Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 29 november 2021, nr. WJZ/ 21294511, houdende de vaststelling van subsidie-instrumenten ter stimulering van de deelname van ondernemingen aan acties in het kader van het Europees Defensiefonds (Regeling stimulering deelname Europees Defensiefonds)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

actie:

subsidiabele actie als bedoeld in artikel 10 van de EDF Verordening;

algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014 L 187);

consortium:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van de EDF Verordening;

EDF Verordening:

Verordening (EU) nr. 2021/697 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PbEU 2021, L 170);

entiteit uit een niet-geassocieerd derde land:

entiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de EDF verordening;

Europees Defensiefonds:

fonds, genoemd in artikel 1 van de EDF Verordening;

Europese ranglijst:

ranglijst van door de Europese Commissie voor financiering uit het Europees Defensiefonds geselecteerde acties;

experimentele ontwikkeling:

experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel j, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198);

juridische entiteit:

entiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de EDF Verordening;

kleine onderneming:

kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

middelgrote onderneming:

middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingverordening;

MKB-ondernemer:

ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

niet-geassocieerd derde land:

een land dat geen lid is van de Europese Unie noch een geassocieerd land is als bedoeld in artikel 5 van de EDF Verordening;

ondernemer:

een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

ontwikkelactiviteit:

activiteit als bedoeld in artikel 10, derde lid, onderdelen e tot en met h, van de EDF Verordening, die valt binnen de categorie experimentele ontwikkeling;

oproep:

competitieve oproep tot het indienen van voorstellen als bedoeld in artikel 11 van de EDF verordening;

resultaten:

resultaten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 19, van de EDF Verordening;

subcontractant:

contractant van de aanvrager of ontvanger als bedoeld in artikel 9, achtste lid, van de EDF Verordening;

zeggenschap:

zeggenschap als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de EDF Verordening.

Artikel 2. Subsidieverstrekking

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:

  • a. een MKB-ondernemer die in het kader van deelname aan een consortium een externe consultant inhuurt;

  • b. een ondernemer die een ontwikkelactiviteit verricht in het kader van een actie.

Artikel 3. Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, komen uitsluitend in aanmerking consultancykosten als bedoeld in artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingverordening ter voorbereiding op deelname aan een consortium.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, die een externe consultant in rekening brengt, zijn subsidiabel tot aan een bedrag van ten hoogste € 170 per uur.

  • 3. Voor subsidie, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, komen uitsluitend in aanmerking kosten voor ontwikkelactiviteiten die vanwege de maximale financieringspercentages, bedoeld in artikel 13, tweede en derde lid, van de EDF Verordening niet in aanmerking komen voor financiering uit het Europees Defensiefonds, voor zover het kosten betreft als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4. Kosten die betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in artikel 9, vijfde en zesde lid, van de EDF Verordening komen niet in aanmerking voor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b.

Artikel 4. Steunintensiteit

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, bedraagt ten hoogste 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, bedraagt ten hoogste 25 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid, wordt verhoogd met:

    • a. 10 procent voor middelgrote ondernemingen en 20 procent voor kleine ondernemingen;

    • b. 15 procent, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5. Subsidiemaximum

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, bedraagt ten hoogste € 5.000 per actie per oproep.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, bedraagt ten hoogste € 1.500.000 per actie.

Artikel 6. Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, wordt ingediend in de periode die aanvangt dertig dagen na de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop een oproep wordt gepubliceerd en die eindigt drie weken voor de sluitingsdatum van de oproep. Aanvragen zijn tijdig ingediend indien zij op de genoemde einddatum voor 17.00 uur zijn ontvangen.

  • 3. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam en grootte van de onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een beschrijving van de consultvraag en de organisatie die het consult zal verrichten, met inbegrip van de aanvangs- en einddatum;

    • d. de offerte van de organisatie die het consult zal verrichten.

  • 4. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, wordt ingediend in de periode die aanvangt dertig dagen na de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop een oproep wordt gepubliceerd en die eindigt een week voor de sluitingsdatum van de oproep. In afwijking van de eerste volzin opent de aanvraagperiode in verband met de oproep voor 2021 zodra deze regeling in werking treedt en eindigt op 3 december 2021. Aanvragen zijn tijdig ingediend indien zij op de genoemde einddatum voor 17.00 uur zijn ontvangen.

  • 5. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam en grootte van de onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. de gegevens, bedoeld in onderdeel a, van de beoogde leden van het consortium waaraan de aanvrager deelneemt en van subcontractanten en andere juridische entiteiten waarmee de aanvrager in het kader van de actie samenwerkt;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • d. een beschrijving van de actie en de ontwikkelactiviteit die de aanvrager zal verrichten, met inbegrip van de aanvangs- en einddatum;

    • e. de locatie van de ontwikkelactiviteit;

    • f. een begroting van de kosten van de ontwikkelactiviteit;

    • g. het bedrag aan overheidsfinanciering dat nodig is voor de ontwikkelactiviteit; en

    • h. indien sprake is van meerdere ontwikkelactiviteiten: de totale begroting van de kosten voor die ontwikkelactiviteiten en de totaal benodigde overheidsfinanciering.

  • 6. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, door een onderneming die onder zeggenschap staat van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, bevat een bewijs van goedkeuring door de minister van Defensie van de garanties, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de EDF Verordening of een bewijs van een aanvraag daartoe.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverstrekking indien:

    • a. de aanvraag:

      • 1°. niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

      • 2°. niet voldoet aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 3°. leidt tot een cumulatie van steun die niet is toegestaan op grond van artikel 14, derde lid, of artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, omdat de in artikel 4 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor aanmelding vastgestelde drempels, of de maximale steunintensiteiten van hoofdstuk III van de algemene groepsvrijstellingsverordening worden overschreden;

    • b. de aanvrager:

      • 1°. een onderneming is tegen wie bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, en artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, beslist de minister afwijzend op een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, indien de subsidieverstrekking leidt tot een overschrijding van de:

    • 1°. aanmeldingsdrempel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 2°. maximale steunintensiteit bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid, beslist de minister afwijzend op een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, indien:

    • a. de subsidieverlening:

      • 1°. niet voldoet aan de criteria van artikel 10 van de EDF Verordening;

      • 2°. leidt tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel i, subonderdeel iii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 3°. leidt tot een overschrijding van de maximale steunintensiteit bedoeld in artikel 25, vijfde of zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de aanvrager:

      • 1°. niet voldoet aan de criteria van artikel 9 van de EDF Verordening;

      • 2°. een onderneming drijft die onder zeggenschap staat van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land en niet beschikt over bewijs van door de minister van Defensie gegeven goedkeuring van de garanties, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de EDF Verordening of een bewijs van een aanvraag daartoe;

    • c. de minister van Defensie financiering verstrekt voor de ontwikkelactiviteiten waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, wordt aangevraagd.

Artikel 8. Verdeling subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, bedraagt € 250.000 per openstellingsperiode als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2. De minister verdeelt het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij geldt dat de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van binnenkomst.

  • 4. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de volgorde van die aanvragen vast door middel van loting.

  • 5. Het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, bedraagt voor de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 6, vierde lid:

    • a. voor 2021: € 2.750.000;

    • b. voor 2022: € 4.500.000.

  • 6. De minister verdeelt het subsidieplafond, bedoeld in het vijfde lid, overeenkomstig de volgorde van de Europese ranglijst, waarbij geldt dat voor alle aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, onder de opschortende voorwaarden van artikel 9, eerste lid, subsidie verleend wordt.

  • 7. Voor zover het subsidieplafond, bedoeld in het vijfde lid, wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van de aanvragen die in de Europese ranglijst een gelijke score hebben gekregen vast door middel van loting.

