelen. Deze ondernemingen zijn dus niet van tussen 30 juni 2020 en 1 oktober 2021 gestarte ondernemers, maar van ondernemers die al langer een onderneming drijven. Dit geeft hen meer financiële slagkracht en weerbaarheid dan reguliere starters, wat maakt dat ze geen onderdeel van de doelgroep van de TVL-startersregeling zijn. Hier komt bij dat de voor 1 juli 2020 ingeschreven ondernemingen uit een dergelijke groep wél voor reguliere TVL in aanmerking komen. Indien startende ondernemingen in een aparte TVL-startersregelingen eveneens steun kunnen aanvragen, kan niet goed gecontroleerd worden of opgegeven omzetten niet dubbel worden opgegeven (dus in beide aanvragen). Kwartaalomzet binnen een groep kan namelijk worden toebedeeld aan verschillende ondernemingen die tot de groep behoren. Om te bepalen of er sprake is van ondernemingen die in een groep verbonden zijn, wordt aangesloten bij het begrip één onderneming uit de algemene de-minimisverordening. In de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 2a.1.5 en 2a.2.5 wordt nader toegelicht wanneer er sprake is van één onderneming in de zin van de algemene de-minimisverordening.

3.3 Afbakening van sectoren

Met betrekking tot de sectoren waarvoor de TVL-startersregeling wordt opengesteld, is gekozen voor dezelfde afbakening als binnen de reguliere TVL gehanteerd wordt. Dit betekent dat de TVL-startersregeling open staat voor alle sectoren (zie de bijlage bij de TVL-regeling met de codes van de Standaard Bedrijfsindeling, ofwel SBI-codes), met uitzondering van:

  • Bedrijven die een financiële instelling zijn (SBI-codes 64, 65 en 66):

    In de artikelen 2a.1.5, eerste lid, onderdeel g, en 2a.2.5, eerste lid, onder g, wordt nader gespecificeerd welke subcodes geen toegang hebben tot de regeling. Een aantal subcodes onder SBI-code 64 en 66 wordt wel toegelaten tot de regeling, omdat het hierbij geen financiële instelling betreft.

  • Bedrijven die een overheid of extraterritoriale instelling zijn (SBI-codes 84 en 99):

    Deze bedrijven behoren niet tot de doelgroep van deze regeling, omdat het hierbij niet gaat om private ondernemingen;

  • Bedrijven die een huishouden zijn (SBI-codes 97 en 98):

    Deze ondernemingen hebben geen vestiging of eigen opgang, anders dan het woonhuis.

Daarnaast zijn de volgende typen (publieke) ondernemingen uitgesloten:

  • publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • overheidsbedrijven;

  • een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, Wet op expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

3.4. Overige afbakening

Getroffen startende MKB-ondernemingen kunnen aanspraak maken op de subsidie met hun in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit. Voor de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 geldt ten aanzien van de doelgroep, dat het moet gaan om ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021, waarbij wordt uitgegaan van de hoofdactiviteit zoals deze op 30 juni 2021 in het handelsregister stond. Voorwaarde is daarbij dat het omzetverlies meer dan 20% bedraagt. Voor de subsidie voor eerste kwartaal in 2022 geldt ten aanzien van de doelgroep, dat het moet gaan om ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021, waarbij wordt uitgegaan van de hoofdactiviteit zoals deze op 30 september 2021 stond ingeschreven in het handelsregister. Voorwaarde voor dit kwartaal is dat het omzetverlies meer dan 30% bedraagt. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat de feitelijke hoofdactiviteit afwijkt van de in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit, dan wordt uitgegaan van de feitelijke hoofdactiviteit.

Voor beide openstellingen geldt tevens als voorwaarde dat de vaste lasten bij vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode, element A, en de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, element C, minimaal € 1.500 bedragen. Met deze voorwaarden wordt aangesloten bij de voorwaarden uit de reguliere TVL-regeling.

4. Hoofdlijnen subsidie

4.1. Referentieomzet en referentieperiode

Binnen de onderhavige regeling wordt, evenals in de reguliere TVL-regeling, een referentieperiode en daarbij behorende referentieomzet gebruikt om het omzetdervingspercentage te berekenen in een openstellingskwartaal. Indien in een openstellingskwartaal de omzetdervingsdrempel wordt gehaald ten opzichte van de referentieperiode, dan komt een onderneming, indien deze voldoet aan alle andere voorwaarden van de regeling, voor subsidie in aanmerking. Voor de TVL-startersregeling geldt het derde kalenderkwartaal van 2021 als referentieperiode. Daarnaast worden, enkel voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021, de drie volledige maanden volgend op de maand van inschrijving gebruikt als referentieperiode. Hiermee wordt ook voor laatstgenoemde ondernemingen geprobeerd om een referentieperiode te verschaffen die zoveel mogelijk overeenkomt met het derde kalenderkwartaal van 2021.

Het derde kalenderkwartaal wordt een geschikte referentieperiode geacht in verband met relatief soepele coronamaatregelen die op dat moment golden. De kans is daarom groot dat veel ondernemingen in deze periode een representatieve omzet hebben gedraaid. Er is bewust niet gekozen voor het aanbieden van een keuzereferentieperiode. Dit wil zeggen dat voor alle ondernemers die aanspraak kunnen maken op de TVL-startersregeling de referentieperiode vaststaat. Deze keuze houdt verband met het grotere risico op misbruik en oneigenlijk gebruik dat met een dergelijke regeling voor starters gepaard gaat. Dit komt omdat er van startende ondernemers vaak weinig bewijsstukken zijn die kunnen helpen bij het maken van een adequate risicoanalyse van een aanvraag. Ook liggen referentiekwartalen bij een startersregeling vaak in een recent verleden, waarmee de subsidie op grond van de regeling berekend wordt op basis van een recente kwartaalaangifte. Dit is fraudegevoelig. Daarbij zijn er veel aanwijzingen dat er inschrijvingen in het handelsregister worden gedaan, specifiek gericht op het doen van steunaanvragen. Het aanbieden van een keuzereferentiekwartaal zou het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik verder verhogen en de regeling daarmee onacceptabel ondoelmatiger maken. Dit weegt niet op tegen de voordelen die het invoeren van een keuzereferentiekwartaal ondernemers zou bieden.

Tot slot zullen er met deze referentieperiode ook seizoeneffecten optreden. Het derde kwartaal van 2021 omvat immers deels de zomerperiode, terwijl de openstellingskwartalen de winter omvatten. Hierdoor kunnen ondernemingen die vooral in de zomer omzet genereren en in de winter gesloten zijn, steun ontvangen voor een periode waarin er mogelijk geen omzet zou worden gegenereerd. Het omgekeerde kan ook plaatsvinden, waardoor ondernemingen die in de winter hun omzet genereren geen of weinig steun ontvangen. Er is geen goed alternatief om dit seizoeneffect te voorkomen en dat is, gezien de beperkte hoeveelheid ondernemers die het betreft, ook niet noodzakelijk. Immers zou uitsluiting of extra bewijslast tot hogere kosten voor ondernemingen leiden, die in dit geval niet opwegen tegen de baten die dat zou hebben voor de doelmatigheid van de regeling. Gezien het feit dat ondernemingen die het voornamelijk van omzet in de winterperiode moeten hebben, naar inschatting minder voorkomen en het feit dat er voor deze ondernemingen geen andere representatieve referentieperiode is vast te stellen, is ook in dit geval de gekozen oplossing verdedigbaar.

4.2. Omzetverlies

Om in aanmerking te komen voor subsidie dient een getroffen startende MKB-onderneming minimaal 20% omzetverlies te hebben om in aanmerking te komen voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, en 30% omzetverlies voor het eerste kwartaal van 2022. Dit is gelijk aan de omzetverliesdrempels zoals deze binnen de reguliere TVL-regeling gehanteerd werden. Immers, de omzetverliesdrempel werd in het vierde kwartaal van 2021 verlaagd van de gebruikelijke 30% naar 20% omdat vlak voor het einde van het kwartaal een lockdown werd ingevoerd. Het doel van de TVL-startersregeling is om te voorkomen dat getroffen startende MKB-ondernemingen in liquiditeitsproblemen komen door omzetverlies. Van ondernemingen die een omzetverlies van minder dan respectievelijk 20% en 30%, mag verwacht worden dat zij zonder steun van de overheid liquiditeitsproblemen zullen weten te voorkomen.

Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet behaald in het van toepassing zijnde kalenderkwartaal te vergelijken met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2021 (juli, augustus en september van 2021) of, voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021, de drie volledige kalendermaanden volgend op de maand van inschrijving. De omzet in deze periodes geldt dus als de referentieomzet.

Het omzetverlies wordt als volgt berekend:

Aan de hand van de opgegeven omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode bij de aanvraag wordt bepaald of de omzetdaling inderdaad ten minste respectievelijk 20% voor het vierde kwartaal van 2021 of 30% voor het eerste kwartaal van 2022 is. Als dat niet het geval is, zal de aanvraag worden afgewezen.

4.3. Bepaling van de omzet

De subsidieaanvrager moet op grond van de TVL-startersregeling zijn omzet in de referentieperiode en in de subsidieperiode opgeven. Op basis van die omzetbedragen wordt bepaald of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie en wordt de hoogte van de subsidie vastgesteld. De definitie van het begrip ‘omzet’ in de artikelen 2a.1.1, eerste lid, en 2a.2.1, eerste lid, van de TVL-startersregeling is gebaseerd op wat er onder ‘netto-omzet’ wordt verstaan in artikel 2:377, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit is de omzet die moet worden opgenomen in de jaarrekening van een rechtspersoon. Een groot deel van de getroffen startende MKB-ondernemingen die in aanmerking komt voor subsidie, betaalt omzetbelasting over haar omzet op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De in die wet gebruikte definitie van omzet sluit aan bij de definitie van omzet die in onderhavige regeling wordt gebruikt. Vanwege de uitvoerbaarheid van de TVL-startersregeling en ter beperking van de administratieve lasten is in de TVL-startersregeling als uitgangspunt opgenomen dat als een getroffen startende MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over de omzet, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, geldt als omzet. Deze aangifte moet zijn gedaan overeenkomstig hetgeen bepaald is bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.

