Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 21022026, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling om getroffen ondernemingen in staat te stellen hun vaste lasten te betalen in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 en ter vervanging van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB-COVID-19 (Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    algemene groepsvrijstellingsverordening:

    verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

    ambulante onderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    Belastingdienst:

    Belastingdienst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

    evenement:

    een georganiseerde, incidentele en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt;

    getroffen MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.1.1, tweede lid, onderdelen c, d en e of artikel 2.2.1, tweede lid, onderdelen c, d en e;

    handelsregister:

    handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    horecaonderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    MKB-onderneming:

    in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die een kleine onderneming of middelgrote onderneming is in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    minister:

    Minister van Economische Zaken en Klimaat;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.1.2, tweede, onderscheidenlijk derde lid of artikel 2.2.2, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.1.2, vierde lid, of artikel 2.2.2, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid of artikel 2.2.2, eerste lid;

    onderneming met een eet- of drinkgelegenheid:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 56.10.1, 56.10.2, 56.29 of 56.3 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    onderneming in de detailhandel:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    vestiging:

    vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.

  • 2. In de artikelen 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, 2.1.3, eerste en derde lid, 2.1.4, eerste lid, 2.1.5, eerste lid, 2.2.1, tweede lid, onderdeel b en 2.2.3, eerste en derde lid staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIE VASTE LASTEN

Paragraaf 2.1. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2020

Artikel 2.1.1. (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000 bedraagt;

    • c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. Indien een MKB-onderneming na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister:

    • a. is het tweede lid, aanhef en onderdeel a, niet van toepassing;

    • b. wordt subsidie in afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, verstrekt indien de onderneming verwacht in de maanden oktober, november en december van 2020 ten minste € 3.000 aan vaste lasten te hebben.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2.1.2. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:

    • a. een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 en uiterlijk op 15 december 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten;

    • b. een getroffen MKB-onderneming die na 15 december 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de periode na de dag van de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020 gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2020.

  • 5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.

  • 6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.

  • 7. Tot de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.1.3. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 90.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 750, indien:

    • a. de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 750;

    • b. het een getroffen MKB-onderneming betreft die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 4. Voor ondernemingen die op 15 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2.1.4. (opslag ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid voor voorraad en aanpassing)
  • 1. De subsidie voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 20.160 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x 5,6% x D.

  • 2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag € 101 voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid die na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister.

Artikel 2.1.5. (opslag ondernemingen detailhandel voor voorraad)
  • 1. De subsidie voor een onderneming in de detailhandel wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 20.160 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x 5,6% x D.

  • 2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag € 101 voor een onderneming in de detailhandel die na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister.

Artikel 2.1.6. (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. de getroffen MKB-onderneming al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

    • c. de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen, meer bedraagt dan:

      • 1°. € 800.000;

      • 2°. € 120.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

      • 3°. € 100.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

    • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;

    • e. indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.9, 65 of 66 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • f. indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 2. Het eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel d, is niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

Artikel 2.1.7. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander document waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2019 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2019 blijkt.

    • d. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • e. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk;

    • f. indien de MKB-onderneming voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020: een verklaring dat de onderneming in de maanden oktober, november en december van 2020 verwacht ten minste € 3.000,– aan vaste lasten te hebben.

  • 3. Het tweede lid, aanhef in samenhang met onderdelen c en d, is niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

Artikel 2.1.8. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.1.9. (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.1.10. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.1.3, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.1.11. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

Artikel 2.1.12. (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen MKB-onderneming vraagt de vaststelling van de subsidie aan voor 1 juli 2021 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangifte voor het kalenderjaar 2020, indien die aangifte enkel betrekking heeft op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij een krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • d. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2020 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2020 blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.1.3 en in voorkomend geval de artikelen 2.1.4 en 2.1.5.

  • 4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 5. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2021

Artikel 2.2.1. (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000 bedraagt;

    • c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. Indien een MKB-onderneming na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister:

    • a. is het tweede lid, aanhef en onderdeel a, niet van toepassing;

    • b. wordt subsidie in afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, verstrekt indien de onderneming verwacht in de maanden januari, februari en maart 2021 ten minste € 3.000 aan vaste lasten te hebben.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2.2.2. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:

    • a. een getroffen MKB-onderneming die na 31 december 2018 en uiterlijk op 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten;

    • b. een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 en uiterlijk op 30 november 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten;

    • c. een getroffen MKB-onderneming die na 30 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de periode na de dag van de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020 gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2021.

  • 5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.

  • 6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.

  • 7. Tot de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.2.3. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 90.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 750, indien:

    • a. de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 750;

    • b. het een getroffen MKB-onderneming betreft die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 4. Voor ondernemingen die op 15 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2.2.4. (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

    • c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen, meer bedraagt dan:

      • 1°. € 800.000;

      • 2°. € 120.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

      • 3°. € 100.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

    • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;

    • e. indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.9, 65 of 66 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • f. indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

    • g. indien de getroffen MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Het eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel d, is niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

Artikel 2.2.5. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander document waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2019 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2019 blijkt.

    • d. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • e. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk;

    • f. indien de MKB-onderneming voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020: een verklaring dat de onderneming in de maanden januari, februari en maart van 2021 verwacht ten minste € 3.000,– aan vaste lasten te hebben.

  • 3. Het tweede lid, aanhef in samenhang met onderdelen c en d, is niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

Artikel 2.2.6. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 30 april 2021.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.2.7. (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.2.8. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.2.3, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.2.9. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

Artikel 2.2.10. (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen MKB-onderneming vraagt de vaststelling van de subsidie aan voor 1 oktober 2021 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.2.3.

  • 4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 5. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIE VASTE LASTEN VOOR EVENEMENTONDERNEMINGEN

Paragraaf 3.1. Subsidie vaste lasten evenementondernemingen voor de periode oktober, november en december 2020

Artikel 3.1.1. (subsidie)

De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020, indien die MKB-onderneming:

  • a. in het tweede en derde kalenderkwartaal van 2019 voor ten minste 50% van zijn omzet aantoonbaar goederen of diensten leverde ten behoeve van een of meerdere in dat tijdvak gehouden evenementen;

  • b. subsidie voor de maanden juni, juli, augustus en september van 2020 is verstrekt op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, zoals deze luidde in voornoemde periode;

  • c. niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, met betrekking tot de subsidie voor de maanden oktober, november en december van 2020.

  • d. voor 14 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister.

Artikel 3.1.2. (hoogte van de subsidie)

De subsidie bedraagt 33,3% van de subsidie voor de maanden juni, juli, augustus en september van 2020 zoals die door de minister is vastgesteld op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, zoals deze luidde in voornoemde periode. De subsidie bedraagt ten minste € 750.

Artikel 3.1.3. (afwijzingsgronden)

Artikel 2.1.6, aanhef in samenhang met de onderdelen a, b, c, e en f, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1.4. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een opgave van de mate waarin de omzet van de MKB-onderneming in het tweede en derde kalenderkwartaal van 2019 afhankelijk was van een of meerdere in dat tijdvak gehouden evenementen, uitgedrukt in procenten;

    • d. een opgave van de omzet van de onderneming in het vierde kalenderkwartaal van 2019.

  • 3. Indien de omzet van de onderneming in het tweede en derde kalenderkwartaal van 2019 samen meer dan € 100.000 bedroeg, gaat een aanvraag vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon over de getrouwheid van de opgave, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

  • 4. Artikel 2.1.7, tweede lid, onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

Artikel 3.1.5. (aanvraagperiode)

Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 18 februari 2021 tot en met 18 maart 2021. Artikel 2.1.8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1.6. (beslistermijn)

Artikel 2.1.9 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1.7. (verplichtingen subsidieontvanger)

Artikel 2.1.11 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1.8. (subsidievaststelling)
  • 1. De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening, indien de aanvraag voor de subsidie wordt ingediend nadat de subsidie, bedoeld in artikel 3.1.1, onderdeel b, is vastgesteld.

  • 2. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld, indien de aanvraag voor de subsidie wordt ingediend voordat de subsidie, bedoeld in artikel 3.1.1, onderdeel b, is vastgesteld. De minister stelt de subsidie vast op het tijdstip dat de subsidie, bedoeld in artikel 3.1.1, onderdeel b, wordt vastgesteld.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 3.1.2.

