Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 februari 2021, nr. WJZ/ 20234170, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling ter tegemoetkoming van dierentuinen, getroffen door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19, in de vaste lasten voor dierverzorging (Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b, d en h, 5, eerste lid, 8, 15, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, tweede lid, 25, 34, eerste lid, 44, tweede lid, 48, eerste lid, 50, derde, vierde en zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 (begripsomschrijvingen)

In deze regeling wordt verstaan onder:

dierentuin:

een inrichting die een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft voor onbepaalde tijd en waar de bezoekers van die inrichting in een deel van de subsidiabele periode een toegangsprijs betalen om de tentoongestelde dieren te kunnen zien;

EBIT:

winst voor rente en belastingen;

minister:

minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

netto oppervlakte:

oppervlakte van de dierentuin in vierkante meters, exclusief de oppervlakte van parkeerplaatsen en van de op het terrein van de dierentuin aanwezige vakantieverblijven;

omzet:

opbrengsten als tegenprestatie voor de levering van producten of diensten door de dierentuin;

parkkosten:

kosten die nodig zijn om dierenverblijven te onderhouden en in te richten en om bezoekers, personeel en dieren veilig te houden;

percentage omzetverlies subsidiabele periode 1:

percentage omzetverlies berekend overeenkomstig artikel 3, tweede lid, onderdeel a;

percentage omzetverlies subsidiabele periode 2:

percentage omzetverlies berekend overeenkomstig artikel 3, tweede lid, onderdeel b;

personeelskosten:

salarislasten, sociale lasten, pensioenpremies en de kosten van ingehuurd personeel;

referentieperiode 1:

periode van 18 maart 2019 tot en met 14 mei 2019;

referentieperiode 2:

periode van 15 mei 2019 tot en met 30 september 2019;

subsidiabele periode 1:

periode van 18 maart 2020 tot en met 14 mei 2020;

subsidiabele periode 2:

periode van 15 mei 2020 tot en met 30 september 2020.

Artikel 2 (subsidieaanvraag)

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een dierentuin om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke vaste kosten voor dierverzorging met als doel het dierenwelzijn in en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen, omdat die subsidie nodig is als gevolg van de uitbraak van het COVID-19 virus.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt aan een dierentuin die:

    • a. de aan hem verleende vergunning, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren voor of op 1 januari 2020 in bezit heeft of heeft aangevraagd voor 1 september 2019;

    • b. in de periode van 18 maart 2020 tot en met 30 september 2020 minder omzet heeft gerealiseerd ten opzichte van dezelfde periode in 2019, en

    • c. zo spoedig mogelijk na 15 mei open is gegaan en tot en met 30 september 2020 open is geweest om betalende bezoekers te ontvangen.

Artikel 3 (hoogte subsidie)

  • 1. De subsidie bedraagt, met inachtneming van de leden 3 tot en met 5, het totaal van:

    • a. de door de dierentuin gemaakte subsidiabele kosten in subsidiabele periode 1 vermenigvuldigd met het percentage omzetverlies subsidiabele periode 1, en

    • b. de door de dierentuin gemaakte subsidiabele kosten in subsidiabele periode 2, vermenigvuldigd met het percentage omzetverlies subsidiabele periode 2.

  • 2. Het percentage omzetverlies, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in procenten, afgerond op hele percentages en berekend volgens de volgende formule:

    • a. voor subsidiabele periode 1: 1 - (omzet in subsidiabele periode 1/ de omzet in referentieperiode 1) X 100.

    • b. voor subsidiabele periode 2: 1 - (omzet in subsidiabele periode 2/ de omzet in referentieperiode 2) X 100.

  • 3. Indien het gerealiseerde bedrijfsresultaat van een dierentuin in de referentieperiode 1 negatief was, bedraagt de subsidie bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, maximaal EBIT in de referentieperiode 1 verminderd met EBIT in de subsidiabele periode 1.

  • 4. Indien een dierentuin in subsidiabele periode 2 geen omzetverlies heeft geleden en de berekening van de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een negatief bedrag tot uitkomst heeft, wordt dat bedrag in mindering gebracht op de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 5. Het bedrag voor subsidiabele periode 2 bedraagt maximaal € 1.800.000,-.

Artikel 4 (subsidiabele kosten)

  • 1. Als subsidiabele kosten, gemaakt in de subsidiabele periode 1 en 2, komen in aanmerking:

    • a. 70 % van de personeelskosten voor het personeel dat in de periode van 18 maart 2020 tot en met 30 september 2020 door de dierentuin is ingezet;

    • b. parkkosten, vastgesteld overeenkomstig het tweede lid;

    • c. kosten voor verbruikte diervoeders en diervoeders met medicinale werking, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren;

    • d. kosten voor het verrichten van diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren en de aanschaf van daarvoor benodigde materialen;

    • e. kosten voor verbruikte diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren;

    • f. kosten die noodzakelijk zijn voor het transporteren van dieren van, naar en binnen de dierentuin ten behoeve van het waarborgen van dierenwelzijn of deelname aan een programma als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren;

    • g. kosten voor de reiniging van dierverblijven, zoals de afvoer van mest en bodembedekkingsmaterialen, en

    • h. kosten voor het verbruik van elektriciteit, gas en water.

  • 2. Voor de berekening van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt de volgende formule gebruikt:

    Netto oppervlakte van de dierentuin in m2 x prijs per m2 per dag waarbij al naar gelang de oppervlakte van de dierentuin per staffel het volgende bedrag wordt gebruikt:

    Oppervlakte van

    Oppervlakte tot en met

    Prijs per m2 per dag in de totale subsidieperiode

    1

    25.000

    € 0,13

    25.001

    100.000

    € 0,10

    100.001

    200.000

    € 0,07

    200.001

    300.000

    € 0,03

    300.001

    € 0,0003

  • 3. Personeelskosten als bedoeld in het eerste lid, komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten als op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid of de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid subsidie is verstrekt voor een bedrag dat hoger is dan nihil.

  • 4. Indien een dierentuin voor dezelfde subsidiabele kosten vergoeding heeft gekregen via verstrekte verzekeringsuitkeringen, worden deze in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 5 (verdeling subsidieplafond)

  • 1. Het subsidieplafond op grond van deze regeling is € 38.740.000.

  • 2. Indien het totale bedrag een te verstrekken subsidies hoger is dan het subsidieplafond, past de minister een procentuele verlaging toe op alle subsidies.

Artikel 6 (informatieverplichtingen en aanvraagperiode)

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend in de periode van 22 februari 2021 tot en met 12 maart 2021.