Deze aanpak heeft als voordeel dat deze getroffen startende MKB-ondernemingen hun omzet kunnen aantonen met kopieën van hun aangiften voor de omzetbelasting. Dit laatste geldt overigens enkel als de onderneming per kalendermaand of -kwartaal aangifte doet. Een aangifte voor de omzetbelasting over een kalenderjaar geeft immers niet voldoende informatie om de omzet in de referentie- en subsidieperiode te bepalen. Hetzelfde geldt als de onderneming behoort tot een fiscale eenheid en btw-aangifte doet op het niveau van de eenheid. In beide gevallen is de relevante omzet van hun onderneming niet te herleiden uit de aangifte en zullen zij met een ander bewijsstuk moeten aantonen over welk bedrag zij omzetbelasting hebben betaald of waaruit hun omzet blijkt.

Voorts zijn bepaalde activiteiten die in de bijlage bij de regeling zijn genoemd vrijgesteld van de omzetbelasting ingevolge artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Ook geldt een vrijstelling van de omzetbelasting voor kleine ondernemers (zie artikel 25 van die wet). Tot slot behalen ondernemingen voor sommige activiteiten ook in het buitenland omzet. Voor deze categorieën geldt dat zij hun omzet uiteraard los van de aangifte van de omzetbelasting moeten aantonen; zij doen daar immers geen aangifte voor. De omzet voor die ondernemingen moet daarom eenvoudig en duidelijk blijken uit de financiële administratie of een ander bewijsmiddel.

Subsidies, tegemoetkomingen of andere steun van de overheid in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19, waaronder bijvoorbeeld subsidies verleend op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, maken geen deel uit van de omzet bij de toepassing van de TVL-startersregeling. Op deze wijze is zeker gesteld dat er geen ingewikkelde wisselwerking tussen deze subsidieregeling en andere vormen van steun ontstaat.

4.4. Bepaling en drempel vaste lasten

Een getroffen startende MKB-onderneming kan aanspraak maken op de subsidie als de (met forfaitaire percentages berekende) vaste lasten van de onderneming meer dan € 1.500 bedragen, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling. Deze drempel heeft tot doel om de juiste doelgroep in aanmerking voor subsidie te laten komen. De TVL-startersregeling is bedoeld om te voorkomen dat getroffen startende MKB-ondernemingen in grote liquiditeitsproblemen komen door omzetverlies. Vaste lasten kunnen hiervan mede de oorzaak zijn, omdat deze in veel gevallen gelijk blijven, terwijl de omzet is gedaald. Voor bedrijven met weinig vaste lasten zullen de liquiditeitsproblemen naar verwachting minder snel toenemen. Daarom dienen de vaste lasten een substantiële uitgavepost te zijn voor een bedrijf om in aanmerking te komen voor deze subsidie.

Idealiter zouden de daadwerkelijke vaste lasten van een getroffen startende MKB-ondernemingen worden bepaald. Dit zorgt echter voor dergelijke hoge bewijslasten voor de doelgroep en hoge controlelasten voor de uitvoeringsorganisatie, dat de onderhavige regeling de facto onuitvoerbaar wordt. Daarom is ervoor gekozen om de vaste lasten, evenals in de reguliere TVL, te bepalen aan de hand van de omzet in de referentieperiode, vermenigvuldigd met het vaste lastenpercentage. Dit percentage is de gemiddelde verhouding tussen vaste lasten en omzet voor een branche. Een branche wordt gedefinieerd als alle bedrijven vallend onder dezelfde tweecijferige SBI-code. Voor alle tweecijferige SBI-codes is een vaste lastenpercentage vastgesteld. Meer gedetailleerde gegevens waren onvoldoende beschikbaar om op basis van drie- of meercijferige SBI-codes vaste lastenpercentages vast te stellen.

Het aandeel vaste lasten in de omzet is bepaald op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en is opgenomen in de tabel in de bijlage bij de regeling. De vaste lastenpercentages per SBI-code zijn dezelfde als bij de reguliere TVL-regeling (het betreft immers dezelfde bijlage bij de regeling). De kosten die vallen onder de vaste lasten zijn afschrijvingen op vaste activa en overige bedrijfskosten, naar de definitie die het CBS daarbij hanteert. Onder de afschrijvingen op vaste activa wordt door het CBS verstaan de waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen, vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering. Onder de overige bedrijfskosten vallen de bedrijfskosten die geen betrekking hebben op de inkoopwaarde van de omzet, de arbeidskosten en de afschrijvingen op vaste activa. Daarbij valt te denken aan kosten voor energieverbruik, huisvesting, inventaris, et cetera.

In een beperkt aantal gevallen was het aandeel vaste lasten in de omzet ook op branche-niveau niet goed te bepalen op grond van de beschikbare gegevens. In die gevallen zijn de overige bedrijfskosten bepaald op basis van een inschatting van het aandeel in de bedrijfskosten bestaande uit de inkoopwaarde van de omzet en de overige bedrijfskosten. Dit heeft betrekking op de sectoren met een SBI code vanaf 82 tot en met 96, met uitzondering van SBI code 95 (reparatie van consumenten artikelen).

Doordat het vaste lastenpercentage op basis van tweecijferige SBI-codes wordt vastgesteld, is het onvermijdelijk dat sommige getroffen startende MKB-ondernemingen een te hoog vaste lastenpercentage zullen hebben en andere ondernemingen een te laag vaste lastenpercentage. Echter weegt het voor het kabinet zwaar dat de administratieve lasten bij een meer gedetailleerde berekening van de vaste lasten aanzienlijk zullen stijgen. Het beperken van de administratieve lasten van de regeling weegt voor het kabinet in dit geval zwaarder dan het hierboven beschreven probleem met betrekking tot de vaste lastenpercentages.

De uitkomst van de berekening van de vaste lasten van een getroffen startende MKB-onderneming heeft in beginsel geen relatie met het bedrag aan vaste lasten dat de onderneming betaalt in de subsidieperiode. Ondernemingen hoeven het bedrag van de vaste lasten in die periode niet aan te tonen. Echter, als een subsidieontvanger gedurende de subsidieperiode stopt met zijn activiteiten en ook zijn vaste lasten tot nul brengt, dan maakt de subsidieontvanger oneigenlijk gebruik maakt van de subsidie. Hij handelt dan immers in strijd met het doel van de subsidie, te weten het bijdragen aan de financiering van de vaste lasten voor getroffen startende MKB-ondernemingen.

4.5. Hoogte van de subsidie

De subsidie wordt berekend op basis van:

  • de referentieomzet van de onderneming, uitgedrukt in euro’s;

  • het omzetverlies van de onderneming, uitgedrukt in procenten;

  • het vaste lastenpercentage van de onderneming;

  • het subsidiepercentage.

Het subsidiepercentage is voor beide kwartalen vastgesteld op 100% procent, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling. Ook wordt de hoogte van de subsidie bepaald naar rato van het omzetverlies. Immers kunnen ondernemingen met omzet ook zelf een deel van hun vaste lasten financieren met de gegenereerde omzet.

De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald:

Referentieomzet (A) * Omzetverlies (B) * Vaste lastenpercentage (C) * 100%.

De hoogte van de subsidie wordt ook beïnvloed door bovengrenzen binnen de regeling. Er is een bovengrens per openstellingskwartaal, en daarbij ook een bovengrens per drie belastingjaren die geldt op grond van de van toepassing zijnde de-minimisverordeningen. Zie hiervoor paragraaf 7.

4.6. Openbaarmaking subsidies

In de openstellingen van de reguliere TVL van het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 was opgenomen dat alle subsidies die op grond van de regeling worden verleend openbaar worden gemaakt. Dit is ook onderdeel van de openstellingen van de onderhavige TVL-startersregeling gemaakt. Dit vanuit het belang van transparantie wat betreft de besteding van publieke middelen. Hoewel het niet de bedoeling is om persoonsgegevens te publiceren, kan het in enkele gevallen persoonsgegevens betreffen, bijvoorbeeld als een bedrijfsnaam gekoppeld is aan de naam van een natuurlijk persoon, wat bij eenmanszaken vaak het geval is. In deze fase van de steunmaatregelen is echter het belang van openbaarheid zwaarder gewogen dan het belang van bescherming van persoonsgegevens, voor zover daar al sprake van zou zijn. In de kern gaat het om bedrijfsmatige activiteiten waarbij de risico’s voor betrokkenen als laag worden ingeschat. Daarnaast biedt de regeling de mogelijkheid om, in het geval dat openbaarmaking vanwege zwaarwegende persoonlijke omstandigheden niet kan worden gevergd, anders te beslissen. Het gaat daarbij om schrijnende gevallen waarbij de persoonlijke levenssfeer door openbaarmaking van de betreffende gegevens zo ernstig zou worden geschaad, dat dit niet gevergd kan worden.

5. Aanvraag en vaststelling

De aanvragen voor een subsidie kunnen vanaf 7 juni 2022 worden ingediend bij de uitvoerder van de TVL-startersregeling, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Op de website van RVO (www.rvo.nl/tvl) wordt een formulier ter beschikking gesteld om de aanvraag te kunnen indienen.

Bij de aanvraag dient de getroffen startende MKB-ondernemingen de in artikel 2a.1.6, dan wel in artikel 2a.2.6 genoemde gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres en het Kamer van Koophandel (KvK)-nummer van de getroffen startende MKB-onderneming. Daarnaast dienen ook de gegevens van de contactpersoon aangeleverd te worden. Voor het indienen van de aanvraag moet de onderneming administratieve bewijslast aanleveren. Voorbeelden hiervan zijn een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2020.