Artikel 9. Opschortende voorwaarden

  • 1. De subsidieverlening, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, vindt plaats onder de opschortende voorwaarden dat:

    • a. de Europese Commissie voor betreffende ontwikkelactiviteiten aan de aanvrager financiering verstrekt vanuit het Europees Defensiefonds; en

    • b. er binnen het subsidieplafond, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, voldoende middelen zijn om de subsidie te verlenen.

  • 2. Voor een onderneming die onder zeggenschap staat van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, wordt de voorwaarde genoemd in het eerste lid, onderdeel a, uitsluitend vervuld, indien de garanties, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de EDF Verordening, zijn geaccepteerd door de Europese Commissie.

Artikel 10. Beslistermijn

  • 1. De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De minister geeft de beschikking op een aanvraag tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag maar uiterlijk een werkdag voor de sluitingsdatum van de oproep.

Artikel 11. Start- en realisatietermijn

  • 1. De dienstverlening door een externe consultant waarvoor subsidie op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel a, wordt verstrekt, vangt aan nadat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend en is uiterlijk voltooid voordat de aanvrager is gebonden door de consortiumovereenkomst of zodra de oproep is gesloten.

  • 2. De ontwikkelactiviteiten, waarvoor subsidie op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel b, wordt verstrekt, worden verricht in de periode tussen de aanvang van de actie en het einde van de looptijd van het Europees Defensiefonds, bedoeld in artikel 1 van de EDF Verordening.

Artikel 12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister:

    • a. van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;

    • b. zodra aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 28, vierde lid, tweede volzin van de EDF Verordening, voert de subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 3. De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 4. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, voldoet gedurende de gehele duur van de actie in het kader waarvan hij ontwikkelactiviteiten uitoefent aan de verplichtingen die voortvloeien de EDF Verordening.

  • 5. Een subsidieontvanger die op het tijdstip van de verlening van de subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft, draagt er zorg voor dat deze onderneming voor de eerste voorschotbetaling een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft.

  • 6. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister indien:

    • 1°. de ontwikkelactiviteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht;

    • de Europese Commissie naar aanleiding van kennisgeving als bedoeld in artikel 9, zevende lid van de EDF Verordening, oordeelt dat de subsidieontvanger niet meer aan de subsidiabiliteitscriteria uit de EDF Verordening voldoet en dat dit gevolgen heeft voor de verstrekte financiering vanuit het Europees Defensiefonds.

  • 7. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, brengt aan de minister schriftelijk verslag uit overeenkomstig de wijze en frequentie waarop hij daartoe jegens de Europese Commissie verplicht is op grond van artikel 28, vierde lid, tweede volzin, van de EDF Verordening.

  • 8. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, draagt, onverminderd artikel 23 van de EDF Verordening, zorg voor een verantwoord gebruik van de uit de gesubsidieerde activiteiten voortvloeiende resultaten overeenkomstig de subsidieaanvraag.

  • 9. De verplichtingen, bedoeld in het achtste lid, gelden gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 10. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 13. Voorschotten

  • 1. Nadat is voldaan aan de opschortende voorwaarden, bedoeld in artikel 9, eerste lid, en de financieringsovereenkomst voor de betreffende actie ondertekend is door de Europese Commissie, verstrekt de minister voorschotten voor een subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b.

  • 2. De minister verstrekt het eerste voorschot, indien en zodra de subsidieontvanger aantoont het eerste voorschot vanwege de Europese Commissie te hebben ontvangen.

  • 3. De minister verstrekt de volgende voorschotten ambtshalve binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober voor de in het desbetreffende kwartaal te maken kosten.

  • 4. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 5. Indien sprake is van een begroting per mijlpaal, berekent de minister de hoogte van het maximaal voor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, in aanmerking komende bedrag door de in de periode tussen twee mijlpalen te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met de toepasselijke percentages, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 6. De minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, in aanmerking komende bedrag door de volgens de begroting in de gehele subsidieperiode te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met een de toepasselijke percentages, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 7. Het geheel aan voorschotten als bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan het voorschotpercentage, bedoeld in het vierde lid, maal de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 14. Staatssteun

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De minister verstrekt in aanvulling op de door de Europese Commissie uit het Europees Defensiefonds verstrekte financiering voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan slechts een zodanig bedrag aan subsidie dat het totale bedrag aan steun niet meer bedraagt dan het bedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 15. Aanvraag en termijn subsidievaststelling

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, houdt tevens in de subsidievaststelling.

  • 2. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 3. De aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende bescheiden:

    • a. het eindverslag van de verslaglegging omtrent de uitvoering en de resultaten van de ontwikkelactiviteiten zoals vereist op grond artikel 28, vierde lid, tweede volzin, van de EDF Verordening;

    • b. een mededeling van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de ontwikkelactiviteiten waarop de subsidie betrekking heeft, is gefinancierd.

  • 4. De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

Artikel 16.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 17.

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stimulering deelname Europees Defensiefonds.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 29 november 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Algemeen

De Europese Commissie (EC) zet in op een intensievere samenwerking tussen lidstaten voor gezamenlijke ontwikkeling van defensiecapaciteiten via onder meer de ontwikkeling van een sterke, concurrerende en innovatieve Europese defensie technologische en industriële basis. In dat kader gaat het Europees Defensiefonds (EDF) vanaf 2021 de ontwikkeling van Europese militaire capaciteiten ondersteunen via onderzoeks- en/of ontwikkelingsprogramma’s waaraan de defensie-industrie, kennisinstellen en universiteiten kunnen deelnemen. Op basis van een EDF werkprogramma worden jaarlijks oproepen gepubliceerd waarop projectvoorstellen kunnen worden ingediend voor een bepaalde deadline. De Europese Commissie laat vervolgens de projectvoorstellen evalueren door experts en stelt een ranglijst vast op basis van de voorwaarden in de EDF verordening. Op basis van de EDF verordening wordt per categorie activiteiten een specifiek percentage van de subsidiabele kosten vergoed door de Europese Commissie.

Onderzoeksactiviteiten en haalbaarheidsstudies komen op grond van artikel 13, eerste lid van de EDF Verordening in aanmerking voor 100% financiering vanuit het EDF. Voor dergelijke activiteiten hoeft voorafgaand aan de aanvraag voor EDF financiering niet te worden aangetoond dat er voldoende financiële dekking uit andere bronnen is. Ontwikkelactiviteiten worden in beginsel niet voor 100% gefinancierd uit het EDF. Voor de resterende ontwikkelkosten dienen deelnemers

op grond van artikel 21 van de EDF Verordening bij hun Europese aanvraag aan te tonen op welke wijze zij die overige kosten financieren. Om ondernemers in staat te stellen een dergelijke aanvraag in te dienen, heeft de Minister besloten zo nodig te voorzien in cofinanciering. Voor MKB-ondernemers biedt de Minister verder de mogelijkheid tot consultancysteun voor ondernemers, zodat het deelnemen aan een EDF consortium wordt vergemakkelijkt.

