Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 december 2021, nr. 2021-0000578548, houdende vaststelling van regels voor het verstrekken van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders (Regeling specifieke uitkering vergunninghouders)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. college:

college van burgemeester en wethouders;

b. project:

project als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

c. vergunninghouder:

vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd en als gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet 2000;

d. Minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

f. betaalbare woning:

ruimte die ter bewoning voor verhuur wordt aangeboden tegen een prijs:

  • 1°. die niet hoger is dan de bedragen, genoemd in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;

  • 2°. die niet hoger is dan de maximaal redelijke aanvangshuurprijs voor die woonruimte op basis van de bij of krachtens artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bepaalde waardering; en

  • 3°. waarvan het maximale huurverhogingspercentage bedraagt het in artikel 10, derde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte vastgestelde maximale huurverhogingspercentage.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1. De Minister verstrekt een specifieke uitkering aan de in de bijlage genoemde gemeenten voor:

    • a. het realiseren of versneld realiseren van projecten die mede gericht zijn op de huisvesting van vergunninghouders; en

    • b. de kosten van het beheer van de opgeleverde betaalbare woningen van de gemeente.

  • 2. De specifieke uitkering bedraagt de in de bijlage per gemeente opgenomen bedragen.

  • 3. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW verschuldigd over kosten voor de uitvoering van projecten, bedoeld in het eerste lid, onder a, voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 3. Verplichtingen

  • 1. Ten minste 33 procent van de betaalbare woningen in een project zijn bestemd voor vergunninghouders en dienen voor ten minste 10 jaar, of indien het gebruik als woning voor een kortere periode is toegestaan, voor deze periode, bestemd te zijn voor vergunninghouders.

  • 2. Uiterlijk op 31 december 2022 zijn de eerste betaalbare woningen van het project door vergunninghouders betrokken.

  • 3. Uiterlijk op 31 december 2023 zijn alle woningen van het project gerealiseerd.

  • 4. De Minister kan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college besluiten om af te wijken van een voorwaarde, genoemd in het eerste, tweede, of derde lid.

  • 5. Het college informeert de Minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is toegekend en verleent op verzoek medewerking aan een evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling.

  • 6. De gemeente besteedt de specifieke uitkering aan de in het besluit tot toekenning van de specifieke uitkering voor die betreffende gemeente opgenomen projecten.

Artikel 4. Wijze van betaling en het besluit tot toekenning

  • 1. Bij de toekenning van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt een voorschot van 100% verleend. De betaling van dit voorschot vindt uiterlijk plaats op 31 december 2021.

  • 2. Het besluit tot toekenning van de specifieke uitkering vermeldt in elk geval:

    • a. welke projecten worden uitgevoerd, hoeveel betaalbare woningen er in totaal worden gerealiseerd en hoeveel woningen er specifiek voor vergunninghouders worden gerealiseerd;

    • b. de duur van de specifieke uitkering dat de gerealiseerde betaalbare woningen beschikbaar zijn voor huisvesting;

    • c. het bedrag van de uitkering;

    • d. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering; en

    • e. de wijze waarop kan worden aangetoond dat de projecten zijn uitgevoerd.

Artikel 5. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 1. Het college legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de Minister worden teruggevorderd. De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college.

  • 3. De Minister stelt de specifieke uitkering vast nadat het college, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording aan de Minister heeft verstrekt.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering vergunninghouders.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 2 VAN DE REGELING SPECIFIEKE UITKERING VERGUNNINGHOUDERS

De specifiek uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor de gemeente:

Alkmaar:

€ 873.958;

   

Amersfoort:

€ 1.529.920;

   

Assen:

€ 213.723;

   

Breda:

€ 1.962.364;

   

Den Haag:

€ 1.887.300;

   

Grave:

€ 982.000;

   

Hengelo:

€ 794.000;

   

Meierijstad:

€ 929.752;

   

Middelburg:

€ 1.250.000;

   

Purmerend:

€ 1.211.715;

   

Renkum:

€ 225.919;

   

Veenendaal:

€ 884.481; en

   

Vijfheerenlanden:

€ 1.598.146.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In 2021 is Nederland onder meer door een stijgende asielinstroom geconfronteerd met een verhoogde druk op de opvangcapaciteit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA). In de brief aan de Tweede Kamer van 25 augustus 2021 is gewezen op diverse ontwikkelingen die bijdragen aan een verdere toename van de komst van asielzoekers naar Nederland1. Daarnaast arriveren er momenteel ook veel familieleden van vergunninghouders in het kader van gezinshereniging, die eerder niet naar Nederland konden afreizen in verband met de internationale reisbeperkingen om de verspreiding van COVID-19 te beperken. De toegenomen instroom is het meest zichtbaar bij de COA-opvang. Ten slotte verblijven veel vergunninghouders die in afwachting zijn van permanente huisvesting in de gemeente langer in de COA-opvang dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening2. Gemeenten ervaren moeilijkheden in het huisvesten van het aantal aan hen gekoppelde vergunninghouders volgens de taakstelling, in verband met krapte op de Nederlandse woningmarkt.

Het COA kan bij gelijke instroom en stagnatie in de uitstroom op korte termijn geen nieuwe asielzoekers meer opvangen. Waar in rustiger tijden een bezettingsgraad van 91% wordt aangehouden om zo de leefbaarheid en veiligheid op de opvanglocaties te kunnen garanderen, is op dit moment 100% van de opvangcapaciteit in gebruik. Dit noodzaakt voortdurende inzet van noodopvanglocaties. Om de inzet van crisisnoodopvang af te wenden hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 augustus 2021 medeoverheden opgeroepen om met spoed de opvangcapaciteit van het COA (tijdelijk) te vergroten en vergunninghouders versneld te huisvesten3.

Door het tekort aan woningen verblijven momenteel ruim 12.200 vergunninghouders in de opvanglocaties van het COA, waarvan circa 7.100 al langer dan 3 maanden. Circa 2.500 hiervan betreft alleenstaande vergunninghouders, die als makkelijker uitplaatsbaar worden gezien. Het is van belang dat deze mensen snel gehuisvest worden, zodat zij kunnen starten met hun integratie en participatie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast kan met hun huisvesting de druk op de COA-opvangcapaciteit verminderd worden.

Het versneld huisvesten van deze groep is daarom noodzakelijk. Dit gebeurt overwegend in vrijkomende voor hen passende sociale huurwoningen bij corporaties. Dit is een beproefde methode, maar in de huidige krappe woningmarkt kan een verhoogde uitstroom ook dilemma’s met zich meebrengen in relatie tot de huisvesting van andere aandachtsgroepen en regulier woningzoekenden. Daarom wordt ook ingezet op het realiseren van extra huisvestingsopties, met name de tijdelijke bewoning door vergunninghouders van zogenaamde tussenvoorzieningen. Veel gemeenten zien dit als een mogelijke oplossing omdat deze tussenvoorzieningen ook geschikt kunnen zijn voor andere aandachtsgroepen, nu of in de toekomst. De realisatie van deze woningen betekent bovendien dat een verhoogde uitstroom van vergunninghouders niet direct tot een hogere druk op de reguliere woningmarkt leidt. Daarom heeft het kabinet circa € 14,9 miljoen vrijgemaakt voor het versneld realiseren van betaalbare woningen voor vergunninghouders.

Vanwege de toenemende urgentie van dit probleem hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 24 augustus 2021 een brief gestuurd (bijlage bij de eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer) aan alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders over de gecombineerde opgave ten aanzien van de opvang van asielzoekers en de huisvesting van vergunninghouders.

Gezamenlijke actie

Om de druk op de opvangcapaciteit van het COA te verkleinen zijn BZK en JenV in samenwerking met gemeenten en provincies aan de slag gegaan met een aantal maatregelen:

  • Via de structuur van de landelijke en provinciale regietafels wordt in de huidige situatie de opgave voor de opvang van asielzoekers en huisvesting van vergunninghouders besproken en wordt vastgesteld welke inspanningen van de Rijksheren en provinciale regietafels (hierna: PRT’s) worden gevraagd. Op het gebied van de huisvesting van vergunninghouders is besloten dat de achterstand op de taakstelling per 1 juli 2022 naar nul gebracht moet zijn, waarbij tot 1 januari de eerste reductie met 1.500 personen nodig is. De voorliggende regeling draagt bij aan het kunnen realiseren van dit doel en het kunnen halen van latere taakstellingen.

  • Om het acute tekort aan opvangplekken het hoofd te bieden, heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 november jl. het Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties ingesteld. Via deze regeling kunnen gemeenten aan hen gekoppelde (volwassen) vergunninghouders alvast onderdak bieden in hotels en andere accommodaties binnen de gemeentegrenzen, terwijl zij verder werken aan het realiseren van huisvesting, al dan niet in de vorm van een tussenvoorziening. Zo kunnen vergunninghouders starten met integratie in de gemeente, en wordt de druk op de opvangfaciliteiten van het COA verminderd.