  • 2. Een aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. post- en bezoekadres van de dierentuin en het rekeningnummer dat op naam van de dierentuin staat;

    • b. de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de contactpersoon van de dierentuin;

    • c. een verklaring dat de dierentuin op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

    • d. gegevens over uit andere hoofde ontvangen steun, subsidies of uitkeringen met betrekking tot COVID-19 die betrekking hebben op dezelfde subsidiabele kosten als waarop de subsidie ziet alsmede met andere ontvangen steun of uitkeringen uit bestaande nationale regelingen met betrekking tot COVID-19, niet zijnde leningen of borgstellingsregelingen of fiscale maatregelen, waaronder in ieder geval gegevens over de Eerste en Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid en de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19;

    • e. een opgave van verstrekte verzekeringsuitkeringen.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verstrekt de aanvrager op verzoek van de minister aanvullende informatie ter onderbouwing van de subsidiabele kosten.

  • 4. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie van meer dan € 125.000 legt de dierentuin een verklaring van een accountant over volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document waaruit onder andere het bewijs blijkt met welk bedrag de kosten van de dierentuin als gevolg van COVID-19 zijn verminderd en waarin wordt aangetoond dat de door dierentuin opgegeven bedragen betrekking hebben op de kosten voor dierverzorging, parkkosten en personeelskosten indien dit van toepassing is.

Artikel 7 (voorschot)

In afwijking van artikel 47, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bedraagt het voorschot 100% van het verleende subsidiebedrag, indien het subsidiebedrag minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 8 (verplichtingen subsidieontvanger)

  • 1. Een dierentuin vermeldt bij de aanvraag voor subsidieverlening, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor welke twee doelen per onderwerp, bedoeld in de bijlage, een transitieplan wordt opgesteld.

  • 2. Een dierentuin waaraan € 125.000 of meer is verleend, dient bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, als bedoeld in artikel 6, vierde lid, een transitieplan in dat voldoet aan de bijlage.

  • 3. Een dierentuin waaraan minder dan € 125.000 subsidie is verleend, dient uiterlijk 10 weken na de subsidieverlening een transitieplan in dat voldoet aan de bijlage.

Artikel 9 (verlaging subsidie)

De subsidie wordt verminderd met uit andere hoofde ontvangen steun of uitkeringen met betrekking tot COVID-19 die betrekking hebben op dezelfde subsidiabele kosten als waarop de subsidie ziet alsmede met andere ontvangen steun of uitkeringen uit bestaande nationale regelingen met betrekking tot COVID-19, niet zijnde leningen of borgstellingsregelingen of fiscale maatregelen.

Artikel 10 (Staatssteun)

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Staatssteunmaatregelen SA.59706 (2021/N) en SA.61300 (2021/N).

  • 2. De minister maakt na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 88, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2021, C 34).

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 11 (inwerkingtreding en vervaldatum)

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Artikel 12 (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 februari 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL 8 VAN DE REGELING

Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie moet een dierentuin een schriftelijk transitieplan opstellen. In dit plan worden de volgende vier onderwerpen behandeld:

  • 1. Bedrijfsvoering

  • 2. Educatie

  • 3. Conservatie

  • 4. Dierenwelzijn

De dierentuin kiest per onderwerp tenminste twee van de in onderstaande tabel vermelde doelen waarvoor de dierentuin maatregelen gaat nemen. De doelen staan hieronder in de tabel weergegeven. In het transitieplan staat per doel beschreven welke maatregelen de dierentuin neemt. De omschrijving dient concreet, meetbaar, haalbaar en tijdsgebonden te zijn. Het mag gaan om maatregelen die vanaf 18 maart 2020 zijn genomen of maatregelen die in de komende maanden genomen zullen worden.

Onderwerp

Doel

Bedrijfsvoering

Kostenverlaging

Extra omzet genereren

Educatie

Vergroting van kennis over (beschermde) dieren en natuur

Mensen in contact brengen met de natuur

Mensen inspireren en laten nadenken over natuurbehoud

Aandacht besteden aan bescherming van inheemse diersoorten die in het wild in de dierentuin of regio voorkomen

Ontwikkelen van een educatief programma met informatie over waarom wilde dieren ongeschikt zijn als huisdier

Educatief programma gericht op specifieke doelgroepen

Ontwikkelen en uitvoeren van een collectieplan dat aansluit op educatiedoelen dierentuin

Ontwikkelen en uitvoeren van een duurzame bedrijfsvoering die aansluit bij eigen educatiedoelen

Conservatie: onderzoek

Conservatie: in stand houden beschermde diersoorten

Conservatie: opvang beschermde diersoorten

Ondersteunen van natuurbeschermingsprojecten

Zorgen dat bezoekers zelf conservatie-activiteiten gaan doen en ontwikkelen

Activiteiten ondernemen om de inheemse natuur te beschermen (zoals insectenhuisjes, vogelhuisjes, bloemperken voor vlinders en bijen)

Ontwikkelen en uitvoeren van een collectieplan dat aansluit op de eigen conservatiedoelstellingen

Ontwikkelen en uitvoeren van een duurzame bedrijfsvoering die aansluit bij de eigen conservatiedoelstellingen

Dierenwelzijn

Actueel houden van kennis en kunde en hier naar handelen

Verrijkingsprogramma’s voor dieren in de collectie

Onderlinge toetsing van dierentuinen met betrekking tot dierenwelzijnsniveau en het uitwisselen van kennis

Beleidsprotocol ontwikkelen voor omgang met surplus dieren

Onderzoek doen naar dierenwelzijn

Anticiperen op nieuwste inzichten op het gebied van dierenwelzijn en hoe de dierentuin hier innovatief mee omgaat

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Op 9 maart 2020 heeft het kabinet voor het eerst landelijke maatregelen getroffen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus (COVID-19). Met ingang van 18 maart 2020 mochten dierentuinen in heel Nederland, op grond van noodverordeningen van de 25 veiligheidsregio’s, geen bezoekers ontvangen. Vanaf 15 mei 2020 zijn dierentuinen weer opengegaan voor bezoekers, waarbij algemeen geldende afstands- en hygiënemaatregelen in acht moesten worden genomen, zoals het bewaren van anderhalve meter afstand. Deze maatregelen hebben effect gehad op het aantal bezoekers dat dierentuinen hebben kunnen ontvangen.

Dierentuinen zijn zwaar geraakt door de coronacrisis en lijden als gevolg daarvan grote verliezen, terwijl er nauwelijks bezuinigd kan worden op de hoge vaste kosten voor dierverzorging en noodzakelijk onderhoud. Als dierentuinen in geldnood komen of zelfs faillissement dreigt, is er een reëel risico op het verslechteren van dierenwelzijn. Daarom is in het derde steun- en herstelpakket maximaal 39 miljoen euro door het kabinet beschikbaar gesteld om de gevolgen voor het welzijn van de aanwezige dieren en de maatschappelijke waarde van de dierentuinen te waarborgen (Kamerstukken II, 2019/20, 35 420, nr. 105). Deze regeling stelt de regels vast voor het verlenen van subsidie ter tegemoetkoming aan de dierentuinen die getroffen zijn door de maatregelen ter verdere voorkoming van de verspreiding van het coronavirus in periode van 18 maart tot en met 30 september 2020. De subsidie ziet op de gemaakte kosten voor verzorging van de dieren.