In de Defensie Industrie Strategie (DIS (2018)) van de Ministers van Economische Zaken Klimaat en Defensie is toegelicht dat de krijgsmacht een aantal hoofdtaken heeft die zij te allen tijde zelfstandig, of zo nodig in samenwerking met de krijgsmacht van andere landen, moet kunnen uitvoeren. Dit vereist een stabiele basis van Nederlandse bedrijven die de juiste militaire kennis, technologie en capaciteiten in huis hebben. Voor het behouden en versterken van die kennis, technologie en industriële capaciteiten die zijn beschreven in de DIS (2018) is het noodzakelijk dat Nederlandse bedrijven vroegtijdig betrokken worden bij de ontwikkeling van Europese defensietechnologie en -systemen. Dit wordt bereikt door Nederlandse bedrijven actief en vroegtijdig te laten participeren in projecten die worden uitgevoerd door Europese consortia in het kader van het EDF. Dergelijke samenwerking kan er tevens toe leiden dat Nederlandse bedrijven een positie verwerven in de toeleveringsketens van grote buitenlandse (defensie)bedrijven. Vanwege het toenemende belang van civiele technologieën in toekomstige oorlogsvoering zet de Europese Commissie nadrukkelijk in op synergie tussen het civiele en defensiedomein. Bij de uitvoering van het EDF en met het actieplan voor synergie tussen civiel, defensie en space zet de Europese Commissie zich hier nadrukkelijk voor in.

Vanwege de imperfecte markt en het huidige ongelijke speelveld binnen de defensiemarkt, zijn bedrijven terughoudend met lange termijn investeringen in innovatie en kennisontwikkeling op het gebied van defensie. Daarnaast vormt deelname aan een Europees consortium voor veel MKB bedrijven een praktische drempel voor deelname aan EDF projecten. In het defensie domein worden extra eisen aan onder meer veiligheid en bescherming gesteld. Het regelen van daarmee gepaard gaande (juridische) vraagstukken vergt specialistische kennis die MKB bedrijven en/of bedrijven die vooral actief zijn in het civiele domein meestal niet zelf in huis hebben en waarvoor externe partijen moeten worden ingeschakeld.

Ontwikkeling van nieuwe defensietechnologie heeft positieve maatschappelijke effecten in het Europese en nationale economische domein en veiligheidsdomein, omdat hiermee de strategische autonomie van de EU en haar lidstaten wordt versterkt. Omdat deze positieve effecten door individuele spelers op de defensiemarkt niet zonder meer kunnen worden meegenomen in hun bedrijfsstrategie, is er voor de rijksoverheid een rol weggelegd bij het stimuleren van deelname van Nederlandse bedrijven aan EDF projecten.

Onderhavige subsidieregeling heeft tot doel om het voor Nederlandse (MKB-)bedrijven mogelijk te maken om deel te nemen aan EDF consortia en EDF projecten. De subsidieregeling bestaat uit 2 modules: Module 1 (consultancysteun) richt zich op het ondersteunen van MKB bedrijven indien zij specifieke externe expertise moeten inhuren om zich te positioneren voor deelname aan EDF consortia en Module 2 (cofinanciering) beoogt een deel van de projectfinanciering te verstrekken aan Nederlandse deelnemers aan een EDF consortium die ontwikkelactiviteiten willen verrichten.

2. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV -subsidies. De uitvoering van deze regeling valt onder het algemene mandaat van EZK aan RVO.

3. Regeldruk

De regeldrukkosten die uit deze regeling voortvloeien betreffen kosten in verband met de kennisname van de regeling, kosten in verband met het indienen van de aanvraag en kosten in verband met het verantwoorden van activiteiten. Bij het inschatten van de regeldrukkosten is uitgegaan van een gemiddeld uurtarief van 60 euro.

De regeling is zo ingericht dat aan de ene kant de administratieve lasten voor subsidieaanvragers zo veel mogelijk beperkt worden en aan de andere kant een rechtmatige inzet van de middelen gegarandeerd wordt. Om de administratieve last voor Module 2 voor deze regeling zo veel mogelijk te beperken is voor de uitvoering van deze regeling waar mogelijk aangesloten bij de verplichtingen die voortkomen uit de EDF-verordening en de financieringsovereenkomst van het consortium met de Europese Commissie.

Aangezien het een nieuwe regeling betreft is het nog onduidelijk hoeveel aanvragen er zullen worden ingediend. Er zijn inschattingen gemaakt voor het aantal te verwachten aanvragen, het aantal toe te kennen subsidies en de te verwachte tijdsbesteding voor ondernemers voor de verschillende modules.

Voor Module 1 zullen naar verwachting 50 aanvragen worden ingediend en 50 aanvragen worden toegekend. Voor Module 2 zullen naar verwachting 50 aanvragen worden ingediend en 25 worden toegekend.

Module 1

Kennisnamekosten

Bedrijven die een aanvraag willen indienen zullen zich op de hoogte moeten stellen van de eisen waaraan zij moeten voldoen. De tijdsbesteding die hiervoor wordt ingeschat is 0,5 uur voor Module 1. De inschatting is dat er 50 aanvragen zullen worden ingediend. De eenmalige kennisnamekosten voor Module 1 komen daarmee uit op 1.500 euro.

Kosten in verband met de aanvraag

De tijdsbesteding in verband met het indienen van de aanvraag en het aanleveren van de benodigde informatie wordt ingeschat op 2 uur. De aanvraag betreft ook direct de subsidievaststelling. De kosten komen in deze fase daarmee uit op 6.000 euro. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de helft van de aanvragers het benodigde E-herkenning niveau 2+ moet aanvragen. Het aanvragen brengt extra kosten met zich mee van 20 euro. Bij 25 aanvragers zou dat tot 500 euro aan meerkosten kunnen leiden. De totale kosten in deze fase komen daarmee op 6.500 euro.

Kosten in verband met toezicht

Steekproefsgewijs zal de subsidie worden gecontroleerd en zijn er mogelijk meldingen dat de subsidie niet is gebruikt. De tijdsbesteding wordt hiervoor geschat op totaal 1 uur voor 10 procent van de toegekende subsidies. De administratieve lasten voor deze fase komen daar mee uit op 300 euro.

De totale administratieve lasten voor Module 1 komen daarmee uit op 6.800 euro ofwel 2.72 procent van het budget van 250.000 euro per oproep.

Module 2

Kennisnamekosten

Ingeschat wordt dat de tijdsbesteding in verband met het kennisnemen van de eisen voor de aanvraag in het kader van Module 2 uitkomt op 1 uur. Bij 50 verwachte aanvragen komen de eenmalige kennisnamekosten voor Module 2 uit op 3.000 euro.

Kosten in verband met de aanvraag

Voor documenten die bij de aanvraag moeten worden bijgevoegd, kunnen verklaringen en overeenkomsten worden gebruikt die ook bij het EDF-projectvoorstel moeten worden ingediend. De tijdsbesteding in verband met het indienen van de aanvraag en het aanleveren van de benodigde informatie wordt ingeschat op 2,5 uur. De kosten hiervan komen dan uit op 7.500 euro.

Voor het aanvragen van deze subsidie is E-herkenning niveau 3 nodig. Indien bedrijven dat niet hebben brengt dat extra kosten met zich mee van 45 euro. Voor de berekening wordt ervan uitgaan dat 25 aanvragers dit moeten doen en dit kan leiden tot 1.125 euro aan meerkosten. De totale kosten voor deze fase komen daarmee uit op 8.625 euro.

Kosten in verband met rapporteren van voortgang

Er wordt vanuit gegaan dat uiteindelijk 25 aanvragers subsidie ontvangen uit deze regeling, zodra de consortia een financieringsovereenkomst hebben gesloten met de Europese Commissie. De overige aanvragers moeten melden dat ze geen financiering uit het EDF ontvangen. Gedurende de uitvoering van het project wordt ervan uitgegaan dat bedrijven driemaal voortgangsrapportages en wijzigingsvoorstellen zullen moeten indienen. De tijdsbesteding die hiermee gemoeid is, wordt ingeschat op 1,5 uur. Hiermee komen de verwachte kosten in deze fase uit op 8.550 euro.

