Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 oktober 2021, nummer 3607824, houdende tijdelijke uitbreiding van de bevoegdheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers om bepaalde categorieën vreemdelingen uit te sluiten van verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 4 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005);

Overwegende:

  • dat de beschikbare capaciteit voor de opvang van asielzoekers en daarmee gelijkgestelde vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3 van de Rva 2005, onder zeer hoge druk staat;

  • dat er momenteel meer dan 11.000 vergunninghouders in de opvang verblijven, waarvan ruim 6.000 langer dan de afgesproken verblijfstermijn van 14 weken na vergunningverlening;

  • dat de huisvestingscapaciteit voor vergunninghouders onder druk staat wegens krapte op de woningmarkt;

  • dat de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie van 23 augustus 2021 constateert dat bovenop de huidige inspanningen op het gebied van de huisvesting van vergunninghouders een extra inspanning benodigd is, en Commissarissen van de Koning, gedeputeerden en burgemeesters en wethouders o.a. oproept om de huisvesting van vergunninghouders te versnellen;

  • dat, gelet op de zeer hoge druk op de opvangcapaciteit van het COA, het noodzakelijk is om de uitstroom van houders van een verblijfsvergunning uit de opvangvoorzieningen van het COA te bevorderen;

  • dat het wenselijk is in het bijzonder alleenstaande vergunninghouders die langer dan 14 weken na vergunningverlening in de opvang verblijven prioritair tijdelijk onderdak te bieden in de gemeente waaraan zij gekoppeld zijn;

  • dat vergunninghouders ten behoeve van wie door een gemeente, die een overeenkomst afsluit met een eigenaar of uitbater van een hotel of andere accommodatie, tijdelijk onderdak ter beschikking wordt gesteld, worden uitgesloten van onderdak in een opvangvoorziening, waarin door of onder verantwoordelijkheid van het COA opvang wordt geboden, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rva 2005;

  • dat de verstrekkingen van het COA eindigen uiterlijk na zes maanden vanaf het moment waarop een vergunninghouder gebruik maakt van de onderdakvoorziening in de gemeente waaraan de vergunninghouder is gekoppeld, waarna wordt overgegaan naar definitieve huisvesting in de gemeente of tijdelijk verblijf in een tussenvoorziening onder verantwoordelijkheid van de gemeente;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Het COA is bevoegd om vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, k en l, van de Rva 2005, aan wie de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000, is verleend, uit te sluiten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005.

  • 2. Het COA sluit maximaal 2.500 vreemdelingen, als bedoeld in het eerste lid, uit van de verstrekkingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, worden niet uitgesloten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005, vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid, die:

    • a. in afwachting zijn van de overkomst van nareizende familieleden;

    • b. kinderen hebben;

    • c. kwetsbaar zijn;

    • d. op de Top-X lijst staan of van wie naar het oordeel van het COA uitplaatsing naar de huisvesting als bedoeld in dit besluit vanwege overlast gevend gedrag ongewenst is.

Artikel 2

De vreemdeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt slechts uitgesloten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005, vanaf het moment dat een gemeente tijdelijk onderdak voor de vreemdeling beschikbaar heeft gesteld in de zin van dit besluit, niet zijnde huisvesting die bestemd of geschikt is voor permanente bewoning, met dien verstande dat het tijdelijk onderdak beschikbaar moet zijn gesteld uiterlijk binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

  • 1. Het COA verstrekt aan de gemeente per gehuisveste vreemdeling een eenmalige financiële toelage van € 8.280,– ten behoeve van de bekostiging van het tijdelijke onderdak en € 1.000,– ten behoeve van de begeleiding van de vreemdeling.

  • 2. Indien de vreemdeling is gehuisvest in een voorziening waar hij niet zelf zijn eigen maaltijden kan verzorgen, verstrekt het COA aan de gemeente een eenmalige additionele financiële toelage van € 5.520,– per gehuisveste vreemdeling.

Artikel 4

  • 1. Het COA verstrekt aan de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, e, f en g, van de Rva 2005 gedurende maximaal zes maanden na plaatsing in huisvesting in de zin van dit besluit.

  • 2. Het COA verstrekt aan de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, een financiële toelage van € 75,00 per week gedurende maximaal zes maanden na plaatsing in huisvesting in de zin van dit besluit.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de financiële toelage ten behoeve van voedsel niet verstrekt aan de vreemdeling indien hij is gehuisvest in een voorziening waar hij niet zelf zijn eigen maaltijden kan verzorgen.