Ook tijdens de tweede en derde coronagolf zijn dierentuinen gesloten voor publiek om de verspreiding van het virus te beperken. Dierentuinen konden van 5 tot en met 18 november 2020 geen bezoekers ontvangen en ook van 15 december 2020 tot minstens 2 maart 2021 zijn de dierentuinen gesloten. Omdat de effecten van deze nieuwe gedwongen sluitingen, in combinatie met de in deze regeling opgenomen subsidie ter tegemoetkoming in de kosten voor dierverzorging nog onduidelijk zijn, focust deze subsidieregeling enkel op de effecten van de eerste sluiting in het voorjaar van 2020 en de beperkingen die dierentuinen hebben ervaren in de eerste maanden daarna.

2. Impact coronamaatregelen op dierentuinen en doel subsidie

Het overgrote gedeelte van de omzet van dierentuinen is te relateren aan de bezoekers. Bezoekers betalen voor de entree, betalen parkeergeld en geven geld uit in de horeca of in de winkel van de dierentuinen. De landelijke maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van verspreiding van COVID-19, zoals de sluiting van de dierentuinen en daarna de afstands- en hygiënemaatregelen, hebben daarom significante dalingen in de omzet van dierentuinen tot gevolg gehad.

Dierentuinen hebben daarnaast te maken met vaste kosten voor het verzorgen van de dieren en noodzakelijk onderhoud voor het veilig verblijven van mens en dier in de dierentuin. Het gaat hier om kosten voor het voeren en verzorgen van dieren, maar ook om kosten voor verwarming van verblijven of onderhoud van de techniek van bijvoorbeeld een aquarium. Dit kost veel geld en er valt nauwelijks op te bezuinigen, omdat dieren wel verzorgd moeten worden, ook als de dierentuin gesloten is. Ten slotte hebben dierentuinen weinig financiële buffers, omdat ze geen of in beperkte mate een winstoogmerk hebben.

De financiële impact als gevolg van lagere bezoekersaantallen is dus groot. Dierentuinen hebben als gevolg van de uitbraak van het coronavirus liquiditeitsbehoeften. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat op zich levensvatbare dierentuinen in geldnood komen of zelfs failliet gaan. Geldnood of faillissement brengt enorme risico’s voor het dierenwelzijn met zich mee. Een deel van de dieren in dierentuinen is niet te herplaatsen, omdat zij leven in familiegroepen. Een familiegroep kan niet zomaar met een bestaande groep in een andere dierentuin samengevoegd worden. Dit is bijvoorbeeld bij bepaalde apensoorten het geval. Bovendien ondervinden dierentuinen over de hele wereld effecten van de verscherpte coronamaatregelen, waardoor dierentuinen in andere landen ook geen geld hebben om nieuwe verblijven te bouwen en dieren over te nemen. Dieren die niet herplaatst kunnen worden of waarvoor geen ruimte is, zullen moeten worden geëuthanaseerd.

Daarnaast leveren financiële problemen een bedreiging op voor de maatschappelijke waarde van dierentuinen. Dierentuinen nemen deel aan fokprogramma’s voor beschermde diersoorten, investeren in projecten ten behoeve van natuurbehoud, doen onderzoek naar dieren en hun leefomgeving ten behoeve van de bescherming hiervan, en vangen dieren op die bijvoorbeeld uit de illegale handel worden geconfisqueerd. Bovendien leren dierentuinen mensen over de waarde van dieren en de natuur, en sporen zij hen aan om zelf actie te ondernemen om de natuur te beschermen. Deze maatschappelijke taken van dierentuinen zijn van groot belang voor het behouden van biodiversiteit en natuurbescherming, en zijn dan ook wettelijk vastgelegd. Indien er geen of weinig financiële middelen zijn, worden projecten die over deze thema’s gaan geschrapt en kunnen bijvoorbeeld fokprogramma’s voor beschermende diersoorten niet doorgaan. Als dierentuinen failliet gaan, gaan deze taken helemaal verloren.

Het doel van deze regeling is het financieel ondersteunen van dierentuinen om hiermee het dierenwelzijn en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen. Door een subsidie te verlenen voor een deel van de door dierentuinen gemaakte kosten voor dierverzorging en noodzakelijk onderhoud wordt dit doel bereikt.

3. Afbakening doelgroep

De subsidie wordt alleen toegekend aan dierentuinen. In artikel 1 van de regeling wordt gedefinieerd wat een dierentuin is. Onder andere moet een aanvrager voor of op 1 januari 2020 in bezit zijn van een dierentuinvergunning, als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, voor onbepaalde tijd of een dergelijke vergunning hebben aangevraagd voor 1 september 2019.

Door deze eis zijn er organisaties die niet in aanmerking komen voor een subsidie. Dit zijn bijvoorbeeld kinderboerderijen. Kinderboerderijen houden over het algemeen huis- en hobbydieren, en weinig tot geen wilde dieren die specialistische verzorging en huisvesting vereisen. Deze dieren zijn relatief eenvoudig te herplaatsen, waardoor het risico op dierenwelzijnsproblemen ten gevolgen de COVID-19-maatregelen klein is.

Tevens wordt alleen subsidie verleend aan een instelling waar de bezoekers van die instelling entree betalen om de tentoongestelde dieren te kunnen zien. Dit geldt uiteraard alleen voor de periode dat de dierentuinen open mochten zijn. Opleidingsinstituten, vakantieparken en opvangcentra komen daarmee niet in aanmerking. De reden is dat dergelijke instellingen worden gefinancierd met andere inkomstenbronnen dan bezoekers of dat bezoekers niet betalen met het doel de tentoongestelde dieren te zien. Een eventuele terugloop in bezoekersaantallen ten gevolge van de COVID-19 maatregelen heeft hier dus geen substantieel effect op de inkomsten, waardoor er weinig risico voor het dierenwelzijn is.