Kosten in verband met de eindverantwoording

Voor de eindverantwoording wordt aangesloten op de eindrapportages die moeten worden aangeleverd voor de financiering uit het EDF. De verantwoording voor rechtmatige besteding vindt reeds op Europees niveau plaats. Voor verantwoording van deze nationale subsidie wordt daarom geen controle verklaring gevraagd. Hieraan wordt naar verwachting 2,5 uur besteed en betreft een last van 3.750 euro. Aan de medewerking aan een evaluatie, het archiveren van stukken en voor het doen van meldingen wordt naar verwachting 3 uur besteed en dit leidt tot een last van 6.000 euro. Hiermee komen de verwachte kosten in deze fase uit op 9.750 euro.

De totale administratieve lasten voor de subsidiemodule 2 komen daarmee uit op 29.925 euro, ofwel 1,09 procent van het budget van 2.750.000 euro per oproep.

ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Staatssteun

Zowel de consultancysteun als de cofinanciering betreffen staatssteun en vallen binnen het kader van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187). De maximale steunbedragen blijven beneden de aanmeldingssteunbedragen en maximale steunintensiteiten van dit steunkader. De consultancysteun komt ten goede aan kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de defensiesector. De cofinanciering is bestemd voor zowel kleine en middelgrote ondernemingen als voor grotere ondernemingen die actief zijn binnen de defensiesector. De kennisgeving en verslaglegging over deze regeling zal plaatsvinden overeenkomstig artikelen 10 en 11 van Verordening (EU) nr. 651/2014.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

De definitiebepalingen van deze regeling hebben voornamelijk een Europese oorsprong en zijn dan ofwel ontleend aan de EDF Verordening ofwel aan de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV). De definities van ‘ondernemer’ en ‘onderneming’ zijn overeenkomstig betreffende bepalingen uit het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Alleen de termen ‘Europese ranglijst’ en ‘ontwikkelactie’ zijn termen die hun oorsprong vinden in deze regeling.

‘Europese ranglijst’ is ontleend aan overweging 49 van de EDF Verordening: “Na beoordeling van de voorstellen met behulp van onafhankelijke deskundigen, moet de Commissie de door het fonds te steunen acties selecteren. De lidstaten moeten worden ingelicht over de beoordelingsresultaten met de ranglijst van geselecteerde acties en over de vorderingen van de gefinancierde acties.”

De definitie ‘ontwikkelactiviteit’ is zodanig geformuleerd dat zij verwijst naar die subsidiabele activiteiten uit het derde lid van artikel 10 van de EDF Verordening die op grond van het tweede lid van artikel 13 van de EDF Verordening in beginsel niet voor 100% financiering uit het EDF in aanmerking komen: 1) systeemprototyping, 2) testen, 3) kwalificering en 4) certificering van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of defensietechnologie. Voor dergelijke activiteiten bepaalt artikel 21, eerste lid, van de EDF Verordening: “Het consortium toont aan dat de kosten van een actie die niet door de Unie worden gefinancierd, worden gedekt door andere financieringsmiddelen, zoals bijdragen van lidstaten of geassocieerde landen, of medefinanciering door juridische entiteiten.” De steun die Nederland volgens deze bepaling mag verstrekken, dient vervolgens te voldoen aan de toepasselijke vereisten uit artikel 25 van de AGVV voor wat betreft experimentele ontwikkeling.

Artikel 2. Subsidieaanvraag

Deze subsidieregeling omvat twee soorten subsidie:

  • 1. consultancysteun voor MKB-ondernemers, geregeld in onderdeel a; en

  • 2. subsidie in de vorm van cofinanciering naast Europese EDF-subsidie, geregeld in onderdeel b.

De consultancysteun betreft een tegemoetkoming voor consultancykosten als bedoeld in artikel 18 van de AGVV en is in lijn met overweging 51 van de EDF Verordening, waarin wordt bepleit dat ter ondersteuning van een open interne markt de deelname van MKB-ondernemers die grensoverschrijdende activiteiten verrichten, hetzij als leden van een consortium, subcontractanten of andere juridische entiteiten in de toeleveringsketen, moet worden aangemoedigd. Kleine en middelgrote ondernemingen hebben vanwege de aanvullende eisen die dit nieuwe Europese defensie programma stelt, ook ten opzichte van de civiele markt vaak niet de benodigde kennis in huis en moeten daarvoor dus externe expertise aantrekken. Omdat de kosten die hiermee gemoeid zijn in de weg kunnen staan aan deelname aan een grensoverschrijdend consortium en projecten onder het EDF, dient de consultancysteun om die drempel voor deelname door MKB-ondernemers te verlagen.

De mogelijkheid tot het verkrijgen van aanvullende financiering met betrekking tot activiteiten in het kader van EDF-subsidiabele acties is daarentegen niet beperkt tot MKB-ondernemers, maar staat open voor alle ondernemingen die willen deelnemen aan een ontwikkelactie die gefinancierd wordt vanuit het EDF.

Dit betekent dat MKB-ondernemers onder deze regeling op twee verschillende manieren voor subsidie in aanmerking kunnen komen: ten eerste ter voorbereiding op mogelijke deelname aan een consortium dat een ontwikkelactie wil uitvoeren waarvoor bij het EDF een verzoek tot financiering zal worden ingediend en ten tweede voor nationale cofinanciering van ontwikkelactiviteiten in het kader van die ontwikkelactie, als daarvoor inderdaad financiering vanuit het EDF wordt verstrekt. Grotere ondernemers kunnen alleen een aanvraag indienen voor nationale cofinanciering voor ontwikkelactiviteiten en dus niet voor consultancysteun.

Artikel 3. Subsidiabele kosten

Op grond van artikel 18 van de AGVV kunnen de kosten die MKB-ondernemers maken voor inhuur van externe consultants in aanmerking komen voor overheidssteun. Het betreft hier kosten voor de voorbereiding op deelname aan een grensoverschrijdend consortium dat een actie wil uitvoeren die mogelijk in aanmerking komt voor financiering vanuit het EDF. MKB-ondernemers die willen deelnemen aan een dergelijk consortium hebben niet altijd de (juridische) kennis in huis om te kunnen overzien wat er allemaal komt kijken bij het aangaan van een dergelijke samenwerkingsovereenkomst en zullen daarom genoodzaakt zijn om externe expertise in te huren. Om de kosten die hiermee gemoeid zijn geen belemmering te laten vormen voor mogelijke deelname, is besloten om deze kosten subsidiabel te maken.

Ten aanzien van de subsidiabele kosten, genoemd in het eerste lid, regelt het tweede lid dat het uurtarief dat een externe consultant in rekening kan brengen alleen vergoed wordt, voor zover dat niet meer bedraagt dat € 170,–/uur. Hogere tarieven worden afgetopt op € 170,–, ook indien de totale subsidie onder het maximum subsidiebedrag blijft.

Het derde lid regelt de samenloop tussen de EDF Verordening en de te verlenen cofinanciering. Artikel 13, tweede lid, van de EDF Verordening, bepaalt de percentages aan EDF-steun voor de subsidiabele ontwikkelactiviteiten. Deze variëren van 20% tot 80%. Daarnaast kunnen er op grond van het derde lid van artikel 13 van de EDF Verordening top-ups worden toegekend. De nationale cofinanciering dient om, met inachtneming van de toepasselijke staatssteunregels, het financieringsgat te verkleinen. Er wordt dus alleen cofinanciering verstrekt voor zover er geen steun kan worden verstrekt vanuit het EDF en voor zover de aanvrager kosten zal maken die te kwalificeren zijn als ‘kosten voor ontwikkelingsprojecten’ als bedoeld in het derde lid van artikel 25 van de AGVV, te weten: a) personeelskosten, b) kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project, c) kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project, d) kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt en e) bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Op grond van de EDF Verordening mogen (ontwikkel)activiteiten onder strenge voorwaarden plaatsvinden met behulp van infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen die zich niet op het grondgebied van een lidstaat of een geassocieerd land bevinden en mogen onder dezelfde strenge voorwaarden subsidieaanvragers of hun subcontractanten samenwerken met juridische entiteiten die buiten het grondgebied van de lidstaten of de geassocieerde landen zijn gevestigd of die onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. De kosten die daarmee gemoeid zijn komen echter niet in aanmerking voor financiering vanuit het EDF. Ten aanzien van de cofinanciering is ervoor gekozen om in het vierde lid deze benadering te spiegelen, waardoor deze kosten nationaal ook niet subsidiabel zijn.