Artikel 3.1.9. (wijziging of intrekking van de subsidie)
  • 1. In het geval de minister besluit de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1.1, onderdeel b, te verlagen, dan wordt de hoogte van de subsidie, bedoeld in de aanhef van artikel 3.1.1 tevens dienovereenkomstig verlaagd.

  • 2. In het geval de minister besluit tot intrekking van de verlening of vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1.1, onderdeel b, dan wordt tevens de verlening, onderscheidenlijk vaststelling van de subsidie, bedoeld in de aanhef van artikel 3.1.1, ingetrokken.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1. (gegevensuitwisseling)

  • 1. De minister levert aan de Belastingdienst gegevens over de subsidieaanvragers met het oog op het verkrijgen van de voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke vaststellings- en controlegegevens met betrekking tot de omzet van de aanvrager.

  • 2. De Belastingdienst maakt de voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke vaststellings- en controlegegevens met betrekking tot de omzet van de aanvrager bekend aan de minister.

Artikel 4.2. (staatssteun)

  • 1. De subsidie, bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 2.2.1 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de Steunmaatregelen SA.59535 (2020/N) en SA.60166 (2021/N).

  • 2. De subsidie, bedoeld in de aanhef van artikel 3.1.1, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.60166 (2021/N).

  • 3. De minister maakt na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 88, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 4. De gegevens, bedoeld in het derde lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 4.3. (overgangsrecht)

  • 1. Op aanvragen om subsidie die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn verstrekt blijft het recht van toepassing zoals dat luidde voor dat tijdstip.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden aanvragen om subsidie om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, zoals deze luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van deze regeling, geacht te zijn ingediend als aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid en worden alle besluiten op of voortvloeiend uit aanvragen om subsidie om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, zoals deze luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van deze regeling, geacht te zijn genomen op grond van deze regeling.

  • 3. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling en op subsidies die voor dat tijdstip zijn verstrekt, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip.

Artikel 4.4. (intrekking regeling)

De Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 wordt ingetrokken.

Artikel 4.5. (inwerkingtreding en vervaldatum)

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2021, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor 1 juli 2021 zijn verleend.

Artikel 4.6. (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 februari 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 1.1, 2.1.1, 2.1.3, 2.2.1 EN 2.2.3

Omschrijving activiteit

Sbi-code

% vaste kosten / omzet

Landbouw, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht

01

20%

Bosbouw, exploitatie van bossen en dienstverlening voor de bouwbouw

02

19%

Visserij en kweken van vis en schaaldieren

03

20%

Winning van aardolie en aardgas

06

15%

Winning van delfstoffen (geen olie en gas)

08

26%

Dienstverlening voor de winning van delfstoffen

09

22%

Voedingsmiddelenindustrie

10

13%

Vervaardiging van dranken

11

34%

Vervaardiging van tabaksproducten

12

39%

Textielindustrie

13

17%

Kledingindustrie5)

14

18%

Leer- en schoenenindustrie

15

16%

Houtindustrie

16

15%

Papierindustrie

17

24%

Grafische industrie

18

23%

Vervaardiging van cokesovenproducten en aardolieverwerking

19

7%

Vervaardiging van chemische producten

20

19%

Vervaardiging van farmaceutische producten

21

21%

Rubber- en kunststofproductindustrie

22

18%

Bouwmaterialenindustrie

23

24%

Basismetaalindustrie

24

22%

Metaalproductenindustrie

25

15%

Elektrotechnische industrie

26

46%

Elektrische apparatenindustrie

27

24%

Machine-industrie

28

12%

Auto- en aanhangwagenindustrie

29

7%

Overige transportmiddelenindustrie

30

11%

Meubelindustrie

31

17%

Overige industrie

32

16%

Reparatie en installatie van machines

33

21%

Energiebedrijven

35

16%

Winning en distributie van water

36

45%

Afvalwaterinzameling en -behandeling

37

26%

Afvalinzameling en -behandeling, voorbereiding tot recycling

38

24%

Sanering en overig afvalbeheer

39

17%

Algemene bouw en projectontwikkeling

41

7%

Grond-, water- en wegenbouw

42

15%

Gespecialiseerde bouw

43

13%

Autohandel en -reparatie

45

9%

Groothandel en handelsbemiddeling

46

11%

Detailhandel

47

15%

Vervoer over land

49

33%

Vervoer over water

50

43%

Vervoer door de lucht

51

62%

Opslag, dienstverlening voor vervoer

52

21%

Post en koeriers

53

31%

Logiesvestrekking

55

40%

Eet- en drinkgelegenheden

56

25%

Uitgeverijen

58

23%

Productie en distributie van films en telvisieprogramma’s

59

72%

Radio- en televisieomroepen

60

27%

Telecommunicatie

61

37%

IT-dienstverlening

62

23%

Diensten op het gebied van informatie

63

34%

Verhuur en handel van onroerend goed

68

26%

Juridische diensten en administratie

69

26%

Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering

70.2

27%

Architecten-, ingenieursbureaus e.d.

71

18%

Research

72

33%

Reclamewezen en marktonderzoek

73

14%

Design, fotografie, vertaalbureaus

74

20%

Veterinaire dienstverlening

75

15%

Verhuur en lease van auto’s consumentenartikelen, machines en overige roerende zaken

77

35%

Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling

78

7%

Reisorganisaties

79

6%

Beveiligings- en opsporingsdiensten

80

16%

Schoonmaakbedrijven, hoveniers e.d.

81

15%

Overige zakelijke dienstverlening

82

26%

Onderwijs

85

18%

Gezondheidszorg

86

15%

Verpleging, verzorging en begeleiding met overnachting

87

10%

Maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting

88

11%

Kunst

90

37%

Culturele uitleencentra, musea, dieren- en planten en tuinen, natuurbehoud

91

37%

Loterijen en kansspelen

92

26%

Sport en recreatie

93

34%

Levensbeschouwelijke en politieke organisaties

94

17%

Reparatie van computers en consumentenartikelen

95

19%

Wellness en overige dienstverlening; uitvaartbranche

96

23%

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding en doel

Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten. Subsidie is in eerste instantie verstrekt voor financiering van de vaste lasten in de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon subsidie worden aangevraagd voor financiering van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met onderhavige regeling wordt de subsidieregeling opnieuw vastgesteld en wordt voorzien in een drietal wijzigingen, die in de volgende paragrafen nader worden toegelicht:

  • 1. De introductie van de evenementenmodule die zal gelden voor het vierde kwartaal van 2020;

  • 2. De wijziging van de wijze van subsidieberekening vanaf het vierde kwartaal van 2020 en de introductie van een opslag voor ondernemingen in de gesloten detailhandel voor voorraad voor het vierde kwartaal van 2020;

  • 3. Een nieuwe openstelling van de regeling voor het eerste kwartaal van 2021.

In de kamerbrief over aanpassingen in het economische steun en herstelpakket (9 december 2020) heeft het kabinet aangegeven in deze huidige moeilijke fase de werkgelegenheid en bedrijvigheid te willen blijven ondersteunen en werkenden en ondernemers te helpen. Het kabinet wil dat het gebruik van het steunpakket zoveel als mogelijk blijft mee-ademen met de economie en op die manier zijn goede werk blijft doen voor bedrijven die dat nodig hebben. In de brief is voor de TVL aangegeven dat de omzetdervingsgrens niet verandert, maar dat wel de volgende wijzigingen worden doorgevoerd:

  • Er wordt een nieuwe berekeningswijze geïntroduceerd voor het subsidiepercentage: het subsidiepercentage wordt verhoogd zodat bedrijven met grotere omzetverliezen meer worden gecompenseerd in vergelijking met de eerdere regeling. Het subsidiepercentage zal meegroeien met de mate van de omzetderving. Deze intensivering geldt vanaf het vierde kwartaal van 2020. Hiermee wil het kabinet tegemoetkomen aan sectoren die met grote omzetverliezen te maken hebben gehad.

  • Daarnaast geeft het kabinet aan dat alle sectoren die in het vierde kwartaal van 2020 gebruik kunnen maken van de TVL, dat ook in het eerste kwartaal van 2021 kunnen. Hiermee wijkt het kabinet af van het afbouwpad dat in de kamerbrief van 28 augustus j.l. (Kamerstukken 35 420, nr. 105) is aangekondigd.