4. Subsidiabele kosten en hoogte subsidie

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke subsidiabele kosten in aanmerking komen en hoe deze worden berekend. Vervolgens wordt erop ingegaan hoe de hoogte van de subsidie is bepaald. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door drie elementen: de verdeling van de berekening over twee perioden, de vaststelling van het omzetverlies en een maximum bedrag van de subsidie in de tweede periode.

a. Welke subsidiabele kosten

Op grond van deze subsidieregeling wordt subsidie gegeven voor een deel van de kosten die de dierentuin heeft moeten maken in de subsidiabele periode. De subsidie is dan ook voor die kosten bedoeld. Het gaat om kosten voor het eten en drinken van de dieren, maar bijvoorbeeld ook om kosten die door een dierenarts zijn gemaakt voor noodzakelijke behandelingen. Daarnaast is het belangrijk dat de dierverblijven voldoen aan de eisen die een dier stelt aan zijn omgeving, zoals de juiste temperatuur, ondergrond of beplanting. Deze eisen zijn vastgelegd in paragraaf 1 van hoofdstuk 4 van het Besluit houders van dieren. Ook hebben wilde dieren in gevangenschap specialistische zorg nodig, zodat ze zo goed mogelijk in hun natuurlijke behoeften worden voorzien. Er is bekwaam personeel nodig om dit te doen. Het gaat dan om dierverzorgers, maar ook de technische dienst, plantverzorgers en biologen. Ook zijn er mensen nodig die dierverzorgers in staat stellen om hun werk te doen, denk aan personeelszaken en de salarisadministratie. Ten slotte zijn er educatief medewerkers nodig en medewerkers die de fokprogramma’s en conservatieprojecten coördineren. Daarnaast is het niet alleen belangrijk dat de dieren veilig zijn in hun verblijf, maar ook dat de bezoekers veilig in de dierentuin kunnen zijn. Dat betekent dat onderhoud nodig is aan de dierverblijven en het park zelf, zodat het dierenwelzijn gewaarborgd blijft en er geen ongelukken gebeuren.

Alle kosten die voor deze taken en aspecten gemaakt moeten worden, zijn vaste kosten. Deze kosten lopen door wanneer een dierentuin gesloten is. Het is lastig om op deze kosten te bezuinigen omdat ze nodig zijn om het dierenwelzijn te waarborgen, mens en dier veilig in de dierentuin te laten verblijven, en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen. Dat betekent dat de volgende kosten in aanmerking komen voor subsidie: personeelskosten, zogenoemde parkkosten en een aantal specifiek in de regeling genoemde overige kostenposten. In de hierop volgende paragraaf (5) wordt nader op deze kosten ingegaan.

b. Berekening subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten bestaan dus uit de personeelskosten (artikel 4, eerste lid, onderdeel a), parkkosten (artikel 4, eerste lid, onderdeel b) en overige kosten dierverzorging (artikel 4, eerste lid, onderdeel c tot en met h).

De personeelskosten zijn berekend over salarislasten, sociale lasten, pensioenpremies en de kosten van ingehuurd personeel van dat deel van het personeel dat zich inzet om de dieren te verzorgen of de dieren en bezoekers veilig in de dierentuin te laten verblijven. Het deel van het personeel dat zich hiervoor inzet is 70% van het totale personeel. Daarom is 70% van de totale personeelskosten aangemerkt als subsidiabele kosten, zoals hierboven beschreven.

De parkkosten zijn kosten die nodig zijn om de dierenverblijven te onderhouden, in te richten en het park veilig te houden voor mens en dier. De hoogte van de parkkosten wordt bepaald aan de hand van een vast bedrag per dag. Dit bedrag is afhankelijk van de oppervlakte van de dierentuin, omdat de grootte van een dierentuin goed weergeeft wat de hoogte van de parkkosten zijn. Voor een nadere uitleg van de totstandkoming van het gekozen bedrag, verwijs ik naar paragraaf 5.

De hoogte van de overige kosten dierverzorging wordt bepaald aan de hand van de kosten die de dierentuin heeft gemaakt voor onder andere het diervoerder, diergeneesmiddelen, verwerving- en transportkosten, afvoer van mest en materialen, energiekosten of verbruikt water.

c. Bepaling hoogte subsidiebedrag

Niet alle gemaakte subsidiabele kosten worden gesubsidieerd. Er wordt een deel van deze kosten vergoed. Dat deel wordt bepaald door de hoogte van het omzetverlies. Op deze manier krijgen dierentuinen die meer hebben geleden onder de beperkende maatregelen ter voorkoming van verspreiding van COVID-19, een hogere vergoeding dan dierentuinen die minder negatieve gevolgen hebben ondervonden. Ook zorgt dit ervoor dat, in combinatie met de eerder beschreven afbakening van de subsidiabele kosten, dierentuinen niet meer subsidie ontvangen dan noodzakelijk is om de kosten voor de dierverzorging op te vangen. Het omzetverlies wordt verderop in deze paragraaf toegelicht.

Twee periodes

De hoogte van het subsidiebedrag wordt over twee periodes berekend. De eerste periode is van 18 maart tot en met 14 mei 2020 en de tweede periode is van 15 mei 2020 tot en met 30 september 2020.

De eerste reden voor dit onderscheid is dat op deze manier het beschikbare subsidiebudget zo efficiënt mogelijk wordt verdeeld. In de eerste periode verloren alle dierentuinen in Nederland het grootste deel van hun inkomsten door de verplichte sluiting. In deze periode konden de dierentuinen weinig tot geen omzet genereren. In de tweede periode konden dierentuinen weer gedeeltelijk open, onder bepaalde gezondheids- en veiligheidsmaatregelen. Het effect van deze maatregelen verschilt per dierentuin. Een grote dierentuin met veel buitenruimte heeft bijvoorbeeld minder verlies dan een kleine dierentuin met voornamelijk binnenruimtes, omdat de eerste meer mensen kon toelaten. Ook kan de locatie, bijvoorbeeld midden in de grote stad of in een groene omgeving met veel vakantieparken of campings, invloed hebben op het omzetverlies. Er kunnen daardoor parken zijn die ondanks de beperkingen toch omzet hebben gegenereerd. Door de subsidie over twee periodes te berekenen, ontvangen dierentuinen niet meer subsidie dan ter ondersteuning nodig is, omdat dierentuinen die in de tweede periode weinig omzetverlies hadden of zelfs meer omzet hebben gedraaid, daarmee het grotere verlies uit periode 1 zelf kunnen opvangen. Daarom is in artikel 3, derde lid, bepaald dat als een dierentuin geen omzetverlies heeft geleden in periode 2, het percentage extra gegenereerde omzet wordt gebruikt om te berekenen hoeveel verlies de dierentuin in de eerste periode zelf op moet vangen.

De tweede reden houdt verband met de staatssteunkaders die van toepassing zijn. Zie in dit kader paragraaf 8.

Voor beide periodes geldt dat de hoogte van de subsidie wordt berekend op grond van de hieronder toegelichte formule.

