Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 december 2021, nr. WJZ/ 21288220, tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 en 2022 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodules Investeren in groen-economisch herstel en Samenwerken aan groen-economisch herstel

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3, eerste, tweede en derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Gelet op de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

Gelet op de artikelen 17, 35 en 58bis van Verordening 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.1 wordt ‘titel 4.2 tot en met 4.6’ vervangen door ‘met uitzondering van titel 4.1’.

B

Na titel 4.6 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 4.7. Investeren in groen-economisch herstel

Artikel 4.7.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

investering:

investering zoals opgenomen in bijlage 5 en bijlage 6 en in één van de onder artikel 4.7.2, eerste lid, opgenomen categorieën, waarbij producten die onmiskenbaar met elkaar verbonden zijn worden beschouwd als één investering;

landbouwbedrijf:

alle eenheden op het grondgebied van Nederland die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

landbouwer:

actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

verordening 1306/2013:

verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

Artikel 4.7.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een investering, opgenomen in bijlagen 5 en 6 bij deze regeling, in een van de volgende categorieën:

    • a. Precisielandbouw en Smart Farming;

    • b. Digitalisering;

    • c. Water;

    • d. Duurzame bedrijfsvoering; en

    • e. Natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw.

  • 2. Per landbouwbedrijf kan een aanvraag voor maximaal twee verschillende investeringen worden gedaan.

  • 3. Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

    • a. het KVK-nummer van het landbouwbedrijf;

    • b. een offerte voor de investering of investeringen, bedoeld in bijlagen 5 en 6; en

    • c. de voor de investering of investeringen benodigde bewijsstukken, opgenomen in bijlagen 5 en 6.

  • 4. Onverminderd het derde lid bevat een aanvraag tot subsidieverlening, wanneer de subsidie wordt aangevraagd door een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 4.7.3, tweede lid, de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de besloten vennootschap en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapsakte met vermelding van alle maten.

Artikel 4.7.3. Begunstigden
  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan landbouwers en jonge landbouwers.

  • 2. Een jonge landbouwer is een persoon die bij het indienen van de aanvraag om subsidie niet ouder is dan 40 jaar, een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond heeft of over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf beschikt en die:

    • a. zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt; en

    • b. hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf heeft wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico's worden genomen.

  • 3. Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is sprake als de jonge landbouwer:

    • a. op basis van de statuten of een schriftelijke door alle maten of vennoten ondertekende overeenkomst tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van bedrijfsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,–; en

    • b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 4. Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is geen sprake indien:

    • a. de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b. de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, door elk der partijen eenzijdig kan worden opgezegd.

  • 5. Onder vestiging als bedoeld in dit artikel wordt verstaan: de datum waarop de aanvrager een handeling of handelingen stelt of voltooit in verband met die vestiging.

Artikel 4.7.4. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 75% van de subsidiabele kosten, indien deze wordt aangevraagd door een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 4.7.3, tweede lid.

  • 3. De hoogte van de subsidie bedraagt voor de in artikel 4.7.2, eerste lid, genoemde investeringen minimaal € 25.000 en maximaal € 150.000.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan de hoogte van de subsidieverlening minder dan € 25.000,– bedragen in de volgende gevallen:

    • a. er wordt een aanvraag tot subsidieverlening gedaan voor één of twee investeringen opgenomen op bijlage 6;

    • b. er wordt uitsluitend subsidie aangevraagd voor een investering als bedoeld in categorie C4 opgenomen in bijlage 5 en de subsidie wordt verleend als een forfaitair bedrag als bedoeld in artikel 67, lid 1, onder c, van verordening 1303/2013, dat wordt vastgesteld op basis van een ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 67, lid 5, onder a bis, van verordening 1303/2013.

Artikel 4.7.5. Niet-subsidiabele kosten
  • 1. Onverminderd artikel 1.5 en in afwijking van artikel 1.3 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

    • a. tweedehands systemen;

    • b. bijdragen in natura;

    • c. afschrijvingskosten; en

    • d. loonkosten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, komen voor de investeringen opgenomen in bijlage 6 slechts de overeenkomstig bijlage 6, kolom 4, bepaalde bedragen in aanmerking als subsidiabele kosten.

Artikel 4.7.6. Verdeling subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond per categorie, bedoeld in artikel 4.7.2, eerste lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.4, onderdeel b, 2.6 en 2.7.

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor investeringen in één van de categorieën als bedoeld in artikel 4.7.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag aan het subsidieplafond voor investeringen in een of meer van de overige categorieën als bedoeld in artikel 4.7.2, eerste lid, toegevoegd.

Artikel 4.7.7. Realisatietermijn
  • 1. De aanschaf van de investering vindt plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening.

  • 2. De betaling, levering en installatie van de investering vinden plaats binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

Artikel 4.7.8. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. er sprake is van een onvolledige aanvraag;

  • b. de aanvraag na afloop van de openstelling is ingediend;

  • c. voor het moment van subsidieaanvraag door de begunstigde reeds verplichtingen zijn aangegaan ten aanzien van de investeringen waarvoor subsidie is aangevraagd.

Artikel 4.7.9. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag een aantal punten toe op basis van de in bijlagen 5 en 6 opgenomen lijst van investeringen.

  • 2. Bij een aanvraag bestaande uit twee investeringen binnen één van de categorieën zoals opgenomen in artikel 4.7.2, eerste lid, wordt voor de rangschikking het aan de investeringen toegekende aantal punten zoals opgenomen in bijlagen 5 en 6, opgeteld en vervolgens door twee gedeeld.

  • 3. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate gemiddeld meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

Artikel 4.7.10. Aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.20 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a. een gespecificeerde factuur en een afschrift van het betalingsbewijs voor de investering;

  • b. de opdrachtbevestiging;

  • c. een onderbouwing waaruit blijkt dat de investering voldoet aan de voorwaarden van bijlagen 5 en 6; en

  • d. de voor de investering of investeringen benodigde bewijsstukken, opgenomen in bijlagen 5 en 6.

Artikel 4.7.11. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse
  • 1. De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.7.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.7.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlagen 5 en 6 vervallen met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

C

Na titel 4.7 (nieuw) wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 4.8. Samenwerken aan groen-economisch herstel

Artikel 4.8.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

duurzame toegevoegde waardeketen:

duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

EIP:

een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013;

ketenpartner:

instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

KPI:

kritieke prestatie-indicator;

landbouwer:

actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

landbouwproducten:

voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden, zoals vermeld in artikel 38 en bijlage II van het Verdrag van de werking van de Europese Unie (VWEU);

operationele groepen:

samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, de groep bestaat uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt en de groep is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

niet-productieve investering:

investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming en die bijdraagt aan agro-milieu en klimaatdoelstellingen, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder d, van verordening 1305/2013;

productieve investering:

investering in vaste of immateriële activa die worden aangewend voor de productie van goederen en diensten en die leidt tot een stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

verdienmodel:

manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit;

verordening 1306/2013:

verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

voorbereidingskosten:

kosten van handelingen ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit(en) waar subsidie voor wordt aangevraagd, waaronder het maken van het projectplan.

Artikel 4.8.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een project gericht op toekomstbestendige landbouw, waarvan het projectplan voldoet aan de in het vijfde lid gestelde vereisten.

  • 2. Het project bestaat uit:

    • a. het uitwerken van een projectplan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw overeenkomstig de in artikel 4.8.11, eerste lid, gestelde voorschriften; en

    • b. de uitvoering van het project ter uitvoering van het plan.

  • 3. Het project bestaat uit het ontwikkelen van nieuwe, opschaalbare initiatieven die bijdragen aan economisch herstel en aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw:

    • a. gericht op het ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten tot een marktrijp concept dat ziet op de handel en afzet van landbouwproducten;

    • b. gericht op het ondersteunen van de innovatieve digitalisering van:

      • 1°. data-gedreven KPI’s als hulpmiddel ten behoeve van de handel en afzet van landbouwproducten met in achtneming van de principes van kringlooplandbouw;

      • 2°. natuurinclusieve en diverse teeltsystemen die bijdragen aan nieuwe verdienmodellen.

    • c. gericht op gebiedsgerichte pilots waarin het gaat om de ontwikkeling van:

      • 1°. regionale verdienmodellen gericht op de afzet van landbouwproducten die bijdragen aan klimaatmitigatie, een verbetering van bodembeheer, biodiversiteit en kringlooplandbouw;

      • 2°. koolstofvastlegging in de bodem als verdienmodel voor koolstoflandbouw, het verminderen van de bodemverdichting, en maatregelen die inspelen op klimaatverandering.

    • d. gericht op sectorale initiatieven binnen de landbouw voor het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen ter versterking van de regierol van de primaire sector bij het verduurzamen van het voedselsysteem; of

    • e. gericht op het ondersteunen van samenwerkingsverbanden bij de toepassing van maatregelen ter beperking van de ammoniakemissie.

  • 4. Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag de keuze voor de rekenmethode die wordt gebruikt voor de berekening van de subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 4.8.5, derde lid.

  • 5. Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, wordt het projectplan ingediend met gebruikmaking van een format, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld en bevat het projectplan een beschrijving van:

    • a. de te verwachten resultaten en de bijdrage aan de doelstelling van de subsidiemodule;

    • b. de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

    • c. de mogelijke risico’s en randvoorwaarden; en

    • d. de mogelijke negatieve omgevingseffecten.

Artikel 4.8.3. Begunstigden
  • 1. De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel a, alleen verleend aan een samenwerkingsverband, wanneer in het samenwerkingsverband minimaal drie partijen betrokken zijn, waaronder minimaal één landbouwer en één ketenpartner.

  • 2. De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdelen b en c, alleen verleend aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één landbouwer samen met andere landbouwers, producentengroeperingen, coöperaties, andere MKB-bedrijven of brancheorganisaties.

  • 3. De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel d, alleen verleend aan een samenwerkingsverband, wanneer het samenwerkingsverband bestaat uit sector-vertegenwoordigende rechtspersonen of andere samenwerkingsverbanden bestaande uit samenwerkende agrariërs.

  • 4. De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel e, alleen verleend aan een samenwerkingsverband, wanneer het samenwerkingsverband bestaat uit minimaal twintig landbouwers en minimaal één coördinator.

Artikel 4.8.4. Hoogte subsidie
  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt de optelsom van de subsidie per subsidiabale activiteit, gebaseerd op de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 4.8.5.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt voor de in artikel 4.8.2, derde lid, onder a, b, d en e genoemde projecten minimaal € 100.000 en maximaal € 500.000.

  • 3. De hoogte van de subsidie bedraagt voor de in artikel 4.8.2, derde lid, onder c, genoemde projecten minimaal € 300.000 en maximaal € 2.000.000.

Artikel 4.8.5 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a, b en d in aanmerking, voor zover deze zien op:

    • a. de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan, de volgende kosten:

      • 1°. kosten voor het werven van de deelnemers;

      • 2°. kosten voor het netwerken om het project goed te definiëren;

      • 3°. kosten voor het opstellen van een projectplan en de samenwerkingsovereenkomst;

      • 4°. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

    • b. de uitvoering van een project, de volgende kosten:

      • 1°. coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

      • 2°. kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

      • 3°. operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het project;

      • 4°. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

    • c. het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering wordt gedaan, de volgende kosten:

      • 1°. kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

      • 2°. kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken:

      • 3°. kosten voor aankoop van grond;

      • 4°. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, komen slechts voor subsidie in aanmerking indien deze kosten zijn gemaakt na 7 juli 2021.

  • 3. In afwijking van de artikelen 1.3, 1.4 en 1.4a worden de subsidiabele kosten berekend met gebruikmaking van één van onderstaande rekenmethodes en door:

    • a. het totaal aan kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder b en d, voor zover de kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94), te vermenigvuldigen met 20% voor de berekening van de directe loonkosten, waarna het bedrag wordt vermeerderd met 15% aan overheadkosten; of

    • b. het totaal aan directe loonkosten te vermenigvuldigen met 40%, waarbij de loonkosten worden berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten en vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een volledige 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

  • 4. Indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder a, worden de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder b, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

  • 5. De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a. indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder a:

      • 1°. 100% van de subsidiabele kosten voor zover het gaat om kosten voor niet-productieve investeringen en

      • 2°. 40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

    • b. indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder b, en het project geen productieve investeringen bevat, 100% van de subsidiabele kosten;

    • c. indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder b en het project een of meerdere productieve investeringen bevat:

      • 1°. 100% van de subsidiabele loonkosten berekend conform het derde lid, onder b, en

      • 2°. 40% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 4.8.6. Verdeling subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond per categorie, bedoeld in artikel 4.8.2., derde lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten in één van de categorieën als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag aan het subsidieplafond voor projecten in een of meer van de overige categorieën als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, toegevoegd.

Artikel 4.8.7. Realisatietermijn
  • 1. Het project is uiterlijk afgerond op 31 december 2024.

  • 2. In het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering

    wordt gedaan als bedoeld in artikel 4.8.5, eerste lid, onder c, vindt de aanschaf van de investering plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening.

Artikel 4.8.8. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een activiteit als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, niet nieuw is voor de aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.8.3;

  • b. aan een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling, bedoeld in 4.8.2, derde lid, minder dan 30 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.8.9, derde of vierde lid;

  • c. met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 4.8.9. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3. Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdelen a, b, c en d, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 1 en 2.

  • 4. Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel e, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 2 en 1.

  • 5. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 6. Indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, d en c, van het eerste lid.

Artikel 4.8.10. Adviescommissie
  • 1. Er is een Adviescommissie Samenwerken aan groen-economisch herstel, ingesteld overeenkomstig artikel 2.8, die tot taak heeft de minister te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 4.8.9.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste vier en ten hoogste twaalf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 4.8.11. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger neemt in het plan op:

    • a. een uitwerking van de doelen gericht op:

      • 1°. het verbeteren van het verdienvermogen van de landbouwsector;

      • 2°. de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en duurzame energie;

      • 3°. de duurzame ontwikkeling en het efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; of

      • 4°. de bescherming van de biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • b. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen; en

    • c. de startdatum van het project.

  • 2. De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 3. De subsidieontvanger start de uitvoering van het project uiterlijk twee maanden na de dagtekening van de subsidieverlening.

  • 4. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.8.3, dient in voorkomend geval uiterlijk op 31 december 2023 een voortgangsrapportage in bij de minister. Deze voortgangsrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

Artikel 4.8.12. Voorschotverlening
  • 1. De minister verleent ten hoogste twee maal per jaar voorschotten.

  • 2. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.8.3, dient een aanvraag voor een voorschot op basis van gerealiseerde en betaalde kosten in na afloop van de uitvoering van een product of activiteit zoals omschreven in het projectplan, gekoppeld aan een projectfase.