  • Tot slot wordt de evenementenbranchemodule niet enkel voor het vierde kwartaal van 2020 opengesteld zoals aangekondigd in de brief van 27 oktober (Aanvulling op steun- en herstelpakket), maar wordt deze ook opengesteld voor het eerste kwartaal van 2021. Introductie van de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021 en openstelling daarvan volgt op een later moment.

In onderhavige regeling zijn bovenstaande wijzigingen en de introductie en openstelling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 opgenomen, zoals aangekondigd in de brief aan de kamer van 9 december 2020. De wijzigingen die in de kamerbrief van 21 januari zijn aangekondigd, zoals een hoger subsidiepercentage voor TVL Q1 2021 en het verlengen van de Opslag Voorraad Gesloten Detailhandel naar het eerste kwartaal van 2021, zullen in een nieuwe (wijzigings)regeling worden uitgewerkt en ook pas op een later moment ingaan. Hetzelfde geldt voor de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021, die op een later moment zal worden geïntroduceerd en opengesteld.

Naast de inhoudelijke wijzigingen wordt met onderhavige regeling de subsidieregeling opnieuw vastgesteld. Met de nieuwe regeling is een bestendig bouwwerk gerealiseerd waarin zichtbaar is welke bepalingen van toepassing zijn op de subsidies per kwartaal. De oorspronkelijke regeling kende een systematiek waarin de bepalingen over subsidie per kwartaal werden aangepast. Er was hierdoor geen integraal overzicht van de bepalingen die per kwartaal van toepassing zijn/waren. De systematiek en inhoud van de regeling zijn, met uitzondering van de hiervoor genoemde aanpassingen, ongewijzigd gebleven. Voor een toelichting op de systematiek van de regeling wordt verwezen naar de toelichtingen bij de (wijzigingen van de) voorganger van de onderhavige subsidieregeling (Stcrt. 2020, 34295, Stcrt. 2020, 61730 en Stcrt. 2020, 67502). Voor een toelichting op de verhouding tussen de onderhavige nieuwe regeling en de tot op heden geldende regeling wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.3.

De opnieuw vastgestelde subsidieregeling bevat, evenals haar voorganger, geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies heeft ingestemd. Het geraamde budget voor deze wijzigingen en nieuwe openstellingen is als volgt:

  • Evenementenmodule: € 3,5 mln per openstelling.

  • Aanpassing van de subsidiepercentages voor de openstelling van de regeling in het vierde kwartaal 2020: € 180 mln.

  • De openstelling van de regeling in het eerste kwartaal van 2021: € 970 mln.

  • Opslag gesloten detailhandel in het vierde kwartaal van 2020: € 20 mln.

2. Evenementenmodule vierde kwartaal 2020

Als gevolg van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben evenementen als festivals, kermissen en markten sinds maart 2020 in het geheel niet kunnen plaatsvinden, of zijn ze in sterke mate in hun opzet beperkt. Door deze beperkingen hebben betreffende ondernemingen veel omzet gemist. Ook buiten het evenementenseizoen hebben deze ondernemingen doorlopende vaste lasten. Deze ondernemingen zijn echter beperkt in hun mogelijkheden om hun vaste lasten buiten het reguliere seizoen te dekken en het perspectief op omzet voor deze ondernemingen is voor een langere periode beperkt, aangezien het evenementenseizoen van 2021 nog ver weg is.

Een deel van deze ondernemingen komt bovendien niet in aanmerking voor de subsidie voor de maanden oktober, november en december van 2020 omdat zij onvoldoende omzet hebben gehad in de aan die subsidie gekoppelde referentieperiode. De evenementenmodule richt zich op deze groep ondernemingen, door middel van een subsidie gericht op de financiering van de vaste lasten buiten het evenementenseizoen.

2.1. Afbakening van de doelgroep

De subsidie is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, inclusief ZZP-ers, die voor hun omzet tijdens het evenementenseizoen in belangrijke mate afhankelijk zijn van evenementen tijdens dat evenementenseizoen. Als evenementenseizoen wordt voor de toepassing van deze regeling beschouwd het tweede en derde kalenderkwartaal (de maanden april tot en met september). Dit is de periode waarin de meeste evenementen worden gehouden, zeker waar het gaat om evenementen die in de open lucht plaatsvinden.

Onder ‘evenement’ wordt in deze regeling verstaan een georganiseerde, incidentele en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt (artikel 1.1). Deze definitie bevat een aantal elementen. In de eerste plaats is voor de toepassing van de regeling niet van belang welk doel het evenement heeft. Veel evenementen hebben geheel of gedeeltelijk tot doel om een publiek te vermaken. In het model voor de algemene plaatselijke verordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is het doel om te vermaken onderdeel van het begrip ’evenement’. Om onduidelijkheid te voorkomen of bijvoorbeeld een zakelijk congres dient ter vermaak en daarmee een evenement is, bevat de definitie in onderhavige regeling geen beperking ten aanzien van de doelstelling van het evenement.

De definitie is voorts beperkt tot publiek toegankelijk evenementen. Dit is het geval wanneer het evenement een niet-besloten karakter heeft, dat wil zeggen gratis toegankelijk is, toegang mogelijk is door de aanschaf van een toegangsbewijs, er reclame voor wordt gemaakt of een congres dat op uitnodiging toegankelijk is voor externen van buiten de organisatie. Besloten gebeurtenissen, waaronder bruiloften, privé-feesten en besloten bedrijfsevenementen vallen dus buiten deze definitie, aangezien deze niet publiek toegankelijk zijn.

Het evenement moet voorts georganiseerd en incidenteel zijn. Een spontane, niet-georganiseerde gebeurtenis is geen evenement in de zin van deze regeling; er moet dus sprake zijn van voorafgaande organisatie van de gebeurtenis. Dat de gebeurtenis incidenteel is, betekent dat het evenement niet regulier plaats vindt. Veel gebeurtenissen die verder wel aan de elementen van deze definitie voldoen, vinden plaats in het kader van een normale bedrijfsvoering van een onderneming. Denk bijvoorbeeld aan een museum, een drinkgelegenheid waar ook gedanst kan worden of een sportclub waar een reguliere wedstijd plaatsvindt. Dit type georganiseerde gebeurtenissen heeft geen bijzonder en incidenteel karakter en valt daarom buiten de reikwijdte van de definitie van ‘evenement’.

Tot slot moet de gebeurtenis worden bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt. Een gebeurtenis zonder dat daar publiek bij aanwezig is, is derhalve geen evenement. Het publiek moet voorts fysiek aanwezig zijn. Evenementen die online plaatsvinden, vallen derhalve niet onder de definitie.

2.2. Hoofdlijnen subsidie
2.2.1 Criteria voor subsidietoekenning

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet een MKB-onderneming aan vier criteria voldoen (artikel 3.1.1).

In de eerste plaats moet de MKB-onderneming in het evenementenseizoen in 2019, dat wil zeggen in het tweede en derde kwartaal van 2019, voor ten minste 50% van zijn omzet goederen of diensten hebben geleverd ten behoeve van een in dat evenementenseizoen gehouden evenement. Niet alleen de organisatoren van het evenement komen derhalve in aanmerking voor subsidie, maar ook ondernemingen die bijdragen aan de uitvoering van het evenement en ondernemingen die toeleverancier zijn van het evenement. Ondernemingen die bijdragen aan de uitvoering van een evenement zijn bijvoorbeeld kermisexploitanten, food-trucks en uitvoerders van podiumkunsten. Ondernemingen die toeleverancier zijn van een evenement zijn bijvoorbeeld eventcateraars, locatieverhuurders en beveiligingsbedrijven. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het gaat om een aantoonbare bijdrage aan het evenement. Met het criterium dat het om ten minste 50% van de omzet moet gaan, wordt verzekerd dat deze ondernemingen in betekenende mate afhankelijk zijn van evenementen. Ondernemingen die in mindere mate afhankelijk zijn van evenementen, behoren niet tot de doelgroep van deze subsidie. Het gaat hierbij tot slot om de omzet die in de evenementenperiode wordt behaald, omdat de regeling ziet op ondernemingen die afhankelijk zijn van het evenementenseizoen.