  • 4. De hoogte van de wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel wordt berekend aan de hand van de bedragen, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Rva 2005.

  • 5. De verstrekkingen, bedoeld in het eerste lid, eindigen voorts:

    • a. op de dag waarop de gemeente aan de vreemdeling huisvesting die bestemd of geschikt is voor permanente bewoning beschikbaar heeft gesteld;

    • b. indien de vreemdeling zelfstandig in huisvesting heeft voorzien; of

    • c. indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken.

Artikel 5

  • 1. Op de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en 2, is de Rva 2005 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het recht op de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 eindigt in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 4 van dit Besluit.

  • 2. Op de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, zijn de artikelen 9a, 10, 12, tweede lid, 18 en 19, 20 van de Rva 2005 niet van toepassing.

Artikel 6

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt zodra 2.500 vreemdelingen op grond van artikel 1 van dit besluit zijn uitgesloten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005, maar uiterlijk met ingang van zes maanden na de inwerkingtreding.

  • 2. Dit besluit blijft van toepassing op vreemdelingen voor wie voor het vervallen van dit besluit, bedoeld in het eerste lid, huisvesting als bedoeld in artikel 2, van dit besluit is gerealiseerd.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 oktober 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol

TOELICHTING

Algemeen

In 2021 is Nederland onder meer door een stijgende asielinstroom geconfronteerd met een verhoogde druk op de opvangcapaciteit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). In de brief aan de Tweede Kamer van 25 augustus 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2768) is gewezen op diverse ontwikkelingen die bijdragen aan een verdere toename van de komst van asielzoekers naar Nederland. Daarnaast arriveren er momenteel ook veel familieleden van vergunninghouders in het kader van gezinshereniging, die eerder niet naar Nederland konden afreizen in verband met de internationale reisbeperkingen om de verspreiding van COVID-19 te beperken. De toegenomen instroom is het meest zichtbaar bij de COA-opvang. Ten slotte verblijven veel vergunninghouders die in afwachting zijn van permanente huisvesting in de gemeente langer in de COA-opvang dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening.1 Gemeenten ervaren moeilijkheden in het huisvesten van het aantal aan hen gekoppelde vergunninghouders volgens de taakstelling, in verband met krapte op de Nederlandse woningmarkt.

Door het tekort aan woningen verblijven meer dan 11.000 vergunninghouders in de opvanglocaties van het COA. Zij houden kostbare en schaarse opvangplekken bezet. Daarbij komt dat deze vergunninghouders in beperkte mate kunnen starten met integratie en participatie in de Nederlandse samenleving terwijl zij wachten op huisvesting in de gemeente. De geldende afspraak is dat vergunninghouders binnen 14 weken na vergunningverlening worden gehuisvest. Van de meer dan 11.000 vergunninghouders verblijven er ruim 6.000 langer dan de afgesproken verblijfstermijn van 14 weken na vergunningverlening in de COA-opvang. Het COA kan bij gelijke instroom en stagnatie in de uitstroom op korte termijn geen nieuwe asielzoekers meer opvangen, waardoor de inzet van crisisnoodopvang noodzakelijk wordt. Om de inzet van crisisnoodopvang af te wenden hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 augustus 2021 medeoverheden opgeroepen om met spoed de opvangcapaciteit van het COA (tijdelijk) te vergroten en vergunninghouders versneld te huisvesten (bijlage bij de eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer). Daarbij is specifieke aandacht voor een groep van destijds 2.100 alleenstaande vergunninghouders die langer dan 14 weken na vergunningverlening in de opvangvoorzieningen van het COA verblijft en die direct uitplaatsbaar is. In de brief van 21 september 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2771) is de Tweede Kamer verder geïnformeerd over de toegenomen instroom en (de voorbereiding van) noodopvang. In die brief is aangegeven dat er dagelijks meer asielzoekers in de opvang bijkomen, dan dat er vergunninghouders uitstromen. De druk op de asielopvang neemt daardoor met de dag toe. Uit de brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2773) blijkt een aanhoudende capacitaire nood en de inzet van (aanvullende) noodopvanglocaties.