  • 3. De in het tweede lid genoemde aanvraag dient vergezeld te gaan van een voortgangsraportage.

  • 4. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt het voorschot dat wordt aangevraagd door een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.8.3, ten minste € 50.000.

Artikel 4.8.13. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse
  • 1. De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.8.14. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.8.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

D

Na bijlage 4 worden twee bijlagen ingevoegd, luidende:

Bijlage 5 behorende bij artikel 4.7.2 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies

Categorie A Precisielandbouw en Smart farming

Investeringen in (datagedreven) plaats-, dier of plantspecifieke systemen voor monitoring, behandeling en/of toediening waarmee agrarische bedrijfsprocessen worden ondersteund.

nr

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

Punten

A1

Groei en Oogsten

Subsidiabel

• Systemen ten behoeve van inzicht in oogstvariabelen. Bij akkerbouw groeivariabelen. Bij veehouderij voor grasoogst.

• Systemen voor plaatsspecifieke opbrengstmetingen

• Systemen om de groei te monitoren, bijvoorbeeld door het gebruik van satelliet- of drones om data te verzamelen.

17

A2

Precisieberegening en -irrigatie

Omschrijving

Investeringen in gerichte (elektrische) beregeningsbevloeiingssystemen

Subsidiabel

• Software voor sensor-gestuurde irrigatie

• Dripirrigatie/druppelslangen incl. besturing voor beregening/irrigatie

• Aanschaf vlaksproeiers (alleen in combinatie met sproeibomen);

• Aanschaf sproeibomen;

• RWS (Root Watering System);

• Laagvolume sproeier ten behoeve van nachtvorstbestrijding.

• Elektrische aansturing van deze beregenings-bevloeiingsapparatuur

Niet subsidiabel

• Reguliere beregeningshaspels en slang

• Beregeningsbomen

16

A3

Precisiebemesting

Omschrijving

• systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping (= aangestuurd door GPS) in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt. Het aantoonbaar erom vragen bestaat alleen voor N-bijbemesting van aardappelen een systeem gebaseerd op sensorwaarnemingen;

• systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas (fertigatie). Systeem is gangbaar in glastuinbouw. In open teelten minder gangbaar;

• systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren;

• systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest;

• systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats specifieke teeltoptimalisatie.

Subsidiabel

• Systemen die plaats specifiek gewasbemesting kunnen toepassen.

• GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart voor bovenstaande systemen. De GPS/GIS apparatuur voor deze systemen is alleen subsidiabel in combinatie met aanschaf van bovenstaande systemen.

• Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel

• De tractor waaraan wordt gekoppeld.

• Zodebemester

• Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

16

A4

Precisiegewasbescherming

Omschrijving

• Spuitmachine bestemd voor het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen of vloeibare meststoffen aan gewassen in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondsteelt, of bedekte teelt waarbij het ontstaan van restvloeistof in de spuittank wordt voorkomen of met ten minste 50% gereduceerd.

• Machine bestemd voor plaatsspecifieke bestrijding van ziekten, plagen of onkruiden in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegrondsteelt of bedekte teelt zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Of

• Investeringen in een spuitmachine met driftreducerende technieken, zoals: driftarme doppen, elektrische kantdoppen, luchtondersteuning, luchtvloeistofmengsystemen sleepdoektechniek;

• Investeringen in een spuitmachine met volumereducerende technieken.

• Bijbehorende installatiekosten.

Subsidiabel

• Een spuitmachine met volledig gescheiden vloeistofsystemen voor schoon water en spuitvloeistof

• Een spuitmachine waarbij de gewasbeschermingsmiddelen op het laatste moment voor het spuiten op het gewas in de spuitleiding vermengd worden door een selectieve doseringseenheid;

• Een spuitmachine met een combinatie van doppen en driftreducerende technieken die zorgt voor een driftreductie van minimaal 90%.

• aanleg en aanschaf vloeistofwerende vul- en wasplaats met opvang

• Een machine, niet zijnde spuitmachine, waarmee ziekten, plagen of onkruiden mechanisch worden bestreden op basis van plaatsspecifieke waarneming van het doelorganisme of symptomen daarvan.

• Autonome systemen of zelfrijders die bijdragen aan de het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

• systemen die obv. een taakkaart kunnen spuiten toevoegen, evt. in combinatie met PWM doppen (pulse width modulation) stimuleren in de regeling (dosering is dan flexibel aanpasbaar).

• spotspray toepassingen: herkenning van onkruid mbv. camera’s waarna alleen het onkruid bespoten wordt (sterke middelreductie) – deze systemen komen nu op de markt. Systemen zijn bijv. Weed-it, Garford, Ecorobotix

• mechanische systemen als alternatief voor bespuitingen m.i. sterker stimuleren: denk aan camera gestuurde schoffelsystemen.

• Systemen ter bestrijding van ridderzuring (combi met drone opnames of met camera op de spuitboom).

• Systemen die obv. een taakkaart kunnen spuiten. Idem voor spotspraying.

Let op: het percentage restvloeistofreductie of driftreductie moet worden vermeld in het projectplan en op de offerte bij het betaalverzoek.

Niet subsidiabel

• De tractor waaraan wordt gekoppeld

• kosten voor gebruik van drift reducerende additieven

16

A5

Variabel zaaien en poten

Subsidiabel

• (Autonome) Machines voor het uitvoeren van een grondbewerking en dit combineren met variabel zaaien/poten/planten.

• GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine voor spitten en zaaien/poten/planten tegelijk.

• Bijbehorende installatiekosten.

• Bijbehorende installaties die meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen kunnen toedienen.

14

Categorie B Digitalisering

’Investeringen in datagedreven sensorsystemen, analysesystemen zoals beslissingsondersteunende modellen of AI, robotica en/of autonome mechanisatie waar agrarische (bedrijfs-)processen worden ondersteund.’

nr

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

Punten

B1

Digitale voorzieningen voor weidegang

Subsidiabel

• Systemen die (verschillende) diergerelateerde zaken kunnen registreren en monitoren, zoals locatie, vruchtbaarheid en gezondheid.

• Automatische weide-selectiepoorten voor koeien voor toegang richting de weide

• Aanschaf van software behorend bij een selectiepoort/GPS systeem voor koeien.

• Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel

• Hardware zoals laptops/ computers, tablets etc. voor het ontvangen/ invoeren/sturen van GPS gegevens.

• Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

19

B2

Beslissingsondersteunende (software-)systemen voor de land- en tuinbouw

Omschrijving

Softwaresystemen voor beslissingsondersteuning en vergroting inzicht teelt en bedrijfsvoering zolang dit bijdraagt aan duurzaamheidsopdrachten.

Subsidiabel

• Beslissingsondersteunende modellen en/of systemen voor:

- weersextremen;

- gewasbescherming;

- bemesting;

- oogstraming;

• emissiearm uitrijden van mest op basis van weersomstandigheden1

• Software voor het meest optimale technieken spuitmoment;

• Planningssystemen voor teeltmaatregelen, zaaien/planten/poten en oogsten;

• Bodem-, gewas-, watersensoren en -systemen, met name gericht op EC

• Managementpakket voor de landbouw (o.a. Agromanager e.d.);

Niet subsidiabel

• Apparatuur benodigd voor het aflezen van de ICT en sensor techniek waaronder computers, laptops, tablets en smartphones.

Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

19

B3

Robotisering -duurzame bestrijding

Omschrijving

Autonome systemen voor het herkennen en bestrijden van ziekten/plagen/onkruiden.

Subsidiabel

• Robots die ziekten/plagen/onkruiden herkennen en op duurzame wijze bestrijden

• Drones ten behoeve van de duurzame bestrijding van schadelijke insecten

19

B4

Software ten behoeve van korte ketens

Subsidiabel

• Aanschaf software t.b.v ketentransparantie (RFID-tags op oogstkisten)

• Digitaal communicatiemateriaal zoals websites

Niet subsidiabel

Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

18

B5

Robotisering – akker- en weidevogels

Subsidiabel

Drones ten behoeve van het geautomatiseerd ontwijken van nestlocaties akker- en weidevogels

14

B6

EC meters en monitoringssensoren

Omschrijving

Investeringen in meet- en monitoringsapparatuur voor het meten van onder andere de dikte en diepte van de waterlens en meten van bodemverdichting.

Subsidiabel

• EC meters en monitoringssystemen voor het bepalen van vocht-, zuur- en zoutgehalte

• Beslissingsondersteuning op basis van sensordata en monitoring

• Meet- en monitoringsapparatuur voor het meten van onder andere de dikte en diepte van de waterlens, meten van bodemverdichting, PH meters, continuemeters, penetrometers. Bij aanschaf kan ook de bijbehorende software ten behoeve van interpretatie worden gesubsidieerd.

• Continuemeters

• Grondwatermeters

• Oppervlaktewatermeters bij beregening uit oppervlaktewaters.

• Penetrometers

• PH meters

• Vochtsensoren

• Fosfaat- en nitraatmeter

Niet subsidiabel

Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

10

Categorie C Water, droogte, verzilting

‘Investeringen in een verbeterde omgang met grondwater, oppervlaktewatergebruik en met de waterhuishouding van het eigen bedrijf die bijdragen aan de verhoging van de waterkwaliteit, verbetering van de waterhuishouding, het tegengaan van verdroging en/of het tegengaan van verzilting van de bodem.’

 

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

Punten

C1

Materieel voor bewerking van percelen om kans op perceelafspoeling te reduceren

Omschrijving

Gericht op vermindering perceelafspoeling.

Subsidiabel

• Drempelmachine voor ruggenteelten

• Greppel/sleuvenfreesmachine

17

C2

Klimaat-adaptieve, peilgestuurde drainage

Subsidiabel

• Aanleg klimaat adaptieve, peilgestuurde, regelbare drainage

• Aanpassing van bestaande peilgestuurde (regelbare) drainage met een extra ontluchtingsdrain

Let op!

• Om voor definitieve subsidievaststelling in aanmerking te komen is het mogelijk dat een vergunning via het Waterschap/beheerder toegekend moet zijn.

• In geval u vergunningsplichtig bent, moet een bewijsstuk van de start van de vergunningsprocedure worden meegezonden met de subsidieaanvraag.

• In geval u vergunningsplichtig bent, dan dient u voor vaststelling, de vergunningen via het Waterschap/beheerder toegekend te hebben gekregen.

16

C3

Waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt

Subsidiabel

• Aanleg van overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag en zuivering of verdamping van waswater.

• Biologisch of ander zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem of de aanschaf van zuiveringssystemen die werken op basis van onder andere ozon of UV).

• Systemen voor de verdamping van was- en spoelwater van spuitmachines.

• Aanleg en inrichting van een erf waarbij erfwater wordt opgevangen voor afvoer of verwerking middels zuiveren of verdampen (gesloten erf voor gewasbeschermingsmiddelen)

• Kistenwasser inclusief opvang restwater voor afvoer of verwerking (zuiveren of verdampen)

• Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels voor afvoer;

• Aanvullende erf-en zuiveringsvoorzieningen voor de bollenteelt met spoelwater.

• Waterveegmachine met opvangbak erfafspoeling of bedrijfsafvalwater.

• Veegmachine voor het schoonhouden van het erf ter voorkoming van erfafspoeling bij regen.

• Opvang- en afvoersysteem van perssappen (onder sleufsilo’s).

• Bijbehorende installatiekosten

2.

Niet subsidiabel

• Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen.

• Overkapping voor een voederopslag;

• Overkapping voor een mestopslag;

• Kosten voor herinrichting van het erf;

• Erfverharding;

• Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering;

• Spoelplaats (voor materieel anders dan een spuitmachine e.d.)

• Kuilplaten;

• installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater;

Waterzuiveringsinstallatie

15

C4

Ondergrondse waterberging en bovengrondse wateropvang (inclusief hemelwateropvang)

Subsidiabel

• Waterbassins ten behoeve van hemelwateropvang inclusief bijbehorende pijpleidingen, voorzieningen ten behoeve van de opvang van hemelwater van daken, bijbehorende installatiekosten, hekwerk, taludbescherming, graafwerk en de aanleg van een opvangput voor het verdund uitrijden van mest in het kader van stikstofemissiereductie en waterbesparing.

• Voorzieningen voor ondergrondse wateropslag waaronder freshmaker, kreekrug-infilstratiesystemen en diepdraininfiltratie.

Let op!

Om voor definitieve subsidievaststelling in aanmerking te komen moeten de vergunningen via het Waterschap/beheerder toegekend zijn.

Een bewijsstuk van de start van de vergunningsprocedure moet worden meegezonden met de subsidieaanvraag.

15

C5

Stuwen

Subsidiabel

• Aanschaf en aanleg van:

- Waterconserveringsstuw;

- Knijpstuw;

- Zoete stuw;

3.

Let op!

Om voor subsidie in aanmerking te komen is toestemming vanuit het waterschap/beheerder verplicht. Een bewijsstuk moet worden meegezonden met de aanvraag

14

C6

Omgekeerde osmose

Omschrijving

Het verminderen van het waterverbruik van biologische luchtwassers met ten minste 60%, door met omgekeerde osmose het spuiwater te zuiveren, waarna het gezuiverde spuiwater opnieuw wordt gebruikt in de biologische luchtwasser en het resterende concentraat nuttig wordt toegepast.

Subsidiabel

• Een omgekeerde osmose-eenheid.

• Een opslagvoorziening voor het concentraat.

• Een opslagvoorziening voor het te recirculeren waswater.

• Voorzieningen om het behandelde spuiwater geschikt te maken voor hergebruik.

Niet subsidiabel

• Luchtwasser Spuiwateropslag en waswateropslag

12

Categorie D Duurzame bedrijfsvoering

‘Investeringen in aanpassingen aan bedrijfsgebouwen, machines, installaties en apparatuur, die bijdragen aan klimaatmitigatie, klimaatadaptatie en het verbeteren van de biodiversiteit en bodemkwaliteit’

 

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

Punten

D1

Elektrische voertuigen of met waterstof aangedreven, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

Omschrijving

Elektrische of hybride aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor, waarbij voor de opslag van energie een of meerdere accu’s worden toegepast.

Subsidiabel

• Elektrische machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

• Oplaadpunt voor elektrische of hybride aangedreven mobiele machines, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden op het bedrijf, voor het elektrisch laden van accu’s van eigen elektrische of hybride aangedreven mobiele machines, die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein.

• Een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem.

• Bijbehorende aanleg en installatiekosten.