In de tweede plaats moet de onderneming reeds TVL-subsidie hebben ontvangen voor de maanden juni tot en met september 2020. Op deze wijze is geborgd dat het moet gaan om direct getroffen MKB-ondernemingen. Om die subsidie te verkrijgen, moet de onderneming namelijk een omzetverlies in deze periode hebben ervaren van ten minste 30% in vergelijking met dezelfde periode in 2019. Voorts gold er voor deze subsidie een vaste lasten-drempel van € 4.000, die werd bepaald door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met een per branche bepaalde vaste lasten / omzet ratio. De MKB-onderneming moet tevens op 15 maart 2020 ingeschreven zijn in het handelsregister en de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de onderneming was ingeschreven in het handelsregister op 15 maart 2020, moet genoemd zijn in de bijlage bij de regeling, zoals die luidde voor die subsidie. Tot slot is er een vestigingseis van toepassing op deze subsidie, tenzij het een ambulante onderneming betreft.

Ten derde geldt voor de evenementenmodule voor het vierde kwartaal van 2020 het criterium dat de MKB-onderneming niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie voor financiering van de vaste lasten van de maanden oktober tot en met december 2020, omdat zij niet voldoet aan de vaste lasten-drempel van € 3.000, die wordt bepaald door de omzet in de referentieperiode behorende bij de openstelling van de regeling over de maanden oktober tot en met december 2020 te vermenigvuldigen met een per branche bepaalde vaste lasten / omzet ratio. MKB-ondernemingen, die wel voldoen aan de vaste lasten-drempel, komen in beginsel in aanmerking voor de subsidie voor de financiering van de vaste lasten van de maanden oktober tot en met december van 2020. Voor deze groep ondernemingen is de onderhavige evenementenmodule, die een aanvullend karakter heeft, niet bedoeld, aangezien deze groep in mindere mate afhankelijk is van de zomermaanden.

Ten vierde is als criterium om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de evenementenmodule opgenomen dat de onderneming voor 14 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister. Ondernemingen die na 14 september 2019 zijn ingeschreven in het handelsregister, zijn uitgesloten van deze evenementenmodule. De reden hiervoor is dat bedrijven die zijn gestart tussen 1 april 2019 en 15 november 2019 de mogelijkheid hadden om de omzet van de eerste vier maanden na inschrijving in het handelsregister te gebruiken als referentieomzet voor de subsidie in de periode van juni tot en met september van 2020. Bedrijven die eind september 2019 zijn gestart, zullen daardoor de omzet van de periode van oktober 2019 tot en met januari 2020 als referentieomzet gebruiken. Omdat deze bedrijven in de periode van oktober 2019 tot en met december 2019 omzet hadden, konden zij gebruik maken van de TVL in het vierde kwartaal van 2020 die deze periode als referentieomzet heeft. Aangezien de evenementenmodule juist bedoeld is voor ondernemingen die geen omzet hadden in de periode van oktober 2019 tot en met januari 2020, zijn ondernemingen die na 14 september 2019 zijn ingeschreven in het handelsregister, uitgesloten van deze evenementenmodule.

2.2.2 Hoogte van de subsidie

Uitgangspunt is dat de subsidie bijdraagt aan de vaste lasten die doorlopen in het najaar, maar niet het gehele bedrag dekt. Er is voor gekozen om 33,3% van het subsidiebedrag uit de eerste openstelling van de TVL binnen deze module te subsidiëren (artikel 3.1.2). Het minimum subsidiebedrag wordt gelijkgesteld aan het minimum subsidiebedrag van de TVL voor het vierde kwartaal van 2020 en bedraagt € 750. Het kabinet acht dit reëel om liquiditeitsproblemen van toeleveranciers en organisatoren van evenementen te voorkomen. De doelgroep van deze subsidie heeft voor het grootste deel van de omzet binnen de eerste openstelling van de TVL reeds subsidie ontvangen, deze extra subsidie is om ook in het najaar extra te ondersteunen.

2.2.3 Afwijzingsgronden

Voor deze evenementenmodule gelden de reguliere afwijzingsgronden zoals die zijn opgenomen in de artikel 2.1.6 (zie artikel 3.1.3). Een aanvraag van ondernemingen die al in problemen verkeerden op 31 december 2019, wordt afgewezen. Deze voorwaarde vloeit voort uit de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I; 6 hierna: tijdelijk steunkader) en geldt in aanvulling op artikel 4:35, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.

Voorts kan alleen subsidie worden verstrekt als de onderneming, met inbegrip van subsidie op grond van onderhavige regeling (of haar voorganger), niet meer dan € 800.000 zou ontvangen aan steun met toepassing van titel 3.1 van het tijdelijk steunkader. Deze eis vloeit ook voort uit de toepassing van titel 3.1 van het tijdelijke steunkader. Deze maxima zijn ingevolge het steunkader lager voor ondernemingen die mede actief zijn in de landbouw- en visserijsector of in de verwerking van landbouwproducten, waarbij het moet gaan om ondernemingen met meer dan één hoofdactiviteit, waaronder één hoofdactiviteit genoemd in de bijlage en de voornoemde activiteit. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in punt 23bis van titel 3.1 van het tijdelijk steunkader.

Ook worden aanvragen afgewezen van ondernemingen die onder de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.9, 65 of 66 van de Standaard bedrijfsindeling vallen. Tot slot wordt de aanvraag afgewezen indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I). Op grond van de Tijdelijke kaderregeling, op grond waarvan deze subsidie als staatssteun is goedgekeurd, is het namelijk niet mogelijk om steun te geven aan kredietinstellingen of financiële instellingen.

2.3. Aanvraag, verlening, voorschot en vaststelling

De onderhavige regeling voorziet in de openstelling van de evenementenmodule voor het vierde kwartaal van 2020 van 18 februari 2021 tot en met 18 maart 2021. Op een later moment zal evenementenmodule, inclusief de openstelling daarvan, voor het eerste kwartaal van 2021 in deze regeling worden opgenomen.

Artikel 3.1.4 geeft een opsomming van de informatieverplichtingen die gelden bij een aanvraag. Een aanvraag dient vergezeld te gaan van een verklaring over welk deel van de omzet de aanvrager afhankelijk is van een in het evenementenseizoen van 2019 (tweede en derde kwartaal) gehouden evenement of evenementen. Dit dient de ondernemer aan te tonen door het overleggen van een opgave waaruit blijkt dat ten minste 50% van de in kwartaal 2 en 3 gerealiseerde omzet met het organiseren of leveren aan evenementen is behaald. De RVO stelt hiervoor een excel template ter beschikking. In steekproeven worden ondernemers geselecteerd die de opgave volledig moeten kunnen staven, bijvoorbeeld met de onderliggende opdrachtbevestigingen, contracten of facturen. Voor ondernemers met een jaaromzet hoger dan € 100.000 dient de opgave vergezeld te gaan van een derdenverklaring omtrent de getrouwheid van de opgaven. Deze verklaring moet worden afgegeven door een onafhankelijk en ter zake kundig persoon. Dit kan bijvoorbeeld een boekhouder, belastingadviseur of een accountant zijn. Indien willens en wetens een verkeerde opgave van het omzetverlies wordt gegeven, en de persoon die over de getrouwheid daarvan heeft verklaard dit wist of behoorde te weten, kan ook tegen deze persoon aangifte worden gedaan van valsheid in geschrifte. Indien ondernemers een valse opgave van het omzetverlies afgeven, kan de subsidie worden ingetrokken of herzien en kan er ook aangifte worden gedaan van valsheid in geschrifte. Deze vereiste verklaring geldt overigens alleen voor de groep ondernemers met een relatief hoge omzet, omdat de kosten van inhuur van een boekhouder een te groot aandeel zal zijn van de te verkrijgen subsidie.

De toekenning van subsidie op grond van de evenementenmodule hangt samen met de reguliere TVL-subsidie voor de maanden juni tot en met september, namelijk als criterium om in aanmerking te komen voor subsidie (zie paragraaf 1.2.1 van deze toelichting) en bij het bepalen van de hoogte van de subsidie (zie paragraaf 1.2.2 van deze toelichting). Bij het indienen van een aanvraag voor subsidie op grond van de evenementenmodule kan er daarom sprake zijn van twee situaties: de reguliere subsidie voor de maanden juni tot en met september van de betreffende onderneming is vastgesteld, of die vaststelling moet nog plaatsvinden. In het eerste geval kan de subsidie op grond van de evenementenmodule onmiddellijk worden vastgesteld, zonder voorafgaande verlening, en kan de subsidie daarna worden betaald. In het tweede geval zal eerst de reguliere subsidie voor de betreffende onderneming over juni, juli, augustus en september worden vastgesteld en zal de vaststelling van de evenementenmodule achtereenvolgend moeten plaatsvinden. De vaststelling van de subsidie zal in dat geval plaatsvinden op hetzelfde moment als de subsidie voor de maanden juni tot en met september van de betreffende onderneming wordt vastgesteld.