  • Het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB) vanuit het Ministerie van BZK heeft de opdracht gekregen om gemeenten gericht te ondersteunen bij het concretiseren van locaties, ongeacht of deze in eigendom zijn van het Rijk of niet.

  • Het kabinet heeft € 14,9 miljoen gereserveerd uit de middelen voor de huisvesting van aandachtsgroepen. Dit wordt geformaliseerd door middel van de voorliggende regeling.

Wettelijke grondslag van deze regeling

In het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijk voorschrift, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen als dit wettelijk voorschrift (een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet) binnen een jaar na vaststelling van deze regeling is vastgesteld. De ontwikkeling van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en lopend traject.

2. Inhoud regeling

Om de huisvesting van vergunninghouders te versnellen zijn de PRT’s opgeroepen om in gezamenlijkheid alle mogelijkheden te benutten om deze personen zo snel mogelijk (tijdelijk) te huisvesten. In samenwerking hebben gemeenten, provincies en het RVB een inventarisatie gemaakt van locaties die met een rijksbijdrage (versneld) gereed gemaakt kunnen worden voor de (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.

Gerichte uitvraag

Op basis van deze inventarisatie is een gerichte uitvraag gedaan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) aan de PRT’s voor het concretiseren van de meest kansrijke locaties waar door middel van een rijksbijdrage versneld (tijdelijke) betaalbare woningen voor vergunninghouders gerealiseerd kunnen worden en waar op korte termijn bestuurlijke overeenstemming haalbaar is. Door de PRT’s zijn de meest kansrijke locaties van gemeenten aangedragen aan BZK.

Deze gemeenten, waar mogelijk ondersteund door het RVB en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, hebben op verzoek van BZK plannen opgesteld. De gemeenten konden een verzoek indienen voor een rijksbijdrage voor het (versneld) realiseren van projecten die in de (tijdelijke) huisvesting voor vergunninghouders voorzien. Om op de kortst mogelijke termijn locaties te kunnen realiseren is hier ook ruimte gelaten om creatieve mogelijkheden op te voeren. Het konden verschillende vormen van huisvesting betreffen, zoals flexwonen, kantoortransformatie of het tijdelijke bewoonbaar maken van sloopwoningen. Omwille van het creëren van maatschappelijk draagvlak, hadden gemeenten de ruimte om gemengde woonvormen op te voeren waarbij, naast vergunninghouders, ook andere urgente doelgroepen of woningzoekende gehuisvest konden worden.

Om in aanmerking te komen voor een toekenning moesten de plannen in ieder geval leiden tot de realisatie van de eerste woningen voor vergunninghouders in 2022. Ook moest minimaal 33% van de gerealiseerde woningen beschikbaar zijn voor vergunninghouders4.

In de plannen konden gemeenten een rijksbijdrage vragen per gemeente van maximaal € 2 miljoen. De aanvraag voor een rijksbijdrage diende onderbouwd te worden met een businesscase waaruit een financieel tekort bleek. Gemeenten mochten hiervoor alleen kosten opvoeren die essentieel waren voor het realiseren of versneld realiseren van projecten die in de huisvesting voor vergunninghouders voorzien en voor de kosten van het beheer van de opgeleverde woningen van de gemeente. Voor het bepalen van de huurprijs van de woningen moesten gemeenten aansluiten bij de passendheidsnorm en het WoningWaarderingsStelsel (zie daarvoor ook de definitie van ‘betaalbare woning’ in artikel 1 van de regeling).

Selectie van de projecten

Aan de hand van vijf aspecten is bepaald welke projecten uiteindelijk een bijdrage hebben ontvangen.

  • Omvang: het totaalaantal woningen en het aantal woningen voor vergunninghouders dat door middel van het project gerealiseerd wordt.

  • Exploitatieduur: de duur dat de woningen beschikbaar zijn voor huisvesting.

  • Haalbaarheid: de gemeente moet aannemelijk maken dat het project daadwerkelijk wordt gerealiseerd binnen de opgegeven termijn.

  • Bestuurlijk draagvlak: de gemeente moet aannemelijk maken dat de uitvoering van het project ondersteund wordt door lokale bestuurders en eventueel de raad.