Niet subsidiabel

• Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen

• Mestschuiven

19

D2

Klimaatbestendige fruitteelt

Omschrijving

Investeringen voor klimaatbestendig telen

Subsidiabel

• Hagelnetten boven fruit

• Regenkappen kersen en bessen

Let op! bovenstaande maatregelingen zijn alleen subsidiabel indien de eventueel benodigde vergunningen aanwezig zijn voor indiening van het project. Bij de aanschaf van anti hagelsystemen moet worden voldaan aan de wettelijke eisen die worden gesteld vanuit de gemeente.

16

D3

Aanpassing klimaatverandering

Subsidiabel

• aanschaf en installatie nachtvorst propeller

• constructie en aanschaf hagelnetten;

• constructie en aanschaf regenkappen;

• meerkosten van aanschaf van gehard glas voor gebruik in bestaande of nieuwe kassen;

niet subsidiabel

• (nieuw)bouw van een kas.

Let op!

bovenstaande maatregelingen zijn alleen subsidiabel indien de eventueel benodigde vergunningen aanwezig zijn voor indiening van het project. Bij de aanschaf van anti hagelsystemen moet worden voldaan aan de wettelijke eisen die worden gesteld vanuit de gemeente.

16

D4

Mestvergistingsinstallaties

Omschrijving

Het gaat hierbij om kleinschalige bedrijfsvergisters, die passen in het terugbrengen van de emissies van methaan en ammoniak op veehouderijbedrijven, doordat emissies niet ontstaan, worden afgevangen en verwaard en weer teruggebracht worden in de kringloop.

Subsidiabel

• Maximale omvang vergisters is 25.000 ton mest

• Voor Stikstof: Mono/Mestvergister per se met stikstofstripper;

• Alle mestverwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking van de vergiste mest waaronder stikstofstrippers tot een kunstmestvervanger en/of hoogwaardige meststoffen zoals compost, korrels, vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen, etc. zodat de afzetmogelijkheden van het eindproduct worden vergroot. Deze kosten van de mestverwerkingsinstallatie zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van een mestvergisting-installatie;

• Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel

Een mogelijk ook aan te sluiten mestscheidingsinstallatie hoort hier niet bij, dat is een aparte investering.

Let op! De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

16

D5

Mestopslag en mestaanwending

Omschrijving

Investeringen voor bovenwettelijke mestopslag (>7 maanden < 10 maanden) en mestaanwending die emissiereductie voor methaan en ammoniak realiseren.

15

D6

Aanpassen huisvesting en bedrijfsvoering

Omschrijving

Invulling conform goedgekeurde technieken, zoals vermeld op de meeste recente milieulijst of de milieulijst van 2021(MIA Vamil). Potstallen zijn subsidiabel vanwege de toepassing van de mest als bodemverbeteraar.

Subsidiabel

• Potstallen, bijvoorbeeld de gehele potstal, of een overdekte opslag en/of een beluchting/sproei-installatie voor de bodembedekker

• Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel

• Fundering waarop vloer ligt

• Mestkelder

• Muren en dak stal

• Mestkanaal

• Sloopkosten oude vloer

• Let op: maximum opslagcapaciteit bij bv. Potstal is 600m3.

15

D7

Potafdekinstallatie boom-, vaste planten- of sierteelt

Omschrijving

Bestemd voor het in de boom-, vaste planten- of sierteelt tegengaan van de groei van onkruid in de potten, door het machinaal strooien van een afdeklaag bestaande uit los organisch materiaal op de bovenzijde van het substraat.

Subsidiabel

• Een elevator

• Doseersysteem

• Transportbanden en een trilsysteem.

12

D8

Mechanische

mestscheidingsinstallatie

Omschrijving

Het eindproduct zorgt voor toegenomen bruikbaarheid van de stromen in bijv. de akkerbouw.

Subsidiabel

• Mechanische mestscheidingsapparatuur zodat de ruwe mest door de mechanische bewerking wordt gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie.

• Bijbehorende installatiekosten.

4.

10

D9

Machines die dunne fractie van digestaat tot 70% kunnen verdampen

Omschrijving

Voor biogasinstallaties ontstaan er problemen met de afzet van digestaat, terwijl de verduurzaming van stroom en gas wel door moeten gaan. Er zijn machines op de markt welke de dunne fractie van digestaat tot 70% van het totaal kunnen verdampen. De investering moet gepaard gaan met afzuiging en reiniging van de lucht

6

Categorie E Natuurinclusieve landbouw en Kringlooplandbouw

‘Investeringen in machines, installaties voor opslag en verwerking en opslag- en verwerkingsplaatsen waardoor optimaal gebruik kan worden gemaakt van de natuurlijke omgeving (‘natuurlijk kapitaal’) die worden geïntegreerd in de bedrijfsvoering en daarmee bijdraagt aan de kwaliteit van diezelfde natuurlijke omgeving en waardoor negatieve effecten op water, bodem en lucht kan worden verkleind’

 

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

Punten

E1

Vergistingsinstallaties

Subsidiabel

• Plantaardige vergister;

• Bijbehorende verwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking van zodat de afzetmogelijkheden van het eindproduct worden vergroot. Deze kosten van de verwerkingsinstallatie zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van een vergistingsinstallatie;

• Bijbehorende installatiekosten;

Niet subsidiabel

In deze categorie zijn mestvergistingsinstallaties niet subsidiabel.

Let op! De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

17

E2

Mengteelten zoals strokenteelt/pixelteelt/ agroforestry en nieuwe teelten zoals eiwitten

Omschrijving

(Aangepaste) machines voor strokenteelt/pixelteelt en agroforestry en nieuwe teelten zoals eiwitten

Subsidiabel

• Aangepaste zaaimachines t.b.v. genoemde mengteelten

• strokenfrees of strokenploeg

• Oogstmachines of andere aangepaste machines voor gewasmanagement voor mengteelten en/of eiwitgewassen

• Zelfrijdende machines voor strokenteelt

Niet subsidiabel:

Trekkers

17

E3

Vermindering bodemverdichting door ondiepe, niet kerende grondbewerking, vaste rijpaden en mechanische onkruidbestrijding

Omschrijving

Systemen, machines, werktuigen die gericht zijn op niet kerende, ondiepe bodembewerking en het oppervlakkig vermengen van gewasresten (eventueel in combinatie met direct zaaien, poten of planten)

Subsidiabel

• Spit-zaai, grondfrees-zaai; rotoreg-zaai, schoffel-zaai combinaties;

• Grondwoelers

• Schijveneggen;

• Cultivatoren;

• Schoffels;

• Wiedrobots;

• Schoffeltuig eventueel met camera besturing en of vingerwieders of torsiwieders.

• Rijenfrees voor onkruidbestrijding in het gewas, wiedeg, wiedbed, onkruidbrander, onkruidsnijder.

• mechanische loofsnijder of mechnische wortelsnijder of looftrekker

• Ecoploeg of andersoortige ondiepe bewerkingen (maximale diepte van 18 cm).

• Machines voor inwerken groenbemesters, ruige mest en gewasresten (schijveneg)

• Machines, hulpmiddelen of aanpassingskosten voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden, waarbij onbereden bedden ontstaan met een breedte van tenminste 280 cm.

• Rupsbanden voor onder tractor of (zelfrijdende) oogstmachine.

• Luchtdrukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 5 minuten op 2 bar kunnen worden gebracht. inclusief installatie kosten. Subsidiabel zijn maximaal vier banden (die zeer geschikt zijn voor zeer lage druk) per aangeschaft systeem. Door aanpassing van bandendruk aan omstandigheden kan structuurschade worden verminderd.

• GPS/GIS of aanpassingen aan de apparatuur i.c.m. bovenstaande investeringen

• bij de aanschaf van een van de bovenstaande systemen/werktuigen kan ook een wildredder gesubsidieerd worden.

Niet subsidiabel

• Grotere zwaardere machines die bodemverdichting verergeren en daarmee achteruitgang van bodembiologie en dus organisch stofverlies.

• Trekkers

• banden en wielen

• Abonnementen

• ploegen en spitmachines (krukas en roterend)Afleverkosten

16

E4

Zaaimachines of zaaimachine-aanpassingen voor vanggewassen en groenbemesters

Omschrijving

Zaaiapparatuur die gewas rechtstreeks in de groenbemester of gras kan zaaien, ter voorkoming van een extra werkgang of doodspuiten.

Subsidiabel

• Zaaimachines voor inzaaien voor ‘onder gewassen’ zoals gras bij mais

• machines voor onderzaai in mais

15

E5

Verwerken enkelvoudig (gerst, tarwe, mineralenmengels) krachtvoer

Subsidiabel

• machines of installaties om producten mee te bewerken zoals malen, pletten en snijden.

Niet subsidiabel

• voermengwagen of machines voor het uitkuilen of verwerken van ruwvoer.

• opslag zoals sleufsilos en kuilplaten en silosmachines of systemen om krachtvoer te verstrekken.

15

E6

Machine voor het combineren van grondbewerking, spitten en/of zaaien en poten/planten

Omschrijving

Deze investering draagt bij aan een betere basis voor bodemleven – biodiversiteit, en draagt bij aan het voorkomen van uitspoelen door het voorkomen van bodemverdichting.

Let op!

Maximale gewicht, banden, asdruk, breedte

Subsidiabel

• Machines die werkgangen combineren door tegelijk te spitten én te zaaien/poten/planten;

• Machines voor het uitvoeren van een grondbewerking en dit combineren met zaaien/poten/planten.

• GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine voor spitten en zaaien/poten/planten tegelijk.

• Bijbehorende installatiekosten.

• Bijbehorende installaties die meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen kunnen toedienen.

Let op! bij aanschaf van een van de bovenstaande machines kan een wildredder mee worden gesubsidieerd.

15

E7

Hooidrooginstallatie

Omschrijving

Installatie voor het drogen en gecontroleerd bewaren van hooi.

Subsidiabel

• Droogvlakken

• Droger

• Verdelgrijper

14

E8

Verwerken en toepassen van organisch restmateriaal

Omschrijving

Investeringen die specifiek bedoeld zijn voor de verwerking van organisch restmateriaal (niet zijnde mest op bedrijfsniveau) met als doel het verhogen van bodemkwaliteit. Zoals: materieel voor het maaien en ophalen van slootkanten, het verwerken en toepassen van gewasresten, maaisel van slootkanten, bermen of natuurterreinen, slootbagger of compost hiervan.

Subsidiabel

• Machines en werktuigen voor het inwerken of onderwerken van gewasresten, ruige mest, vaste mest en groenbemester met behulp van schijven(eg), rollen, tanden of snijders of hakselaars

• Materiaal om specifiek voor maaien van slootkanten en maaisel op de kant te kunnen deponeren en ophalen voor verdere verwerking.

• Materieel voor het verwerken van organisch restmaterieel

• Baggerspuit voor het verspreiden van slootbagger over het perceel

• Machines/installaties voor het composteren of het maken van bokashi.

• Werktuigen voor het snijden of hakselen en gelijkmatig uitstrooien van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond.

• GPS i.c.m. bovenstaande investeringen

• Grasmaaier die behalve voor het maaien van bermen ook gebruikt kan worden voor ander maaiwerk

• Vergistingsinstallaties waarin mest of restmateriaal van buiten het bedrijf gebruikt wordt

• Afleverkosten en abonnementen

• Kiepwagens, silagewagens en opraapwagens

5. Indien gangbaar materieel beschikbaar is, dat nog bruikbaar is voor hetzelfde doel, dan is de ‘klimaatwinst’ negatief

14

E9

Raffinage installatie voor groene agrarische stromen

Subsidiabel

Mobiele installatie voor de raffinage van groene plantaardige (rest) stromen zoals gras en groenresten van snijbedrijven.

13

E10

Niet digitale voorzieningen voor weidegang

Subsidiabel:

• Aanleg van een oversteekplaats, zoals veeroosters en/of een koetunnel)

• Bijbehorende aanleg- en installatiekosten

• Mobiele melkrobot

Niet subsidiabel

• Hardware zoals laptops/ computers, tablets etc. voor het ontvangen/ invoeren/sturen van GPS gegevens.

• KavelpadenAbonnementen op software updates en servicecontracten.

13

E11

Opslagplaatsen ten behoeve van verwerking organische materiaal tot compost en/of bokashi

Omschrijving

Investeringen in opslag van gewasresten, vaste mest of compost hiervan, niet zijnde drijfmest, met als doel het verhogen van bodemkwaliteit (organische stofgehalte en bodemstructuur)

Subsidiabel

Opslagplaatsen van vaste mest, compost, bokashi voor langere termijn (meer dan 9 maanden) zodat op de goede momenten de mest/compost toegepast kan worden en de kwaliteit behouden blijft.

12

E12

Bokashi-fermenteerinstallatie

Omschrijving

Fermenteerinstallaties ter vermindering gebruik van kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen en ter verbetering van de bodemkwaliteit.

9

Bijlage 6 behorende bij artikel 4.7.2 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies

Bijlage 6

 

Categorie

Soort investering

Specificatie concrete investering

Eenheidsprijs

Punten

A3

Precisielandbouw en Smartfarming

Precisiebemesting

Fertigatie unit met automatische regeling (controller) en (mest)dosseersysteem voor precisiebemesting via druppelslangen.

Let op! Moet in combinatie met bovengrondse of ondergrondse fertigatie druppelslang.

Let op! Montagekosten, behuizing en graafwerk zijn niet subsidiabel bij deze investering.

€ 13.200,–

16

A3

Precisielandbouw en Smartfarming

Precisiebemesting

Drukgecompenseerde fertigatie druppelslang per meter, inclusief afsluiters, koppelstukken, bevestigingsmateriaal en overig aanverwant kleinmateriaal.

Let op! Montagekosten en graafwerk zijn niet subsidiabel bij deze investering

€ 0,71

16

A3

Precisielandbouw en Smartfarming

Precisiebemesting

Ondergrondse drukgecompenseerde fertigatie druppelslang per meter, inclusief afsluiters, koppelstukken, bevestigingsmateriaal en overig aanverwant kleinmateriaal.

Let op! Montagekosten en graafwerk zijn niet subsidiabel bij deze investering

€ 1,01

16

A3

Precisielandbouw en Smartfarming

Precisiebemesting

Weerstation inclusief windmeter, regenmeter, thermo-hygrosensor voor registratie en analyse van verschillende soorten weerdata + bodemvochtsensoren.