Artikelen 4 en 5: steunintensiteit en subsidiemaximum

Overeenkomstig artikel 18 van de AGVV bedraagt de consultancysteun (artikel 2, aanhef en onderdeel a) voor MKB-ondernemers 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,– per MKB-ondernemer per actie per oproep. Dit bedrag ligt binnen de aanmeldingsdrempel van € 2.000.000,– voorzien in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de AGVV.

Het percentage aan maximale steunintensiteit bij de cofinanciering (artikel 2, aanhef en onderdeel b) komt overeen met het maximale percentage voor steun voor experimentele ontwikkeling op grond van artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, van de AGVV. Dit percentage kan verhoogd worden indien voldaan wordt aan de eisen, bedoeld in het derde lid, waarbij gerefereerd wordt aan de eisen van het zesde lid van artikel 25 van de AGVV. Dit (verhoogde) percentage wordt toegepast op de subsidiabele kosten voor zover deze met toepassing van de financieringspercentages van artikel 13, tweede lid en derde lid, van de EDF Verordening niet voor steun vanuit het EDF in aanmerking komen. Er zal dus alleen cofinanciering worden verstrekt indien niet alle subsidiabele kosten door de Europese EDF-subsidie worden gedekt. Kortom: indien na de Europese subsidieverlening nog een financieringstekort resteert, zal dat tekort overeenkomstig de regels van de AGVV kunnen worden verkleind. Het subsidiemaximum bedraagt € 1.500.000,– per aanvrager per actie en blijft daarmee binnen de aanmeldingsdrempel van € 15.000.000,– voor experimenteel onderzoek zoals voorzien in artikel 4, eerste lid, onderdeel i, sub iii, van de AGVV. Tot dit subsidiemaximum is besloten op basis van de huidige inzichten voor wat betreft het aantal te verwachten subsidieaanvragen ten opzichte van het beschikbare budget van € 2.750.000,– voor 2021 en € 4.500.000,– voor 2022. Deze benadering betekent overigens dat er bij meerdere Nederlandse deelnemers aan eenzelfde consortium meerdere malen maximaal € 1.500.000,– aan subsidie kan worden verstrekt ten behoeve van eenzelfde actie. Elke Nederlandse deelnemer dient hiertoe zijn eigen aanvraag in te dienen.

Artikel 6. Aanvraag tot subsidieverlening

Het eerste lid van dit artikel is overeenkomstig artikel 19 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies.

Omdat er gedurende de looptijd van het EDF verschillende oproepen worden gepubliceerd, is de aanvangsdatum algemeen geformuleerd. De periode waarin consultancysteun kan worden aangevraagd vangt aan dertig dagen na de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop een oproep wordt gepubliceerd en eindigt drie weken voor de sluitingsdatum van de oproep. Deze sluitingsdatum is gekozen, omdat het besluit van een MKB-ondernemer tot het inhuren van consultancy redelijkerwijs geacht kan worden voor die datum te moeten plaatvinden, wil het kunnen bijdragen aan de succesvolle deelname door die MKB-ondernemer aan een consortium dat uiterlijk drie weken later een projectvoorstel moet indienen bij de Europese Commissie. Voor de oproep van 2021 zal dientengevolge geen consultancysteun worden verstrekt.

Voor de cofinanciering wordt eenzelfde aanvraagperiode gehanteerd als bij de consultancysteun, maar deze loopt twee weken langer door, zodat ondernemers zo lang mogelijk de tijd hebben om hun aanvraag voor te bereiden.

De vereisten verbonden aan de subsidieaanvraag voor de positioneringsubsidie zijn met het oog op het voorkomen van onnodige regeldruk beperkt tot het hoogstnoodzakelijke.

De subsidieaanvraag met betrekking tot de cofinanciering moet de gegevens bevatten die de Minister in staat stellen een inschatting te maken of de aanvrager voldoet aan de eisen die de EDF Verordening stelt aan de aanvrager zelf, aan de activiteiten die de aanvrager wil verrichten, aan de middelen en de subcontractanten en andere juridische entiteiten met behulp waarvan hij dat wil doen.

Voor aanvragers waarover de zeggenschap berust bij een (entiteit uit een) niet-geassocieerd derde land, geldt dat zij tenminste bewijs moeten kunnen overleggen van een aanvraag tot goedkeuring door de Minister van Defensie van de garanties die een dergelijke aanvrager op grond lid van artikel 9, vierde lid, van de EDF-Verordening moet kunnen overleggen aan de Europese Commissie. Zonder een dergelijke goedkeuring komt een aanvrager namelijk niet in aanmerking voor steun vanuit het EDF en dus ook niet voor nationale cofinanciering. Die garanties moeten de waarborg bieden dat de betrokkenheid bij een actie van een aanvrager of diens subcontractant niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten die zijn bepaald in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie, noch met de in artikel 3 van de EDF Verordening vastgestelde doelstellingen. De garanties moeten tevens stroken met artikel 23 van de EDF Verordening. De garanties moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van een actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:

  • a) de zeggenschap niet zodanig wordt uitgeoefend dat het vermogen van de aanvrager of diens subcontractant om de actie uit te voeren en resultaten te boeken wordt belemmerd of beperkt, dat er beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of knowhow die nodig zijn voor de actie, of dat de vermogens en normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie, worden ondermijnd;

  • b) de toegang van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land tot gevoelige informatie met betrekking tot de actie wordt voorkomen, en de werknemers of andere personen die bij de actie zijn betrokken, in voorkomend geval beschikken over een door een lidstaat of geassocieerd land afgegeven nationale veiligheidsmachtiging;

  • c) de uit de actie voortgekomen intellectuele eigendom, evenals de resultaten van de actie, zowel gedurende de actie als na de voltooiing ervan in handen blijven van de aanvrager, niet onder zeggenschap staan van, of onderworpen zijn aan een beperking door, een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, en noch naar landen buiten de Unie of naar niet-geassocieerde landen worden uitgevoerd, noch van buiten de Unie of van buiten geassocieerde landen toegankelijk zijn zonder toestemming van de lidstaat of het geassocieerde land van vestiging van de aanvrager en overeenkomstig de in artikel 3 van de in de EDF Verordening vastgestelde doelstellingen.

Voor de cofinanciering geldt dat de aanvraag eveneens wordt afgewezen als de Minister van Defensie reeds financiering verstrekt voor (een deel van) de desbetreffende activiteiten.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

Een aantal van de afwijzingsgronden zijn overeenkomstig artikel 22 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies. Het eerste lid bevat de algemene afwijzingsgronden die van toepassing zijn op zowel de consultancysteun als de cofinanciering. Het betreft de grond dat de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

De aanvraag wordt eveneens afgewezen, indien niet wordt voldaan aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Met het zogenaamde stimulerend effect wordt, kort gezegd, beoogd dat de subsidieverlening daadwerkelijk tot gevolg heeft dat de subsidieontvanger bepaalde projecten of activiteiten verricht die deze zonder de subsidieverlening niet zou hebben verricht. De steun wordt geacht geen stimulerend effect te hebben wanneer de te subsidiëren activiteit al is aangevangen vóór de datum van indiening van de aanvraag.