Op grond van artikel 4 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) kan in naar behoren gemotiveerde gevallen aan het COA de bevoegdheid worden verleend om bepaalde categorieën asielzoekers uit te sluiten van opvang indien de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is. Hiermee wordt gedoeld op een capacitaire noodsituatie, dat wil zeggen een situatie waarin de druk op de beschikbare opvangcapaciteit bijzonder groot is. Vergunninghouders die nog in de COA-opvang verblijven vallen hier ook onder op grond van artikel 3, derde lid, van de Rva 2005. Indachtig de lessen van het instellen van noodmaatregelen om de hoge capacitaire druk op het COA te verminderen in 2015 (zoals het Gemeentelijk Versnellingsarrangement), voorziet onderhavig besluit in het uitplaatsen van vergunninghouders uit de opvanglocaties van het COA naar hotels en andere accommodaties in de gemeente waaraan zij zijn gekoppeld. Onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt vergunninghouders tijdelijk onderdak geboden ter overbrugging van het verblijf in de opvang van het COA en (tijdelijke of permanente) huisvesting in de gemeente. Hoewel gemeenten worden opgeroepen om met spoed alleenstaande vergunninghouders die langer dan 14 weken na vergunningverlening in de opvangvoorziening van het COA verblijven tijdelijk onderdak te bieden middels dit besluit, kan dit besluit ook worden ingezet om vergunninghouders die niet-alleenstaand zijn of korter dan 14 weken na vergunningverlening bij het COA verblijven tijdelijk van onderdak te voorzien.

Het COA is op grond van onderhavig besluit bevoegd om vergunninghouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, k en l, van de Rva 2005, aan wie de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, uit te sluiten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c, en d, van de Rva 2005. Met deze ondersteuningsmaatregel, waarvan gemeenten vrijwillig gebruik kunnen maken, kunnen maximaal 2.500 vergunninghouders uitgeplaatst worden. De werking van dit besluit eindigt zodra dit maximum is bereikt. Immers, de uitplaatsing van 2.500 vergunninghouders, creëert in samenhang met overige noodmaatregelen ruimte in de nodige opvangcapaciteit van het COA. De toepasselijkheid van onderhavig besluit eindigt eveneens indien de individuele vergunninghouder eerder dan na zes maanden verblijf in de huisvesting als bedoeld in dit besluit, uitstroomt naar permanente reguliere huisvesting in de gemeente, zelf in huisvesting heeft voorzien of met onbekende bestemming is vertrokken.

Gemeenten die gebruik wensen te maken van deze ondersteuningsmaatregel maken dit verzoek kenbaar aan het COA. Vergunninghouders, die op basis van dit besluit worden uitgeplaatst, tellen mee voor de gemeentelijke taakstelling.

Tijdens het tijdelijke verblijf in een hotel of accommodatie, verstrekt het COA, voor de maximale duur van zes maanden na plaatsing op grond van dit besluit, de vergunninghouder basale verstrekkingen (eet-en leefgeld, aangevuld met een toelage) en de gemeente éénmaal een vast bedrag om tijdelijk onderdak in hotels of accommodaties alsook passende begeleiding voor vergunninghouders te organiseren. Afhankelijk van de mogelijkheid van de vergunninghouder om in de voorziening voor het tijdelijke onderdak zijn eigen maaltijden te bereiden, hetgeen de voorkeur heeft omdat dit het meest overeenkomt met permanente reguliere huisvesting, wordt ofwel de vergunninghouder een financiële toelage ten behoeve van voedsel (eetgeld) verstrekt, ofwel de gemeente een additioneel bedrag verstrekt waarmee maaltijden kunnen worden bekostigd die in natura worden verstrekt aan een vergunninghouder. Het vaste bedrag voor gemeenten bestaat uit een component om te voorzien in het tijdelijk onderdak alsook voor het organiseren van adequate begeleiding. Deze begeleiding staat los van de mogelijkheid van de gemeente om maatschappelijke begeleiding te financieren vanuit het gemeentefonds en is specifiek bedoeld als substituut voor het bieden van adequate begeleiding door het COA op grond van artikel 9, eerste lid, onder d, van de Rva 2005. Gemeenten dragen er zorg voor dat de begeleiding zo goed mogelijk aansluit bij de maatschappelijke begeleiding en de inburgering en participatie van de vreemdeling in de gemeente.