Let op! Moet in combinatie van Fertigatie unit

Let op! Montagekosten en graafwerk zijn niet subsidiabel bij deze investering

€ 2.180,–

16

D1

Duurzame Bedrijfsvoering

Elektrische voertuigen of waterstof

Elektrische heftruck met elektromotor van 48V, maximale hefcapaciteit van ten minste 2.000 kg en accupakket van ten minste 625Ah, inclusief de lader

€ 29.750,–

19

E3

Natuurinclusieve landbouw en Kringlooplandbouw

Vermindering bodemverdichting NKG, vaste rijpaden en mech. onkruidbestrijding

Ecoploeg met 7 scharen voor ondiepe bewerkingen (maximale diepte van 18 cm)

€ 19.350,–

16

E3

Natuurinclusieve landbouw en Kringlooplandbouw

Vermindering bodemverdichting NKG, vaste rijpaden en mech. onkruidbestrijding

Ecoploeg met 8 scharen voor ondiepe bewerkingen (maximale diepte van 18 cm)

€ 23.400,–

16

E3

Natuurinclusieve landbouw en Kringlooplandbouw

Vermindering bodemverdichting NKG, vaste rijpaden en mech. onkruidbestrijding

Ecoploeg met 9 of 10 scharen voor ondiepe bewerkingen (maximale diepte van 18 cm)

€ 28.000,–

16

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 3, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 worden onder de rij van titel 4.5 twee rijen ingevoegd, luidende:

Titel 4.7:

Regeling Investeren in groen-economisch herstel

4.7.2, eerste lid, onderdeel a

 

1.Precisielandbouw en Smart Farming

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel b

 

2. Digitalisering

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel c

 

3. Water

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel d

 

4. Duurzame bedrijfsvoering

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel e

 

5. Natuurinlusieve landbouw en kringlooplandbouw

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

Titel 4.8:

Regeling Samenwerken aan groen-economisch herstel

4.8.2, derde lid, onderdeel a

 

1.Duurzame toegevoegde waardeketen

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 3.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel b

 

2. Innovatieve digitalisering

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 3.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel c

 

3. Gebiedsgerichte pilots

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 4.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel d

 

4. Sectorale initiatieven

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 3.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel e

 

5. Samenwerking voor maatregelen stikstof

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 2.000.000

ARTIKEL III

In de tabel in artikel 3, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 worden onder de rij van titel 4.1 twee rijen ingevoegd, luidende:

Titel 4.7:

Regeling Investeren in groen-economisch herstel

4.7.2, eerste lid, onderdeel a

 

1.Precisielandbouw en Smart Farming

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel b

 

2. Digitalisering

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel c

 

3. Water

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel d

 

4. Duurzame bedrijfsvoering

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

 

4.7.2, eerste lid, onderdeel e

 

5. Natuurinlusieve landbouw en kringlooplandbouw

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 7.088.000

Titel 4.8:

Regeling Samenwerken aan groen-economisch herstel

4.8.2, derde lid, onderdeel a

 

1.Duurzame toegevoegde waardeketen

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 3.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel b

 

2. Innovatieve digitalisering

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 3.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel c

 

3. Gebiedsgerichte pilots

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 4.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel d

 

4. Sectorale initiatieven

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 3.000.000

 

4.8.2, derde lid, onderdeel e

 

5. Samenwerking voor maatregelen stikstof

20-12-2021 t/m 14-02-2022

€ 2.000.000

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel III, dat in werking treedt onmiddellijk na de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 die in werking treedt met ingang van 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 december 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie de uitbraak van het COVID-19 virus als een pandemie aangemerkt. Vanwege de ongekende maatregelen die daarop door de lidstaten zijn genomen, heeft de Europese Raad in 2020 afspraken gemaakt over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de negatieve economische gevolgen als gevolg van de COVID-19 uitbraak. Hiervoor is op Europees niveau een leenfaciliteit van 750 miljard euro in prijzen van 2018 gecreëerd1. Vanuit dit Economisch herstelfonds is 8 miljard euro bestemd voor de landbouwsector in de 27 lidstaten. De aanvullende middelen moeten worden besteed aan de uitdagingen waarmee de landbouwsector en de plattelandsgebieden worden geconfronteerd.

Binnen de Europese Unie wordt met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid gezorgd voor duurzaam, voedzaam, veilig en betaalbaar voedsel in Europa. De extra middelen vanuit het Economisch herstelfonds voor de landbouwsector en het platteland zijn toegevoegd aan het reguliere budget van het Europees Landbouwfonds voor de Plattelandsontwikkeling (Elfpo, Verordening (EU) 1305/2013), de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: de POP-verordening). De middelen worden daarom verstrekt via maatregelen die zijn opgenomen in het Nederlands Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3+.

In de onderhavige regeling zijn twee subsidiemodules opgenomen, die aan de Regeling Europese EZK en LNV-subsidies (hierna: REES) zijn toegevoegd. Het betreft de modules Investeren in groen-economisch herstel en Samenwerken aan groen-economisch herstel. De twee modules hebben als doel om te komen tot een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel van de landbouwsector, waarbij het herstel van de sector gelijk loopt met de na te streven Europese agromilieu- en klimaatdoelstellingen.

2. Implementatiewetgeving

De POP-verordening regelt de bepalingen en voorwaarden voor de nationale implementatie van het Plattelandsontwikkelingsprogramma om landbouwers te ondersteunen. Een POP-programma beslaat doorgaans een periode van zes jaar. De POP-verordening, die de huidige POP-periode 2014–2020 (hierna: POP3) regelt, zou aanvankelijk eindigen op 31 december 2020. Vanwege de uitbraak van het COVID-19 virus en de nieuwe opzet van het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is de looptijd van het huidige POP3 met twee jaar verlengd tot 31 december 2022. De wettelijke grondslag en bepalingen waarmee de looptijd van het huidige POP-programma wordt geregeld zijn opgenomen in verordening (EU) nr. 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, 437 hierna: de transitieverordening). De transitieverordening omvat eveneens de bepalingen en subsidievoorwaarden van het Economisch herstelfonds voor de plattelandsontwikkeling.

2.1 Europese kaders

Voor de implementatie is de POP-verordening (Verordening (EU) 1305/2013) uitgebreid met een nieuw artikel 58 bis, getiteld ‘Middelen voor het herstel van de landbouwsector en de plattelandsgebieden van de Unie’. Doel van dit artikel is ‘de weg effenen voor een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel in overeenstemming met de doelstellingen van de milieu- en klimaatverbintenissen van de Unie en met de nieuwe ambities die zijn vastgelegd in de Europese Green Deal’. De afzonderlijke leden van het artikel geven de bepalingen weer waaraan de inzet moet voldoen. Zo schrijft artikel 58 bis, tweede lid voor dat de middelen moeten worden ingezet voor de financiering van POP-maatregelen zoals deze zijn opgenomen in de POP-verordening. De leden twee en drie geven de financiële kaders van de besteding van de middelen aan. De leden vier en vijf bepalen dat van de beschikbare middelen respectievelijk tenminste 37% moet worden ingezet voor milieu- en klimaatmaatregelen en 55% voor investeringen. Bij de inzet van deze middelen moet worden voldaan aan de procentuele drempels voor het Elfpo, het non-regressiebeginsel dat is opgenomen in het derde lid van artikel 58 bis. Dit betekent dat bij gebruik van dit aanvullende budget tenminste hetzelfde aandeel van de al eerder toegewezen Elfpo-middelen vermeerderd met de aanvullende middelen vanuit het Economisch herstelfonds moet worden besteed aan milieu- en klimaatgerelateerde maatregelen waarvan onder POP3 in de periode 2014–2020 sprake was. Tenslotte bevatten de leden zes, zeven, acht en negen van artikel 58 bis bepalingen van administratieve aard. Zo mag ten hoogste 4% van het budget worden ingezet voor technische bijstand2 en moet over de besteding jaarlijks afzonderlijk worden gerapporteerd.

In de transitieverordening zijn met betrekking tot de hoogte van de subsidies voor investeringen nog aanvullende bepalingen opgenomen. Zo bepaalt artikel 7 sub 18) a) i) dat investeringen waarvoor op basis van het POP een maximaal subsidiepercentage van 40% geldt met 35% tot 75% kunnen worden verhoogd. Voor jonge landbouwers mag dit percentage zelfs met nog eens 15% worden verhoogd tot 90% (verordening 1305/2013, Bijlage II, artikel 17, lid 3).

2.2. Nederlandse kaders

Vanuit het Economisch herstelfonds ontvangt Nederland in 2021 en 2022 in totaal 52,4 miljoen euro. In een verhouding 30% /70% betekent dit 15,5 miljoen euro in 2021 en 36,9 miljoen in 2022. Gelet op de voorwaarden dat het aanvullende budget is toegevoegd aan het reguliere POP-budget, moet de besteding passen binnen de programmatische en beleidskaders van het Nederlandse POP-programma voor de transitieperiode, het POP3+. Dit betekent dat de besteding van de middelen vanuit het Economisch herstelfonds via de al bestaande nationale POP-maatregelen wordt ingezet. Op basis van de bepalingen uit artikel 58 bis betreft dit de maatregelen uit de POP-verordening: Investeringen in materiele activa (art. 17)’, Jonge landbouwers (art.19)’, Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLB) (art. 59, lid 6 jo. art. 28) en Samenwerking (art. 35). Tegelijkertijd kunnen de middelen niet zomaar aan het bestaande nationale POP worden toegevoegd en dienen er een of meer aparte POP-maatregelen te moeten worden ingericht.

Binnen het POP3+ is een focus aangebracht op de beleidsdoelen klimaat, biodiversiteit, bodem en kringlooplandbouw (inclusief stikstof). De inzet van de middelen zal hierop gericht zijn.

De focus in POP3+ op klimaat, biodiversiteit, bodem en kringlooplandbouw (inclusief stikstof) sluit aan op de doelen van de LNV-visie ‘Waardevol en Verbonden’. De LNV-visie zet in op drie doelen:

  • 1. De economische positie van boeren, tuinders en vissers in de keten moet zo worden, dat zij in de kringlooplandbouw een goed inkomen verdienen, kunnen innoveren en gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven.

  • 2. Onze waardering voor voedsel moet groter worden. Dat geldt voor individuele consumenten, voor grootgebruikers en voor horeca. Verspilling is uit den boze. De afstand tussen primaire producenten en burgers moet kleiner worden.

  • 3. Nederland moet een prominente rol houden in de vernieuwing van productiemethoden, zowel in eigen land als op wereldwijde voedselmarkten. Met onze kennis en producten kunnen we voor andere landen een voorbeeld zijn in het efficiënt produceren van voedsel in kringlopen zodat schade aan het ecosysteem (water, bodem, lucht) voorkomen en hersteld wordt.

De Europese (ELFPO, EURI) en nationale kaders (POP3+, LNV-visie) sluiten op elkaar aan waardoor de ontwikkelde subsidiemodules naar verwachting effectief zullen bijdragen aan het doel van het Economisch herstelfonds dat streeft naar economisch herstel dat tegelijkertijd bijdraagt aan milieu- en klimaatdoelen, maar ook aan onze nationale doelen.

3. Hoofdlijnen van de subsidiemodules en openstelling

Behoeften vanuit de sector

Om een goede afweging te kunnen maken voor een effectieve inzet van de herstelfondsmiddelen is met sectorpartijen gesproken over de negatieve effecten voor de landbouwsector als gevolg van de COVID-19 uitbraak en de behoeften in de landbouwsector die passen binnen de kaders van het Economisch herstelfonds.

Als negatief effect op de agrarische sector is de schade genoemd die ondernemers hebben ondervonden van een verminderde afzet, de kwetsbaarheid door het wegvallen van bepaalde markten en – daarmee samenhangend – de verlaging van prijzen. Dit alles heeft geleid tot een vermindering van de inkomsten binnen de landbouwsector en als gevolg daarvan is er minder budget beschikbaar om te komen tot verdere verduurzaming. De inzet van de middelen is daarom gericht op de stimulering van het investeren in verduurzaming van het landbouwbedrijf en op de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen voor de landbouwsector. Beide dragen naar verwachting bij aan een transitie van een landbouw die gebaseerd is op een voortdurende verlaging van de kostprijs van producten, naar een landbouw waarbij gestreefd wordt naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en naar vermindering van de druk op de leefomgeving. Dit zal moeten resulteren in een beter verdienvermogen voor landbouwers, tuinders en vissers, minder schadelijke emissies naar bodem, lucht en water en vergroting van de biodiversiteit.3 Dit kan onder meer worden bereikt door het ondersteunen van initiatiefnemers in de voedselketen die een duurzame toegevoegde waardeketen ontwikkelen waarbij de landbouwer samenwerkt met een of meerdere marktpartijen. Daarnaast kunnen sectorale initiatieven worden ondersteund waardoor de regierol van de sector binnen de keten kan worden versterkt.

Uit de gespreksrondes is daarnaast het beeld ontstaan dat de prioriteit in het algemeen ligt bij het inzetten op economisch herstel dat tegelijkertijd bijdraagt aan verduurzaming van de sector en aan het behalen van maatschappelijke doelen op het gebied van milieu en klimaat. Inzetten op investeringen en projecten op het gebied van precisielandbouw, digitalisering, vernieuwende stalsystemen en bedrijfsvoering, natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw zouden daarbij vanuit het Economisch herstelfonds een bijdrage kunnen leveren.

3.1 Gevormde uitgangspunten

Gelet op de juridische kaders en de Nederlandse beleidsdoelen binnen het POP zijn de volgende uitgangspunten voor de Nederlandse inzet van de Economische herstelfondsmiddelen geformuleerd:

  • Moet bijdragen aan (groen) economisch herstel na de uitbraak van COVID-19;

  • Moet aansluiten bij behoeften die leven in het landelijk gebied;

  • Moet toegankelijk zijn voor alle landbouwsectoren en bijdragen aan het behalen van het doel;

  • Moet, gelet op de gewenste toegankelijkheid voor individuele ondernemers, eenvoudig aan te vragen en uit te voeren zijn;

  • Aandacht voor jonge landbouwers;

  • Moet in samenhang en afstemming met bestaande POP3+-maatregelen en met maatregelen uit andere herstelfondsen uit de EURI worden ingezet;

  • De uitwerking moet zodanig zijn dat aparte monitoring mogelijk is.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten, behoeften uit de landbouwsector en de kaders die het Nederlandse POP biedt zijn twee subsidiemodules ontwikkeld gericht op een veerkrachtige en duurzame landbouwsector. De subsidiemodules waarvan de ene module is gericht op investeringen en de andere module op samenwerking zullen hieronder worden toegelicht.

3.2 Subsidiemodule Investeren in groen-economisch Herstel

Door middel van deze subsidiemodule wordt steun gegeven voor de aanschaf van moderne installaties, machines, opslag- en verwerkingsplaatsen en (digitale) voorzieningen waarmee de agrariërs het bedrijf op een duurzame manier op het gebied van innovatie en modernisering kunnen versterken. Het gaat daarbij ook om nieuwe technieken, digitalisering en investeringen in de toepassing van innovatieve technieken processen of producten. De investeringen kunnen ‘snel’ worden uitgevoerd en toegepast op het agrarisch bedrijf.