3. Aanpassing subsidiepercentages vanaf het vierde kwartaal 2020 en introductie van een opslag voor ondernemingen in de gesloten detailhandel voor voorraad voor het vierde kwartaal van 2020

De berekeningswijze van de subsidie voor vaste lasten wordt vanaf het vierde kwartaal van 2020 aangepast. Daarnaast wordt een opslag opgenomen voor ondernemingen in de gesloten detailhandel in verband met voorraadverliezen (hierna: opslag gesloten detailhandel). RVO zal deze aanpassingen voor het vierde kwartaal van 2020 ambtshalve toepassen op de aanvragen die zijn ingediend, waarbij uiteraard wordt getoetst of nog altijd wordt voldaan aan de criteria die gelden op grond van deze regeling. Hierna wordt ingegaan op de wijzigingen die worden doorgevoerd.

3.1 Wijziging van de formule voor berekening subsidie vaste lasten

Met deze regeling wordt de formule voor subsidieberekening gewijzigd (artikelen 2.1.3 en 2.2.3). Deze wijziging heeft als effect dat het subsidiepercentage sterker mee zal ademen met het omzetverlies. Verschillende sectoren maken noodgedwongen grote omzetverliezen, bijvoorbeeld omdat zij door de overheid zijn gesloten vanwege de contactbeperkende maatregelen. Het kabinet wil deze ondernemers nu extra tegemoetkomen. Hiermee wordt rekenschap gegeven van het feit dat ondernemers die hun omzet sterker zien teruglopen, minder mogelijkheden hebben om binnen hun bedrijfsvoering hun resterende vaste lasten te dekken en zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Er komt een oplopend subsidiepercentage; 50% bij een omzetderving van 30% tot 70% bij een omzetderving van 100%. Het proces van de aanvraag van subsidie door de ondernemer en de daarbij noodzakelijke informatie zal met deze intensivering niet veranderen omdat de intensivering automatisch wordt doorgevoerd.

In de subsidieformule betekent dit dat in plaats van een vast subsidiepercentage van 50%, dit percentage bepaald wordt op basis van het omzetverlies. De formule wordt daarmee de volgende:

  • de hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald (artikelen 2.1.3, eerste lid en 2.2.3, eerste lid): referentieomzet (A) * omzetverlies(%) (B) * aandeel vaste kosten van de omzet (%) (C) * D.

  • D is in artikel 1.1 gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43%.

  • De formule ter berekening van de subsidie wordt derhalve: A x B x C x (28,57% x B + 41,43%).

Deze berekening voor D komt voor B= 30% uit op 50% subsidie en voor B= 100% uit op 70% subsidie. Ook voor omzetverlies tussen voornoemde percentages, wordt het subsidiepercentage bepaald op basis van de eerder genoemde formule. Zo wordt bij 65% omzetverlies het subsidiepercentage 60%.

3.2 Wijziging van de formule voor berekening opslag subsidie voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid voor voorraad en aanpassing in het vierde kwartaal van 2020

De wijziging van het subsidiepercentage naar een berekening afhankelijk van het omzetverlies, zoals hierboven beschreven, heeft ook effect op de berekening van de opslag op de subsidie voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid voor voorraad en aanpassing (hierna: horecaopslag) (artikel 2.1.4).

De opslag van 2,8% werd in eerste instantie berekend door de formule omzetverlies * 2,8%. Met deze opslag werd de subsidie voor vaste lasten vermeerderd. Omdat die subsidie 50% besloeg, werd dit rekenkundig gedaan door een opslag van 5,6% (2* 2,8%). Nu de TVL-subsidie niet langer uitgaat van een vergoeding van 50% van de vaste lasten, maar het percentage afhankelijk wordt van de mate van het omzetverlies, moet de berekening van de horecaopslag daarop aangepast worden.

De formule wordt daarmee: A x B x 5,6% x D. aangezien D (het subsidiepercentage) wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43%, is deze formule te lezen als: A x B x 5,6% x (28,57% x B + 41,43%).

Als gevolg van het aanpassen van de formule van de horecaopslag gaat deze opslag bij een hoger omzetverlies ook extra omhoog.

3.3 Introductie opslag voor ondernemingen in de detailhandel voor voorraadverliezen voor het vierde kwartaal van 2020

Op 14 december heeft het kabinet aangekondigd dat met ingang van 15 december en in elk geval tot en met 19 januari de detailhandel gesloten wordt met uitzondering van winkels die hoofdzakelijk levensmiddelen verkopen. Dit zorgt ervoor dat winkels een voorraad van producten bezitten waarvan de waarde zal afnemen, en later niet meer of slechts tegen lagere prijzen verkocht kan worden. Dit geldt zeker voor goederen die specifiek gericht zijn op de kerstperiode en de jaarwisseling. Dit zijn eenmalige variabele kosten die niet zijn aan te merken als vaste lasten. De reguliere subsidie op grond van deze regeling is dan ook niet gericht op deze kosten. Om die reden heeft het kabinet besloten voor dit voorraadverlies een vergoeding beschikbaar te stellen. Als gevolg hiervan is artikel 2.1.5 geïntroduceerd. Daarin is bepaald dat wanneer aan ondernemingen in de detailhandel TVL-subsidie wordt toegekend voor het vierde kwartaal van 2020, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag. In artikel 1.1 is gedefinieerd welke ondernemingen kwalificeren als ondernemingen in de detailhandel. Dit zijn MKB-ondernemingen die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven met een hoofdactiviteit die valt binnen een van de volgende SBI-codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9.

Er is gekozen om de opslag gesloten detailhandel uitsluitend beschikbaar te stellen voor de MKB-ondernemingen in de detailhandel die uit overheidswege rechtstreeks zijn gesloten en daarmee geen mogelijkheid meer hebben de door hen aangeschafte voorraad te verkopen. Dit betekent dat ondernemingen die op dit moment nog open zijn, en daarmee de mogelijkheid hebben hun reeds ingekochte voorraad te verkopen, geen gebruik van de opslag kunnen maken. De in de regeling genoemde SBI-codes zijn een afspiegeling van deze keuze. MKB-ondernemingen die indirect gevolgen ondervinden van de aangekondigde sluiting, zullen hier automatisch voor worden gecompenseerd, omdat de hoeveelheid te ontvangen TVL afhankelijk is van de hoeveelheid omzetverlies van een ondernemer.

Deze ophoging van de subsidie zal ambtshalve plaatsvinden, dus de betreffende ondernemers hoeven daar geen aanvraag voor te doen. Verder wordt deze opslag als integraal onderdeel van de subsidie beschouwd, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de subsidie.

De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * 5,6% * het subsidiepercentage (D). De opslag is tevens aan een maximum gebonden van € 20.160. Dit maximum komt voor deze ondernemingen verhoudingsgewijs overeen met het maximum dat voor de reguliere subsidie geldt (€ 90.000). Het maximum aan subsidie, inclusief opslag, die deze ondernemingen dus kunnen ontvangen tijdens de tweede openstelling van deze regeling, bedraagt dus € 110.160. Van ondernemingen die na 29 februari 2020 zijn gestart wordt voor de toepassing van deze regeling niet het omzetverlies berekend. In artikel 2.1.5, tweede lid, is bepaald dat de opslag voor deze groep € 101 bedraagt. Dit bedrag komt overeen met de opslag die ondernemingen, die op 29 februari of eerder zijn gestart, minimaal ontvangen, gegeven de omzetverliesdrempel, de vaste lasten-drempel en het aandeel vaste kosten van de omzet voor deze sector.

4. Derde openstelling subsidie vaste lasten ten behoeve van het eerste kwartaal van 2021

Onderhavige regeling voorziet middels paragraaf 2.2 tevens in een mogelijkheid om TVL-subsidie te verstekken voor een derde periode, te weten januari, februari en maart van 2021.

Voor deze periode kan subsidie worden aangevraagd van 15 februari 2021 tot en met 30 april 2021 (artikel 2.2.6, eerste lid). Verzoeken om vaststelling van de subsidie moeten plaatsvinden voor 1 oktober 2021 (artikel 2.2.10, eerste lid).