Daarnaast kan de Minister een aanvraag afwijzen indien de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met artikel 14, derde lid, van deze regeling of de cumulatiebepaling van artikel 8 van de AGVV. Diverse Europese steunkaders bevatten bepalingen inzake het cumuleren van steun. Kort gezegd houdt cumulatie van steun in dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten maar een bepaald maximum bedrag of maximaal steunpercentage aan staatssteun gegeven mag worden, ongeacht door wie de staatssteun wordt verleend of op grond waarvan de staatssteun wordt verleend, behoudens centraal door de instellingen of instanties van de Europese Unie beheerde Uniefinanciering. Dit kan met zich brengen dat als er al voor een bepaalde activiteit steun is gegeven, goed moet worden bezien of met een nieuwe verstrekking van steun de van toepassing zijnde aanmeldingsdrempels uit artikel 4 AGVV en maximale steunintensiteiten zoals vermeld in Hoofdstuk III van de AGVV nog worden nageleefd. In artikel 14, derde lid, is een bepaling opgenomen inzake het cumuleren van steun, maar daarnaast is het op een verkeerde wijze cumuleren van steun een afwijzingsgrond.

Het eerste lid bevat ook twee afwijzingsgronden die zien op de aanvrager. Subsidie die als staatssteun kwalificeert mag niet bestemd zijn voor een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat. Deze eis volgt direct uit artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de AGVV dat bepaalt dat de AGVV niet van toepassing is op steunregelingen die niet uitdrukkelijk voorzien in uitsluiting van betaling van individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerder besluit van de Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen. Uit het voorgaande volgt dat geen steun verleend mag worden aan een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat. Op grond van artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de AGVV is het niet toegestaan om steun aan een onderneming in moeilijkheden te verlenen en daarom zal een subsidieaanvraag worden afgewezen als de aanvrager voldoet aan de omschrijving uit artikel 2, onderdeel 18, van de AGVV.

In het tweede en derde lid zijn voor respectievelijk de consultancysteun en de cofinanciering gelijkluidende afwijzingsgronden opgenomen die zien op de overschrijding van de toepasselijke aanmeldingsdrempels en steunintensiteiten uit de AGVV. Een aanvraag worden afgewezen indien de subsidieverstrekking zou leiden tot een overschrijding van de zogenaamde aanmeldingsdrempels uit de AGVV. Daarnaast is van belang dat de subsidieverstrekking niet mag leiden tot een overschrijding van de maximale steunintensiteit, die van toepassing is op de specifieke steuncategorie uit de AGVV. De steunintensiteit is het deel van de subsidiabele kosten dat uiteindelijk voor steun in aanmerking mag komen.

Met betrekking tot de cofinanciering geldt dat de aanvraag kan worden afgewezen als de aanvrager niet voldoet aan de subsidiabiliteitseisen van artikel 9 en 10 van de EDF Verordening. Artikel 9 heeft betrekking op de aanvrager, artikel 10 op de door de aanvrager te verrichten activiteiten. Deze grond is opgenomen, omdat het gezien het voorwaardelijke karakter van de cofinanciering geen zin heeft cofinanciering te verlenen als de aanvraag door de Europese Commissie wordt afgewezen omdat deze niet in overeenstemming is met de EDF Verordening.

Voor aanvragers die een onderneming drijven die onder zeggenschap staat van een (entiteit uit een) niet-geassocieerd derde land, of die gebruik maken van dergelijke subcontracttanten geldt dat de aanvraag wordt afgewezen indien de aanvrager geen bewijs kan overleggen van een (aanvraag tot) goedkeuring te verstrekken door de Minister van Defensie over garanties als bedoeld in artikel 9, vierde lid van de EDF Verordening.

Artikelen 8 en 9. Verdeling subsidieplafond en subsidievoorwaarden

Het budget voor de consultancysteun wordt beschikbaar gesteld per oproep. Deze bedraagt € 250.000 per oproep. Het tweede, derde en vierde lid van dit artikel zijn geformuleerd overeenkomstig artikel 27 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. Deze artikelleden hebben betrekking op de verdeling van subsidie op volgorde van binnenkomst. In het tweede lid wordt bepaald dat, indien hiervoor wordt gekozen, de Minister de subsidie ook daadwerkelijk op volgorde van binnenkomst moet verdelen. Dit komt neer op «wie het eerst komt, het eerst maalt». Dit betekent dat de Minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt, meerdere aanvragen zijn binnengekomen, wordt de rangschikking bepaald door loting.

Het subsidieplafond voor de cofinancieringssubsidie bedraagt: € 2,75 miljoen voor de oproep van 2021 en € 4,5 miljoen voor de oproep van 2022 (lid 5) en wordt verdeeld op basis van rangschikking (lid 6). Bij de verdeling op volgorde van rangschikking zal eerst worden beoordeeld welke aanvragen niet voldoen aan de eisen om voor subsidie in aanmerking te komen. Deze aanvragen worden dus niet gerangschikt, maar al eerder afgewezen op grond van de gronden in artikel 7. De uiteindelijke verdeling van het subsidieplafond hangt af van de wijze waarop de Europese Commissie de financieringsaanvragen van de consortia rangschikt. De Minister besluit op basis van deze Europese ranglijst over de toekenning van cofinanciering. Dit betekent dat de Minister, beginnend met de hoogst gerangschikte aanvraag, subsidies verleent totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van door de Commissie hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden.

Deze Europese ranglijst is echter nog niet bekend op het moment dat de Minister de cofinancieringsbeschikking moet verlenen. Dit hangt samen met de eis van artikel 21 van de EDF Verordening dat de aanvragers van financiering uit het EDF voor ontwikkelactiviteiten bij het indienen van de Europese aanvraag moeten aantonen dat de kosten die niet vanuit het EDF worden gefinancierd, worden gedekt door andere middelen, zoals o.a. bijdragen van lidstaten. De Minister moet dus nationale cofinanciering toezeggen, terwijl hij op voorhand niet weet of het consortium waarvan de aanvrager deel uitmaakt EDF financiering zal verkrijgen en ook niet hoeveel. Om die reden wordt aan alle aanvragers van wie de aanvraag niet afstuit op een afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 7 subsidie verleend tot een maximum van € 1.500.000,–.

Op grond van artikel 9 gelden echter een tweetal opschortende voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, wil de aanvrager ook daadwerkelijk cofinanciering ontvangen. Ten eerste moet de Europese Commissie besluiten dat de actie in het kader waarvan de betreffende aanvrager ontwikkelactiviteiten zal verrichten daadwerkelijk financiering zal ontvangen vanuit het EDF en dus op de ranglijst komt. Zonder EDF financiering immers geen cofinanciering. Ten tweede geldt dat de Minister voldoende budget moet hebben om aanvragen die aan de eerste opschortende voorwaarde voldoen daadwerkelijk te kunnen subsidiëren. Mochten twee of meer Europese aanvragen in het kader waarvan een aanvraag tot cofinanciering is ingediend een gelijke score hebben op de Europese ranglijst en het beschikbare nationale subsidieplafond is niet toereikend, dan zal de Minister de onderlinge rangschikking door middel van loting vaststellen (zevende lid). Onvoldoende budget kan betekenen dat de Minister de door loting laagst gerangschikte aanvraag niet (geheel) kan honoreren en dus (deels) zal afwijzen. De bepaling omtrent loting is geformuleerd overeenkomstig artikel 28 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies.