In de investeringsregeling wordt gewerkt met een uitputtende investeringslijst voor investeringen op het gebied van:

  • a) Precisielandbouw en Smart Farming:

    Investeringen in (datagedreven) plaats-, dier of plantspecifieke systemen voor monitoring, behandeling en/of toediening waarmee agrarische bedrijfsprocessen worden ondersteund. Deze systemen moeten bijdragen aan diverse duurzaamheidsdoelstellingen zoals toename van biodiversiteit en klimaatbestendigheid.

  • b) Digitalisering:

    Investeringen in datagedreven sensorsystemen, analysesystemen zoals beslissingsondersteunende modellen of AI, robotica en/of autonome mechanisatie waar agrarische (bedrijfs) processen worden ondersteund. Deze systemen en datagedreven toepassingen moeten bijdragen aan diverse duurzaamheidsdoelstellingen zoals toename van biodiversiteit, klimaatbestendigheid en/of verbetering bodemkwaliteit én datapositie van agrarische bedrijven verbeteren.

  • c) Water (waaronder droogte en verzilting):

    Investeringen in voorzieningen voor ondergrondse waterberging en bovengrondse wateropvang, klimaat-adaptieve, peilgestuurde drainage en omgekeerde osmose worden ondersteund. Daarnaast komen investeringen in een waterbeheervoorziening waarmee verontreinigd erfafspoeling op het eigen bedrijf wordt tegengegaan voor steun in aanmerking. De investeringen leveren een bijdrage aan een verhoging van de waterkwaliteit, de verbetering van de waterhuishouding, het tegengaan van verdroging en/of het tegengaan van verzilting van de bodem.

  • d) Duurzame bedrijfsvoering:

    Investeringen inaanpassingen aan bedrijfsgebouwen, brongerichte verduurzaamde stal- en managementmaatregelen, machines, installaties en apparatuur, die bijdragen aan klimaatmitigatie, klimaatadaptatie en het verbeteren van de biodiversiteit en bodemkwaliteit. De investeringen bij deze categorie zijn gericht op het brongericht en integraal reduceren van meerdere emissies zoals ammoniak, methaan, geur en fijnstof, maar tegelijkertijd ook op het bevorderen van de biodiversiteit. Investeringen die slechts een bijdrage leveren aan de reductie van een van de betreffende emissies vallen niet onder deze categorie.

  • e) Natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw:

    Investeringen in machines en -installaties voor opslag en verwerking. Daarnaast ook investeringen in opslag- en verwerkingsplaatsen waardoor er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de natuurlijke omgeving (‘natuurlijk kapitaal’). Deze natuurlijke omgeving wordt hiermee geïntegreerd in de bedrijfsvoering en draagt daarmee bij aan de kwaliteit van diezelfde natuurlijke omgeving. De investeringen richten zich primair op het in stand houden, versterken en gebruikmaken van de biodiversiteit. Secundair wordt het sluiten van kringlopen richting nul-emissie gestimuleerd waarmee efficiënter gebruik kan worden gemaakt van de grondstoffen en waardoor negatieve effecten op water, bodem en lucht kunnen worden verkleind.

Voor wat betreft de investeringen die energie of warmte produceren:

Indien de te verwachten gemiddelde energieproductie door de investering(en) hoger is dan de energie uit gas en elektriciteit die gemiddeld jaarlijks nodig is voor het eigen landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden, zijn onder deze maatregel slechts de kosten subsidiabel voor de investeringen die (naar rato) worden gedaan ten behoeve van de gemiddelde eigen energiebehoefte van het landbouwbedrijf inclusief het landbouwhuishouden. Voor de berekening van de hoogte van de gemiddelde eigen energiebehoefte wordt uitgegaan van de bestaande bedrijfssituatie ten tijde van de subsidieverlening, tenzij er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden. Indien er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden, zal ten tijde van het vaststellingsverzoek op basis van de bestaande situatie ten tijde van het vaststellingsverzoek worden bezien wat de gemiddelde jaarlijkse energiebehoefte van het bedrijf inclusief landbouwhuishouden is geworden op basis van overgelegde onderbouwingen van de nieuwe verbruiksgegevens.

3.3 Subsidiemodule Samenwerken aan groen-economisch herstel

De subsidiemodule richt zich op het ontwikkelen van nieuwe, opschaalbare vernieuwingen die bijdragen aan economisch herstel en/ of aan een transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw die op zijn beurt weer bijdraagt aan het behalen van klimaat- en milieudoelen.

Verdienmodellen kunnen betrekking hebben op één of meer van onderstaande onderwerpen:

  • De ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken of processen en technieken in de landbouw- en voedingssector (art. 35, lid 2, b van Verordening (EU) 1305/2013);

  • De ontwikkeling van ketens en marktconcepten en het uitvoeren van bijbehorende afzetbevorderingsactiviteiten (art. 35, lid 2, d en e van Verordening (EU)1305/2013);

  • Het uitvoeren van milieuprojecten op het gebied van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de instandhouding van het landbouwlandschap. (art. 35, lid 2, g van Verordening (EU) 1305/2013).

Met de module wordt de ontwikkeling van provinciegrensoverstijgende en/of naar andere provincies en regio’s opschaalbare vernieuwingen in de landbouw gestimuleerd, zodat de subsidie een uitstralingseffect heeft. Met de maatregel worden gewenste innovaties op bijvoorbeeld het gebied van digitaliseren (IT systemen) of verdienmodellen gestimuleerd. Daarnaast biedt de module kansen om toe te werken naar het Nationaal Strategisch Plan (NSP), de Nederlandse invulling van het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dat vanaf 1 januari 2023 in werking treedt.

In de module zijn de volgende categorieën opgenomen waarvoor een aanvraag kan worden ingediend:

  • a) Duurzame toegevoegde waardeketens:

    Als gevolg van verstoring in de toeleverende voedselketens door de uitbraak van COVID-19 hebben landbouwers moeilijkheden ondervonden om het verdienvermogen voor duurzame concepten op pijl te houden en om deze verder te ontwikkelen. Om de economische veerkracht van de sector en de ketens te versterken hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang waarbij landbouwer(s) samen met een of meerdere marktpartij(en), een keten ontwikkelt. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept. De regie komt in dit concept bij landbouwer(s) of de landbouwsector te liggen. Belangrijke aspecten in deze projecten zijn de opschaalbaarheid van de concepten naar andere sectoren, ketens en gebieden, maar ook de verbetering van de relatie tussen de burger en de landbouwer. Ook van belang is de voorwaarde dat het project en de keten gericht moeten zijn op landbouwproducten en op de handel en afzet van landbouwproducten.

  • b) Innovatieve digitalisering:

    Digitalisering biedt kansen voor gewenste innovaties in de landbouw die bijdragen aan economisch én ecologisch herstel. In deze projectcategorie zijn de projecten gericht op het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen waarbij gebruik gemaakt wordt van digitale technologieën. Het kan gaan om projecten op het gebied van datagedreven KPI’s (Kritische Prestatie-indicatoren) als hulpmiddel ten behoeve van de handel en afzet van landbouwproducten volgens de principes van kringlooplandbouw. Of voor de kringlooplandbouw, of om projecten gericht op natuurinclusieve en diverse teeltsystemen. Onder ‘digitale technologieën’ kunnen de sleuteltechnologieën uit de KIA LWV (Kennis- en Innovatieagenda Landbouw, Water, Voedsel 2020–2023) vallen, zoals Artificial Intelligence, Machine Learning, Autonomous Robots, Datafication, Big Data, Modelling, Digital Twins Standards, Decision Support, Human-computer interaction, Precise and non-destructive measuring Sensors, etc.. Naast deze sleuteltechnologieën kunnen ook IOT, Satellietdata en Blockchain onderdeel zijn van de projecten. Binnen deze categorie valt ook de versteviging van de datapositie van de landbouwer ten opzichte van andere spelers (AGRI-Tech partijen, solutionproviders, marktpartijen etc.) in de sector. Met projecten gericht op teeltsystemen wordt gedoeld op teeltsystemen die gebaseerd zijn op precisielandbouw en/ of een hogere agro-ecologische kwaliteit zoals strokenteelten, mengteelten en pixelteelten en/of een combinatie daarvan. Projecten kunnen gekoppeld zijn aan onderwerpen in de andere projectcategorieën.

  • c) Gebiedsgerichte pilots:

    Gezien de regionale verschillen in (cultuur-)landschap zal in de toekomst de behoefte aan een gebiedsgericht (landbouw)beleid toenemen. Daarom worden in deze categorie projecten ondersteund waarin de ontwikkeling van regionale verdienmodellen centraal staan. Deze verdienmodellen hebben een regionaal karakter, maar zijn als concept ook te gebruiken in andere gebieden. Inhoudelijk bevatten de projecten activiteiten die gericht zijn op landbouwproducten en/of de handel en afzet daarvan en passen binnen de principes van kringlooplandbouw. Het is van belang dat de projecten bijdragen aan één of meer ‘groene’ doelen: klimaatmitigatie en een verbetering van de biodiversiteit/ bodemkwaliteit. Een aantal projecten richt zich op ‘koolstoflandbouw’, waarbij CO2 wordt vastgelegd in de bodem. Hoe deze koolstoflandbouw kan bijdragen aan het verdienvermogen van de landbouwsector is hierbij een relevant onderwerp.

  • d) Sectorale initiatieven binnen de landbouw:

    Het gaat hier om proefprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, werkwijzen, processen en technologieën met als doel enerzijds bij te dragen aan een veerkrachtige, concurrerende landbouw en anderzijds aan maatschappelijke doelen op het gebied van bodem, biodiversiteit en klimaat. Het accent ligt daarbij op het tweede onderdeel. De sectororganisatie of groep landbouwers wordt uitgedaagd om actief partner te worden in de transitie in de landbouw, neemt en houdt de regie. Dat doet de groep door het ontwikkelen en testen van nieuwe verdienmodellen die gericht zijn op een duurzame productiewijze in de sector. De projecten kunnen gebruikt worden om te verkennen of men over een aantal jaren de stap kan maken naar een structurele aanpak, bijvoorbeeld via de sectorale interventies in het NSP die zich richten op ‘Operationele programma’s van producenten-organisaties’.

  • e) Maatregelen stikstof:

    De projecten richten zich op groepen agrariërs die in samenwerking met een coördinator en bij voorkeur ketenpartijen en kennispartners, onderzoeken welke maatregelen (met betrekking tot onder andere optimalisatie veevoerrantsoen, uitbreiding weidegang en mestaanwending) toegepast kunnen worden op de landbouwbedrijven om de ammoniakemissie te verminderen. Relevant onderwerp is het verkennen en toepassen van maatregelen ter stimulering van het uitvoeren van activiteiten die enerzijds bijdragen aan ammoniakemissie en anderzijds aan het verdienvermogen van de landbouwer.

    De projectindiener stelt, als onderdeel van het projectplan voor de subsidieaanvraag, een lijst op van maatregelen die in de betreffende regio door de aan het project deelnemende boeren zullen worden toegepast om de ammoniakemissie te verlagen. Onderdeel van het projectplan is een onderbouwing bij deze lijst van maatregelen waarbij de keuze voor deze maatregelen wordt gemotiveerd aan de hand van de te verwachten vermindering van de ammoniakemissie. In het projectvoorstel is vervolgens een gedegen onderbouwing opgenomen waarin de te verwachten kosten uiteen worden gezet en gemotiveerd wordt waarom deze redelijk en proportioneel zijn, bijvoorbeeld aan de hand van informatie vanuit de in de betreffende (deel)sector gebruikelijke bedrijfseconomische gegevens. Projectkosten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de kosten voor uren van eigen arbeid van de deelnemers (‘bijdragen in natura’) en de kosten die ‘extra’ worden gemaakt bij het toepassen of uitvoeren van de maatregelen in de praktijk; de zogenoemde ‘meerkosten’. Eventuele eigen arbeid en meerkosten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit extra arbeidstijd voor langer weiden, de extra kosten van het toevoegen van meer water bij het uitrijden van de mest, de extra kosten voor een aangepast voerrantsoen met minder eiwit of de arbeid- en meerkosten voor andere maatregelen. Naar verwachting zullen in een project niet alle genoemde maatregelen door alle deelnemers worden toegepast. In de projectaanvraag dient derhalve te worden aangeven welke maatregelen in welke mate naar verwachting zullen worden toegepast en welke totaalbegroting dit geeft. In de projectverantwoording dient vervolgens te worden aangegeven welke maatregelen zijn toegepast en welke kosten (eigen arbeid en uitvoeringskosten) hiermee zijn gemoeid.

    De mate waarin de projecten een positief uitstralingseffect hebben op andere agrariërs in de sector is van belang. In deze proefprojecten moet ook kennis worden opgedaan voor een verdere uitrol van deze aanpak in het kader van het nieuwe GLB-NSP.

3.4 Openstelling en verdeling van het budget voor de beide subsidiemodules

Het budget van € 52,4 miljoen dat beschikbaar wordt gesteld vanuit het Economisch herstelfonds voor 2021 en 2022, wordt geprogrammeerd binnen het Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3+ 2021–2022. In een verhouding van 30%/70% kunnen de middelen in twee tranches worden besteed. In de regeling wordt in een openstelling ‘over het jaar heen’ voorzien waardoor het totale budget in een keer wordt opengesteld. De volgende budgetverdeling over de twee maatregelen is daarbij aangehouden:

Maatregel

2021

2022

Totaal

Investeringsregeling groen-economisch herstel

10,5

24,9

35,4

Samenwerkingsregeling groen-economisch herstel

4,0

11,0

15,0

Technische bijstand

1,0

1,0

2,0

 

15,5

36,9

52,4

4 Staatsteun

Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Het verlenen van subsidie voor investeringen kan op grond van artikel 58 bis, vijfde lid jo. artikel 17 van verordening 1305/2013. Het verlenen van subsidie voor samenwerkingsprojecten kan op grond van artikel 58 bis, vijfde lid jo. artikel 35 van verordening 1305/2013. Beide modules voldoen aan en reiken niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP voor de jaren 2021 en 2022 (POP3+-programma) dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie.

De extra gelden, die voor regelingen kunnen worden ingezet zijn volledig bekostigd door EU-gelden. Het EU geld komt uit de transitieverordening.

5 Berekening administratieve lasten

Gezien de wensen van de doelgroep is geprobeerd om de administratieve lasten voor aanvragers zo laag mogelijk te houden. Hierbij is het noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen de twee subsidiemodules, omdat zowel de subsidiabele activiteiten als de hoogte van het subsidiebedrag sterk uiteenlopen.