Tijdens en na het verstrijken van de maximale verblijfstermijn van zes maanden, is de gemeente waaraan de vergunninghouder gekoppeld is, direct verantwoordelijk voor de (permanente) huisvesting van de vergunninghouders die middels onderhavig besluit tijdelijk onderdak is geboden. Idealiter stroomt de vergunninghouder voor het einde van de maximale termijn van zes maanden door naar (permanente) huisvesting in de gemeente. Gemeenten wordt gevraagd dit tijdig (minimaal 14 dagen voor beëindiging van de tijdelijke huisvesting) te melden bij het COA, zodat het COA de basale verstrekkingen aan de vergunninghouder tijdig kan stoppen. Het vaste bedrag dat aan de gemeente is uitgekeerd ten behoeve van de organisatie van het tijdelijke onderdak en passende begeleiding (al dan niet aangevuld met een vast bedrag voor het bekostigen van maaltijden in natura) wordt niet teruggevorderd. Na afloop van de zesmaandentermijn zijn de gemeenten ook financieel verantwoordelijk voor de vergunninghouders.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is vermeld, regelt artikel 1, eerste lid, van dit besluit de bevoegdheid van het COA om vergunninghouders uit te sluiten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005 indien de gemeente gebruik maakt van het Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties. De verstrekking van onderdak op de COA-locatie wordt uitgesloten. Openbaarvervoerskaarten voor reizen van en naar de rechtsbijstandverlener in verband met de asielprocedure worden niet meer vergoed. Omdat er een verblijfsvergunning is verleend is deze verstrekking voor de vergunninghouder naar zijn aard niet meer van toepassing. Ook voorziet het COA, indien een vergunninghouder op grond van dit besluit is uitgesloten van COA-onderdak, niet meer in recreatieve en educatieve activiteiten op de COA-locatie.

Het tweede lid van artikel 1 begrenst de werking van dit besluit. Indien de grens van 2.500 geplaatste vergunninghouders vanaf de inwerkingtreding van dit besluit is bereikt, eindigt de werking ervan. Dan is immers het doel van het Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties bereikt, te weten de snellere uitstroom van vergunninghouders uit de COA-opvang in verband met het tekort aan opvangcapaciteit van het COA en van woningen in gemeenten. Het COA houdt bij hoeveel vergunninghouders van het Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties gebruik maken.

Niet alle vergunninghouders komen in aanmerking voor het door een gemeente ter beschikking gestelde tijdelijke onderdak in afwachting van een tussenvoorziening2 of definitieve reguliere huisvesting. Artikel 1, derde lid, bepaalt op welke vergunninghouders het onderhavige besluit niet van toepassing is. Het betreft ten eerste vergunninghouders die in afwachting zijn van de overkomst van nareizende familieleden (nareizigers) en gezinnen die kinderen hebben (onderdelen a en b). Deze categorieën zijn uitgesloten vanwege de voorkeur om op grond van dit besluit alleenstaande vreemdelingen uit te plaatsen omdat die, zoals vermeld in de bijlage van de eerder genoemde Kamerbrief van 25 augustus 2021, makkelijk uitplaatsbaar zijn. Ten tweede betreft het kwetsbare vreemdelingen. Hierbij kan gedacht worden aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen en vergunninghouders met een hoger dan gemiddeld gezondheidsrisico. Ook betreft het vreemdelingen in de COA-opvang die op de zogenaamde Top-X lijst staan3 of naar het oordeel van het COA vanwege overlast gevend gedrag uitgesloten worden van uitplaatsing naar huisvesting als bedoeld in dit besluit. Wanneer door de gemeente aangemelde vergunninghouders niet in aanmerking komen, stelt het COA de desbetreffende gemeente hiervan op de hoogte.

Artikel 2

In artikel 2 wordt geregeld dat de vergunninghouder de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005 niet meer ontvangt vanaf het moment van plaatsing in huisvesting in het kader van dit besluit. Dit artikel vereist dat een gemeente ten behoeve van de vergunninghouder passende huisvesting beschikbaar stelt die niet bestemd of geschikt is voor permanente bewoning. Het dient te gaan om panden die alleen geschikt zijn voor tijdelijke huisvesting. Hieronder vallen bijvoorbeeld vakantiewoningen, alle vormen van logies (zoals hotels, pensions, bed & breakfast), stacaravans en overige woongelegenheden met recreatieve bestemming en leegstaand vastgoed zonder woonbestemming. Deze opsomming is niet limitatief. Panden die in ieder geval niet mogen worden gebruikt in het kader van het Besluit tijdelijk onderdak in hotels en accommodaties zijn onder meer reguliere koopwoningen en (sociale) huurwoningen, woningen die zullen worden gesloopt of gerenoveerd, woonboten, woonwagens op een daarvoor aangemerkte standplaats (niet zijnde aangemerkt voor recreatief gebruik), verzorgingshuizen en studentenwoningen.