Omzet en omzetverlies

Onder omzet wordt op grond van artikel 1 verstaan: de opbrengsten als tegenprestatie voor de levering van producten of diensten door de dierentuin en eventuele, in de consolidatie betrokken, dochterondernemingen. Dierentuinen verlenen diensten door bezoekers in hun park toe te laten. Voor dierentuinen zijn de betalende bezoekers de grootste dan wel enige bron van inkomsten. De omzet omvat in ieder geval inkomsten uit entreegelden, parkeergelden, verkoop van souvenirs of andere goederen, horeca, evenementen of zaal- en locatieverhuur. Omzet omvat niet: subsidiebaten, sponsorbijdragen, giften en baten uit fondsenwerving of financiële baten (zoals donaties of legaten). Deze uitleg van het begrip omzet sluit aan bij het jaarrekeningenrecht en Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Om het omzetverlies te bepalen, wordt de omzet van 18 maart tot en met 14 mei 2020, en de omzet van 15 mei tot en met 30 september 2020 vergeleken met de omzet uit diezelfde periodes in 2019. Het percentage omzetverlies wordt middels deze formule berekend:

1 - (omzet in subsidiabele periode /de omzet in referentieperiode) x 100.

De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten en afgerond op hele percentages.

Andere COVID-19 steunmaatregelen

In de subsidiabele periode hebben dierentuinen ook gebruik kunnen maken van andere COVID-19 steunmaatregelen, zoals Eerste en/of Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW) en Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (hierna: TVL). Er mag geen sprake zijn van overcompensatie met andere regelingen.

Dat betekent dat de loonkosten niet meer kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten op grond van deze regeling indien de personeelskosten vergoed worden op grond van de NOW. Als de personeelskosten als subsidiabele kosten worden opgevoerd op grond van deze regeling moet een dierentuin bij aanvraag tot vaststelling van de subsidie onder de NOW verzoeken om de verleende subsidie op nihil vast te stellen (artikel 4, derde lid).

Als aan de dierentuin op grond van de TVL een subsidie is verstrekt, wordt dit bedrag in mindering gebracht op het subsidieplafond voor de tweede periode, omdat de TVL, net als een deel van deze regeling, op grond van onderdeel 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19 uitbraak (PbEU 2021, C 34) is gerechtvaardigd. De TVL is bedoeld om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten, maar naast de vaste kosten voor het verzorgen van dieren en het veilig houden van mens en dier in de dierentuin zijn er vele andere vaste lasten, zoals afschrijving van een restaurantgebouw. De op grond van deze regeling te verstrekken subsidie is bedoeld voor die vaste lasten en een aanvulling op de bijdrage aan de vaste lasten die de dierentuin op grond van de TVL heeft gekregen.

Formule bepalen hoogte subsidiebedrag

Het subsidiebedrag wordt vervolgens berekend als het totaal van de vaste kosten voor het verzorgen van de dieren en veilig laten verblijven van mens en dier, vermenigvuldigd met het percentage omzetverlies in de subsidieperiode.

Hoogte subsidiebedrag = [het totaal van vaste kosten dierverzorging periode 1 X % omzetverlies periode 1] + [het totaal van vaste kosten dierverzorging periode 2 X % omzetverlies periode 2]

Ten aanzien van deze berekening van de hoogte van het subsidiebedrag is er een aantal corrigerende factoren die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het te ontvangen bedrag.

Indien een dierentuin in de referentieperiode 1 verlieslijdend was, wordt de hoogte van de subsidie voor subsidiabele periode 1 gemaximeerd op basis van de zogenoemde EBIT (earnings before interest and taxes). De hoogte bedraagt dan maximaal het verschil tussen de EBIT in de referentieperiode 1 en dat in subsidiabele periode 1. Dit plafond is nodig om te voorkomen dat het verlies in 2019 tot een voordeel leidt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie. Dit zou overcompensatie tot gevolg hebben.

Indien een dierentuin in subsidiabele periode 2 geen omzetverlies heeft geleden ten opzichte van referentieperiode 2, zal het percentage omzetverlies in subsidieperiode 2 negatief zijn. Dat betekent dat de berekening van het totaal van vaste kosten dierverzorging periode 2 X % omzetverlies periode 2 ook een negatief bedrag tot uitkomst zal hebben. De toepassing van bovengenoemde berekening van de hoogte van het totale subsidiebedrag brengt dan de facto met zich dat het bedrag voor subsidieperiode 2 in mindering wordt gebracht op de subsidie voor subsidieperiode 1.

Voorts wordt in periode 2 maximaal € 1.800.000 per dierentuin uitgekeerd, in overeenstemming met het steunkader dat op deze periode van toepassing is. Dit wordt in paragraaf 8 meer toegelicht.

5. Toelichting subsidiabele kosten

Personeelskosten (artikel 4, eerste lid, onderdeel a)

Zoals in paragraaf 4 van de toelichting is aangegeven, is er gekozen voor een vergoeding van de personeelskosten op basis van een vast percentage. Het is namelijk niet voor alle dierentuinen mogelijk, met name niet bij de kleine(re) dierentuinen, aan de hand van een urenregistratie vast te stellen hoeveel uren daadwerkelijk worden besteed aan de verzorging van dieren. Een andere aanpak zou dan ook hoge administratieve lasten met zich brengen en ook de nodige tijd kosten. Terwijl het omwille van het welzijn van de dieren van belang is dat de dierentuinen op korte termijn inzicht in de te ontvangen subsidie kunnen krijgen. Het hanteren van vast percentage komt de uitvoerbaarheid en snelle vaststelling ten goede.

Het percentage is vastgesteld op 70%. Dit is gebaseerd op het gemiddelde van de personeelskosten van 26 dierentuinen, die een inschatting konden maken van het aandeel personeelskosten dat direct aan dierverzorging toe te wijzen is. In deze steekproef bevonden zich zowel kleine als grote dierentuinen. Bovenop de kosten voor dierverzorgend personeel is een toeslag genomen, om ook de noodzakelijke personeelskosten voor bijvoorbeeld educatief medewerkers, technische dienst, of personeelszaken te kunnen dekken. Onder de personeelskosten vallen de salarislasten, sociale lasten, pensioenpremies en de kosten van ingehuurd personeel, zoals de dierenarts of uitzendkrachten.

Parkkosten (artikel 4, eerste lid, onderdeel b)

Parkkosten omvatten bijvoorbeeld kosten voor onderhoud, huisvesting, verrijking, huur, pacht en inrichting dierverblijven of de materialen die de technische dienst gebruikt. Het gaat hierbij om kosten voor regulier onderhoud, inrichting en dergelijke en niet om de kosten voor uitvoering van bijvoorbeeld modernisering van verblijven. Voor de parkkosten is gewerkt met een vast bedrag per vierkante meter, omdat de manier waarop deze kosten worden weggeschreven in de boekhouding per dierentuin verschilt.