Met het toelaten van ondernemingen die zijn ingeschreven in het handelsregister na 30 juni 2020, krijgt een groep ondernemingen toegang tot deze regeling die een beperkte geschiedenis heeft. Mogelijk zijn er na 30 juni 2020 ondernemingen ingeschreven in het handelsregister met het oog op het verkrijgen van subsidie. Het Noodpakket Banen & Economie werd snel na het instellen van zware contactbeperkende maatregelen aangekondigd, wat mogelijk tot extra inschrijvingen in het handelsregister heeft geleid om later in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.

Gegeven het voorgaande, is het risico op misbruik en oneigenlijk (M&O) gebruik van deze regeling hoger. Gegevens die door deze ondernemingen worden ingediend, zijn minder goed verifieerbaar dan de gegevens van ondernemingen die al langer in het handelsregister staan ingeschreven en activiteiten ondernemen. Om het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik binnen deze regeling te beperken, moeten alle ondernemingen die gebruik maken van deze regeling en een subsidie van minimaal € 25.000 aanvragen, een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon (hierna: deskundige derde) aanleveren. De verklaring wordt gebruikt als extra verificatie dat de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode, zoals die door de onderneming bij de aanvraag worden opgegeven, correct zijn en dat de onderneming dus ook daadwerkelijk gebruik maakt van de regeling vanwege een reëel omzetverlies. Daarnaast verifieert de derde in de verklaring dat de onderneming geen onderdeel is van een groep, waarvan de eerste inschrijving in het handelsregister van één of meerdere ondernemingen die deel uitmaken van die groep voor 1 juli 2020 heeft plaatsgevonden. De verklaring ziet op de hiervoor benoemde gegevens omdat deze essentieel zijn voor het bepalen van het subsidiebedrag, alsmede voor toegang tot de regeling. De verklaring wordt ingevoerd vanaf een aangevraagd subsidiebedrag van € 25.000. Onder dit subsidiebedrag worden de kosten van de verklaring een te groot onderdeel van het daadwerkelijke subsidiebedrag. Om diezelfde reden wordt er niet gekozen voor een accountantsproduct. Deze zijn relatief duur en daarmee niet in verhouding tot het aan te vragen subsidiebedrag.

Omdat de verklaring van een deskundige derde afkomstig dient te zijn, wijst de minister een beperkt aantal beroepsgroepen aan die een dergelijke verklaring mogen afgeven. Nadere informatie hierover staat op de website van RVO.nl. De beroepsgroepen die in ieder geval worden gekwalificeerd als deskundige derde zijn:

  • Accountants;

  • Fiscalisten;

  • Boekhouders;

  • Financieel adviseurs.

De deskundige derde kan deze verklaring onafhankelijk van de aanvrager indienen op het daarvoor beschikbaar gestelde portaal van RVO. Hiermee kan RVO de gegevens direct koppelen aan het dossier van de aanvrager, als deze zijn aanvraag indient en de verklaring bij zijn aanvraag voegt.

De subsidie wordt op grond van de regeling eerst verleend, waarna op een later moment vaststelling van de subsidie plaatsvindt. Er zal zo snel mogelijk over de aanvraag worden beslist, in beginsel binnen acht weken na binnenkomst, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling. Vaststelling van de subsidie wordt tot zestien weken na aanvraag tot vaststelling gedaan. In de beschikking tot subsidievaststelling wordt overeenkomstig artikel 4:42 van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag van subsidie vastgesteld.

6. Uitvoering

De regeling wordt uitgevoerd door RVO. Zij acht de regeling uitvoerbaar.

Het uitvoeringsproces is, vanwege de grote aantallen aanvragen, deels geautomatiseerd. Zo kunnen subsidieaanvragers snel geholpen worden. Gegevens uit het handelsregister en van de Belastingdienst worden gebruikt om RVO te ondersteunen in het controleren van de aanvragen. Daarnaast vinden gerichte controles plaats met het oog op risico’s van misbruik en fraude. Subsidieontvangers zijn verplicht aan deze controles mee te werken, ook als deze na de subsidievaststelling plaatsvinden.

Bij verificatie van de door de subsidieaanvrager geleverde gegevens, worden gegevens van de Belastingdienst gebruikt. Het uitgangspunt is dat de aanvrager zelf verantwoordelijk is voor de informatie die hij verstrekt bij zijn aanvraag. De gegevens van de Belastingdienst dienen ter controle en betreffen de bij hen bekende gegevens over de omzet van de subsidieaanvragers, waarbij naast het bedrag van de omzet bijvoorbeeld ook kan gaan om de vraag of de aanvrager vrijgesteld is van het afdragen van omzetbelasting. De Belastingdienst beschikt over deze gegevens vanwege de heffing en inning van omzetbelasting.

De omzet van de subsidieaanvrager is een belangrijk gegeven voor de bepaling van de hoeveelheid toe te kennen subsidie aan de aanvrager. Bij een omvangrijk deel van de subsidieaanvragers wordt het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, beschouwd als het bedrag van de omzet van de aanvrager. De verstrekking door de Belastingdienst beperkt zich tot gegevens met betrekking tot subsidieaanvragers die zich melden bij RVO in het kader van onderhavige regeling. Hiermee valt deze verwerking binnen de grenzen van de principes doelbinding en proportionaliteit. Omdat de gegevens niet op een andere wijze te verkrijgen zijn door RVO, valt de verwerking tevens binnen de grenzen van subsidiariteit.

Om deze gegevensverstrekking mogelijk te maken, bevat artikel 4.1 van de regeling hiertoe een grondslag. Deze grondslag dekt het verzoek aan de Belastingdienst om de gegevens te verstrekken (eerste lid) en de daadwerkelijke verstrekking (tweede lid). Deze grondslag vormt samen met de grondslag voor de regeling, te weten artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, het wettelijke voorschrift in de zin van artikel 67, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) dat de Belastingdienst verplicht tot bekendmaking van de gegevens. De geheimhoudingsplicht die op grond van artikel 67 van de Awr op de ambtenaren van de Belastingdienst wordt op deze doorbroken om deze gegevensverstrekking mogelijk te maken.

Tot slot zij voor de goede orde opgemerkt dat artikel 4.1 van de regeling los moet worden gezien van de mogelijkheid die de Belastingdienst heeft om op grond van artikel 55 van de Awr gegevens en inlichtingen te vragen aan bestuursorganen, waaronder de Minister van Economische Zaken en Klimaat, ter uitvoering van die wet.

7. Staatssteun

Steun op grond van de reguliere TVL-regeling is gebaseerd op paragraaf 3.1 van de Tijdelijke Kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: de Tijdelijke Kaderregeling). Na 30 juni 2022 kan echter geen staatssteun op grond van deze paragraaf meer worden verleend. Het was niet mogelijk om de TVL-startersregeling nog voor deze datum vorm te geven en uit te voeren onder de Tijdelijke Kaderregeling, mede vanwege de daarvoor benodigde goedkeuring van de Europese Commissie.

Om die reden wordt de staatssteun op grond van de TVL-startersregeling gerechtvaardigd door verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (hierna: de algemene de-minimisverordening), verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190) (hierna: de de-minimisverordening voor de visserijsector), voor zover het ondernemingen betreft die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector, en verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352/9) (hierna: de de-minimisverordening voor de landbouwsector), voor zover het ondernemingen betreft die actief zijn in de landbouwsector.

Op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector en de de-minimisverordening voor de landbouwsector is het toegestaan om ondernemingen voor een bepaald bedrag te steunen zonder dat dit wordt aangemerkt als staatssteun. Het toegestane bedrag aan steun is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt en aldus niet als staatssteun wordt aangemerkt.

Binnen de onderhavige regeling kan enkel subsidie worden verstrekt indien de getroffen startende MKB-ondernemingen niet aan het in de de-minimisverordeningen vastgestelde plafonds, ook wel bovengrens genoemd, voor de-minimissteun per drie belastingjaren zitten. Om te bepalen of een ondernemer aan een bovengrens van de-minimissteun per drie belastingjaren zit of hoeveel ruimte er nog is tot aan die bovengrens, wordt bij het doen van de subsidieaanvraag gevraagd hoeveel de-minimissteun er in de afgelopen drie belastingjaren is verstrekt. Indien een ondernemer aan een bovengrens blijkt te zitten, wordt een aanvraag afgewezen. Evenals in de reguliere TVL-regeling, vindt de toets bij de subsidieaanvraag plaats aan de hand van de door de aanvrager aangeleverde schatting van omzet in de subsidieperiode en het omzetverlies. Bij de vaststelling van de subsidie wordt de hoogte van de subsidie vastgesteld op basis van de definitieve gegevens. Dat kan leiden tot een hoger subsidiebedrag, zodat op dat moment ook getoetst moet worden op de bovengrenzen van de de-minimissteun. De bovengrenzen zijn hieronder weergegeven:

  • 1. Getroffen startende MKB-ondernemingen kunnen binnen een openstellingskwartaal maximaal € 100.000 steun ontvangen, met in achtneming van een bovengrens van € 200.000 voor steun op grond van de algemene de-minimisverordening per drie belastingjaren.

  • 2. Getroffen startende MKB-ondernemingen actief in goederenvervoer over de weg kunnen binnen een openstellingskwartaal maximaal € 100.000 steun ontvangen, met in achtneming van een bovengrens van € 100.000 voor steun op grond van de algemene de-minimisverordening per drie belastingjaren.

  • 3. Getroffen startende MKB-ondernemingen actief in de visserij en aquacultuur kunnen binnen een openstellingskwartaal maximaal € 30.000 steun ontvangen, met in achtneming van een bovengrens van € 30.000 voor steun op grond van de de-minimisverordening voor de visserijsector per drie belastingjaren.

  • 4. Getroffen startende MKB-ondernemingen actief in de primaire productie van landbouwproducten binnen een openstellingskwartaal maximaal € 20.000 steun ontvangen, met in achtneming van een bovengrens van € 20.000 voor steun op grond van de de-minimisverordening voor de landbouwsector per drie belastingjaren.