Artikel 10. Beslistermijn

De beslistermijn voor de consultancysteun is overeenkomstig de termijn gesteld in artikel 26 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies.

De beslistermijn voor de cofinanciering is in beginsel even lang als die voor de consultancysteun, maar zal in voorkomend geval zodanig worden ingekort dat een beschikking tot subsidieverlening tijdig verleend wordt om onderdeel te kunnen zijn van de aanvraag om EDF subsidie.

De cofinanciering wordt voorwaardelijk verleend, nu deze afhangt van de rangschikking door de Europese Commissie en het beschikbare budget. Zodra de Minister weet of wel of niet aan beide opschortende voorwaarden van artikel 9, eerste lid, is voldaan, deelt hij dit mede aan de aanvrager.

Artikel 11. Start- en realisatietermijn

Om te waarborgen dat er daadwerkelijk sprake is van een stimulerend effect, is ten aanzien van de consultancysteun bepaald dat consultancykosten alleen worden vergoed ten aanzien van consultancyactiviteiten die plaatsvinden na de datum waarop de subsidieaanvraag daadwerkelijk is ingediend. Kosten die dateren van na de datum waarop de aanvrager is gebonden door de consortiumovereenkomst en/of sluiting van de oproep voor een specifiek jaar, zijn niet meer subsidiabel.

Voor de cofinanciering geldt dat kosten voor ontwikkelactiviteiten alleen subsidiabel zijn voor zover zij zijn gemaakt tussen de datum waarop de actie is aangevangen en 31 december 2027, te weten de einddatum van het EDF.

Artikel 12. Verplichtingen subsidieontvanger

De in het eerste lid opgenomen verplichtingen komen overeen met (delen van) de artikelen 36 en 36a van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. Indien ten aanzien van een subsidieontvanger faillissement, surseance of schuldsanering dreigt, moet de betrokken subsidieontvanger, net als op grond van artikel 36 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies, daarvan melding maken. De melding ingevolge dit artikel dat met betrekking tot de subsidieontvanger een verzoek tot bijvoorbeeld faillietverklaring loopt, kan uiteraard gevolgen hebben voor de subsidie. Een (dreigende) faillietverklaring kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen plaatsvinden. In dat geval kan op basis van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd. Op basis van artikel 4:56 van de Awb kunnen dan vervolgens de voorschotten worden opgeschort. Zodra niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal kunnen worden voldaan, heeft de Minister op grond van artikel 4:48 van de Awb grond om de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen, indien de subsidie nog niet is vastgesteld. Net als bij artikel 36a van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies, dient de subsidieontvanger melding te doen bij de Minister van dergelijke omstandigheden.

De verplichtingen uit het tweede lid en derde lid met betrekking tot de door de subsidieontvanger te voeren administratie zijn overeenkomstig het eerste en tweede lid van artikel 38 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. In de eerste plaats dient de administratie alle gegevens te bevatten, waaruit op eenvoudige, duidelijke en controleerbare wijze de aard, inhoud en voortgang van de werkzaamheden afgeleid kunnen worden. In de administratie kunnen bijvoorbeeld vergaderstukken, rapportages, tekeningen, correspondentie, foto’s van prototypes, testresultaten, meetverslagen, berekeningen etc. worden opgenomen. Gedateerde en van naam voorziene stukken maken dat uit de administratie eenvoudiger en duidelijker de aard, inhoud en voortgang zijn af te leiden. Uit de administratie moet het eindresultaat van de activiteiten blijken, maar ook moet op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden hoe de voortgang van de werkzaamheden is geweest, oftewel langs welke weg het resultaat is bereikt, welke knelpunten zich daarbij hebben voorgedaan en op welke wijze deze zijn opgelost. Een registratie van de werkzaamheden per werknemer is niet vereist. In de tweede plaats dienen de uren die worden besteed aan activiteiten te worden geregistreerd. Per werknemer moet worden geregistreerd op welke dagen werkzaamheden ten behoeve van de activiteiten zijn verricht en om hoeveel uren per dag het ging. Dit hoeft geen bedrijfsbrede (sluitende) urenregistratie te zijn, mits de voor het project gemaakte uren systematisch en controleerbaar worden vastgelegd. In de derde plaats zal een adequate administratie moeten worden gevoerd waaruit te allen tijde de aard en omvang van de (overige) projectkosten kunnen worden afgelezen. Ook moeten de specifiek ten behoeve van het project gemaakte kosten zichtbaar zijn in de administratie en herleidbaar zijn tot brondocumenten. Deze vereisten laten onverlet de verslagleggingsvereisten die krachtens artikel 28, vierde lid, tweede volzin van de EDF Verordening zijn opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen uit het EDF.

In het vierde lid is de samenhang geregeld met verplichtingen uit de EDF Verordening. Door die bepalingen te spiegelen, kan de Minister, indien niet meer voldaan wordt aan die Europese vereisten, de cofinanciering wijzigen of lager vaststellen op grond van de artikelen 4:46 en 4:48-4:50 van de Awb.

Het vijfde lid is geformuleerd overeenkomstig artikel 39a van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. Dit artikel bepaalt dat een onderneming die op het tijdstip van de verlening van de subsidie geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft, ervoor zorgt dat deze onderneming voor de eerste voorschotbetaling een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland moet hebben. Deze bepaling sluit aan bij de ruimte die de Europese Commissie bij de toepassing van de AGVV biedt om een dergelijke voorwaarde te stellen. Uit artikel 1, vijfde lid, van de AGVV volgt dat het niet is toegestaan een bepaling op te nemen die het verlenen van de subsidie afwijst als de onderneming geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft. Omdat het op grond van het voorgaande wel mogelijk is de verplichting op te leggen dat op het moment van de betaling een onderneming een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft, is ervoor gekozen een dergelijke verplichting te koppelen aan het moment van voorschotverstrekking.

Het zesde lid is deels ontleend aan artikel 36a van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies: zodra de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, heeft de Minister op grond van artikel 4:48 van de Awb grond om de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien de subsidie nog niet is vastgesteld. Daarom dient de subsidieontvanger melding te doen van dergelijke omstandigheden bij de Minister. Er wordt eveneens een nationale meldingsplicht gekoppeld aan artikel 9, zevende lid, van de EDF-Verordening.

Indien zich tijdens de uitvoering van een actie een verandering voordoet waardoor de vraag kan rijzen of nog steeds aan de subsidiabiliteitscriteria van de EDF Verordening wordt voldaan, moet de betrokken ontvanger van EDF financiering dit ter kennis brengen van de Europese Commissie, die vervolgens beoordeelt of nog steeds aan die subsidiabiliteitscriteria wordt voldaan, en de mogelijke gevolgen van die verandering voor de financiering van de actie nagaat. Ten gevolge van dit zesde artikellid moet dezelfde melding gedaan worden aan de Minister, zodat die kan bezien in hoeverre artikel 4:48 Awb moet worden toegepast.

Voor wat betreft verslagleggingsverplichtingen aan de Minister wordt in het zevende lid bepaald dat de verplichtingen ten aanzien van de Europese Commissie die voorvloeien uit artikel 28, vierde lid, tweede volzin, van de EDF Verordening ook nationaal gelden, om zo onnodige administratieve lasten te vermijden.

Artikel 23 van de EDF Verordening bepaalt dat de resultaten van door het EDF gesteunde ontwikkelingsacties direct noch indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten, aan de zeggenschap van of beperkingen door niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen worden onderworpen, ook wat de overdracht van technologie betreft. En daarnaast dat wat de resultaten betreft die door ontvangers via door het EDF gesteunde ontwikkelingsacties zijn gegenereerd, de Europese Commissie, vooraf in kennis gesteld wordt van elke overdracht van eigendom aan een niet-geassocieerd derde land of aan een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Daarbij geldt dat indien een dergelijke overdracht van eigendom ingaat tegen de veiligheids- en defensiebelangen van de Europese Unie en haar lidstaten, of tegen de in artikel 3 van de EDF Verordening vermelde doelstellingen, de uit hoofde van het fonds verstrekte steun moet worden terugbetaald.