Op grond van de begripsomschrijving voor netto parkoppervlakte vallen eventuele parkeerplaatsen niet onder de oppervlakte, evenals vakantieverblijven. Het onderhoud aan die twee functies komt niet ten goede aan het dierenwelzijn en wordt daarom niet meegenomen in de subsidiabele kosten.

Dierentuinen hebben veel ruimte nodig om dieren te huisvesten, zodat het dierenwelzijn van de dieren gewaarborgd is. Daarnaast willen en moeten dierentuinen voldoen aan wettelijke normen die gesteld zijn aan het dierenwelzijn1. De grootte van een dierentuin geeft goed weer wat de hoogte van de parkkosten zijn. Grote dierentuinen hebben meer dierverblijven en meer onderhoud aan de grond. Er zit wel een optimum in de grootte voor het park. Grote dierentuinen hebben schaalvoordelen door bijvoorbeeld inkoopvoordelen. Daarom is gewerkt met een staffel, waarbij er rekening gehouden is met deze schaalvoordelen.

Om de grootte van de dierentuin om te kunnen zetten naar een bedrag is gekeken naar de gemiddelde WOZ-waarde per vierkante meter. Aan de hand van een representatieve steekproef onder de dierentuinen is de totale oppervlakte van deze dierentuinen gedeeld door de totale WOZ-waarde van deze parken. Dit levert een bedrag per vierkante meter op. Hiervan is een staffel bepaald die recht doet aan de grootte van de dierentuin. Van dit bedrag per vierkante meter is een percentage van 33% genomen, omdat niet alle parkkosten bedoeld zijn voor de dieren, educatie of conservatie. Dit percentage is bepaald aan de hand van de exploitatiestructuur van de grootste dierentuinen in Nederland, die meer dan 80% van de totale sector vertegenwoordigen.

De vergoeding voor de parkkosten per dag in de subsidieperiode wordt weergegeven in een staffel.

Voor de vaststelling van de grootte van de dierentuin mag de oppervlakte van de parkeerplaatsen en de vakantieverblijven niet worden meegenomen. Dit levert dan de netto dierentuinoppervlakte op. Aan de hand van de in artikel 4 opgenomen staffel wordt bepaald wat een dierentuin vergoed krijgt voor de parkkosten. Dat gaat middels de volgende formule:

Vergoeding parkkosten = [netto dierentuinoppervlakte x prijs per m2 per dag] x aantal dagen in de subsidieperiode

Dat betekent dat een dierentuin met een netto dierentuinoppervlakte van 150.000 m2 voor 61 dagen (= periode 1) de volgende vergoeding voor de parkkosten krijgt: [(25.000 X € 0,13) + (75.000 X € 0,10) + (50.000 X € 0,07)] X 61 = [€ 3.250 + € 7.500 + € 3.500] X 61 = € 869.250.

Overige kosten dierverzorging (artikel 4, eerste lid, onderdelen c tot en met h)

Naast personeelskosten en kosten voor het onderhoud, inrichting en veilig laten verblijven van mens en dier, zijn er nog andere kosten. Dit omvat in ieder geval kosten voor diervoerder, diervoeders met medicinale werking, kosten voor diergeneesmiddelen, verwerving- en transportkosten, afvoer van mest en materialen en energiekosten en verbruikt water. Deze kosten zijn volledig toe te schrijven aan de verzorging van de dieren, daarom zijn deze kosten in zijn geheel aangemerkt als subsidiabel.

6. Transitieplan

Het is belangrijk dat dierentuinen beter voorbereid zijn op (fors) omzetverlies als de coronacrisis lang duurt of bij een nieuwe crisis. Daarmee neemt het risico op dierenwelzijnsproblemen of risico’s voor de veiligheid van mens en dier af. Dierentuinen die subsidie willen ontvangen, zijn dan ook verplicht een transitieplan op te stellen. In dit plan moeten de volgende vier onderwerpen worden behandeld:

  • 1. Bedrijfsvoering

  • 2. Educatie

  • 3. Conservatie

  • 4. Dierenwelzijn

In dat transitieplan beschrijven de dierentuinen welke maatregelen zij gaan nemen of hebben genomen om beter voorbereid te zijn. De beschrijving van deze maatregelen dient concreet, meetbaar, realistisch en tijdsgebonden te zijn. Het mag gaan om maatregelen die vanaf 18 maart 2020 zijn genomen of maatregelen die in de komende maanden genomen zullen worden.

Als er aan een dierentuin minder dan € 125.000 subsidie is verleend, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld en hoeft de dierentuin geen aanvraag tot vaststelling in te dienen. Dit volgt uit artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. In dat geval moet de dierentuin het transitieplan aanleveren 10 weken na de subsidieverlening. Ambtshalve subsidievaststelling zal na die 10 weken plaatsvinden. Dierentuinen aan wie die meer dan € 125.000 aan subsidie is verleend, dienen het transitieplan in wanneer zij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen. Die aanvraag dient 13 weken na verlening van de subsidie ingediend worden.

Indien het transitieplan niet is aangeleverd of er zijn per onderwerp niet tenminste twee doelen beschreven, wordt de subsidie op nihil vastgesteld en wordt het reeds uitgekeerde voorschot teruggevorderd.

7. Aanvraag, verlening, voorschot en vaststelling

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Bij de aanvraag tot vaststelling en ambtshalve vaststelling beoordeelt RVO of de aanvrager daadwerkelijk aan alle criteria en voorwaarden voldoet. Indien de aanvrager niet voldoet, dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld en wordt het subsidievoorschot teruggevorderd, onder verrekening van het rentevoordeel. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een dierentuin een onjuiste of valse verklaring heeft aangeleverd of niet heeft voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan het transitieplan.

Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: het Kaderbesluit). Dit Kaderbesluit is dan ook bepalend voor de beslissing op de aanvraag, de verlening van voorschotten en de aanvraag tot vaststelling. Dit houdt onder andere in dat er een beslistermijn geldt van 13 weken voor de subsidieverlening, gerekend vanaf de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

Op grond van artikel 48, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt wat de voorschotverlening betreft afgeweken van het Kaderbesluit. Normaliter wordt voor bedragen onder de € 25.000 een voorschot van 100% van de maximale hoogte van de subsidie verstrekt. Voor bedragen onder de € 125.000 wordt een voorschot van 90% van de maximale hoogte van de subsidie verstrekt. Er is echter omwille van een soepele uitvoering gekozen voor het gelijk behandelen van bedragen onder de € 25.000 en tussen de € 25.000 en € 125.000. Daarom krijgen alle dierentuinen die een aanvraag doen met een maximaal bedrag aan subsidie onder de € 125.000 100% voorschot. Dierentuinen die een aanvraag hebben ingediend voor een subsidie boven de € 125.000 ontvangen een voorschot van 90%.