Investeren in groen-economisch herstel

Aanvragers zullen naar schatting 10 uur nodig hebben om voor subsidie in aanmerking te komen. De totale tijdbesteding bestaat uit uren voor het indienen van de verlenings- en vaststellingsaanvraag, eventuele wijzigingsverzoeken, het opdoen van kennis en het opzoeken en documenteren van alle benodigde stukken. Voor eigen arbeid, wordt € 34,– per uur gerekend. Dit komt neer op een administratieve lastendruk van € 340,– per aanvrager. In de praktijk worden vaak adviseurs ingehuurd om een aanvraag in te dienen. Voor het inhuren van een adviseur wordt € 54,– gerekend. Dit geeft een administratieve lastendruk van € 540,– per aanvrager. In totaal is € 35,44 mln. beschikbaar voor deze subsidiemodule. Naar verwachting kunnen hiermee 405 aanvragers gemiddeld € 87.500,– subsidie verstrekt krijgen. Indien ervan uitgegaan wordt dat tweederde van de aanvragen ingediend wordt door een adviseur, volgt uit deze inschattingen een totale regeldruk van € 191.700,– ((135*340)+(270*540)) voor deze subsidiemodule. Dat is 0,5% van het beschikbare budget.

Samenwerken aan groen-economisch herstel

Aanvragers hebben voor het indienen voor een samenwerkingsproject meer tijd nodig dan voor een aanvraag voor investeringssteun. Het gaat hier om de tijdbesteding voor het indienen van de aanvraag en niet om het opstellen van een projectplan. Het projectplan is immers onderdeel van de subsidiabele activiteiten. Voor het indienen van de aanvraag is echter wel veel tijd nodig voor afstemming tussen de samenwerkingspartners, het verzamelen en documenteren van benodigde documenten, voor het inhoudelijk onderbouwen van de aanvraag in de aanvraagformulieren en voor het opstellen van tussenrapportages en eindrapportages. Per project wordt gerekend op 80 uur aan administratieve lasten, waarvan 50% door de aanvragers zelf en 50% door ingehuurde adviseurs of projectleiders. Uitgaande van een uurtarief van € 35,– voor eigen arbeid en € 54,– voor externen, komt dit neer op € 3.520,– per project. De regeldruk bedraagt voor deze subsidiemodule € 140.800,– (40*3520). In totaal is € 15 mln. beschikbaar voor ca. 40 projecten. Dit geeft een regeldruk van 0,9%.

6 Uitvoering

De uitvoering van deze regelingen is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Beide regelingen worden uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

7 Inwerkingtreding en openstelling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

II. Artikelsgewijze toelichting

In de REES worden na titel 4.6 twee subsidiemodules toegevoegd. De nieuwe titel 4.7 bevat regels voor de aanvraag voor subsidies voor investeringen gericht op groen economisch herstel.

De nieuwe titel 4.8 bevat regels voor de aanvraag van subsidies gericht op projecten waarin samengewerkt wordt aan groen-economisch herstel.

Artikel I, onderdeel A

Door de wijziging van dit artikel wordt hoofdstuk 2 van de REES, waarin de regels omtrent subsidieverstrekking door de minister zijn opgenomen, ook van toepassing verklaard op titel 4.7(nieuw) en 4.8(nieuw) van de REES.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 4.7.1 (Begripsbepalingen)

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de subsidiemodule worden gebruikt. Bij het begrip ‘investering’ is aangegeven dat producten die onmiskenbaar met elkaar verbonden zijn worden beschouwd als één investering. Met onmiskenbaar wordt bedoeld dat de investering alleen gebruikt kan worden (gebruiksklaar) als al deze bij elkaar behorende producten aangeschaft worden.

Artikel 4.7.2 (Subsidieaanvraag)

Het eerste lid van dit artikel bepaalt voor welke investeringscategorieën een subsidieaanvraag kan worden ingediend. De lijsten in bijlagen 5 en 6 geven de investeringsmogelijkheden per afzonderlijke categorie weer. De investeringen die op de lijsten staan kunnen ‘snel’ worden gebruikt op het agrarisch bedrijf. Per investeringscategorie zijn ‘soorten’ investeringen opgenomen, die bestaan uit meerdere concrete, subsidiabele investeringen. Bijvoorbeeld: binnen de investeringscategorie ‘A Precisielandbouw & Smart farming’, zijn vijf soorten investeringen aangegeven, namelijk: A1 Groei en oogsten, A2 Precisieberegening en -irrigatie, A3 Precisiebemesting, A4 Precisiegewasbescherming en A5 Variabel zaaien en oogsten. Onder deze soorten investeringen vallen de concrete investeringen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Per landbouwbedrijf kunnen maximaal twee aanvragen ingediend worden, met per aanvraag één concrete investering. Bij deze concrete investering zijn de onderdelen die noodzakelijk zijn om de investering gebruiksklaar te maken subsidiabel.

Bijlage 5 bevat de ‘lange’ investeringslijst waarbij de subsidie wordt berekend op basis van de subsidiabele kosten van een investering. Op deze investeringslijst staat één uitzondering, namelijk een investering in waterbassins ten behoeve van hemelwateropvang. Voor deze investering is een vast subsidiebedrag (lump sum) weergegeven. Hier wordt geen subsidie over berekend. Op basis een offerte die voldoet aan de genoemde vereisten, wordt de lump sum verleend. Vaststelling van de lump sum vindt plaats op basis van een factuur of facturen waaruit blijkt dat de gehele investering is uitgevoerd.

Bijlage 6 bevat de ‘shortlist’. Op de shortlist staan investeringen waarvoor, op basis van referentiemateriaal, een eenheidsprijs wordt gehanteerd. De subsidie wordt berekend op basis van deze eenheidsprijs.

In het tweede lid van dit artikel is geregeld dat er per landbouwbedrijf een aanvraag kan worden ingediend en dat er voor maximaal twee verschillende investeringen een subsidieaanvraag kan worden gedaan. De investeringen mogen uit een of twee categorieën afkomstig zijn. In verband met de technische vereisten van het systeem zullen, wanneer ervoor wordt gekozen om subsidie aan te vragen voor twee investeringen in twee verschillende categorieën, ook twee aanvragen moeten worden ingediend. Indien er wordt gekozen voor één investeringen of twee investeringen in dezelfde categorie kan dit wel gebeuren door het indienen van één aanvraag.

In het derde lid van dit artikel is opgenomen welke gegevens en stukken een aanvraag tot subsidieverlening moet bevatten aanvullend op de gegevens die al worden vereist op grond van artikel 2.9 van de REES. Het vierde lid van dit artikel bevat ten slotte nog een aanvulling op de op grond van het derde lid vereiste gegevens en stukken indien de subsidie wordt aangevraagd door een jonge landbouwer.

Artikel 4.7.3 (Begunstigden)

In het eerste lid van dit artikel is het uitgangspunt opgenomen dat de subsidie wordt verstrekt aan landbouwers van alle landbouwsectoren, waaronder ook jonge landbouwers.

In het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel wordt bepaald aan welke voorwaarden een jonge landbouwer moet voldoen om als ‘jonge landbouwer’ te worden aangemerkt. Hier is aansluiting gezocht bij de voorwaarden die nu ook voor de jonge landbouwer worden gesteld binnen POP3.

Het vijfde lid geeft aan wanneer er sprake is van ‘vestiging van de jonge landbouwer’. Dit wordt bepaald aan de hand van de datum waarop een jonge landbouwer voor de eerste keer in de bedrijfsleiding een activiteit verricht.

Artikel 4.7.4 (Hoogte subsidie)

In het eerste lid is opgenomen dat het subsidiepercentage voor de investering(en) 60% van de subsidiabele kosten bedraagt. Het subsidiepercentage is afwijkend van vergelijkbare subsidieregelingen binnen POP waarbij sprake is van een maximaal subsidiepercentage van 40% van de subsidiabele kosten. Het Economisch herstelfonds maakt het mogelijk om aan de subsidiemodule een hoger subsidiepercentage te verbinden. Bedoeling hiervan is om het doen van de in de bijlage 5 en 6 opgenomen investeringen aantrekkelijker en laagdrempeliger te maken, waardoor met de subsidiemodule een extra impuls kan worden gegeven aan het vergroten van de economische veerkracht van de landbouwsector en tegelijkertijd aan het behalen van de milieu- en klimaatdoelen.

In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om aan jonge landbouwers een hoger subsidiepercentage te verlenen. Om de toekomstige generatiewissel te versterken kunnen jonge landbouwers aanvullend 15% subsidie ontvangen bovenop het subsidiepercentage van 60%. Daarmee kan een jonge landbouwer een subsidiepercentage van 75% voor zijn investering(en) ontvangen.

Het derde lid van dit artikel bepaalt dat een aanvrager voor maximaal twee concrete investeringen een aanvraag in kan dienen met (op basis van één of twee aanvragen) een minimaal totaal subsidiebedrag van € 25.000,– en een maximaal subsidiebedrag van € 150.000,–. Met een subsidiepercentage van 60% dienen de investeringskosten tenminste € 41.667,– te bedragen om de drempelwaarde van € 25.000,– te halen. Onder verwijzing naar artikel 4.7.2 mag de totale investering een optelsom zijn van twee concrete investeringsmogelijkheden uit één of twee categorieën. Er wordt geen subsidie verstrekt voor twee identieke investeringen. Voor het verkrijgen van het maximale subsidiebedrag van € 150.000,– zullen de minimale investeringskosten € 250.000,– moeten bedragen.

In het vierde lid is opgenomen dat in afwijking van het derde lid en het minimale subsidiebedrag dat daarin is opgenomen de subsidieverlening minder dan € 25.000,– kan bedragen in twee gevallen.

In het vierde lid, sub a, van dit artikel is de uitzondering opgenomen waarin er subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die zijn opgenomen op de zogenaamde shortlist ofwel bijlage 6. Op de shortlist staan investeringen waarvoor, op basis van referentiemateriaal, een vaste eenheidsprijs is vastgesteld. Over de in bijlage 6, kolom 4 van de tabel, opgenomen eenheidsprijs wordt de subsidie (60% of 75%) berekend. Het gebruik van eenheidsprijzen verlaagt de administratieve lastendruk voor de aanvrager en maakt de uitvoeringslasten van deze subsidiemodule beheersbaar. Vanwege deze voordelen wordt de ruimte geboden om bij het gebruik van de shortlist, onder het minimale subsidiebedrag (‘drempelbedrag’) van € 25.000,– uit te komen. Dit geldt wanneer een subsidie aangevraagd wordt voor één of twee investeringen van de shortlist.

Het vierde lid, sub b, is van toepassing op de situatie waarin subsidie wordt aangevraagd voor categorie C4 Water, droogte, verzilting, zoals opgenomen op bijlage 5. Indien er voor deze investering subsidie wordt aangevraagd, kan er daarnaast geen aanvraag voor een tweede investering worden gedaan. De subsidie wordt in geval van deze investering geval verstrekt als een forfaitair bedrag (of: ‘lump sum’). Dit houdt in dat er na beoordeling van de subsidieaanvraag een subsidiebedrag wordt verleend voor een ‘prestatie’ die geleverd moet worden. Bij vaststelling moet uit de facturen en betaalbewijzen blijken dat de prestatie volledig is gerealiseerd. Bij deze categorie is bij de subsidieaanvraag dan ook een heldere offerte vereist, met activiteiten en kosten. Stelposten worden niet meegenomen. En ook bij het subsidievaststellingsverzoek dient uit de te overleggen stukken te blijken dat de investering in het geheel is gerealiseerd.

Artikel 4.7.5 (Niet-subsidiabele kosten)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Uitgangspunt van de subsidiemodule is dat deze zo eenvoudig mogelijk moet kunnen worden aangevraagd en uitgevoerd en daarom is ervoor gekozen om alleen de kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de investeringen op de investeringslijst subsidiabel te stellen. In het tweede lid is opgenomen dat voor de investeringen die zijn opgenomen op de shortlist van bijlage 6 slechts de eenheidsprijzen zoals opgenomen in de tabel van bijlage 6 in aanmerking komen als subsidiabele kosten

Artikel 4.7.6 (Verdeling subsidieplafond)

In dit artikel is bepaald dat de aanvragen per categorie op volgorde worden gerangschikt. Deze rangschikking gebeurt op basis van de bijdrage die de betreffende investering levert aan de Europese en nationale milieu- en klimaatdoelen en de verduurzaming en modernisering van de landbouwsector. Een aanvraag voor een investering (of investeringen) die de grootste bijdrage leveren aan deze doelstelling, komt hierbij het eerst voor subsidie in aanmerking. Om tot een dergelijke rangschikking te kunnen komen, wordt gebruik gemaakt van rangschikkingscriteria

In het geval dat het subsidieplafond wordt overschreden, zal overeenkomstig artikel 2.6, tweede lid, van de REES, de onderlinge rangschikking per categorie bij een gelijk aantal punten door loting worden bepaald.

In het tweede lid is opgenomen dat wanneer er binnen een bepaalde categorie meer aanvragen zijn ingediend dan budget beschikbaar is, een budgetschuif zal plaatsvinden van een categorie met een budgetoverschot naar andere categorie met een budgettekort. Als er bij meerdere categorieën sprake is van een budgettekort zal het budgetoverschot van de ene categorie evenredig worden verdeeld over deze andere categorieën.

Artikel 4.7.7 (Realisatietermijn)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen dat de aanschaf van de investering(en) plaats dient te vinden na de datum van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening en binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening. In het tweede lid is opgenomen dat de betaling, levering en eventuele installatie van de investering(en) binnen twee jaar na de datum van de subsidieverleningsbeschikking dienen te worden gerealiseerd. De periode van twee jaar wijkt af van de termijn van drie jaar die onder het POP3+ wordt toegepast. Dit past in de uitgangspunten van de subsidiemodule zoals opgenomen onder paragraaf 3.2 van deel A, waarbij investeringen ‘snel’ kunnen worden toegepast en uitgevoerd op het landbouwbedrijf.

Artikel 4.7.8 (Afwijzingsgronden)

In het eerste lid is een aantal gevallen opgenomen waarin er op de subsidieaanvraag, aanvullend op de afwijzingsgronden die in artikel 2.11 van de REES zijn opgenomen, afwijzend zal worden beslist. Dit is het geval wanneer een aanvraag niet volledig is of na afloop van de openstellingsperiode wordt ingediend. Ook wordt een aanvraag afgewezen als de landbouwer al financiële of andere verplichtingen voor de investering of investeringen is aangegaan, voordat de subsidieaanvraag is ingediend.