Uit de nieuwe subsidieperiode (januari, februari, maart 2021) volgt dat ook de referentieperiode anders is, namelijk januari, februari, maart 2019. De keuze voor een referentieperiode in 2019 en niet de eerste 3 maanden van 2020, is omdat dan de referentieperiode zou overlappen met de start van de lockdown (half maart 2020). De omzet van het eerste kwartaal van 2020 is daarom niet representatief als referentieomzet. Het gebruik van de omzet uit het eerste kwartaal van 2019 en niet het eerste kwartaal van 2020 kan voor sommige ondernemers negatief uitvallen, bijvoorbeeld voor bedrijven die gegroeid zijn in 2019, en voor sommige positief, bijvoorbeeld voor ondernemers die al gedurende de maanden voor de lockdown hun omzet (sterk) zagen afnemen.

Net als in de vorige openstelling bevat de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021 een voorziening voor ondernemingen die gestart zijn na het begin van de referentieperiode, in dit geval na 1 januari 2019. Voor deze groep geldt een andere referentieperiode (artikel 2.2.2, derde lid). Deze voorziening is aangepast ten opzichte van de vorige openstelling. In plaats van de eerste drie maanden na de startdatum (inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) wordt nu uitgegaan van het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten. Reden hiervoor is dat hierdoor ook voor deze ondernemers zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het gebruik van de kwartaalomzetcijfers die ook bekend zijn bij de Belastingdienst. Dit maakt het aanvragen van subsidie nog makkelijker (het zijn voor de ondernemer bekende en eerder gebruikte gegevens) en maakt het proces voor de uitvoering efficiënter door betere herleidbaarheid van de gegevens.

In de brief ‘De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen’ van 27 oktober 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat voor de tweede openstelling de reikwijdte van de regeling eenmalig zou worden verruimd naar in beginsel alle sectoren. In de brief ‘Aanpassingen in het economische steun- en herstelpakket van 9 december 2020 geeft het kabinet aan dat deze bredere reikwijdte ook zal gelden voor de derde openstelling. Ten opzichte van de tweede openstelling is er geen verandering in doelgroep. De bijlage bij de regeling is ten opzichte van de tweede openstelling niet aangepast.

Zoals aangekondigd in de brief ‘In de brief “De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen” van 27 oktober 2020’ was de opslag voor ondernemingen met een eet- en drinkgelegenheid een eenmalige opslag. Deze opslag (artikel 2.1.4) vervalt in de derde openstelling.

5. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)). De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling is door de Europese Commissie beoordeeld op grond van de verlengde tijdelijke kaderregeling en goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).

Onderhavige regeling is door de Europese Commissie grond van de verlengde tijdelijke kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd (SA.60166 (2021/N)). Zie ook artikel 4.2 van de regeling.

6. Regeldruk

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de regeling uitvoerbaar. In onderstaande paragrafen zal per onderdeel van de regeling specifiek op de gevolgen voor de regeldruk worden ingegaan.

6.1 Regeldruk evenementenmodule

De regeldruk voor de getroffen evenementenonderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen bij aanvraag van de subsidie.

Een separaat verzoek tot vaststelling is niet nodig. Dit vraagt geen extra inspanning of handeling omdat de subsidie wordt gebaseerd op de vaststelling van de eerste TVL-subsidie. De vaststelling zal dan ook volgen op de vaststelling van de eerste TVL-subsidie. De vaststelling kan, wanneer de vaststelling van de eerste TVL-subsidie nog niet heeft plaatsgevonden, tegelijk met de vaststelling van de eerste TVL-subsidie plaatsvinden. Als de eerste TVL subsidie wel al is vastgesteld, zal de subsidie op grond van de evenementenmodule worden bepaald op basis van de vaststelling van de eerste TVL-subsidie. Hier is geen extra handeling van de ondernemer voor nodig.

Voor de regeldrukberekening is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker (€ 39/uur, Handboek Meting Regeldrukkosten), aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

Omdat alleen aanvragers in aanmerking komen die de eerste TVL-subsidie hebben ontvangen, worden de benodigde gegevens zoveel mogelijk voor ingevuld op moment van aanvragen. Wanneer het gaat om bijvoorbeeld cijfers die niet door de aanvrager zelf zijn aangeleverd en niet herkenbaar zijn, zal dit niet voor ingevuld worden, omdat dat kan leiden tot vragen of onduidelijkheden waardoor juist meer tijd nodig zou zijn.

Nieuwe informatie die moet worden aangeleverd:

  • Opgave van de gerealiseerde omzet en het gedeelte met een directe bijdrage aan het organiseren van een evenement of het organiseren van een evenement zelf;

  • De omzetgegevens over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2019.

De tijd voor kennisneming van de regeling en het invullen (met name dus controleren) van het formulier zal, net als verwacht voor aanvragen van het vierde kwartaal van 2020, 22 minuten bedragen. Het aanleveren van bewijsstukken kost naar verwachting 15 minuten. Dit levert een totaal op van 37 minuten of € 24 per ondernemer. Het verwachtte aantal aanvragen wordt geschat op 800 voor de evenementenmodule in het vierde kwartaal van 2020 en 1.000 voor evenementenmodule in het eerste kwartaal van 2021. Deze inschatting volgt uit een analyse op basis van de beschikbare informatie van aanvragers uit eerdere openstellingen. De regeldruk voor de evenementenmodule wordt daarmee geschat op afgerond 19.500.

6.2 Regeldruk aanpassing subsidiepercentages en opslag gesloten detailhandel voor voorraadverliezen

Deze wijziging vraagt geen actie van de aanvrager. Het regeldrukeffect is daarmee nihil.

6.3 Regeldruk derde openstelling

De regeldruk voor de onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

Op het moment van aanvragen kan dit eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier. Voor alle aanvragers die subsidie aanvragen voor het eerste kwartaal van 2021 en die al een eerdere aanvraag hebben gedaan, zullen de gegevens voor zover bekend en bruikbaar voor deze aanvraag al voor-ingevuld zijn. Van gegevens die niet beschikbaar en of bruikbaar zijn, dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een recente kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over het derde kwartaal van 2019. RVO zal nog onderzoeken of gegevens over de omzet die in een eerdere openstelling zijn aangeleverd gebruikt kunnen worden in het aanvraagproces, zodat ook deze gegevens niet nogmaals aangeleverd hoeven worden. Onderzocht wordt of dit voordelen oplevert ten aanzien van regeldruk middels een gebruikersonderzoek en of dit technisch robuust genoeg kan worden ingeregeld zonder mismatch tussen voor-ingevulde data en voor ondernemers herkenbare cijfers. Dat zou namelijk leiden tot verwarring, fouten en vragen en dus juist meer in plaats van minder tijd vragen.

Om het proces te vergemakkelijken staat een openbare adviestool op de website van RVO, die zorgt dat ondernemers alvast een beeld krijgen van de werking van het aanvraagformulier, de berekening uitgelegd krijgen en bewijsstukken kunnen verzamelen. Daarnaast hoeven ondernemers geen gegevens in te vullen die de RVO kan onttrekken uit de KVK database.

De verwachting is dat aanvragers die al eerder TVL hebben aangevraagd inmiddels meer bekend zijn met de regeling en de werking van het systeem en dat als gevolg daarvan de aanvraagtijd nog verder afneemt. De tijd voor kennisneming (vanwege eerdere bekendheid) en de tijd voor invullen (vanwege extra vooraf ingevulde gegevens) zal teruglopen naar tien minuten kennisneming en tien minuten invullen, in totaal inclusief aanleveren bewijsstukken (tien mintuten) dertig minuten. Dit wordt ondersteund doordat de gemiddeld tijdsbesteding in de aanvraagapplicatie in de tweede openstelling ten opzicht van de eerste nog verder terug is gelopen.

Naar verwachting zijn 90 procent terugkerende aanvragers.

Voor nieuwe aanvragers wordt uitgegaan van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming, zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal tweeënveertig minuten. Dit zal voor naar verwachting 10% van de aanvragers gelden. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 20 per onderneming die eerder al subsidie hebben aangevraagd en € 27 voor nieuwe aanvragers. Uitgaande van circa 55.000 ondernemingen die een aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie voor deze groep ondernemingen uit op circa 0,99 mln + 0,15 = € 1,14 mln. Dit aantal is gebaseerd op de aanvragen uit eerdere openstellingen.

Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt immers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. Dit betreffen de gegevens met betrekking tot de aangiftes van de omzetbelasting van de aanvragers. Op grond van deze gegevens kan RVO de omzet in de subsidieperiode, die ingevolge artikel 2.1.11, tweede lid, en 2.2.9, tweede lid, moet worden opgegeven bij het verzoek om subsidievaststelling, vooraf invullen op het betreffende formulier. De subsidieontvanger hoeft dit bedrag enkel te controleren met zijn eigen gegevens en hoeft – indien het bedrag klopt – geen aanvullende bewijsstukken aan te leveren. In deze gevallen zal voorts ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan een subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld als de aanvrager niet binnen de in artikelen 2.1.11, eerste lid, en 2.2.9, eerste lid, van de regeling genoemde termijn zijn aanvraag tot subsidievaststelling indient.

Deze werkwijze vergemakkelijkt de uitvoering en beperkt de administratieve lasten. Naar verwachting is dit mogelijk voor 80% van de aanvragers. De controle zal naar verwachting tien minuten kosten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit op € 6,5 per ondernemer en circa € 0,29 mln. totaal.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze werkwijze enkel geldt voor subsidieontvangers die over hun gehele in aanmerking komende omzet BTW afdragen; andere subsidieontvangers zullen geen vooraf ingevuld formulier ontvangen en zullen bewijsstukken moeten meesturen. Voor deze groep aanvragers (20%) geldt dat zij zelf een formulier in moeten vullen. Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van tien minuten voor de kennisneming, twintig minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal veertig minuten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit op € 26 per ondernemingen circa € 0,29 mln in totaal.

De totale verwachtte regeldruk tav de derde openstelling wordt ingeschat op € 1,14 + 0,58 = 1,72 mln.

Indien er na subsidievaststelling sprake zal zijn van een terug te vorderen bedrag, zal in voorkomend geval ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan kan een bestuursorgaan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak, in onderhavig geval de tweede subsidieperiode van deze regeling.

6.4 Totale gevolgen voor de regeldruk

Wanneer de gevolgen voor de regeldruk van de drie bovenstaande wijzigingen bij elkaar worden opgeteld, bedraagt de totale regeldruk 1,72 mln. + 0,02 mln is € 1,74 mln.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is het moment waarop de nieuwe regeling de oude regeling (Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19) vervangt. Ook is dit het moment waarop de bepalingen over subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 in werking treden.

Met de inwerkingtreding en het moment van publicatie van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1.1

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de onderhavige regeling. Hierin is ten opzichte van de voorganger van deze regeling een aantal wijzigingen aangebracht.

Ten eerste worden in het eerste lid twee nieuwe definities opgenomen. Dit betreft ten eerste de definitie van een ‘evenement’. Dit gebeurt in verband met de introductie van de evenementenmodule in de regeling. Een evenement wordt omschreven als een georganiseerde, incidentele en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt. Zie paragraaf 2.2 voor een nadere toelichting op deze definitie. Daarnaast betreft dit de definitie van een ‘onderneming in de detailhandel’. Dit gebeurt in verband met de introductie van de opslag voor ondernemingen in de gesloten detailhandel voor voorraad (hierna opslag gesloten detailhandel). Een onderneming in de detailhandel wordt omschreven als een onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9 van de Standaard Bedrijfsindeling. Zie paragraaf 3.3 voor een nadere toelichting op deze definitie.

Daarnaast wordt in het tweede lid aangegeven wat het nieuwe element D inhoudt, dat in de nieuwe berekening van de TVL-subsidie, inclusief de opslagen, wordt gebruikt. Hierbij wordt D gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 0,2857 x B + 41,43%. Deze wijziging is nodig in verband met de aanpassing van de subsidieformules voor de TVL-subsidie en opslagen. Door deze gewijzigde subsidieformules krijgen ondernemingen een hoger subsidiepercentage naarmate hun omzetverlies hoger is. Een en ander is nader toegelicht in paragraaf 2.

Artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.12

Deze artikelen bevatten de bepalingen voor subsidie in de periode van oktober tot en met december van 2020 en dienen ter vervanging van de tot op heden geldende Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (zie hierover paragraaf 1 en de toelichting bij artikel 4.3). Voor een toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar de toelichting bij de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 20 november 2020, houdende wijziging en tweede openstelling van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (Stcrt. 2020, 61730). In deze artikelen worden ten opzichte van de voorganger van deze regeling voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 een aantal wijzigingen doorgevoerd als gevolg van de in het algemeen deel van deze toelichting aangekondigde aanpassingen. Deze wijzigingen worden hierna toegelicht.

In artikel 2.1.3, eerste lid, is de aangepaste formule voor de berekening van het subsidiebedrag opgenomen. In de subsidieformule wordt D opgenomen, dat staat voor het subsidiepercentage dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43%. Door deze aanpassing groeit het percentage van de vaste lasten dat wordt vergoed mee met het verlies aan omzet. Bij een omzetverlies van 30% ontvangt een onderneming krijgt een onderneming 50% van zijn vaste lasten vergoed. Tot een omzetverlies van 70% loopt dit percentage lineair op tot maximaal 100% van de vaste lasten. Zie paragraaf 3.1 voor een uitgebreide toelichting op de aangepaste subsidieformule.

In artikel 2.1.4, eerste lid, is de aangepaste formule voor de berekening van het subsidiebedrag voor de horecaopslag opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat het subsidiepercentage voor de horecaopslag op dezelfde wijze meegroeit met het omzetverlies. Zie paragraaf 3.2 voor een uitgebreide toelichting op de aangepaste subsidieformule.

Er is een artikel opgenomen dat ziet op de opslag gesloten detailhandel. Deze opslag is toegelicht in paragraaf 3.3 van de toelichting. In het derde lid van artikel 2.1.12 wordt een verwijzing toegevoegd naar het nieuwe artikel voor de opslag gesloten detailhandel.

Artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.10

Deze artikelen zien op subsidie voor de financiering van de vaste lasten voor de periode januari tot en met maart van 2021. Qua systematiek zijn de artikelen gelijk aan de artikelen voor subsidie voor financiering van de vaste lasten voor de periode oktober tot en met december van 2020. Waar ten opzichte van deze artikelen (inclusief de wijzigingen die hiervoor zijn toegelicht) wijzigingen zijn aangebracht, worden deze wijzigingen hierna toegelicht.

Artikel 2.2.2 betreft de bepaling van het omzetverlies. In dit artikel is onder andere de referentieperiode opgenomen, die gebruikt wordt om het omzetverlies te bepalen. Deze referentieperiode wordt het eerste kalenderkwartaal van 2019. In de systematiek van de regeling werd de referentieperiode normaal gesproken gesteld in hetzelfde kwartaal van het vorige jaar. Gezien het feit dat de coronamaatregelen al van kracht waren vanaf midden maart 2020, is het niet mogelijk het eerste kalenderkwartaal van 2020 als referentieperiode te nemen. Om die reden wordt het eerste kalenderkwartaal van 2019 als referentieperiode voor de omzet opgenomen. Aangezien er ondernemingen gestart zijn na het eerste kalenderkwartaal van 2019 die logischerwijs niet beschikken over een referentieomzet in die periode, is hiervoor een voorziening getroffen in het derde lid. Dit is noodzakelijk om te borgen dat ondernemingen die na 31 december 2018 zijn gestart en dus geen, of niet volledige omzet hebben gegenereerd in het eerste kwartaal van 2019, in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Onderdeel a ziet op ondernemingen die na 31 december en uiterlijk op 30 september 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor hen geldt dat de referentieomzet de omzet is in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten. Onderdeel b ziet op ondernemingen die na 30 september 2019 en uiterlijk op 30 november 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor hen geldt dat de omzet in de eerste drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten als referentieomzet wordt genomen. Tot slot ziet onderdeel c op ondernemingen die na 30 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal in het handelsregister zijn ingeschreven. Deze ondernemingen beschikken immers nog niet over drie kalendermaanden omzet. Voor deze ondernemingen geldt dat de referentieomzet de omzet is in de periode na de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie. Met deze wijzigingen wordt getracht voor ondernemingen die op een later moment dan het eerste kalenderkwartaal van 2019 zijn begonnen, een zo representatief mogelijk referentieomzet te berekenen.