Indien de getroffen startende MKB-onderneming uitmaakt van een groep, dan gelden bovenstaande genoemde maximale bedragen voor de groep als geheel.

Voor een onderneming die activiteiten ontplooit die onder meerdere de-minimisverordeningen vallen, is het noodzakelijk dat voor deze activiteiten een gescheiden boekhouding wordt aangehouden voor wat betreft het indienen van een aanvraag binnen de regeling. Daarbij moet deze ondernemer ervoor zorgen dat de steun niet terecht komt bij de sector waarvoor de steun niet bedoeld is. Van de deminimisverordeningen waar de activiteiten van de onderneming onder vallen, komt de onderneming in dat geval te vallen onder de deminimisverordening met het laagste subsidieplafond.

Voor een groep verbonden ondernemingen gelden wat betreft gemengde aanvragen dezelfde regels. Wel wordt enkel gekeken naar Nederlandse ondernemingen binnen de groep.

8. Regeldruk

De regeldruk voor de onderneming behelst het kennisnemen van de TVL-startersregeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op het moment van aanvraag en het invullen van de vaststelling.

Op het moment van aanvragen kan dit eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier. De onderneming dient bij de aanvraag een bewijs te leveren van de aangeleverde gegevens, zoals een recente kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over de subsidieperiode (het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022) en de referentieperiode (resp. het derde kwartaal van 2021 of, voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister tussen 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021, de drie volledige maanden volgend op de maand van inschrijving).

Om het proces te vergemakkelijken staat een openbare adviestool op de website van RVO, die zorgt dat ondernemers alvast een beeld krijgen van de werking van het aanvraagformulier, de berekening uitgelegd krijgen en bewijsstukken kunnen verzamelen. Daarnaast hoeven ondernemers geen gegevens in te vullen die de RVO kan onttrekken uit de KVK database.

Voor aanvragers wordt uitgegaan van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming, zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal tweeënveertig minuten. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – op € 27,30. Het kosten van het indienen van de aanvraag bedragen dan € 92.820 bij de verwachte 3.400 aanvragers.

Voor ondernemingen, met een inschrijfdatum in het handelsregister vanaf 1 juli 2020 en die een subsidie van meer dan € 25.000 aanvragen, vereist de regeling een extra verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon om aan te tonen dat bepaalde gegevens naar waarheid zijn ingevuld. De verwachting is dat 4 procent van de aanvragers deze verklaring dient aan te leveren. De kosten van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon lopen sterk uiteen. Uitgaande van een gemiddeld bedrag van € 800, waarbij de verwachting is dat verklaringen voor lage subsidiebedragen goedkoper zullen zijn (€ 500) en verklaringen voor hoge subsidiebedragen duurder (€ 1.100), komt dit neer op een gemiddelde van 1–2% van het totale subsidiebedrag dat aan regeldruk extra dient te worden uitgegeven. In totaal is de regeldruk van deze verklaring € 108.800.

Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt immers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. Dit betreffen de gegevens met betrekking tot de aangiftes van de omzetbelasting van de aanvragers. Op grond van deze gegevens kan RVO de omzet in de subsidieperiode, vooraf invullen op het betreffende formulier. Met deze voor ingevulde omzet kan de subsidieontvanger de eigen gegevens controleren en – indien het bedrag klopt – hoeft deze geen aanvullende bewijsstukken aan te leveren. In deze gevallen zal voorts ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan een subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld als de aanvrager niet binnen de in artikelen 2a.1.11 en 2a.2.11, eerste lid, van de regeling genoemde termijn zijn aanvraag tot subsidievaststelling indient.

Deze werkwijze vergemakkelijkt de uitvoering en beperkt de administratieve lasten. Naar verwachting is dit mogelijk voor 80% van de aanvragers. De controle zal naar verwachting tien minuten kosten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit op € 6,5 per ondernemer en circa € 17.680 totaal.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze werkwijze enkel geldt voor subsidieontvangers die over hun gehele in aanmerking komende omzet BTW afdragen; andere subsidieontvangers zullen geen vooraf ingevuld formulier ontvangen en zullen bewijsstukken moeten meesturen. Voor deze groep aanvragers (20%) geldt dat zij zelf een formulier in moeten vullen. Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van tien minuten voor de kennisneming, twintig minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal veertig minuten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit op € 26 per ondernemingen circa € 17.680 in totaal.

Hiermee komt de totale regeldruk van alle aanvragen op € 236.980. Dit bedrag is gebaseerd op één openstelling. Aangezien de regeling voorziet in twee gelijkwaardige openstellingen bedragen de totale kosten aan regeldruk € 473.960. Dit is 1,35% van het geraamde totaal uit te keren subsidiebedrag binnen deze regeling.

Een concept van deze regeling is ter advisering aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: het ATR) voorgelegd. ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

9. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten voor regelgeving

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Met de datum van publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

Opgemerkt wordt nog dat de TVL-regeling op grond van artikel 4.5, tweede lid, vervalt met ingang van 1 juli 2022. Omdat de TVL-startersregeling niet voor 1 juli uitgevoerd kan worden, is een regeling in voorbereiding om de vervaldatum van de TVL-regeling aan te passen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Met dit onderdeel worden twee begripsbepalingen toegevoegd aan artikel 1.1, te weten de-minimisverordening voor de landbouwsector en de-minimisverordening voor de visserijsector. Deze begripsbepalingen zijn relevant voor de paragrafen 2a.1 en 2a.2, waarin de subsidie voor startende MKB-ondernemers is opgenomen.

Artikel I, onderdelen B t/m G

Met deze onderdelen worden de data gewijzigd waarop de aanvragen tot subsidievaststelling voor het derde en vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 uiterlijk ingediend kunnen worden.

Artikel I, onderdeel H

Met dit onderdeel worden twee paragrafen voor subsidie voor startende MKB-ondernemers voor de vaste lasten ingevoerd. De verschillende artikelen worden hierna toegelicht.

Paragraaf 2a.1. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2021
Artikel 2a.1.1 (begripsbepalingen)

Het eerste lid van dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de voor de TVL-startersregeling relevante begrippen. Deze begripsbepalingen zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de reguliere TVL-openstellingen, en waar nodig aangepast aan onderhavige regeling. Zo is in de TVL-startersregeling ter afbakening van de doelgroep het begrip ‘getroffen startende MKB-onderneming’ opgenomen. Dit is een MKB-onderneming die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2a1.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e, van onderhavige regeling (zie voor een nadere uitleg de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel). Daarnaast wordt een nieuwe peildatum gedefinieerd. De peildatum voor het vierde kwartaal van 2021 is 30 juni 2021.

In het tweede lid is opgenomen wat de betekenis is van A, B, C en D, die worden gebruikt in de artikelen 2a.1.2, tweede lid, onderdeel b, en 2a.1.4, eerste, vijfde, zesde en zevende lid, om het subsidiebedrag te berekenen. A staat daarbij voor de omzet in de referentieperiode (zijnde het derde kwartaal van 2020), uitgedrukt in euro’s, B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten, C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, uitgedrukt in procenten en D voor het subsidiepercentage dat 100% bedraagt. Die ratio is opgenomen in de derde kolom van de tabel in de bijlage bij de regeling.

Artikel 2a.1.2 (verstrekking subsidie)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen dat de subsidie wordt verstrekt om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.

In het tweede en derde lid zijn de criteria opgenomen waar een onderneming aan moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Het moet ten eerste gaan om een MKB-onderneming waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 (tweede lid, onderdeel c). Het moet immers om een startende MKB-ondernemer gaan. In het handelsregister is de datum opgenomen van eerste inschrijving van de betreffende onderneming. Indien deze onderneming voor 1 juli 2020 voor het eerst is ingeschreven, komt deze dus niet in aanmerking voor deze regeling, omdat het geen startende ondernemer betreft.

In aanvulling daarop komt een MKB-onderneming die onderdeel uitmaakt van een groep, alleen in aanmerking voor subsidie indien de inschrijfdatum in het handelsregister van alle in die groep verbonden MKB-ondernemingen op of na 1 juli 2020 liggen (derde lid). Zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze toelichting, is de regeling immers uitsluitend bedoeld voor ondernemers die daadwerkelijk in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 voor het eerst een onderneming zijn gestart. Om te bepalen of er sprake is van verbonden MKB-ondernemingen in een groep, wordt aangesloten bij de definitie van één onderneming in de zin van de algemene de-minimisverordening (zie voor een uitgebreide toelichting daarop de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2a.1.4).

Daarnaast moet de MKB-onderneming ten minste 20% omzetverlies hebben (tweede lid, onderdeel a) en ten minste € 1.500 aan vaste lasten hebben bij vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode, element A, en de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, element C (tweede lid, onderdeel b). Deze drempels zijn reeds toegelicht in de paragrafen 4.2 tot en met 4.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Verder wordt de subsidie, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling, alleen verstrekt aan ondernemingen met een vestiging buiten de woning waar degene aan wie de onderneming toebehoort zelf woont, tenzij het een vestiging betreft die fysiek gescheiden is van de woning en een eigen opgang heeft. Deze eis geldt niet voor horecaondernemingen en ambulante ondernemingen (tweede lid, onderdeel e). Ambulante ondernemingen zijn ondernemingen waarbij kenmerkend is dat zij hun bedrijf niet uitoefenen vanuit een vaste vestiging, maar met ambulante bedrijfsmiddelen, die voor hoge vaste kosten zorgen. Het betreft bedrijfsmiddelen die cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering. Een voorbeeld zijn de auto- en motorrijschoolhouders die veelal op hun huisadres geregistreerd staan maar omvangrijke lasten dragen voor hun lesvoertuig(en). Andere sectoren, naast auto- en motorrijschoolhouders, waarvoor dit geldt zijn taxibedrijven, touringcar operators, markthandelaren, kermisexploitanten en binnenvaartdienstverleners (passagiersvaart en veerdiensten). In de begripsomschrijving van het begrip ‘ambulante onderneming’, opgenomen in artikel 2a.1.1, eerste lid, is een limitatieve opsomming gegeven van de ondernemingen die dit betreft.

