Wijziging van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 14 december 2021, nr. 2021-23737

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). De wijziging betreft de uitbreiding van § 34 BBBB met een derde lid met een bijzondere regeling voor het overgangsrecht voor oudere motorrijtuigen (artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994).

ARTIKEL I

Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 28 juni 2016, nr. BLKB2016/695M (Stcrt. 2016, 34921), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 december 2019, nr. 2019-22295 (Stcrt. 2019, 66184), wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan § 1 (Reikwijdte), zesde lid, wordt toegevoegd:

Dit besluit werd voorts gewijzigd bij besluit van 14 december 2021, nr. 2021-23737 (Stcrt. 2021, 48225). De wijziging betrof de paragrafen 1 en 34. Het betrof de uitbreiding van § 34 BBBB met een derde lid met een bijzondere regeling voor het overgangsrecht voor oudere motorrijtuigen (artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994).

B

§ 34 (Verzuimboete overige naheffingen Wet MB 1994) komt te luiden:

§ 34. Verzuimboete overige naheffingen Wet MB 1994

  • 1. Deze paragraaf heeft betrekking op andere naheffingsaanslagen dan die voortvloeien uit de in § 33 genoemde belastingaanslagen naar aanleiding van een zogenoemde betalingscontrole. Het betreft in deze paragraaf in het algemeen naheffingen vanwege het niet doen van een juiste aangifte, het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden, het gebruik maken van de weg gedurende een schorsing, of het niet hebben betaald van de verschuldigde belasting ingeval van een in het buitenland of een ten onrechte niet in Nederland gekentekend motorrijtuig.

    Indien een of meer van dergelijke feiten worden geconstateerd, is sprake van een verzuim. Ter zake van dat verzuim legt de inspecteur op grond van de artikelen 37, respectievelijk 70, 77 of 84a van de Wet MB 1994 een verzuimboete op. Artikel 67c van de AWR is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De verzuimboete bedraagt maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR. De verzuimboete wordt opgelegd aan degene op wiens naam de naheffingsaanslag is gesteld.

  • 3. Als in strijd met artikel 84a van de Wet MB 1994 (het overgangsrecht voor oudere motorrijtuigen) gebruik is gemaakt van de weg in de maanden januari, februari of december, bedraagt de verzuimboete, in afwijking van het tweede lid, 4% van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 december 2021

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, wijzigt § 1 (Reikwijdte). Aan het zesde lid wordt een passage toegevoegd ter toelichting van de wijzigingen via dit besluit.

Artikel I, onderdeel B, wijzigt § 34 (Verzuimboete overige naheffingen Wet MB 1994). De wijziging betreft een redactionele aanpassing van het eerste lid en de toevoeging van een derde lid met een bijzondere regeling voor de toepassing van artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MB 1994), het verlaagde tarief voor oudere motorrijtuigen (hierna: de Overgangsregeling).

Voor toepassing van de Overgangsregeling geldt als tijdvak het kalenderjaar en de voorwaarde dat met het motorrijtuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt in de maanden januari, februari en december. Weggebruik in deze maanden geldt als verzuim waarvoor op grond van artikel 84a van de Wet MB 1994 een verzuimboete kan worden opgelegd.

De mogelijkheid om een verzuimboete op te leggen als de voorwaarden van de Overgangsregeling niet worden nageleefd is niet nieuw. Op grond van huidig § 34, tweede lid, BBBB kan een verzuimboete worden opgelegd van maximaal 100 procent van de alsnog verschuldigde belasting, met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR (2021: € 5.514). De boete kan hierbij flink oplopen. Het verzuim is echter voor iedere overtreder gelijk en zou daarom in beginsel los moeten staan van het voordeel dat toepassing van de Overgangsregeling de houder oplevert. De boete wordt daarom losgekoppeld van het bedrag van de alsnog verschuldigde belasting.

Het nieuwe derde lid voorziet erin dat aan iedere overtreder in beginsel dezelfde verzuimboete wordt opgelegd. Deze verzuimboete wordt gesteld op 4% van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR (2021: € 5.514). Dit komt neer op een boete van € 220 (4% van € 5.514). Dit bedrag is passend bij een schending van de voorwaarden van de overgangsregeling, ook als het fiscale voordeel betrekkelijk gering is, zoals bij lichte motorrijtuigen waarvoor in verhouding weinig belasting hoeft te worden betaald. Bij dit bedrag is er voorts mee rekening gehouden dat de constatering van weggebruik leidt tot het stopzetten van de Overgangsregeling en (ook) tot gevolg heeft dat de houder voor dat jaar alsnog het reguliere belastingtarief moet gaan betalen.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen. Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2022. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

§ 34, derde lid (nieuw), BBBB leidt tot een boete die over het algemeen lager is dan de boete die op grond van huidig § 34, tweede lid, BBBB kan worden opgelegd. Op grond van § 1, derde lid, BBBB kan de gewijzigde paragraaf daarom ook worden toegepast op beboetbare gedragingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2022 als ter zake van deze feiten op 1 januari 2022 nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat. Toepassing van § 34, derde lid (nieuw), BBBB kan in deze gevallen echter nooit aanleiding geven voor een hogere boete.

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

Naar boven