Daarnaast is op de subsidiemodule de bepaling over cumulatie van toepassing zoals deze is opgenomen in artikel 1.2 van de REES.

Eventuele cumulatie kan aan de orde zijn bij de Maatregel Fysieke investeringen, die door provincies binnen het POP3+ kan worden opengesteld en ook bij titel 2.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies waarmee subsidie wordt verstrekt voor brongerichte verduurzaming van stallen en managementmaatregelen.

Artikel 4.7.9 (Rangschikkingscriteria)

In dit artikel is vastgelegd dat aan de verschillende investeringsmogelijkheden zoals opgenomen in bijlage 5 en 6 punten worden toegekend. Een groep deskundigen van Wageningen University and Research (WUR) heeft de investeringsmogelijkheden van de afzonderlijke categorieën van een score voorzien, gebaseerd op de criteria efficiëntie, effectiviteit, innovatie en kans op succes/haalbaarheid. Naarmate de investering een grotere bijdrage levert aan deze criteria heeft de investering een hogere score toebedeeld gekregen. Op basis van deze punten die zijn opgenomen bij de investeringen in bijlage 5 worden aan een aanvraag punten toegekend.

Het tweede lid van dit artikel regelt dat wanneer er een aanvraag voor twee investeringen binnen één investeringscategorie wordt gedaan, de punten die aan deze investeringen in bijlage 5 en 6 zijn toegekend worden opgeteld en door twee worden gedeeld. Op deze manier worden de aanvragen gerangschikt op het gemiddelde aantal punten.

Het derde lid bepaalt dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate deze meer punten krijgt toebedeeld.

Artikel 4.7.10 (Aanvraag subsidievaststelling)

Voor het moment van indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling wordt voor deze subsidiemodule aansluiting gezocht bij hetgeen daarover is opgenomen in artikel 2.20 van de REES.

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.20 van de REES nog een aantal vereiste stukken opgenomen die de aanvraag tot subsidievaststelling dient te bevatten. Dit betreft onder andere de factuur van de werkelijk gemaakte kosten voor de investering.

Artikel 4.7.11 (Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse)

De minister vordert het verstrekte subsidiebedrag bij de aanvrager terug als blijkt dat onrechtmatig of onterecht is verstrekt. Op de verstrekte subsidies vinden hiervoor administratieve controles of controles op het landbouwbedrijf plaats.

Artikel 4.7.12 (Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen)

Het artikel regelt dat wanneer blijkt dat een aanvrager niet aan de subsidievoorwaarden voldoet en daarmee de subsidie onrechtmatig of onterecht zou worden gegeven, de subsidie niet wordt betaald dan wel gedeeltelijk of geheel ingetrokken of na controle teruggevorderd. Hiervan kan worden afgeweken als blijkt dat er sprake is van een van de uitsluitingsgronden van artikel 64 van Verordening 1306/2013.

Artikel 4.7.13 (Vervaltermijn)

In dit artikel is de vervaltermijn van de module opgenomen. Deze is gesteld op 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 4.8.1 (Begripsbepalingen)

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de subsidiemodule worden gebruikt.

KPI (kritische prestatie indicatoren) worden gebruikt om de mate waarin prestaties een bijdrage leveren aan de beleidsdoelen rond kringlooplandbouw te analyseren. Met de kpi’s kunnen landbouwers meten of zij op koers liggen voor wat betreft de doelstellingen op bijvoorbeeld klimaat, stikstof, bodemkwaliteit, biodiversiteit en dierenwelzijn.

Niet productieve investeringen zijn investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben en die verband houden met de verwezenlijking van de in het kader van Verordening 1305/2013 nagestreefde agromilieu- en klimaatdoelstellingen, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder d, van die verordening. Het gaat onder andere om investeringen in natuurherstel, voorkomen van schade aan of verbetering van het milieu of de biodiversiteit en een verbetering van de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Als productieve investering geldt een investering in vaste of immateriële activa die worden aangewend voor de productie van goederen en diensten en die leidt tot een stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming. Hieronder worden in ieder geval begrepen investeringen in harde infrastructuur, zoals investeringen in nieuwe technieken, teelten, producten of processen om daarmee innovaties en moderniseringen op het landbouwbedrijf te realiseren.

Artikel 4.8.2 (Subsidieaanvraag)

Het eerste lid bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt voor projecten die gericht zijn op toekomstbestendige landbouw. Daarnaast is in dit lid opgenomen dat het projectplan dat bij de aanvraag wordt ingediend, moet voldoen aan de in het vierde lid van dit artikel gestelde voorwaarden.

In het tweede lid is opgenomen dat het project dient te bestaan uit de verdere uitwerking van het bij de aanvraag ingediende projectplan en uit de uitvoering van het project ter uitvoering van het projectplan. Het verdere uitwerken van het projectplan dient te gebeuren overeenkomstig de in artikel 4.8.11, eerste lid gestelde voorschriften. Op grond artikel 4.8.11, eerste lid dient in het projectplan in ieder geval een uitwerking van de doelen, een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen en de startdatum van het project te zijn opgenomen.

In de aanhef van het derde lid is opgenomen dat alleen subsidie wordt verstrekt voor projecten die opschaalbaar zijn naar andere gebieden en/of provincie-overstijgend zijn zodat de projecten een uitstralingseffect hebben. Binnen het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) bestaan vergelijkbare samenwerkingsregelingen die door de afzonderlijke provincies worden opengesteld. Om dubbelingen van projecten te voorkomen is hierbij opgenomen dat het dient te gaan om nieuwe initiatieven.

Het derde lid regelt verder welke categorieën projecten voor subsidie in aanmerking komen. Deze verschillende categorieën projecten zijn in het algemene deel van de toelichting uitgebreid besproken.

Het vierde lid geeft aan dat de aanvraag tot subsidieverlening naast de in artikel 2.9 van de REES opgenomen vereisten ook de keuze moet bevatten voor de rekenmethode die gebruikt zal worden om de subsidiabele kosten te berekenen. De twee rekenmethodes waar uit gekozen moet worden zijn opgenomen in het derde lid van artikel 4.8.5.

Het vijfde lid schrijft voor dat de aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld format vergezeld van de in dat format genoemde verplichte bijlagen. Het format kan worden gevonden op de website van RVO. Naast de in het vijfde lid opgenomen onderdelen waar het projectplan een beschrijving van moet bevatten, moet ook worden voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 2.9, vierde lid, van de REES.

Artikel 4.8.3 (Begunstigden)

In dit artikel zijn in de leden 1 tot en met 4 de verschillende vereisten opgenomen waaraan de samenstelling van een samenwerkingsverband moet voldoen in geval van de verschillende categorieën van projecten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, zoals opgenomen in artikel 4.8.2, derde lid, van de subsidiemodule.

Artikel 4.8.4 (Hoogte subsidie)

De hoogte van de subsidie is de optelsom van de subsidies per subsidiabele kostensoort, dat wil zeggen: loonkosten, bijdragen in natura en andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd of voor zover zij zijn berekend zijn als forfaits.

Voor de categorieën a, b, d en e, zoals opgenomen in artikel 4.8.2, derde lid, kan per project een minimaal subsidiebedrag van € 100.000,– en een maximaal € 500.000,– worden verkregen. Voor de in datzelfde artikel opgenomen categorie c, gebiedsgerichte pilots, worden grotere projecten verwacht en geldt een minimum van € 300.000,– en een maximum van € 2,0 miljoen.

Artikel 4.8.5 (Subsidiabele kosten)

Het eerste lid bepaalt welke kosten voor subsidie in aanmerking komen; hiervoor is aansluiting gezocht bij de verschillende subsidiabele kosten zoals opgenomen in artikel 1.3, eerste lid, van de REES. Uitgezonderd zijn afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van Verordening 1303/2013.

In het tweede lid is opgenomen dat de kosten voor zover deze zien op de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan slechts voor subsidie in aanmerking komen indien deze kosten zijn gemaakt na 7 juli 2021. In de brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 2021 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uiteen gezet hoe invulling zou worden gegeven aan het Economisch Herstelfonds4 en werden de contouren van de Investeringsregeling en de Samenwerkingsregeling geschetst. Kosten die na deze datum zijn gemaakt en die zien op de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

De kosten zoals opgenomen in artikel 4.8.5, eerste lid, onder b en c, komen pas in aanmerking voor vergoeding indien deze kosten zijn gemaakt nadat een aanvraag tot subsidieverlening is ingediend. Zie ook de afwijzingsgrond die hierop ziet, zoals opgenomen in artikel 4.8.8, onder c.

In het derde lid is opgenomen op welke wijze de subsidiabele kosten kunnen worden berekend door gebruikmaking van een rekenmethode ook wel genoemd een forfait. Het berekenen van een forfait kan op twee verschillende manieren, namelijk:

  • 1. Directe loonkosten als percentage van de overige directe kosten: dit houdt in dat er over de overige directe kosten binnen het project (=alle directe kosten minus de personeelskosten) – die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag – een forfait voor loonkosten berekend wordt. Het voordeel hiervan is dat hier geen administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Het forfait wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.

    Rekenvoorbeeld:

    Subsidiepercentage is 100%

    Totale subsidiabele overige kosten: € 300.000,–

    forfait directe loonkosten: € 300.000,– * 20% * 1.15 = € 69.000,–

    Subsidiebedrag: (€ 300.000,– + € 69.000,–) *100% subsidiepercentage = € 369.000,–

  • 2. Totale overige kosten als percentage van de directe loonkosten: dit houdt in dat over de directe loonkosten binnen het project een forfait voor overige kosten berekend wordt. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen. Het forfait wordt berekend door de som van de directe loonkosten binnen het project te vermenigvuldigen met 40%. Als basis worden de directe loonkosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 4.8.5, derde lid, onder b.

    Rekenvoorbeeld:

    Subsidiepercentage is 100%

    Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 300.000,–

    Forfait Overige kosten: € 300.000,– * 40% = € 120.000,–

    Subsidiebedrag: (€ 300.000,– + € 120.000,–) * 100% subsidiepercentage =

    € 420.000,–

    In geval er sprake is van productieve investeringen:

    Subsidiepercentage is 40%

    Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 300.000,–

    Forfait Overige kosten: € 300.000,– * 40% = € 120.000,–

    Subsidiepercentage overige directe kosten is 40%: € 120.000,– *40% = € 48.000

    Subsidiebedrag: € 300.000,– + € 48.000,– = € 348.000,–

De indiener mag zelf bepalen of de eerste of de tweede rekenmethode gebruikt zal worden, maar dient deze keuze wel te maken bij het doen van de aanvraag tot subsidieverlening (artikel 4.8.2, vierde lid, van de subsidiemodule).

In het vijfde lid is opgenomen dat voor beheersmaatregelen en niet-productieve investeringen in beginsel een subsidiepercentage geldt van 100% en voor productieve investeringen een subsidiepercentage van 40%. Wanneer het project een of meerdere productieve investeringen bevat en er wordt gekozen voor het forfait ‘Totale overige kosten als percentage van de directe loonkosten’ dan zal bij het berekenen hiervan een subsidiepercentage van 40% gelden. Voor de directe loonkosten is het subsidiepercentage wel 100%.

Artikel 4.8.6 (Verdeling subsidieplafond)

Voor de samenwerkingsmodule is in totaal € 15,0 miljoen beschikbaar verdeeld over vijf projectcategorieën. In Artikel II van deze subsidiemodule is een onderverdeling gemaakt van het beschikbare budget over de afzonderlijke categorieën. In het eerste lid van dit artikel is opgenomen dat de minister subsidieplafond verdeelt per categorie op rangschikking van de aanvragen.

In het tweede lid is opgenomen dat er in het geval dat er budget resteert in een van de categorieën dit resterende budget aan het subsidieplafond voor projecten in een van de overige categorieën kan worden toegevoegd.

Artikel 4.8.7 (Realisatietermijn)

Voor de realisatie van de projecten geldt dat het project niet later dan 31 december 2024 moet zijn afgerond. Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de REES dient binnen 13 weken na realisatie een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend.

In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat voor zover er bij de uitvoering van het project sprake is van de aanschaf van fysieke investeringen als bedoeld in artikel 4.8.5, eerste lid, onderdeel c, de aanschaf van de investering(en) plaats dient te vinden na de datum van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening en binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening.

Artikel 4.8.8 (Afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 2.11 van de REES nog een drietal gronden opgenomen die ervoor zorgen dat de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening beslist.

Een van de afwijzingsgronden is dat aan een project niet het minimale aantal van 30 punten wordt toegekend. Dit is 60% van het totaal te verdelen punten van de verschillende selectiecriteria waarbij gebruik is gemaakt van de afzonderlijke wegingsfactoren, zoals dit onder de toelichting bij artikel 4.8.9 is opgenomen. Deze uitvoeringslijn is afkomstig uit het Handboek selectiecriteria POP uit 2017. De reden voor het hanteren van deze lijn is dat alleen projecten die goed genoeg zijn, voor subsidie in aanmerking komen.

Daarnaast is ook het zogenoemde cumulatiebeding, zoals opgenomen in artikel 1.2 van de REES, van belang. Dit houdt in dat indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Hiervan kan sprake zijn bij de openstelling van de regeling Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP5, die door een aantal provincies is opengesteld. Of bij de openstellingen Toekomstbestendige landbouw GLB door het Rijk. Op grond van artikel 2.9, tweede lid, van de REES, wordt bij een aanvraag tot subsidieverlening mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

In aanvulling hierop dient op grond van artikel 80 van Verordening 1305/2013 steun in het kader van diezelfde verordening aan vormen van samenwerking tussen ondernemingen, enkel te worden verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad.

Artikel 4.8.9 (Rangschikkingscriteria)

In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt aangegeven dat de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van vier selectiecriteria: effectiviteit, kans op succes/haalbaarheid, efficiëntie en mate van innovatie.

Voor ieder criterium kan nul tot en met vijf punten worden behaald, waarbij per selectiecriterium 0 punten worden gegeven wanneer de projectaanvraag geen bijdrage levert en 5 punten wanneer het project een zeer goede bijdrage levert. Er worden alleen hele punten toegekend.

De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:

Selectiecriterium

Punten

Wegingsfactor

Maximaal

Effectiviteit

0–5

4

20

Haalbaarheid

0–5

3

15

Innovatie1

0–5

2

10

Efficiëntie1

0–5

1

5

Totaal

   

50

X Noot
1

Bij onderdeel e (maatregelen stikstof) bedraagt de wegingsfactor voor efficiëntie 2 en voor mate van innovatie 1.

Het totaal aantal punten dat wordt behaald, betreft de toegekende punten bij de rangschikking, vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 50. In verband met de minimum te behalen score van 60% wordt een aanvraag afgewezen wanneer deze minder dan 30 punten behaalt. Het project komt hoger in de rangschikking naarmate deze meer punten heeft behaald.

Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat bij een gelijk aantal punten de aanvraag hoger wordt gerangschikt wanneer deze meer punten heeft behaald bij een selectiecriterium met een hogere wegingsfactor.

Het Rijk vindt het belangrijk om via de regeling Samenwerking voor groen economisch herstel te werken aan een duurzame systeemverandering in de landbouw. Het gaat daarbij om een omschakeling waarin niet de druk op de kostprijs van producten leidend is, maar om het streven naar een voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en een vermindering van de druk op de leefomgeving. De subsidie beoogt bij te dragen aan een voedselvoorziening die én economisch én ecologisch efficiënt is.

Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats.

Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

Bij het selectiecriterium effectiviteit gaat het om de bijdrage die het project levert aan de beleidsdoelstellingen (‘wat voegt dit project toe?’). Bij dit criterium is met name van belang hoe het project bijdraagt aan de beleidsdoelen van de drie kaders:

  • 1. Europees economisch herstelfonds (EHF)

  • 2. Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3+);

  • 3. Realisatieplan Visie LNV ‘Op weg met nieuw perspectief’.

De beleidsdoelen van deze drie kaders sluiten op elkaar aan en streven allen naar eenzelfde transitie in de landbouw. Het gaat om een transitie van een landbouwsysteem dat gebaseerd is op de verlaging van de kostprijs van producten naar een toekomstbestendige landbouw waarin gestreefd wordt naar een verlaging van het gebruik van grondstoffen en een vermindering van de druk op de leefomgeving. Het is daarbij van belang dat de landbouwer voldoende inkomen kan genereren. De beleidsdoelen hebben zodoende betrekking op ‘groen’ en op ‘economisch’.

De projecten richten zich op de ontwikkeling van provinciegrens overstijgende en/of naar andere provincies en regio’s opschaalbare nieuwe verdienmodellen en vernieuwingen voor de landbouwsector in Nederland. Behalve de beleidsdoelen, is ook de wijze van samenwerken van belang. Er wordt gekeken naar de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en van een nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de volgende vier aspecten. Deze worden in samenhang met elkaar bekeken op basis van een onderbouwing waarin aannames zijn toegelicht met bronnen, cijfers, etc.:

  • 1. Meerwaarde voor de gestelde doelen

    Hieronder wordt gedoeld op het (potentiële) effect van een geslaagd project (nieuw of verbeterd product, dienst, methode, concept of procedé) op de economische en ecologische beleidsthema’s. Het gaat dan om zoveel mogelijk meetbare effecten in termen van bijvoorbeeld minder nutriëntenuitspoeling, minder uitstoot van broeikasgassen (klimaatmitigatie), minder bodemdaling, koolstofvastlegging, verbetering verdienvermogen, minder verspilling van biomassa, betere waterkwaliteit en -kwantiteit, etc.

  • 2. Bijdrage aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden

    Bij samenwerkingsprojecten gaat het ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Ook het ontstaan van nieuwe verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en een nieuw samenspel tussen ketenpartijen wordt positief beoordeeld. Als het project kennis en ervaringen oplevert waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen, dan levert dit extra punten op.

  • 3. Mate van geschiktheid voor brede toepasbaarheid (uitrol, opschaalbaarheid)

    Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat onderbouwd is wie de projectresultaten kan toepassen in de praktijk. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Ook wordt bekeken of het beoogde doel/resultaat geschikt is om uit te rollen in andere gebieden. Aangezien hier extra punten voor gegeven kunnen worden, is het van belang dat deze uitrolbaarheid of opschaalbaarheid goed wordt onderbouwd en/of in beeld wordt gebracht. Dit laatste is nodig omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

  • 4. Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling en verspreiding van de resultaten

    Het is een meerwaarde als er in het project sprake is van een koppeling tussen wetenschappelijke en praktijkkennis. Ook is het van belang dat er in de projectbegroting rekening is gehouden met het actief delen van kennis die is opgedaan tijdens het project. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie https://projecten.netwerkplatteland.nl) en in de EU (zie https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/find-connect/projects) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/focus-groups) en de gerelateerde Horizon 2020 projecten, waaronder vooral de Thematic Networks (zie https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/about/thematic-networks-%E2%80%93-closing-research-and).

Haalbaarheid/kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

Bij haalbaarheid gaat het om de kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden. Dit moet blijken uit een realistisch projectplan met haalbare, meetbare, concrete beoogde projectresultaten. Daarnaast gaat het ook om de kans dat de samenwerkende partijen er in kunnen slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief de kans dat er gewerkt wordt op basis van goede onderlinge afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over het gezamenlijk dragen van lasten en lusten. Het samenwerkingsverband zal er in moeten slagen om de beoogde doelen scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en van realistische marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van de beschrijvingen in het projectplan.

De mate van haalbaarheid wordt bepaald op basis van de volgende vijf aspecten. Deze worden in samenhang met elkaar bekeken op basis van een onderbouwing met bronnen, cijfers, etc.:

  • 1. Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling verdienmodel/vernieuwing

    De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten. Bij de beoordeling wordt gekeken of randvoorwaarden om het project tot een succes te brengen, goed in beeld zijn gebracht.

  • 2. Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en kennis die voorhanden is

    Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • 3. Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel

    Uit het projectplan zal moeten blijken dat de groep de probleemstelling of behoefte die ten grondslag ligt aan het beoogde doel scherp voor ogen heeft. Voor categorieën a, b, c en d geldt dat het samenwerkingsverband zich in voldoende mate moet hebben georiënteerd op het businessmodel en op de potentie van het projectresultaat op de markt. Levert het projectresultaat een bepaalde waarde op die te vermarkten is?

  • 4. Kwaliteit van samenwerkingsverband in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken

    De kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling: het aantal deelnemers, de verdeling van de deelnemers over de verschillende ketenpartijen en uit de ‘kwaliteit’ (kennis, vaardigheden) van de deelnemers in relatie tot het projectplan. Het blijkt ook uit de werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van het project.

  • 5. Kennisdeling

    Bij kennisdeling wordt gekeken of het samenwerkingsverband bereid is om kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en of er blijk is van een actieve opstelling hierbij. Voorbeelden hiervan zijn de bereidheid om een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen.

Innovatie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10. Voor onderdeel e is de weging 1 met een totaal te behalen punten van 5)

Hierbij gaat het om de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen, nieuwe samenwerkingsverbanden, nieuwe verbintenissen en/of een nieuwe manier van samenwerken. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er worden toegekend. Het gaat ook om de meerwaarde die de innovatie heeft: welk verschil ten opzichte van de situatie ‘nu’ brengt het projectresultaat teweeg in de toekomst? Wat is de bijdrage van het project aan de beoogde transitie naar een toekomstbestendige, circulaire en/of natuurinclusieve landbouw?

De mate van innovatie wordt bepaald op basis van de volgende vijf aspecten. Deze worden in samenhang met elkaar bekeken op basis van een onderbouwing met bronnen, cijfers, etc.:

  • 1. Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak)

    Hierbij gaat het om het bijzondere karakter van het idee. Er wordt gekeken naar de feitelijke vernieuwing die tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

  • 2. Transitiekarakter

    Bij het transitiekarakter wordt gekeken naar de bijdrage van het project aan de realisatie van een toekomstbestendige ‘duurzame landbouw’ Hiermee wordt de omschakeling bedoeld van een landbouw gericht op kostenreductie en/of verhoogde volumes naar een landbouw gericht op meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sectoroverstijgende toepassingen (cross-overs). Dit transitiekarakter wordt in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende regelgeving bekeken.

  • 3. Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband

    Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • 4. Toepassingsgebied

    Indien het projectidee al in concept is uitgewerkt (bijvoorbeeld omdat er al een prototype of model is ontwikkeld, maar deze wordt nog niet toegepast) dan wordt het projectplan beoordeeld op het vermogen van het samenwerkingsproject of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • 5. Innovatie infrastructuur

    Hierbij wordt gelet op waar de vernieuwing feitelijk wordt ontwikkeld en gereed gemaakt wordt voor toepassing in de praktijk. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet?

Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5. Voor onderdeel e is de weging 2 met een totaal te behalen punten van 10)

Bij het selectiecriterium efficiëntie gaat het om het zo efficiënt (doelmatig) mogelijk uitvoeren van het project. Om dit te kunnen beoordelen wordt in het algemeen gekeken naar de verhouding tussen de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet om de output (prestaties, resultaten) te kunnen realiseren.

De mate van efficiëntie wordt bepaald op basis van de volgende drie aspecten. Deze worden in samenhang met elkaar bekeken op basis van een onderbouwing met bronnen, cijfers, etc.:

  • 1. Redelijkheid van kosten

    Hierbij gaat het om de redelijkheid van de kosten die worden opgevoerd. Doel van deze beoordeling is het voorkomen van het subsidiëren van veel kosten voor een project met een geringe impact. Staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie en daarmee de te behalen resultaten? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de opgave. Het is van belang dat de projectresultaten en eventuele deelresultaten helder zijn omschreven. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar de gehanteerde uurtarieven en het aantal geplande uren.

  • 2. Relevantie van de kosten

    Dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

  • 3. Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid

    Hierbij wordt beoordeeld of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed worden benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bekeken en afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Artikel 4.8.10 (Adviescommissie)

Voor de selectie van projecten die in aanmerking komen voor subsidie wordt gebruik gemaakt van een adviescommissie die de ingediende projecten zal rangschikken en als voorstel zal voorleggen aan de minister.

Het derde lid bepaalt dat de leden van de adviescommissie voor een periode van drie jaar worden benoemd. Deze periode van drie jaar is gekozen om de leden eveneens in te zetten voor de beoordeling van projecten die onder het toekomstig GLB vanaf 2023 worden ingediend.

Artikel 4.8.11 (Verplichtingen subsidieontvanger)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen welke onderdelen in het verder uit te werken projectplan als onderdeel van het project waarvoor subsidie wordt verleend, dienen te worden opgenomen. Wanneer de subsidie is toegekend stelt de subsidieontvanger alles in het werk om het project samen met de andere bij het project betrokken partijen te realiseren en over de resultaten te rapporteren.

Op basis van het tweede lid is de subsidieontvanger verplicht om deze resultaten openbaar te maken onder andere via de websites van het Netwerk Platteland, Groen Kennisnet (GKN) en van het Europese Innovatie Platform (EIP). Deze verplichting bestaat ook voor andere samenwerkingsprojecten, die binnen de kaders van het POP worden uitgevoerd. Binnen de Europese Unie wordt daarnaast veel waarde gehecht aan het delen en gebruiken van elkaars opgedane kennis. Dit maakt de subsidie effectiever.

Om projecten tijdig te kunnen afronden moet de subsidieontvanger tijdig met de projectuitvoering starten. Het derde lid bepaalt dat de startdatum voor de uitvoering van het project uiterlijk twee maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening is.

Het vierde lid geeft aan dat uiterlijk op 31 december 2023 een voortgangsrapportage moet worden ingediend. Deze voortgangsrapportage dient een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten te bevatten.

Artikel 4.8.12 (Voorschotverlening)

Deze voorziening kan van belang zijn in het geval binnen een project een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende fasen of activiteiten van het project. Hiervan kan sprake zijn als investeringen een onderdeel vormen van het project. Na afronding van de investering, kan een verzoek tot voorschotbetaling worden ingediend. Betaling van het voorschot vindt op grond van het eerste lid, maximaal twee maal per jaar plaats.

In het tweede en het derde lid van dit artikel is opgenomen dat een aanvraag voor een voorschot ingediend moet worden op basis van gerealiseerde kosten na afloop van de uitvoering van een product of activiteit zoals opgenomen in het projectplan en gekoppeld aan ene projectfase. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van een voortgangsrapportage.

In het vierde lid is opgenomen dat de aangevraagde voorschotbetaling tenminste € 50.000 moet bedragen.

Artikel 4.8.13 (Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse)

De minister vordert het verstrekte subsidiebedrag bij de aanvrager terug als blijkt dat onrechtmatig of onterecht is verstrekt. Op de verstrekte subsidies vinden hiervoor administratieve controles of controles op het landbouwbedrijf plaats.

Artikel 4.8.14 (Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen)

Dit artikel regelt dat wanneer blijkt dat een aanvrager niet aan de subsidievoorwaarden voldoet en daarmee de subsidie onrechtmatig of onterecht zou worden gegeven, de subsidie niet wordt betaald dan wel gedeeltelijk of geheel ingetrokken of na controle teruggevorderd. Hiervan kan worden afgeweken als blijkt dat er sprake is van een uitsluitingsgronden van artikel 64 van Verordening 1306/2013.

Artikel 4.8.15 (Vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, vervalt deze subsidiemodule met ingang van 31 december 2024.

Artikel II en III

De subsidiemodule Investeren in groen-economisch herstel wordt opengesteld van 20 december 2021 tot en met 14 februari 2022. Voor de investeringsmodule is in totaal € 35,44 miljoen beschikbaar verdeeld over vijf investeringscategorieën. Artikel II van deze subsidiemodule geeft de onderverdeling van het beschikbare budget over de afzonderlijke categorieën weer. In het eerste lid is bepaald dat per afzonderlijke categorie de aanvragen gerangschikt worden op basis van de bijdrage die de betreffende investering levert aan de Europese en nationale milieu- en klimaatdoelen en de verduurzaming en modernisering van de landbouwsector.

Wanneer er binnen een bepaalde categorie meer aanvragen zijn ingediend dan budget beschikbaar is, zal een budgetschuif plaatsvinden van een categorie met een budgetoverschot naar andere categorie met een budgettekort. Als er bij meerdere categorieën sprake is van een budgettekort zal het budgetoverschot van de ene categorie evenredig worden verdeeld over deze andere categorieën

Voor de subsidiemodule Samenwerken aan groen-economisch herstel geldt dezelfde openstellingsperiode van 20 december 2021 tot en met 14 februari 2022 waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Voor de samenwerkingsmodule is in totaal € 15,0 miljoen beschikbaar verdeeld over vijf projectcategorieën.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) 2020/2094 (EURI-verordening) van 14 december 2020.

X Noot
2

Met het budget voor technische bijstand worden allerlei activiteiten bekostigd zoals voorlichting en uitwisseling van ervaring, netwerkvorming, ICT-applicaties, voortgangsrapportages aan de Europese Commissie.

X Noot
3

Realisatieplan visie LNV: Op weg met nieuw perspectief

X Noot
4

Kamerstukken II 2020–2021, 28 625, nr. 293.

X Noot
5

EIP: Europees Partnerschap voor innovatie

Naar boven