8. Staatssteun

De subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld.

Voor subsidiabele periode 1 van 18 maart 2020 tot en met 14 mei 2020 is deze regeling genotificeerd bij de Europese Commissie op grond van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van de VWEU. Een steunmelding direct op deze grond van het VWEU kan - in het geval van de dierentuinen - alleen steun bevatten die schade compenseert die rechtstreeks het gevolg is de COVID-19 uitbraak en de in dit kader getroffen maatregelen. Omdat in deze periode de dierentuinen volledig moesten sluiten ter voorkoming van de verspreiding van COVID-19 is daar sprake van.

In periode 2 van 15 mei 2020 tot en met 30 september 2020 konden dierentuinen wel bezoekers toelaten mits de algemeen geldende afstands- en hygiënemaatregelen in acht werden genomen. Vanwege deze beperkende maatregelen ontvingen de meesten wel veel minder omzet. De tekorten die hierdoor veroorzaakt werden, zijn geen rechtstreeks gevolg van de COVID-19 uitbraak, maar van de andere maatregelen die de Nederlandse overheid nam om de verdere verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te voorkomen. Voor steun die voor deze periode is verleend, is de subsidieregeling genotificeerd op basis van onderdeel 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19 uitbraak (hierna: de Tijdelijke kaderregeling).

De onderhavige subsidieregeling past binnen de voorwaarden van zowel artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van de VWEU als de Tijdelijke kaderregeling en is om die reden op 12 februari 2021 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.59706 (2021/N) onderscheidenlijk SA.61300 (2021/N)).

De belangrijkste voorwaarden van onderdeel 3.1 zijn dat er maximaal € 1.800.000 per onderneming wordt verstrekt, dat er geen steun mag worden verleend later dan 31 december 2021 en dat de onderneming niet al in financiële moeilijkheden mag zijn op 31 december 2019. Voor micro- en kleine ondernemingen in de zin van bijlage I bij de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L187) geldt die eis niet. Dergelijke ondernemingen mogen evenwel niet in een surseance van betaling- of faillissementsprocedure zijn verwikkeld en geen reddingssteun of herstructureringssteun in de zin van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden van 31 juli 2014 (PbEU C 249) hebben ontvangen.

Op grond van de EU staatssteunkaders is cumulatie alleen toegestaan tot bepaalde drempels en onder bepaalde voorwaarden. Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is het mogelijk de subsidie te verlagen als dat noodzakelijk is om te voldoen aan de EU staatssteunkaders. Dit kan onder meer noodzakelijk zijn als een dierentuin ook reeds subsidie heeft ontvangen op grond van de TVL. Deze regeling is namelijk ook gebaseerd op onderdeel 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. De op grond van deze regeling ontvangen subsidie en de op grond van de TVL ontvangen subsidie mag niet meer bedragen dan € 1.800.000.

Verder wordt bij een aanvraag om subsidie beoordeeld of de dierentuin niet in een surseance van betaling procedure of faillissementsprocedure zit op het moment dat de steun ingevolge deze regeling wordt aangevraagd. Het is aan de dierentuinen om informatie aan te leveren op grond waarvan RVO kan controleren of van cumulatie sprake is en niet te veel staatssteun wordt gegeven. Op grond van artikel 4:35, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de subsidieaanvraag worden geweigerd.

Om eenvoudig terug te kunnen vinden op welke wijze aan de bepalingen uit de tijdelijke kaderregeling uitvoering is gegeven, is hieronder een transponeringstabel opgenomen:

Bepaling Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak

Artikelen uit onderhavige regeling, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder a

Artikel 3, vierde lid, van deze regeling en artikel 6 Kaderbesluit nationale ez-subsidies

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder b

Artikel 5, eerste lid van deze regeling

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder c

Artikel 22, eerste lid, onderdeel d, onder 2, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder c bis

Artikel 36 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 4:35, 4:48 en 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder d

Artikel 11 van deze regeling

Paragraaf 4

Artikel 10 van deze regeling

Voor wat betreft de goedkeuring op grond van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van de VWEU, wordt het volgende opgemerkt. Teneinde overcompensatie te voorkomen, kan noodzakelijk zijn dat de subsidie wordt teruggevorderd of lager moet worden vastgesteld, onder meer als blijkt dat de dierentuin zelf verantwoordelijk moet worden gehouden voor de ontstane omzetderving doordat onzorgvuldig of in strijd met toepasselijke wetgeving is gehandeld. Dit blijkt uit de eisen die de Europese Commissie stelt voor de goedkeuring van de steunmaatregel. Tevens mag er voor de periode van 18 maart 2020 tot en met 14 mei 2020 geen sprake zijn cumulatie voor dezelfde subsidiabele kosten met andere steun, subsidies of uitkeringen. Voor beide gevallen kan op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV- subsidies juncto artikel 4:48, 4:49, 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht een subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd.

9. Regeldruk

Binnen deze paragraaf worden de regeldrukeffecten van de regeling benoemd. Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die de dierentuinen verplicht zijn te doen voor een subsidieaanvraag. Voor deze regeling zijn de volgende handelingen voorzien: het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag, het opstellen van het transitieplan, het afgeven van de bedoelde verklaring bij de aanvraag, en eventueel een verklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document. Dierentuinen waarbij de hoogte van het subsidiebedrag meer dan €125.000,- bedraagt hebben accountantskosten, omdat er een verklaring door een accountant verplicht is. Uurtarieven uit het Handboek Meting Regeldrukkosten zijn gebruikt voor het berekenen van de regeldrukkosten.

Voor het bijwonen van de informatiebijeenkomst en het kennisnemen van de regeling, wordt er vanuit gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen en dat deze medewerkers de bijeenkomst zullen bijwonen. Het gemiddeld uurtarief voor een administratief medewerker van € 39,- wordt gehanteerd. Naast administratief personeel is de verwachting dat ook de directie en management kennis moeten nemen van de regeling. Hiervoor wordt een gemiddeld uurtarief van € 77,- in rekening gebracht. De totale geschatte tijd per dierentuin is twee uur voor een administratief medewerker en twee uur voor een directeur. Dit betekent dat voor de totale tijdsduur vier uur per dierentuin is geraamd. Uitgaande van circa 60 aanvragen, komen de geschatte kosten neer op circa € 13.920 (€ 39/ uur x 2 uur x 60 + € 77/ uur x 2 uur x 60).