Startende MKB-ondernemingen uit nagenoeg alle sectoren van de economie komen in aanmerking voor subsidie, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling (tweede lid, onderdeel d). De hoofdactiviteit dient in de bijlage bij de regeling te zijn opgenomen. In de bijlage zijn niet alle sectoren opgenomen, die zijn opgenomen in de volledige lijst met SBI-codes, zoals vastgesteld door het CBS en de Kamer van Koophandel. Dit geldt voor ondernemingen die in de Standaard bedrijfsindeling vallen onder categorie 'Financiële instellingen' (SBI-codes 64, 65 en 66), overheden en extraterritoriale organisaties (SBI-codes 84 en 99), en voor ondernemingen uit twee sectoren die specifiek gekoppeld zijn aan huishoudens zijn niet opgenomen (SBI-codes 97 en 98). Deze uitzonderingen zijn reeds toegelicht in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Tot slot zijn holdings en concerndiensten binnen eigen concern (SBI-code 70.1) niet opgenomen.

Voor ondernemingen die in het handelsregister zijn ingeschreven onder SBI-codes 64.2 (financiële holdings), 64.30.3 (beleggingsinstellingen met beperkte toetreding) en 70.1 (niet-financiële holdings) geldt dat zij onder voorwaarden toch in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Deze ondernemingen voeren in veel gevallen een andere activiteit uit als hoofd- of nevenactiviteit waarmee ze wel tot de doelgroep behoren van de regeling. Daarom komen zij in aanmerking voor subsidie, indien zij tevens staan ingeschreven met een nevenactiviteit die wel in de bijlage van de regeling wordt genoemd.

In het vierde lid zijn nog enkele uitzonderingen opgenomen. Zo is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen of overheidsbedrijven en publiek bekostigde scholen in de zin van Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra en publiek bekostigde instellingen in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uitgezonderd. Deze scholen en instellingen vallen onder SBI-code 85, maar behoren zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze toelichting, niet tot de doelgroep van deze regeling.

Tot slot is in het vijfde lid een hardheidsclausule opgenomen. RVO maakt bij de uitvoering van de TVL gebruik van de gegevens uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op basis van deze activiteitenomschrijving worden voor de hoofdactiviteit en nevenactiviteiten van de onderneming SBI-codes toegekend. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor een juiste inschrijving in het handelsregister bij de ondernemer ligt. De hoofdactiviteit en nevenactiviteiten, zoals deze zijn ingeschreven in het handelsregister, zijn bepalend voor de vraag of een ondernemer in aanmerking komt voor subsidie en wat het vaste lasten percentage is op basis waarvan de hoogte van de subsidie wordt bepaald. Bij de uitvoering van de reguliere TVL-regeling is gebleken dat in bepaalde gevallen de feitelijke activiteiten van ondernemingen niet overeenkomen met de activiteiten zoals deze zijn ingeschreven in het handelsregister. Omdat het in aanmerking komen voor en de hoogte van de subsidie gebaseerd worden op de gegevens in het handelsregister, kan het niet overeen komen van de feitelijke situatie met het handelsregister ingrijpende gevolgen hebben. Daarom zijn twee hardheidsclausules opgenomen in de regeling (naast onderhavige hardheidsclausule de hardheidsclausule in artikel 2a.1.4, zesde lid, die in de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel wordt toegelicht). Met onderhavige hardheidsclause wordt het mogelijk gemaakt om subsidie te verstrekken als ten genoegen van de minister blijkt dat de ondernemer op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage bij de regeling is opgenomen. Door deze hardheidsclausule is het mogelijk dat RVO kan kijken naar de feitelijke situatie van de activiteiten van de onderneming op de peildatum. Hierbij geldt dat ten genoegen van de minister moet blijken wat die feitelijke hoofdactiviteit was op de peildatum (30 juni 2021, zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 2a.1.1). De ondernemer zal dit moeten aantonen. Deze feitelijke hoofdactiviteit wordt vervolgens door RVO gebruikt om de hoogte van de subsidie op grond van artikel 2a.1.4 te bepalen.

Artikel 2a.1.3 (bepalen omzetverlies)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen hoe het omzetverlies wordt berekend. Het omzetverlies wordt, zoals reeds toegelicht in paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze toelichting, bepaald door de omzet in de voor de subsidie relevante periode (oktober, november en december van 2021, zie het derde lid) te vergelijken met de omzet in de referentieperiode, zijnde de maanden juli, augustus en september van 2021 (zie het tweede lid). Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of er sprake is van een omzetdaling van ten minste 20%. Dit is immers een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie (artikel 2a.1.2, tweede lid, onderdeel a). Indien het omzetverlies minder bedraagt dan 20%, wordt de subsidie afgewezen (zie artikel 2a.1.5, eerste lid, onderdeel f).

Zoals reeds toegelicht in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting, wordt in de regeling als uitgangspunt genomen dat als een onderneming omzetbelasting betaalt over de omzet, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, geldt als omzet. Voor ondernemingen die vrijgesteld zijn van de omzetbelasting of ondernemingen die ook omzet in het buitenland behalen voor bepaalde activiteiten, geldt dat de omzet voor die ondernemingen eenvoudig en duidelijk moet blijken uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk (vierde lid).

In het vijfde lid is ten slotte bepaald dat subsidies, tegemoetkomingen of andere steun van de overheid in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19, waaronder bijvoorbeeld subsidies verleend op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, geen deel uitmaakt van de omzet bij de toepassing van deze regeling. Zie verder paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2a.1.4 (hoogte subsidie)

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van het omzetverlies en de omvang van de vaste lasten van de getroffen startende MKB-onderneming (eerste lid). De omvang van de vaste lasten van de onderneming worden bepaald door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met het gemiddelde aandeel vaste lasten in de omzet voor de branche waar de onderneming toebehoort (blijkende uit de SBI-code voor de hoofdactiviteit). Dit gemiddelde percentage is opgenomen in de bijlage van de regeling. Indien de getroffen startende MKB-onderneming meer dan één hoofdactiviteit uitvoert, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is (vijfde lid).

Het zesde lid bepaalt dat de hoogte van de vaste lasten, en daarmee de hoogte van de subsidie, kan worden bepaald op basis van een activiteit van een onderneming die in de bijlage bij de regeling is opgenomen, indien ten genoegen van de minister blijkt dat die activiteit in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat op basis van de activiteit, waarvan de ondernemer kan aantonen dat dit zijn feitelijke hoofdactiviteit was op de peildatum, subsidie kan worden verstrekt. Ook hier geldt, net als bij de hardheidsclausule opgenomen in artikel 2a.1.2, vijfde lid, dat ten genoegen van de minister moet blijken dat deze activiteit die in de bijlage bij de regeling is opgenomen op de peildatum de feitelijke hoofdactiviteit van de onderneming vormde. De ondernemer zal dit moeten aantonen. De hoogte van de subsidie wordt dan bepaald op basis van die activiteit (die dus feitelijk de hoofdactiviteit van de onderneming vormde). Voor de ondernemingen met een hoofdactiviteit met SBI-code 64.2, 64.30.3 en 70.1, die in aanmerking komen voor subsidie vanwege een nevenactiviteit die opgenomen is in de bijlage bij de regeling (zie artikel 2a.1.2, tweede lid, onderdeel d) is in het zevende lid bepaald dat bij het bepalen van de hoogte van de subsidie bij het element C gebruik zal worden gemaakt van de vaste lasten-omzet ratio van de nevenactiviteit die in de bijlage wordt genoemd. De vaste lasten en de omzet zijn voor ondernemingen die geregistreerd zijn als onderneming met een hoofdactiviteit in SBI-code 64.2, 64.30.3 of 70.1, normaliter toe te schrijven aan de nevenactiviteit waaronder de onderneming staat ingeschreven in het handelsregister. Daarom wordt het vaste lastenpercentage niet berekend op basis van de hoofdactiviteit van deze ondernemingen maar op basis van die nevenactiviteit.

Het subsidiepercentage bedraagt 100%. De subsidie bedraagt maximaal € 100.000. Indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector bedraagt de subsidie maximaal € 30.000 en indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector € 20.000 (tweede en derde lid).

De subsidie bedraagt € 1.500 indien uit de berekening van de hoogte van de subsidie een bedrag komt dat lager is dan € 1.500 (vierde lid).

Artikel 2a.1.5. (afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Ten eerste wordt de aanvraag afgewezen als deze niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels en aan de bij de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector gestelde regels (eerste lid, onderdelen a, c en d).

Ten tweede wordt de subsidie afgewezen voor zover het totale bedrag aan steun dat de onderneming op grond van de betreffende de-minimisverordening heeft ontvangen, boven de maximale bedragen, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, uitgaat. Het deel van het subsidiebedrag dat onder de maximumbedragen blijft, kan worden verleend, uiteraard voor zover aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Om te bepalen of de maxima worden overschreden, wordt gekeken naar de onderneming als geheel, dus inclusief eventuele verbonden ondernemingen. Op grond van de definitie uit de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector en de de-minimisverordening voor de landbouwsector is sprake van één onderneming indien twee of meer ondernemingen binnen dezelfde lidstaat, dus er hoeft hierbij geen rekening gehouden te worden met banden via buitenlandse ondernemingen (anders dan bij de reguliere TVL-regeling en eerdere startersregeling), ten minste één van onderstaande volgende banden met elkaar onderhouden:

  • a) één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

  • b) één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

  • c) één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

  • d) één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van onder a) tot en met d) bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd. In het Unierecht wordt iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij gefinancierd wordt, als onderneming beschouwd.

Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen indien de subsidie bestemd is voor een getroffen startende MKB-onderneming indien de onderneming (ook) actief is in een sector waarvoor steun op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector niet is toegestaan. Tenzij er sprake is van een gescheiden boekhouding en daarmee gezorgd wordt voor dat de activiteiten die in de uitgesloten sector vallen geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten (eerste lid, onderdeel e, sub 1). Tevens wordt de aanvraag afgewezen indien er geen activiteiten worden verricht door de onderneming of deze niet actief is in de sectoren waarvoor steun wordt verleend op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector. Deze bepaling is opgenomen voor onvoorziene situaties, zoals een sector die niet is uitgesloten middels de SBI-code (eerste lid, onderdeel e, sub 2).

Verder wordt een aanvraag afgewezen als de omzet verlies minder dan 20% bedraagt (eerste lid, onderdeel f).

Ook worden aanvragen afgewezen van ondernemingen waarvan de hoofd- of nevenactiviteit behoort tot de SBI-codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3, en van ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling (eerste lid, onderdeel g). Met deze afwijsgrond wordt aangesloten bij de reguliere TVL-regeling, zodat tussen de reguliere TVL- regeling en de TVL-startersregeling geen verschil bestaat.

Tot slot wordt op grond van het eerste lid, onderdeel h, een aanvraag om subsidie afgewezen indien de getroffen startende MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel. Het invoeren van deze afwijzingsgrond is het gevolg van het verbod om met ingang van 8 januari 2020 pelsdieren te houden (wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij, Stb. 2020, 555). Met dit onderdeel wordt voorkomen dat een pelsdierhouder die een vergoeding ontvangt op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij tweemaal een vergoeding ontvangt voor dezelfde vaste lasten.

In het tweede lid is opgenomen dat indien de getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, er bij de toepassing van de maximale subsidiebedragen wordt uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2a.1.6 (informatieverplichtingen bij aanvraag)

In dit artikel zijn de informatieverplichtingen van de subsidieaanvrager opgenomen. De aanvraag dient te worden gedaan via het door de minister beschikbaar gestelde middel (eerste lid). Dit is het elektronische aanvraagformulier dat te vinden is op de website van RVO. Bij de aanvraag dient de subsidieaanvrager de in het tweede lid genoemde gegevens aan te leveren. Dit zijn ten eerste gegevens over de getroffen startende MKB-onderneming, zoals kvk-nummer, post- en bezoekadres (tweede lid, onderdeel a) en gegevens over de contactpersoon bij de getroffen startende MKB-onderneming (tweede lid, onderdeel b). Daarnaast dient de getroffen MKB-onderneming, in het geval de onderneming deel uitmaakt van een groep, de gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, aan te leveren. Hieronder valt in ieder geval het nummer waarmee elke onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (tweede lid, onderdeel c). Voorts dient de subsidieaanvrager een bewijsstuk aan te leveren waaruit de omzet in de referentieperiode (zijnde de maanden juli, augustus en september van 2021) blijkt, zoals een kopie van de aangifte of de aangiftes van de omzetbelasting over dat kwartaal, of in geval dit niet mogelijk is, een afschrift uit de boekhouding of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode blijkt (tweede lid, onderdeel d). En bij de aanvraag dient de getroffen startende MKB-onderneming een schatting van de omzet in de subsidieperiode te geven (tweede lid, onderdeel e).

Indien een onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van het privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming die voorzien is van een eigen toegang of opgang, dient de onderneming daarover een verklaring af te leggen en een bewijsstuk aan te leveren, die deze verklaring onderschrijft (tweede lid, onderdeel f). Dit kan bijvoorbeeld een kopie zijn van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging of een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Verder dient de getroffen startende MKB-onderneming een verklaring te geven over de steun die de onderneming over een periode van drie belastingjaren reeds verstrekt heeft gekregen op grond van de algemene de minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector (al naar gelang de verordening die van toepassing is) (derde lid).

Tot slot dient de getroffen startende MKB-onderneming, indien de gevraagde subsidie ten minste € 25.000 bedraagt, een verklaring aan te leveren van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon omtrent de getrouwheid van de opgaven uit onderdelen c, d en e (zijnde de opgaven van omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode en de verklaring omtrent het deel uitmaken van een groep) (vierde lid). Deze verklaring dient te worden aangeleverd overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel. Het model zal voor openstelling van deze regeling worden gepubliceerd op de website van RVO. In paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting is de derdenverklaring nader toegelicht. Op de website van RVO (rvo.nl) zal hierover nadere informatie worden gegeven.

Artikel 2a.1.7 (aanvraagperiode)

In dit artikel is opgenomen gedurende welke periode een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend. De openstellingsperiode loopt van 7 juni 2022 9:00 uur tot en met 2 augustus 2022 17:00 uur (eerste en tweede lid).

Artikel 2a.1.8 (beslistermijn)

In dit artikel is opgenomen binnen welke termijn de minister beslist op een aanvraag. In beginsel wordt binnen acht weken beslist op de aanvraag. In het geval dat een beslissing binnen acht weken niet haalbaar is, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld en wordt een redelijke termijn gegeven waarbinnen de aanvrager de beschikking wel tegemoet kan zien.

Artikel 2a.1.9 (voorschot)

Dit artikel heeft betrekking op het voorschot dat wordt verleend. Het voorschot bedraagt 80% van het geschatte subsidiebedrag, dat wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.1.4, eerste lid.

Artikel 2a.1.10 (verplichtingen subsidieontvanger)

In artikel zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger opgenomen. In de eerste plaats is het van belang dat de ontvanger zijn administratie voert en bewaart op een manier waardoor tot tien jaar na de subsidievaststelling op duidelijke en eenvoudige wijze blijkt dat hij aan de eisen heeft voldaan (eerste en tweede lid).

Voorts is bepaald dat de ontvangers een verplichting hebben om mee te werken met een evaluatie naar de effecten van de regeling, indien daartoe wordt overgegaan (derde lid).

En indien de getroffen startende MKB-onderneming voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, dan gebruikt de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele voor de aanschaf van vervoersmiddelen voor goederenvervoer op de weg (vierde lid).

Verder hanteert de getroffen startende MKB-onderneming een gescheiden boekhouding en geeft de getroffen startende MKB-onderneming de subsidie niet door aan onderdelen van de onderneming waarvan de activiteiten niet vallen onder de de-minimisverordening op grond waarvan de subsidie is verstrekt. Maakt de getroffen startende MKB-onderneming deel uit van een groep waarbij MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep mede actief is, dan wel zijn, als onderneming in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector, als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector, dan geldt het voorgaande voor de gehele groep (vijfde lid).

Artikel 2a.1.11 (vaststelling subsidie)

Dit artikel bevat de bepalingen inzake de vaststelling van de subsidie. Uiterlijk op 1 december 2022 dient de getroffen startende MKB-onderneming een aanvraag om vaststelling van de subsidie in (eerste lid). Bij de aanvraag van de vaststelling wordt de opgave van de omzet in de subsidieperiode meegezonden (tweede lid). De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.1.4, eerste lid en wordt in ieder geval op nihil vastgesteld indien het omzetverlies minder dan 20% bedraagt (derde en vierde lid). In het vijfde lid is opgenomen dat de subsidie binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling, wordt vastgesteld.

Paragraaf 2a.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2022
Artikel 2a.2.1 (begripsbepalingen)

Het eerste lid van dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de voor de TVL-startersregeling relevante begrippen. Deze begripsbepalingen zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de reguliere TVL-openstellingen, en waar nodig aangepast aan onderhavige regeling. Zo is in de TVL-startersregeling ter afbakening van de doelgroep het begrip ‘getroffen startende MKB-onderneming’ opgenomen. Dit is een MKB-onderneming die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2a.2.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e, van onderhavige regeling (zie voor een nadere uitleg de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel). Daarnaast wordt een nieuwe peildatum gedefinieerd. De peildatum voor het eerste kwartaal van 2022 is 30 september 2021.

In het tweede lid is opgenomen wat de betekenis is van A, B, C en D, die worden gebruikt in de artikelen 2a.2.2, tweede lid, onderdeel b, en 2a.2.4, eerste, vijfde, zesde en zevende lid, om het subsidiebedrag te berekenen. A staat daarbij voor de omzet in de referentieperiode (zijnde het derde kwartaal van 2020), uitgedrukt in euro’s, B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten, C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, uitgedrukt in procenten en D voor het subsidiepercentage dat 100% bedraagt. Die ratio is opgenomen in de derde kolom van de tabel in de bijlage bij de regeling.

Artikel 2a.2.2 (verstrekking subsidie)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen dat de subsidie wordt verstrekt om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.

In het tweede en derde lid zijn de criteria opgenomen waar een onderneming aan moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Het moet ten eerste gaan om een MKB-onderneming waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 (tweede lid, onderdeel c). Het moet immers om een startende MKB-ondernemer gaan. Indien deze onderneming voor 1 juli 2020 voor het eerst is ingeschreven, komt deze dus niet in aanmerking voor deze regeling, omdat het geen startende ondernemer betreft.

In aanvulling daarop komt een MKB-onderneming die onderdeel uitmaakt van een groep, alleen in aanmerking voor subsidie indien de inschrijfdatum in het handelsregister van alle in die groep verbonden MKB-ondernemingen op of na 1 juli 2020 liggen (derde lid). Zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze toelichting, is de regeling immers uitsluitend bedoeld voor ondernemers die daadwerkelijk in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 voor het eerst een onderneming zijn gestart. Om te bepalen of er sprake is van verbonden MKB-ondernemingen in een groep, wordt aangesloten bij de definitie van één onderneming in de zin van de algemene de-minimisverordening (zie voor een uitgebreide toelichting daarop de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2a.2.4).