  • Lokaal draagvlak: de gemeente moet een inschatting geven van de mate waarin de uitvoering van het project kan rekenen op steun van omwonenden en de maatregelen die gemeenten voorstellen om dit te bewerkstelligen.

De projecten

Deze selectie heeft geleid tot de selectie van 18 projecten van de in de artikel 2 genoemde 13 gemeenten die ondersteund worden met een totale bijdrage van € 14.343.278 (exclusief BTW-compensatie). Met deze projecten wordt in de toevoeging van ruim 1300 woningen voorzien, waarvan in totaal bijna 800 voor vergunninghouders.

Hoogte van de uitkering

De hoogte van de uitkering per gemeente hangt samen met de geraamde kosten en benodigde bijdrage van deze beoogde projecten. De hoogte van de uitkering verschilt van project tot project. Vanwege de extreem hoge tijdsdruk waarmee gemeenten plannen hebben moeten opstellen en de risico’s die daarmee gepaard gaan is als ijkpunt een bijdrage gehanteerd van € 25.000,- per woning. De totale hoogte van de uitkeringen is bij elkaar opgeteld € 14.343.278 (exclusief BTW-compensatie).

Verplichtingen

De gemeente dient zorg te dragen dat uiterlijk op 31 december 2022 de eerste woningen van het project zijn betrokken door vergunninghouders en dat alle woningen van het project uiterlijk op 31 december 2023 zijn gerealiseerd. De Minister kan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college instemmen met een afwijking van deze voorwaarden, en daartoe een beschikking tot wijziging of aanvulling van de beschikking tot toekenning van de specifieke uitkering vaststellen.

3. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

Ten minste één keer per jaar rapporteren de gemeenten in de jaarrekening conform de vereisten van de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording).

De eindverantwoording vindt plaats in het jaar volgend op het jaar dat de uitkering door de gemeente volledig is besteed. Als de gemeente de uitkering volledig heeft besteed, dan dient de eindverantwoording bij het CBS te zijn ingediend uiterlijk op 15 juli van het daarop volgende jaar.

Nadat de eindverantwoording is ingediend neemt de Minister een besluit tot vaststelling van de uitkering.

Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan kan de Minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Onrechtmatig bestede middelen worden altijd teruggevorderd.

De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

4. BTW

De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de gemeenten BTW verschuldigd zijn. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op compensatie van de betaalde BTW-componenten. In totaal wordt er € 515.465,- gestort in het BTW Compensatiefonds.

Daarnaast is denkbaar dat een gemeente in het kader van de betreffende projecten activiteiten verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke uitkering betaald.

5. Staatssteun en aanbesteding

Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende diensten, is het van belang dat de gemeenten bij de besteding alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun. Overigens hebben de gemeenten een zelfstandige verantwoordelijkheid om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Ook wordt opgemerkt dat bij aanbestedingen ten behoeve van de projecten de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing kunnen zijn.

Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Aangezien de projecten waarvoor de specifieke uitkering wordt toegekend nog niet precies zijn ingevuld (zoals welke partijen worden ingehuurd), kan op rijksniveau geen staatssteuntoets worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun5 moeten de gemeenten daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.

Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek overleg met de provincies en VNG.

6. Administratieve lasten

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.

7. Geconsulteerde partijen

Deze regeling is niet in internetconsultatie gebracht, omdat de uitkering specifiek is afgestemd met de betrokken gemeenten.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en is er geen invoeringstermijn. Hiervoor is gekozen omdat het van belang is dat gemeenten zo snel mogelijk de uitkering ontvangen zodat er op een zo kort mogelijke termijn huisvesting voor de vergunninghouders wordt gerealiseerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2768

X Noot
2

Het gaat hier om in 2012 bestuurlijk gemaakte afspraken tussen het Rijk, provincie en gemeenten over de termijnen waarbinnen het in de praktijk mogelijk moet zijn om de huisvesting te regelen.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 19637, nr. 2768, bijlage.

X Noot
4

Indien de gemeenten niet kan voldoen aan dit percentage doordat er in de toekomst een lager aantal vergunninghouders aan de gemeente wordt gekoppeld, kan de gemeente een verzoek indienen bij BZK om dit percentage aan te passen.

X Noot
5

Interdepartementale afspraken inzake staatssteun 2017, 12 oktober 2017. https://wetten.overheid.nl/BWBR0040099/2017-10-21

Naar boven