Naast deze verplichtingen regelt het achtste lid, overeenkomstig artikel 40 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies, dat de ontvanger van cofinanciering zorgdraagt voor een verantwoord gebruik van de uit de gesubsidieerde activiteiten voortvloeiende resultaten overeenkomstig de subsidieaanvraag. Resultaten uit de gesubsidieerde activiteiten kunnen bestaan uit resultaten die mogelijk beschermd kunnen worden op grond van intellectueel eigendomsrecht (bijvoorbeeld octrooien, merkenrecht of auteursrecht), maar ook uit andere kennis, die is vergaard in een project. Het betreft niet alleen de beoogde resultaten, maar ook niet-beoogde resultaten van de activiteit. De subsidieontvanger kan in het algemeen zelf het beste bepalen hoe hier mee om te gaan. Soms zal openbaarmaking van kennis de mogelijkheid geven voor versnelling van technologische ontwikkeling omdat onderzoek verbreed wordt. Soms zal echter bescherming via een octrooi de beste weg zijn. De individuele subsidieontvanger wordt gehouden aan zijn voornemens uit de subsidieaanvraag. Dat is immers de grondslag van de subsidieverlening. Dat betekent dat de subsidieontvanger er op bedacht moet zijn dat hij die doelstelling niet nadelig beïnvloedt. Afstand doen van kennis of resultaten door bijvoorbeeld verpanding of verkoop van kennis of wellicht overdracht van het eigendom van zijn onderneming kan dat effect hebben. Een verandering in de omstandigheden kan leiden tot wijziging of intrekking van de subsidieverlening of, indien van toepassing, de subsidievaststelling. De gronden voor de oorspronkelijke subsidieverlening zijn hierbij van wezenlijk belang. In geval van twijfel is het verstandig voor een subsidieontvanger om tijdig contact op te nemen met de uitvoeringsinstantie.

De termijn genoemd in het negende lid komt overeen met de termijn in het tweede lid van artikel 40 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies.

De verplichting uit het tiende lid is overeenkomstig artikel 41 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. Uit artikel 4:24 van de Awb volgt dat indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd dient te worden over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Omdat het bij het opstellen van een dergelijk (evaluatie)verslag (in dit geval door of namens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) ook van belang kan zijn om gegevens van de subsidieontvanger te verkrijgen, over bijvoorbeeld de gesubsidieerde projecten, is er in artikel 41 van het Kaderbesluit een plicht voor de subsidieontvanger opgenomen om aan deze evaluatie mee te werken, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Deze verplichting is hier gespiegeld.

Artikel 13. Voorschotten

Voor de consultancysteun worden geen voorschotten verleend, aangezien de subsidieverlening tevens de subsidievaststelling inhoudt.

Voorschotten in verband met de cofinanciering worden pas verstrekt zodra de opschortende voorwaarden van artikel 9, eerste lid, zijn vervuld. Het eerste voorschot wordt verstrekt zodra de subsidieontvanger kan aantonen dat hij het eerste voorschot uit het EDF ontvangen heeft. Voor de volgende voorschotten is de bevoorschotting geregeld overeenkomstig artikel 46 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. Bij de bepaling van de omvang van de voorschotten wordt uitgegaan van de begrote kosten per mijlpaal, of indien daarvan geen sprake is, de kosten per subsidieperiode. Een begroting hoeft dus niet per mijlpaal of per kwartaal te worden opgesteld. De subsidieontvanger heeft de keuze tussen lineaire bevoorschotting (het totaal subsidiebedrag gedeeld door het aantal kalenderjaren en dan per kwartaal), waarbij het zesde lid van toepassing is, en bevoorschotting per mijlpaal, waarbij het vijfde lid van toepassing is. In het laatste geval dien de subsidieontvanger een mijlpalenbegroting bij te voegen zoals deze met de Europese Commissie en met het consortium is afgesproken. Een mijlpalenbegroting zal inhouden dat de begroting is opgedeeld in relevante beslismomenten, bijvoorbeeld om een project al dan niet voort te zetten. Ook kan sprake zijn van een mijlpalenbegroting indien de begroting uitgaat van behaalde deelresultaten of van belangrijke gebeurtenissen. Een combinatie van beide soorten mijlpalenbegrotingen is uiteraard ook mogelijk. Dit kostengetal wordt vermenigvuldigd met het subsidiepercentage en vervolgens gedeeld door het aantal voorschotmomenten in de betreffende periode. Met dit voorschotsysteem wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij de in deze projectperiode daadwerkelijk gemaakte kosten. De hoogte van een voorschot is 90% van de in dat kwartaal te maken subsidiabele kosten en het totaal aan te verstrekken voorschotten bedraagt niet meer dan 90% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 14. Staatssteun

Zowel de consultancysteun als de cofinanciering betreffen staatssteun die is toegestaan overeenkomstig de AGVV, respectievelijk artikel 18 en artikel 25.

Ingevolge het derde lid van dit artikel, dat verwant is aan artikel 6 van het Kaderbesluit nationale EZK-en LNV-subsidies, worden de bijdragen van de Europese Commissie uit het EDF ter zake van subsidiabele kosten op deze kosten in mindering gebracht. Dit is van belang om te voorkomen dat voor die kosten twee keer steun wordt verstrekt. Indien de op grond van artikel 9, eerste lid, voorwaardelijke subsidieverlening een hoger bedrag betreft dan op grond van de toepasselijke Europese staatssteunregels is toegestaan, dan biedt artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies een grondslag voor de Minister om de subsidie lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening en een subsidieverlening of subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen. Deze bepaling van de Kaderwet is van belang, nu de Minister voorwaardelijk subsidie verleent zonder wetenschap op voorhand in hoeverre de Europese Commissie gebruik zal maken van eventuele top-up mogelijkheden voor EDF steun die het derde lid van artikel 13 van de EDF Verordening biedt.

Artikel 15. Aanvraag en termijn subsidievaststelling

Voor de consultancysteun houdt de subsidieverlening tevens de subsidievaststelling in.

Voor de cofinanciering is, waar mogelijk, aangesloten bij artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies. Hiernaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vereisten die de Europese Commissie stelt op grond van artikel 28, vierde lid, tweede volzin, van de EDF Verordening.

De subsidievaststelling is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b. indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • c. indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Indien het beeld ten aanzien van voortgang of succesvolle afronding van een subsidieverlening zodanig is dat er van uitgegaan kan worden dat de activiteiten niet succesvol kunnen worden afgerond, dan kan op grond van artikel 4:50, onderdeel b, van de Awb de beschikking tot subsidieverlening ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd.

Indien de Minister nog niet over alle benodigde informatie beschikt om tot vaststelling over te gaan, dan zal hij deze opvragen. Dit artikel laat de mogelijkheden om de subsidie in te trekken of te wijzigen op grond van artikel 4:48, 4:49 en 4:50, onderdeel a, van de Awb onverlet.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hierbij wordt afgeweken van de termijn van vaste verandermomenten. De reden hiervoor is het begunstigende karakter van de regeling, alsmede de sluitingsdatum voor de eerste oproep op 9 december 2021.

Artikel 17. Vervaltermijn

Deze titel vervalt vijf jaren na inwerkingtreding, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend. Deze termijn is toegestaan op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

Naar boven