Daarnaast moet de MKB-onderneming ten minste 30% omzetverlies hebben (tweede lid, onderdeel a) en ten minste € 1.500 aan vaste lasten hebben bij vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode, element A, en de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, element C (tweede lid, onderdeel b). Deze drempels zijn reeds toegelicht in de paragrafen 4.2 tot en met 4.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Verder wordt de subsidie, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling, alleen verstrekt aan ondernemingen met een vestiging buiten de woning waar degene aan wie de onderneming toebehoort zelf woont, tenzij het een vestiging betreft die fysiek gescheiden is van de woning en een eigen opgang heeft. Deze eis geldt niet voor horecaondernemingen en ambulante ondernemingen (tweede lid, onderdeel e). Ambulante ondernemingen zijn ondernemingen waarbij kenmerkend is dat zij hun bedrijf niet uitoefenen vanuit een vaste vestiging, maar met ambulante bedrijfsmiddelen, die voor hoge vaste kosten zorgen. Het betreft bedrijfsmiddelen die cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering. Een voorbeeld zijn de auto- en motorrijschoolhouders die veelal op hun huisadres geregistreerd staan maar omvangrijke lasten dragen voor hun lesvoertuig(en). Andere sectoren, naast auto- en motorrijschoolhouders, waarvoor dit geldt zijn taxibedrijven, touringcar operators, markthandelaren, kermisexploitanten en binnenvaartdienstverleners (passagiersvaart en veerdiensten). In de begripsomschrijving van het begrip ‘ambulante onderneming’, opgenomen in artikel 2a.2.1, eerste lid, is een limitatieve opsomming gegeven van de ondernemingen die dit betreft.

Startende MKB-ondernemingen uit nagenoeg alle sectoren van de economie komen in aanmerking voor subsidie, overeenkomstig de reguliere TVL-regeling (tweede lid, onderdeel d). De hoofdactiviteit dient in de bijlage bij de regeling te zijn opgenomen. In de bijlage zijn niet alle sectoren opgenomen, die zijn opgenomen in de volledige lijst met SBI-codes, zoals vastgesteld door het CBS en de Kamer van Koophandel. Dit geldt voor ondernemingen die in de Standaard bedrijfsindeling vallen onder categorie 'Financiële instellingen' (SBI-codes 64, 65 en 66), overheden en extraterritoriale organisaties (SBI-codes 84 en 99), en voor ondernemingen uit twee sectoren die specifiek gekoppeld zijn aan huishoudens zijn niet opgenomen (SBI-codes 97 en 98). Deze uitzonderingen zijn reeds toegelicht in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Tot slot zijn holdings en concerndiensten binnen eigen concern (SBI-code 70.1) niet opgenomen.

Voor ondernemingen die in het handelsregister zijn ingeschreven onder SBI-codes 64.2 (financiële holdings), 64.30.3 (beleggingsinstellingen met beperkte toetreding) en 70.1 (niet-financiële holdings) geldt dat zij onder voorwaarden toch in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Deze ondernemingen voeren in veel gevallen een andere activiteit uit als hoofd- of nevenactiviteit waarmee ze wel tot de doelgroep behoren van de regeling. Daarom komen zij in aanmerking voor subsidie, indien zij tevens staan ingeschreven met een nevenactiviteit die wel in de bijlage van de regeling wordt genoemd.

In het vierde lid zijn nog enkele uitzonderingen opgenomen. Zo is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen of overheidsbedrijven en publiek bekostigde scholen in de zin van Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra en publiek bekostigde instellingen in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uitgezonderd. Deze scholen en instellingen vallen onder SBI-code 85, maar behoren zoals reeds toegelicht in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze toelichting, niet tot de doelgroep van deze regeling.

Tot slot is in het vijfde lid een hardheidsclausule opgenomen. RVO maakt bij de uitvoering van de TVL gebruik van de gegevens uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op basis van deze activiteitenomschrijving worden voor de hoofdactiviteit en nevenactiviteiten van de onderneming SBI-codes toegekend. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor een juiste inschrijving in het handelsregister bij de ondernemer ligt. De hoofdactiviteit en nevenactiviteiten, zoals deze zijn ingeschreven in het handelsregister, zijn bepalend voor de vraag of een ondernemer in aanmerking komt voor subsidie en wat het vaste lasten percentage is op basis waarvan de hoogte van de subsidie wordt bepaald. Bij de uitvoering van de reguliere TVL-regeling is gebleken dat in bepaalde gevallen de feitelijke activiteiten van ondernemingen niet overeenkomen met de activiteiten zoals deze zijn ingeschreven in het handelsregister. Omdat het in aanmerking komen voor en de hoogte van de subsidie gebaseerd worden op de gegevens in het handelsregister, kan het niet overeen komen van de feitelijke situatie met het handelsregister ingrijpende gevolgen hebben. Daarom zijn twee hardheidsclausules opgenomen in de regeling (naast onderhavige hardheidsclausule de hardheidsclausule in artikel 2a.2.4, vijfde lid, die in de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel wordt toegelicht). Met onderhavige hardheidsclause wordt het mogelijk gemaakt om subsidie te verstrekken als ten genoegen van de minister blijkt dat de ondernemer op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage bij de regeling is opgenomen. Door deze hardheidsclausule is het mogelijk dat RVO kan kijken naar de feitelijke situatie van de activiteiten van de onderneming op de peildatum. Hierbij geldt dat ten genoegen van de minister moet blijken wat die feitelijke hoofdactiviteit was op de peildatum (30 september 2021, zie artikelsgewijze toelichting bij artikel 2a.2.1). De ondernemer zal dit moeten aantonen. Deze feitelijke hoofdactiviteit wordt vervolgens door RVO gebruikt om de hoogte van de subsidie op grond van artikel 2a.2.4 te bepalen.

Artikel 2a.2.3 (bepalen omzetverlies)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen hoe het omzetverlies wordt berekend. Het omzetverlies wordt, zoals reeds toegelicht in paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze toelichting, bepaald door de omzet in de voor de subsidie relevante periode (januari, februari en maart van 2022, zie het vierde lid) te vergelijken met de omzet in de referentieperiode, zijnde de maanden juli, augustus en september van 2020 (zie het tweede lid) of met de omzet in de drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van activiteiten (derde lid). Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of er sprake is van een omzetdaling van ten minste 30%. Dit is immers een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie (artikel 2a.2.2, tweede lid, onderdeel a). Indien het omzetverlies minder bedraagt dan 30%, wordt de subsidie afgewezen (zie artikel 2a.2.5, eerste lid, onderdeel f).

Zoals reeds toegelicht in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting, wordt in de regeling als uitgangspunt genomen dat als een onderneming omzetbelasting betaalt over de omzet, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, geldt als omzet. Voor ondernemingen die vrijgesteld zijn van de omzetbelasting of ondernemingen die ook omzet in het buitenland behalen voor bepaalde activiteiten, geldt dat de omzet voor die ondernemingen eenvoudig en duidelijk moet blijken uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk (vijfde lid).

In het zesde lid is ten slotte bepaald dat subsidies, tegemoetkomingen of andere steun van de overheid in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19, waaronder bijvoorbeeld subsidies verleend op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, geen deel uitmaakt van de omzet bij de toepassing van deze regeling. Zie verder paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2a.2.4 (hoogte subsidie)

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van het omzetverlies en de omvang van de vaste lasten van de getroffen startende MKB-onderneming (eerste lid). De omvang van de vaste lasten van de onderneming worden bepaald door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met het gemiddelde aandeel vaste lasten in de omzet voor de branche waar de onderneming toebehoort (blijkende uit de SBI-code voor de hoofdactiviteit). Dit gemiddelde percentage is opgenomen in de bijlage van de regeling. Indien de getroffen startende MKB-onderneming meer dan één hoofdactiviteit uitvoert, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is (vijfde lid).

Het zesde lid bepaalt dat de hoogte van de vaste lasten, en daarmee de hoogte van de subsidie, kan worden bepaald op basis van een activiteit van een onderneming die in de bijlage bij de regeling is opgenomen, indien ten genoegen van de minister blijkt dat die activiteit in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat op basis van de activiteit, waarvan de ondernemer kan aantonen dat dit zijn feitelijke hoofdactiviteit was op de peildatum, subsidie kan worden verstrekt. Ook hier geldt, net als bij de hardheidsclausule opgenomen in artikel 2a.2.2, vijfde lid, dat ten genoegen van de minister moet blijken dat deze activiteit die in de bijlage bij de regeling is opgenomen op de peildatum de feitelijke hoofdactiviteit van de onderneming vormde. De ondernemer zal dit moeten aantonen. De hoogte van de subsidie wordt dan bepaald op basis van die activiteit (die dus feitelijk de hoofdactiviteit van de onderneming vormde). Voor de ondernemingen met een hoofdactiviteit met SBI-code 64.2, 64.30.3 en 70.1, die in aanmerking komen voor subsidie vanwege een nevenactiviteit die opgenomen is in de bijlage bij de regeling (zie artikel 2a.2.2, tweede lid, onderdeel d) is in het zevende lid bepaald dat bij het bepalen van de hoogte van de subsidie bij het element C gebruik zal worden gemaakt van de vaste lasten-omzet ratio van de nevenactiviteit die in de bijlage wordt genoemd. De vaste lasten en de omzet zijn voor ondernemingen die geregistreerd zijn als onderneming met een hoofdactiviteit in SBI-code 64.2, 64.30.3 of 70.1, normaliter toe te schrijven aan de nevenactiviteit waaronder de onderneming staat ingeschreven in het handelsregister. Daarom wordt het vaste lastenpercentage niet berekend op basis van de hoofdactiviteit van deze ondernemingen maar op basis van die nevenactiviteit.

Het subsidiepercentage bedraagt 100%. De subsidie bedraagt maximaal € 100.000. Indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector bedraagt de subsidie maximaal € 30.000 en indien de getroffen startende MKB-onderneming actief of mede actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector € 20.000 (tweede en derde lid).

De subsidie bedraagt € 1.500 indien uit de berekening van de hoogte van de subsidie een bedrag komt dat lager is dan € 1.500 (vierde lid).