De vergunninghouder dient zich in te schrijven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente. De vergunninghouder schrijft zich zoveel als mogelijk in op het adres waar hij tijdelijk is gehuisvest. Indien dit niet mogelijk is schrijft de vergunninghouder zich in op een briefadres. De gemeente ondersteunt de vergunninghouder bij het juist inschrijven in de BRP.

Ook moeten er een huisarts en, zo mogelijk, een tandarts voor de vergunninghouder beschikbaar zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om hierin te voorzien. De huisarts moet voor de vergunninghouder beschikbaar zijn bij plaatsing in het tijdelijke onderdak op grond van dit besluit.

De gemeente die kenbaar maakt bij het COA dat zij gebruik wenst te maken van onderhavig besluit, heeft bij deze bekendmaking zicht op het tijdelijk onderdak dat zij ter beschikking stelt. De onderdakvoorziening wordt bij voorkeur zo snel mogelijk gerealiseerd, maar moet uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit ter beschikking zijn gesteld door een gemeente.

Artikel 3

In artikel 3, eerste lid, wordt de hoogte van de financiële toelage aan de gemeente per gehuisveste vergunninghouder geregeld. De toelage wordt eenmalig verstrekt. Er vindt geen terugvordering plaats indien het tijdelijke onderdak eerder dan na zes maanden wordt beëindigd omdat definitieve huisvesting zoals bedoeld in de Huisvestingswet 2014 door de gemeente is gerealiseerd. Na afloop van de termijn van zes maanden is de gemeente (financieel) verantwoordelijk voor de vergunninghouder.

Op grond van artikel 3, tweede lid, wordt de financiële toelage aan de gemeente, zoals bedoeld in het eerste lid, verhoogd indien de vergunninghouder tijdelijk is gehuisvest in een voorziening waar hij niet kan voorzien in zijn eigen maaltijden. De gemeente kan hiermee (laten) voorzien in maaltijden in natura. De vreemdeling ontvangt in dat geval geen financiële toelage ten behoeve van voedsel (artikel 4, derde lid).

Artikel 4

Het eerste lid van dit artikel betreft de COA-verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, e, f en g, van de Rva 2005: De financiële toelage voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven, de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe te treffen ziektekostenregeling, een verzekering tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid en de betaling van buitengewone kosten. Na een verblijf van maximaal zes maanden in de door de gemeente ter beschikking gestelde tijdelijke huisvesting eindigen deze verstrekkingen.

Het tweede lid regelt dat het COA aan de vergunninghouder, naar analogie van de Logeerregeling, een toelage verstrekt van € 75,–. De vergunninghouder kan deze toelage naar eigen keuze inzetten, bijvoorbeeld voor het betalen van openbaar vervoerkosten.

Het derde lid regelt dat er aan de vergunninghouder die geen mogelijkheid heeft zijn eigen maaltijden te bereiden in de onderdakvoorziening bedoeld in artikel 2 van dit Besluit, geen financiële toelage ten behoeve van voedsel wordt verstrekt. In dit geval regelt artikel 3, tweede lid, dat een toelage wordt uitgekeerd aan de desbetreffende gemeente.

Het vierde lid bepaalt dat de financiële toelage ten behoeve van voedsel wordt berekend aan de hand van de bedragen, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Rva 2005, dat wil zeggen de bedragen die gelden in een opvangvoorziening waarin de bewoners volledig zelf de eigen maaltijden verzorgen.

Het vijfde lid regelt verder wanneer de verstrekkingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, e, f en g, van de Rva 2005 worden beëindigd. Indien de vergunninghouder eerder dan na zes maanden wordt uitgeplaatst naar huisvesting die bestemd of geschikt is voor permanente bewoning (al dan niet in een tussenvoorziening) eindigen de verstrekkingen op dat moment. De verstrekkingen worden eveneens beëindigd wanneer de vergunninghouder bijvoorbeeld zelfstandig andere huisvesting vindt en de huisvesting bedoeld in dit besluit verlaat of de vergunninghouder met onbekende bestemming uit de huisvesting bedoeld in dit besluit vertrekt. De desbetreffende gemeente zal hieromtrent tijdig melding doen aan het COA zodat de bedoelde verstrekkingen kunnen worden stopgezet.

Artikel 5

In het eerste lid wordt geregeld dat op de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en 2 van dit besluit, de Rva 2005 van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat het recht op de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 eindigt in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 4 van dit Besluit.