Voor het voorbereiden van de aanvraag zullen allerlei gegevens opgezocht moeten worden. Er wordt met een gemiddeld uurtarief gerekend van € 39,-. Naar verwachting kost het verzamelen van de gegevens voor de inschrijving 20 uur. Voor het invullen van de aanvraag, wordt ook met een gemiddeld uurtarief van € 39,- gerekend. Voor het inschrijven op de regeling zal naar verwachting anderhalf uur nodig zijn. De verwachting is dat de aanvraag niet arbeidsintensief is, omdat met het online aanvraagformulier snel duidelijk is wat er moet worden ingevuld. De kosten voor het voorbereiden en invullen van de aanvraag zullen hiermee uitkomen op circa € 50.310 (€ 39/ uur x 21,5 uur x 60).

Daarnaast dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gedaan te worden. De geschatte tijdsbesteding hiervoor is twee uur. Hier wordt weer met het standaard tarief gewerkt van € 39,- per uur. De kosten bedragen € 4.680 (€ 39/ uur x 2 uur x 60). Voor subsidiebedragen boven de €125.000,- dient een verklaring van een accountant over volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document aangeleverd te worden. Er wordt gerekend met een gemiddeld tarief van € 85,- voor de controle door een accountant. Geschat wordt dat voor deze controle tenminste 30 uur nodig is en dat circa 20 dierentuinen dit moeten doen. De totale kosten komen hiermee uit op circa € 51.000 (€ 85/uur x 30 uur x 20).

Het opstellen van het transitieplan kost meer tijd en vraagt om een andere inzet, dan de aanvraag voor subsidie. Hiervoor zijn een combinatie van administratief medewerkers (€ 39/ uur), beleidsmedewerkers (€ 54/ uur), en management (€ 77/ uur) nodig om tot een solide transitieplan te komen. De totale geschatte tijd die hiervoor nodig zal zijn is geraamd op 24 uur. Hiervan is 12 uur begroot voor administratief personeel, 6 uur voor hoogopgeleid personeel, en 6 uur voor de beleids- en managementafdeling. Dit betekent dat voor het opstellen van het transitieplan, de totale kosten geraamd zijn op € 75.240 (€ 39/ uur x 12 uur x 60 + € 54/ uur x 6 uur x 60 + € 77/ uur x 6 uur x 60).

Uitgaande van circa 60 dierentuinen die aan aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidievaststelling uit op circa € 195.150 (kennisnemen van regeling € 13.920 + inschrijven regeling € 50.310 + opstellen transitieplan €75.240 + aanvragen vaststelling € 4.680 + eventueel controleverklaring € 51.000).

10. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt.

Gelet op het tijdelijke en eenmalige karakter van de regeling vervalt deze op 31 december 2021. De verplichtingen voortvloeiend uit de op grond van deze regeling genomen besluiten blijven echter gelden.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Het is een eis dat de dierentuin bezoekers heeft toegelaten, zodra dit was toegestaan door de overheid (artikel 2, tweede lid, onderdeel c). Daarmee heeft de dierentuin laten zien ook zelf voldoende te hebben gedaan om inkomsten te genereren. Een aantal dierentuinen heeft eerst een aantal weken proefgedraaid om de aanpassingen te testen om daarmee te kunnen voldoen aan de algemeen geldende afstands- en hygiënemaatregelen. Om die reden is in dit artikel opgenomen dat de dierentuin zo spoedig mogelijk is opengegaan vanaf 15 mei 2020 en vervolgens gedurende de hele periode open is geweest tot en met 30 september 2020. Van belang is dat dierentuinen open zijn gegaan, zodra dit was toegestaan, om zo de schade door de COVID-19 maatregelen zoveel mogelijk te beperken.

Bovendien moet een dierentuin gemiddeld minder omzet hebben gehad in de subsidiabele periode 1 en 2 ten opzichte van de referentieperiodes in 2019.

Voor een dierentuin met meer omzet dan het jaar ervoor ligt een tegemoetkoming als gevolg van de in het kader van COVID-19 getroffen maatregelen niet in de rede.

Artikel 4

Op grond van artikel 15 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies kan worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 van dat besluit of de wijze van berekenen van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid van dat besluit. Van deze uitzonderingsmogelijkheid is gebruik gemaakt voor de berekening van de personeelskosten en de parkkosten.

Artikel 5

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen, indien het subsidieplafond wordt overschreden. Dit betekent dat alle aanvragen beoordeeld moeten zijn, voordat een besluit tot subsidieverlening kan worden gedaan. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op alle subsidiebedragen een korting toegepast, totdat het plafond bereikt is. Deze korting wordt naar rato toegepast. Op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit heeft de minister een beslistermijn van 13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

Zoals toegezegd in de kamerbrief van 28 augustus 2020 (Kamerstukken II, 2019/20, 35 420, nr. 105) is € 39 miljoen gereserveerd. Omdat van dit bedrag de uitvoeringskosten worden betaald, is het subsidieplafond vastgesteld op € 38.740.000.

Artikel 6

In artikel 6 staat een aantal bepalingen over de aanvraag tot subsidieverlening, de aanvraag tot subsidievaststelling en welke informatie moet worden aangeleverd.

In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat een dierentuin een periode van drie weken heeft om een aanvraag tot subsidieverlening in te dienen. In artikel 6, tweede lid, staat welke gegevens daarbij in ieder geval aangeleverd moeten worden. Daarnaast kan aan de dierentuin verzocht worden om in het kader van controle door de minister, nadere informatie aan te leveren voor de onderbouwing van de subsidiabele kosten (artikel 6, derde lid).

In artikel 6, vierde lid, wordt vervolgens aangegeven welke informatie moet worden aangeleverd bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Daarbij geldt dat alleen indien een dierentuin een subsidie ontvangt van meer van € 125.000 een verklaring van een accountant moet worden ingediend volgens een door de minister vastgesteld protocol of model. De reden om af te wijken van de gebruikelijke controleverklaring van artikel 50 van het Kaderbesluit, is dat het in deze regeling gaat om een uitzonderingssituatie. Een controleverklaring zou een te zwaar middel zijn, omdat een accountant slechts hoeft te controleren of bepaalde kosten gemaakt zijn.

Op grond van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit hoeft een dergelijke verklaring niet te worden aangeleverd voor dierentuinen die minder dan € 125.00 subsidie ontvangen.

Artikel 7

Hoofdstuk 12 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bevat bepalingen over het verstrekken van voorschotten. In afwijking van artikel 47, tweede lid, bedraagt het voorschot voor een subsidie van minder dan € 125.000 100% in plaats van 90%. Voor bedragen vanaf € 125.000 bedraagt het voorschot 90%.

Artikel 8

Over het transitieplan is het nodige toegelicht in paragraaf 6 van deze toelichting. Het moment van indienen kan verschillen, al naar gelang het verleende subsidiebedrag. De reden is dat bij subsidiebedragen onder de € 125.000 euro geen aparte aanvraag tot vaststelling hoeft te worden ingediend.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Op grond van het Besluit houders van dieren

Naar boven