Artikel 2a.2.5 (afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Ten eerste wordt de aanvraag afgewezen als deze niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels en aan de bij de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector gestelde regels (eerste lid, onderdelen a, c en d).

Ten tweede wordt de subsidie afgewezen voor zover het totale bedrag aan steun dat de onderneming op grond van de betreffende de-minimisverordening heeft ontvangen, boven de maximale bedragen, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, uitgaat. Het deel van het subsidiebedrag dat onder de maximumbedragen blijft, kan worden verleend, uiteraard voor zover aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Om te bepalen of de maxima worden overschreden, wordt gekeken naar de onderneming als geheel, dus inclusief eventuele verbonden ondernemingen. Op grond van de definitie uit de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector en de de-minimisverordening voor de landbouwsector is sprake van één onderneming indien twee of meer ondernemingen binnen dezelfde lidstaat, dus er hoeft hierbij geen rekening gehouden te worden met banden via buitenlandse ondernemingen (anders dan bij de reguliere TVL-regeling en eerdere startersregeling), ten minste één van onderstaande volgende banden met elkaar onderhouden:

  • a) één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

  • b) één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

  • c) één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

  • d) één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van onder a) tot en met d) bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd. In het Unierecht wordt iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij gefinancierd wordt, als onderneming beschouwd.

Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen indien de subsidie bestemd is voor een getroffen startende MKB-onderneming indien de onderneming (ook) actief is in een sector waarvoor steun op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector niet is toegestaan. Tenzij er sprake is van een gescheiden boekhouding en daarmee gezorgd wordt voor dat de activiteiten die in de uitgesloten sector vallen geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten (eerste lid, onderdeel e, sub 1). Tevens wordt de aanvraag afgewezen indien er geen activiteiten worden verricht door de onderneming of deze niet actief is in de sectoren waarvoor steun wordt verleend op grond van de algemene de-minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector. Deze bepaling is opgenomen voor onvoorziene situaties, zoals een sector die niet is uitgesloten middels de SBI-code (eerste lid, onderdeel e, sub 2).

Verder wordt een aanvraag afgewezen als de omzet verlies minder dan 30% bedraagt (eerste lid, onderdeel f).

Ook worden aanvragen afgewezen van ondernemingen waarvan de hoofd- of nevenactiviteit behoort tot de SBI-codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3, en van ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling (eerste lid, onderdeel g). Met deze afwijsgrond wordt aangesloten bij de reguliere TVL-regeling, zodat tussen de reguliere TVL- regeling en de TVL-startersregeling geen verschil bestaat.

Tot slot wordt op grond van het eerste lid, onderdeel h, een aanvraag om subsidie afgewezen indien de getroffen startende MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel. Het invoeren van deze afwijzingsgrond is het gevolg van het verbod om met ingang van 8 januari 2020 pelsdieren te houden (wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij, Stb. 2020, 555). Met dit onderdeel wordt voorkomen dat een pelsdierhouder die een vergoeding ontvangt op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij tweemaal een vergoeding ontvangt voor dezelfde vaste lasten.

In het tweede lid is opgenomen dat indien de getroffen startende MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, er bij de toepassing van de maximale subsidiebedragen wordt uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2a.2.6 (informatieverplichtingen bij aanvraag)

In dit artikel zijn de informatieverplichtingen van de subsidieaanvrager opgenomen. De aanvraag dient te worden gedaan via het door de minister beschikbaar gestelde middel (eerste lid). Dit is het elektronische aanvraagformulier dat te vinden is op de website van RVO. Bij de aanvraag dient de subsidieaanvrager de in het tweede lid genoemde gegevens aan te leveren. Dit zijn ten eerste gegevens over de getroffen startende MKB-onderneming, zoals kvk-nummer, post- en bezoekadres (tweede lid, onderdeel a) en gegevens over de contactpersoon bij de getroffen startende MKB-onderneming (tweede lid, onderdeel b). Daarnaast dient de getroffen MKB-onderneming, in het geval de onderneming deel uitmaakt van een groep, de gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, aan te leveren. Hieronder valt in ieder geval het nummer waarmee elke onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (tweede lid, onderdeel c). Voorts dient de subsidieaanvrager een bewijsstuk aan te leveren waaruit de omzet in de referentieperiode (zijnde de maanden juli, augustus en september van 2021) blijkt, zoals een kopie van de aangifte of de aangiftes van de omzetbelasting over dat kwartaal, of in geval dit niet mogelijk is, een afschrift uit de boekhouding of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode blijkt (tweede lid, onderdeel d). En bij de aanvraag dient de getroffen startende MKB-onderneming een schatting van de omzet in de subsidieperiode te geven (tweede lid, onderdeel e).

Indien een onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van het privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming die voorzien is van een eigen toegang of opgang, dient de onderneming daarover een verklaring af te leggen en een bewijsstuk aan te leveren, die deze verklaring onderschrijft (tweede lid, onderdeel f). Dit kan bijvoorbeeld een kopie zijn van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging of een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Verder dient de getroffen startende MKB-onderneming een verklaring te geven over de steun die de onderneming over een periode van drie belastingjaren reeds verstrekt heeft gekregen op grond van de algemene de minimisverordening, de de-minimisverordening voor de visserijsector of de de-minimisverordening voor de landbouwsector (al naar gelang de verordening die van toepassing is) (derde lid).

Tot slot dient de getroffen startende MKB-onderneming, indien de gevraagde subsidie ten minste € 25.000 bedraagt, een verklaring aan te leveren van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon omtrent de getrouwheid van de opgaven uit onderdelen c, d en e (zijnde de opgaven van omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode en de verklaring omtrent het deel uitmaken van een groep) (vierde lid). Deze verklaring dient te worden aangeleverd overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel. Het model zal voor openstelling van deze regeling worden gepubliceerd op de website van RVO. In paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting is de derdenverklaring nader toegelicht. Op de website van RVO (rvo.nl) zal hierover nadere informatie worden gegeven.

Artikel 2a.2.7 (aanvraagperiode)

In dit artikel is opgenomen gedurende welke periode een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend. De openstellingsperiode loopt van 7 juni 2022 9:00 uur tot en met 2 augustus 2022 17:00 uur (eerste en tweede lid).

Artikel 2a.2.8 (beslistermijn)

In dit artikel is opgenomen binnen welke termijn de minister beslist op een aanvraag. In beginsel wordt binnen acht weken beslist op de aanvraag. In het geval dat een beslissing binnen acht weken niet haalbaar is, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld en wordt een redelijke termijn gegeven waarbinnen de aanvrager de beschikking wel tegemoet kan zien.

Artikel 2a.2.9 (voorschot)

Dit artikel heeft betrekking op het voorschot dat wordt verleend. Het voorschot bedraagt 80% van het geschatte subsidiebedrag, dat wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.2.4, eerste lid.

Artikel 2a.2.10 (verplichtingen subsidieontvanger)

In artikel zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger opgenomen. In de eerste plaats is het van belang dat de ontvanger zijn administratie voert en bewaart op een manier waardoor tot tien jaar na de subsidievaststelling op duidelijke en eenvoudige wijze blijkt dat hij aan de eisen heeft voldaan (eerste en tweede lid).

Voorts is bepaald dat de ontvangers een verplichting hebben om mee te werken met een evaluatie naar de effecten van de regeling, indien daartoe wordt overgegaan (derde lid).

En indien de getroffen startende MKB-onderneming voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, dan gebruikt de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele voor de aanschaf van vervoersmiddelen voor goederenvervoer op de weg (vierde lid).

Verder hanteert de getroffen startende MKB-onderneming een gescheiden boekhouding en geeft de getroffen startende MKB-onderneming de subsidie niet door aan onderdelen van de onderneming waarvan de activiteiten niet vallen onder de de-minimisverordening op grond waarvan de subsidie is verstrekt. Maakt de getroffen startende MKB-onderneming deel uit van een groep waarbij MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep mede actief is, dan wel zijn, als onderneming in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de visserijsector, als onderneming in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwsector, dan geldt het voorgaande voor de gehele groep (vijfde lid).

Artikel 2a.2.11 (vaststelling subsidie)

Dit artikel bevat de bepalingen inzake de vaststelling van de subsidie. Uiterlijk op 1 december 2022 dient de getroffen startende MKB-onderneming een aanvraag om vaststelling van de subsidie in (eerste lid). Bij de aanvraag van de vaststelling wordt de opgave van de omzet in de subsidieperiode meegezonden (tweede lid). De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2a.2.4, eerste lid en wordt in ieder geval op nihil vastgesteld indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt (derde en vierde lid). In het vijfde lid is opgenomen dat de subsidie binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling, wordt vastgesteld.

Artikel I, onderdeel I

Met dit onderdeel wordt artikel 4.2 gewijzigd. De subsidie, bedoeld in de artikelen 2a.1.2 en 2a.2.2, bevat staatssteun en met deze wijziging wordt de rechtvaardigingsgrond hiervoor in de regeling opgenomen.

Artikel I, onderdeel J

Met dit onderdeel wordt artikel 4.2a, derde lid, gewijzigd. Met deze wijziging worden de gegevens over alle voor het vierde kwartaal van 2021 en eerste kwartaal 2022 verleende TVL-subsidies aan getroffen startende MKB-ondernemingen openbaar gemaakt.

Artikel I, onderdeel K

Met dit onderdeel wordt het opschrift van de bijlage gewijzigd, zodat de bijlage ook van toepassing is op de twee paragrafen voor subsidie voor startende mkb-ondernemers voor de vaste lasten.

Artikel II

Met dit onderdeel wordt de inwerkingtreding geregeld. In paragraaf 9 van het algemeen deel van de toelichting is de inwerkingtreding nader toegelicht.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Kamerstuk 35 420, nr. 479

X Noot
2

Kamerstuk 35 420, nr. 479

Naar boven