Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten van 16 september 2021 houdende regels met betrekking tot het beheerst beloningsbeleid van banken, beleggingsondernemingen en premiepensioeninstellingen (Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2021)

De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten;

Gelet op artikel 1:117, vierde lid en vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

Gelet op Richtlijn (EU) nr. 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IORP II-richtlijn) (herschikking), in het bijzonder artikel 23, Richtlijn (EU) nr. 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019, strekkende tot wijziging van Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn nr. 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen nr. 2006/48/EG en nr. 2006/49/EG (richtlijn kapitaalvereisten), in het bijzonder de artikelen 92 tot en met 96, en Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen), in het bijzonder de artikelen 30 tot en met 34;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Wft:

Wet op het financieel toezicht;

b. bank:

een bank, als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, Wft of een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank, als bedoeld in artikel 3:23, tweede lid, Wft;

c. beleggingsonderneming onder de verordening kaptaalvereisten:

een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft is verleend en die op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel a of b, of vijfde lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de vereisten van de verordening kapitaalvereisten toepast, of ten aanzien waarvan De Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in artikel 3:4a, eerste lid, Wft heeft genomen;

d. beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen:

een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft is verleend, niet zijnde een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten;

e. premiepensioeninstelling:

een premiepensioeninstelling, als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, Wft.

HOOFDSTUK 2. BEGINSELEN VOOR EEN BEHEERST BELONINGSBELEID

Artikel 2

Als onderdeel van de beheerste bedrijfsvoering voert een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, met inachtneming van hoofdstuk 1.7 Wft, een beloningsbeleid dat voldoet aan de vereisten in bijlage A bij deze regeling.

Artikel 3

  • 1. Als onderdeel van de beheerste bedrijfsvoering voert een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, niet zijnde een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, met inachtneming van hoofdstuk 1.7 Wft, een beloningsbeleid dat voldoet aan de vereisten in bijlage B bij deze regeling.

  • 2. Een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen die eerst niet kwalificeerde als een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, maar op enig moment wel als zodanig kwalificeert, is pas niet langer verplicht aan de vereisten in bijlage B bij deze regeling te voldoen, zodra een periode van zes aaneengesloten maanden vanaf de datum waarop zij voor het eerst als zodanig heeft gekwalificeerd is verstreken, zij gedurende die periode doorlopend als zodanig heeft gekwalificeerd en zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Indien een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen niet langer kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, dan stelt zij de Nederlandsche bank daarvan in kennis en voldoet zij binnen twaalf maanden na de datum waarop zij niet meer als zodanig kwalificeert aan de vereisten in bijlage B bij deze regeling. De beleggingsonderneming past onderdelen 8 tot en met 12 van bijlage B bij deze regeling toe op beloningen voor geleverde diensten of prestaties in het boekjaar volgend op het boekjaar waarin zij voor het eerst niet langer kwalificeerde als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming.

Artikel 4

Als onderdeel van de beheerste bedrijfsvoering voert een premiepensioeninstelling, met inachtneming van hoofdstuk 1.7 Wft, een beloningsbeleid dat voldoet aan de vereisten in bijlage C bij deze regeling.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5

De Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze regeling treedt inwerking op het tijdstip dat artikel I, onderdeel N, van de Implementatiewet richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen in werking treedt.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2021.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 16 september 2021

De Nederlandsche Bank N.V., E.F. Bos Directeur

Stichting Autoriteit Financiële Markten, L.B.J. van Geest Voorzitter

H.L. van Beusekom Bestuurder

BIJLAGEN BIJ DE REGELING BEHEERST BELONINGSBELEID WFT 2021

Bijlage A.

(bijlage als bedoeld in artikel 2)

  • 1. Banken en beleggingsondernemingen zorgen ervoor dat de in artikel 109, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten bedoelde ondernemingen een beloningsbeleid voeren dat voldoet aan de vereisten in deze bijlage.