In het tweede lid wordt verder geregeld welke artikelen uit de Rva 2005 niet van toepassing zijn op de vergunninghouder waarop dit besluit van toepassing is. Dit betreft artikel 9a van de Rva 2005, waarin is bepaald dat aan de vergunninghouder als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, k en l, van de Rva 2005 tijdens diens verblijf in de COA-opvang een voorziening wordt aangeboden op grond waarvan een aanvang kan worden gemaakt met de voorbereiding op de inburgering. Deze bepaling is niet van toepassing omdat het inburgeringstraject van de vergunninghouder in de gemeente kan worden gestart. Artikel 10 van de Rva 2005 is eveneens niet meer van toepassing vanaf plaatsing in huisvesting op grond van dit besluit nu dit de verplichtingen betreft indien de vergunninghouder nog gebruik maakt van het onderdak op de COA locatie. De meldplicht uit artikel 12, tweede lid, van de Rva 2005 is eveneens niet meer van toepassing. Dit zou immers inhouden dat de vergunninghouder die niet meer in de COA-opvangvoorziening verblijft zich, voor de duur van maximaal zes maanden, nog tweewekelijks zou moeten blijven melden bij het COA. Bovendien gaat de begeleiding van de vergunninghouder over naar de gemeente. Artikel 18 van de Rva 2005 ziet op werkzaamheden in en rondom de opvangvoorziening en artikel 19 van de Rva 2005 ziet op verplichtingen voor de bewoner gedurende de COA-opvang, te weten het naleven van de huisregels, opvolgen van aanwijzingen van het personeel e.d. Nu de vergunninghouder geen gebruik meer maakt van de COA-opvangvoorziening zijn deze artikelen eveneens niet meer van toepassing. Uiteraard wordt van de vergunninghouder verwacht dat hij soortgelijke (huis)regels in de opvangvoorziening in acht neemt, die door de gemeente en/of de uitbater van het hotel of de accommodatie gesteld worden. Tot slot zijn vergunninghouders als bedoeld in dit besluit die de financiële toelage voor voedsel, kleding en persoonlijke uitgaven ontvangen uitgezonderd van de verplichting om bij het COA melding te maken van alle feiten of omstandigheden die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) deze verstrekking, ingevolge artikel 20 van de Rva 2005.

Artikel 6

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat dit besluit in werking treedt voor de duur van zes maanden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. Indien de grens van maximaal 2.500 geplaatste vergunninghouders op grond van dit besluit is bereikt, dan vervalt het besluit, ook indien het moment waarop het aantal van 2.500 is bereikt is gelegen vóór het aflopen van de termijn van zes maanden.

Het tweede lid bepaalt dat dit besluit van toepassing blijft op vreemdelingen voor wie voor het vervallen van dit besluit conform het eerste lid, tijdelijk onderdak met toepassing van dit besluit is gerealiseerd. Zoals eerder vermeld eindigen de verstrekkingen van het COA op grond van dit besluit uiterlijk na zes maanden na plaatsing van de vergunninghouder in de onderdakvoorziening in de gemeente.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Het gaat hier om in 2012 bestuurlijk gemaakte afspraken tussen het Rijk, provincie en gemeenten over de termijnen waarbinnen het in de praktijk mogelijk moet zijn om de huisvesting te regelen.

X Noot
2

Een tussenvoorziening huisvest meerdere vergunninghouders op één locatie. De vergunninghouders worden uit de opvanglocaties van het COA naar woonruimte binnen de gemeente (of regio) geplaatst. De vergunninghouders wachten in de tussenvoorziening nog steeds op een reguliere woning, maar verblijven niet meer in de COA-opvang. Zie de Handreiking tussenvoorziening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2021/07/02/handreiking-tussenvoorziening).

X Noot
3

De Top-X aanpak is een aanpak om de meest overlast gevende en/of criminele vreemdelingen in de COA-opvang in kaart te brengen en aan te pakken. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de maandelijks geactualiseerde Top-X lijst, moet de vreemdeling aan minimaal één van de volgende criteria voldoen: (i) vijf of meer registraties als verdachte door de politie in Nederland, in de afgelopen drie jaar (veelpleger); (ii) één of meer delicten met grote impact, dat wil zeggen op het gebied van straatroven, roofovervallen, inbraken aangevuld met geweld, moord, doodslag en zedendelicten; (iii) een misdrijf hebben gepleegd tegen een ambtenaar in het kader van Veilige Publieke Taak; of/en (iv) door het COA als (stelselmatig) overlast gevend worden beschouwd (Kamerstukken II 2019/20, 19 637 nr. 2572, blz. 3).

Naar boven