Artikel 2.2.4, welk artikel de afwijzingsgronden voor een aanvraag om subsidie bevat, wordt op twee onderdelen gewijzigd. Onder onderdeel c van het eerste lid waren de maximumbedragen opgenomen waarboven de minister een aanvraag om subsidie moet afwijzen. Deze maximumbedragen vloeien voort uit de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I). Nu de regeling voor de derde keer wordt opengesteld bestaat, met name in de sector van de primaire productie van landbouwproducten en de visserij- en aquacultuursector, de mogelijkheid dat het totaalbedrag aan steun dat een onderneming ontvangt, boven de genoemde bedragen in onderdeel c uitgaat. Om die reden is het wenselijk dat de aanvraag om subsidie slechts wordt afgewezen voor het deel van het bedrag dat boven de maximale steunbedragen als genoemd in onderdeel c uitgaat. Het deel van het subsidiebedrag dat onder de maximumbedragen blijft, kan worden verleend, uiteraard voor zover aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Om dit te bewerkstelligen, wordt onderdeel c gewijzigd.

Daarnaast wordt aan artikel 2.2.4 een nieuwe afwijzingsgrond toegevoegd. Op grond van deze afwijzingsgrond (onderdeel g) wordt een aanvraag om subsidie afgewezen indien de getroffen MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel. Het invoeren van deze afwijzingsgrond is het gevolg van het verbod om met ingang van 8 januari 2020 pelsdieren te houden (wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij, Stb. 2020, 555). Met het nieuwe onderdeel g in artikel 2.2.4, eerste lid, wordt voorkomen dat een pelsdierhouder die een vergoeding ontvangt op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij tweemaal een vergoeding ontvangt voor dezelfde vaste lasten. Ingevolge deze regeling gaat het bij vaste lasten om afschrijvingen op vaste activa en overige bedrijfskosten, niet zijnde inkoopwaarde van de omzet en arbeidskosten. De vergoeding waarvoor een pelsdierhouder op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij in aanmerking kan komen, betreft onder meer een vergoeding voor geleden inkomensschade. Dit is een vergoeding voor het niet kunnen gebruiken van gebouwen, inventaris, werktuigen en voor de algemene kosten van het bedrijf betreft. Deze vergoeding voor vaste lasten heeft betrekking heeft op 2021, 2022 en 2023. Ondanks dat de vaste lasten niet op exact dezelfde wijze worden vastgesteld, betreffen de tegemoetkoming en nadeelcompensatie wel een vergoeding voor dezelfde kosten. Dit is onwenselijk en vanuit het nadeelcompensatierecht ook niet toegestaan. Vandaar dat in deze regeling is opgenomen dat de tegemoetkoming wordt afgewezen indien er nadeelcompensatie is ontvangen. In de beleidsregel compensatie vervroegde beëindiging pelsdierhouderij gebaseerd op de Wet verbod pelsdierhouderij, zal een spiegelbepaling worden opgenomen. In het geval een tegemoetkoming op basis van deze regeling wordt aangevraagd en vastgesteld voordat de nadeelcompensatie wordt ontvangen, wordt deze vastgestelde tegemoetkoming met de nadeelcompensatie verrekend.

Artikel 2.2.6 bepaalt de aanvraagperiode voor subsidie voor de financiering van de vaste lasten voor de periode januari tot en met maart van 2020. Zie paragraaf 3 voor een nadere toelichting.

Artikel 2.2.10 bevat de bepalingen inzake de vaststelling van de subsidie. In het eerste lid wordt geregeld dat een aanvraag om vaststelling van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 moet zijn ingediend voor 1 oktober 2021. Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie voor de periode januari tot en met maart van 2021 moet een opgave van de omzet in de subsidieperiode worden aangeleverd. Aangezien ondernemers die aangifte per kalenderjaar doen voor 1 oktober 2021 nog niet beschikken over de omzetgegevens van 2021 en ondernemingen die over de gehele omzet of een deel daarvan geen omzetbelasting afdragen, voor 1 oktober nog niet beschikken over een jaarrekening of jaarverslag van 2021, is geregeld dat indien de onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt, een kopie van een bewijsstuk moet aanleveren waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

Artikelen 3.1.1 tot en met 3.1.9

Deze artikelen bevatten bepalingen betreffende subsidie voor vaste lasten voor evenementenondernemingen, de zogenaamde evenementenmodule, voor de periode oktober tot en met december van 2020.

Artikel 3.1.1 bevat de criteria voor een MKB-onderneming om in aanmerking te komen voor subsidieverstrekking. Zie voor een toelichting op deze eisen paragraaf 2.2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 3.1.2 bevat de bepaling betreffende de hoogte van de subsidie. De subsidie bedraagt 33,3% van de subsidie die op grond van de regeling is verstrekt voor de maanden juni, juli, augustus en september van 2020. Het minimumbedrag van de subsidie is € 750. Zie voor een uitgebreide toelichting paragraaf 2.2.2.

In artikel 3.1.3 worden de afwijzingsgronden die van toepassing zijn op de subsidie voor de financiering van vaste lasten van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat voor de evenementenmodule de reguliere afwijzingsgronden gelden. Zie voor een uitgebreide toelichting paragraaf 2.2.3.

De artikelen 3.1.4 tot en met 3.1.9 bevatten de bepalingen inzake de aanvraag, verlening, voorschot, vaststelling en wijziging of intrekking van de subsidie. Zie voor een toelichting paragraaf 2.4.

Artikelen 4.1 en 4.2

Deze artikelen zien op gegevensuitwisseling en staatssteun en waren reeds opgenomen in de voorganger van de onderhavige regeling. In artikel 4.2, dat over staatssteun gaat, is een verwijzing opgenomen naar de nieuwe goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie. Zie hiervoor ook paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting. Verder wordt in dit artikel de inmiddels onjuiste verwijzing naar onderdeel 86 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19 uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) vervangen door onderdeel 88.

Artikel 4.3

Artikel 4.3 bevat het overgangsrecht van deze regeling. In dit artikel zijn drie zaken geregeld. Ten eerste is geregeld dat aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend, op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend en op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn vastgesteld het recht van toepassing blijft zoals dat luidde onmiddellijk vóór dat tijdstip. Deze bepaling heeft bijvoorbeeld betrekking op TVL-subsidies voor de periode van juni tot en met september van 2020, die zijn verstrekt op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, welke regeling met introductie van de huidige regeling komt te vervallen. In afwijking van deze hoofdregel geldt echter dat alle aanvragen en besluiten die voortvloeien uit aanvragen die zijn ingediend voor het vierde kwartaal van 2020, worden geacht te zijn ingediend en genomen op grond van deze regeling. Dit betekent in ieder geval dat subsidie die op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 is aangevraagd, verleend of vastgesteld voor het vierde kwartaal van 2020, wordt geacht te zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld op grond van de onderhavige regeling. Het is wenselijk dat de bepalingen die gelden voor de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal voor 2020 in deze nieuwe regeling worden opgenomen, onder andere vanwege de samenhang van deze bepalingen met de evenementenmodule voor het vierde kwartaal van 2020, zoals in deze regeling geïntroduceerd. Omdat de oude regeling een systematiek kende waarin de bepalingen voor subsidie voor een bepaald kwartaal telkens vervangen werden door bepalingen voor een nieuw kwartaal, was er geen integraal overzicht van de voor de verschillende kwartalen geldende bepalingen. Met deze regeling wordt wel voorzien in zo’n integraal overzicht. Het is wenselijk dit overzicht zo volledig mogelijk te maken. Daarom zijn de bepalingen over subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 overgeheveld van de oude regeling naar de nieuwe regeling. De overgangsrechtelijke bepaling regelt dat aanvragen en alle daaruit voortvloeiende besluiten als het ware worden omgehangen naar de nieuwe regeling, als gevolg waarvan de oude regeling kan komen te vervallen. Deze bepaling is nodig omdat het proces van verlening van subsidies voor het vierde kwartaal van 2020 op dit moment gaande is. Daarnaast is geregeld dat op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling en op subsidies die voor dat tijdstip zijn verstrekt, deze regeling van toepassing blijft zoals deze luidde voor dat tijdstip. Hiermee is geborgd dat subsidies vallen onder het recht dat van toepassing was op het moment van aanvraag, verlenging of vaststelling van die subsidie. Deze bepaling is van belang voor toekomstige aanpassingen van de regeling.

Artikel 4.4

Dit artikel voorziet in de daadwerkelijke intrekking van de ‘oude’ (te vervangen) regeling, de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19.

Artikel 4.5

Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding en het verval van de regeling. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.6

Dit artikel bevat de citeertitel van deze regeling: Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

Naar boven