  • 2. Een bank of beleggingsonderneming voert een beloningsbeleid, met inbegrip van salarissen en uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen, voor de categorieën personeelsleden waarvan de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling wezenlijk beïnvloeden (artikel 92, tweede lid, aanhef, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 3. Categorieën personeelsleden waarvan de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de bank of beleggingsonderneming wezenlijk beïnvloeden omvatten ten minste:

    • a) alle leden van het leidinggevend orgaan en de directie;

    • b) personeelsleden met leidinggevende verantwoordelijkheid over de controlefuncties of de essentiële bedrijfseenheden van de bank of beleggingsonderneming;

    • c) personeelsleden die in het voorgaande boekjaar recht hadden op een significante beloning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • i) de beloning van het personeelslid is gelijk aan of hoger dan € 500.000 en gelijk aan of hoger dan de gemiddelde beloning die wordt toegekend aan de leden van het leidinggevend orgaan en de directie van de bank of beleggingsonderneming als bedoeld onder a);

      • ii) het personeelslid verricht de beroepswerkzaamheden in een essentiële bedrijfseenheid en de werkzaamheden zijn van dien aard dat zij een aanzienlijke impact hebben op het risicoprofiel van de betrokken bedrijfseenheid (artikel 92, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 4. Het leidinggevend orgaan van een bank of beleggingsonderneming in zijn toezichtfunctie neemt de algemene beginselen van het beloningsbeleid aan, toetst deze periodiek en is verantwoordelijk voor het toezicht op de tenuitvoerlegging ervan (artikel 92, tweede lid, onder c, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 5. De tenuitvoerlegging van het beloningsbeleid wordt ten minste jaarlijks onderworpen aan een centrale en onafhankelijke interne beoordeling om het te toetsen aan de naleving van het beloningsbeleid en de beloningsprocedures die het leidinggevend orgaan heeft aangenomen (artikel 92, tweede lid, onder d, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 6. Personeelsleden in controlefuncties zijn onafhankelijk van de bedrijfseenheden waar zij toezicht op uitoefenen, hebben voldoende gezag en worden beloond naar gelang van de verwezenlijking van de doelstellingen waar hun functie op gericht is, onafhankelijk van de resultaten van de bedrijfsactiviteiten waarop zij toezicht houden (artikel 92, tweede lid, onder e, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 7. De in onderdeel 18 van deze bijlage bedoelde beloningscommissie of, indien een dergelijke commissie niet is opgericht, het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie, houdt rechtstreeks toezicht op de beloning van hogere leidinggevende medewerkers die risicomanagement- en compliancefuncties uitoefenen (artikel 92, tweede lid, onder f, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 8. De prestatiebeoordeling is gespreid over meerdere jaren om te verzekeren dat de beoordeling is gebaseerd op langetermijnprestaties en dat de feitelijke uitbetaling van prestatiegebonden gedeelten van de beloning wordt gespreid over een periode waarin rekening wordt gehouden met de onderliggende bedrijfscyclus van de bank of beleggingsonderneming en haar bedrijfsrisico's (artikel 94, eerste lid, onder b, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 9. De totale variabele beloning beperkt niet de mogelijkheid voor de bank of beleggingsonderneming om haar kapitaalbasis te versterken (artikel 94, eerste lid, onder c, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 10. De vaste en variabele componenten van de totale beloning zijn evenwichtig verdeeld en het aandeel van de vaste component in het totale beloningspakket is groot genoeg voor het voeren van een volledig flexibel beleid inzake variabele beloningscomponenten, inclusief de mogelijkheid om geen variabele beloningscomponent uit te betalen (artikel 94, eerste lid, onder f, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 11. Beloningspakketten in verband met de compensatie of het afkopen van contracten uit eerdere dienstbetrekkingen sluiten aan bij de langetermijnbelangen van de bank of de beleggingsonderneming, inclusief retentierechten, uitstel van betaling, prestatie- en verrekeningsafspraken (artikel 94, eerste lid, onder i, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 12. Bij de beoordeling van prestaties, als basis voor de berekening van variabele beloningscomponenten of van pools van variabele beloningscomponenten, wordt een correctie aangebracht voor alle soorten van actuele en toekomstige risico's, en wordt rekening gehouden met de kosten van het gebruikte kapitaal en de vereiste liquiditeit (artikel 94, eerste lid, onder j, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 13. Bij de toewijzing van de variabele beloningscomponenten binnen de bank of beleggingsonderneming wordt ook rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's (artikel 94, eerste lid, onder k, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 14. Een aanzienlijk deel, en in ieder geval ten minste 50% van een variabele beloning, bestaat uit een afgewogen mix van het volgende:

    • a) aandelen of afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken bank of beleggingsonderneming, equivalente eigendomsbelangen, of op aandelen gebaseerde instrumenten of, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken bank of beleggingsonderneming, equivalente niet-liquide middelen;

    • b) indien mogelijk, andere instrumenten als bedoeld in artikel 52 of artikel 63 van de verordening kapitaalvereisten (Verordening (EU) nr. 575/2013) of andere instrumenten die volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of volledig kunnen worden afgewaardeerd, die in elk geval een goede weerspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van de instelling in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening en mogen worden gebruikt voor de uitkering van een variabele beloning.

    De in dit onderdeel bedoelde instrumenten zijn onderworpen aan een passend retentiebeleid dat tot doel heeft financiële prikkels af te stemmen op de langetermijnbelangen van de bank of beleggingsonderneming. Dit onderdeel is van toepassing op zowel het gedeelte van de variabele beloningscomponent waarvan de uitkering wordt uitgesteld overeenkomstig onderdeel 15 van deze bijlage, als op het gedeelte van de variabele beloningscomponent waarvan de uitkering niet wordt uitgesteld (artikel 94, eerste lid, onder l, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 15. Een aanzienlijk deel, en in ieder geval ten minste 40% van de variabele beloningscomponent, wordt uitgesteld over een periode van ten minste vier tot vijf jaar die aansluit bij de aard van de activiteiten, de risico’s daarvan en de activiteiten van het betrokken personeelslid. Voor leden van het leidinggevend orgaan en de directie van banken of beleggingsondernemingen die significant zijn wat hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun werkzaamheden betreft, mag de uitstelperiode niet korter zijn dan vijf jaar.

    Uitgestelde beloning wordt niet sneller dan op pro-rata basis verworven. Indien een variabele beloningscomponent een bijzonder hoog bedrag is, wordt daarvan ten minste 60% uitgesteld. De duur van de uitstelperiode wordt vastgesteld in overeenstemming met de bedrijfscyclus, de aard van de activiteiten, de risico’s daarvan, en de activiteiten van het betrokken personeelslid (artikel 94, eerste lid, onder m, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 16. De variabele beloning, inclusief het uitgestelde gedeelte, wordt slechts uitbetaald of verworven wanneer dit met de financiële toestand van de bank of beleggingsonderneming in haar geheel te verenigen is en door de prestaties van de bank of beleggingsonderneming, de bedrijfseenheid en het betrokken individu te rechtvaardigen is.

    Onverminderd de algemene beginselen van het nationale verbintenissen- en arbeidsrecht, wordt de totale variabele beloning in het algemeen aanzienlijk verlaagd indien de bank of beleggingsonderneming geringere of negatieve financiële prestaties levert, daarbij rekening houdend met zowel de huidige beloning als met de verlaging van uitbetalingen van eerder verdiende bedragen, onder meer door middel van aanpassings- of terugvorderingsregels (artikel 94, eerste lid, onder n, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 17. Het pensioenbeleid is afgestemd op de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de bank of beleggingsonderneming. Indien de werknemer vóór pensionering de bank of beleggingsonderneming verlaat, worden de uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen gedurende een termijn van vijf jaar door de bank of beleggingsonderneming aangehouden in de vorm van de in onderdeel 14 van deze bijlage bedoelde instrumenten. Indien een werknemer zijn pensionering bereikt, worden discretionaire pensioenuitkeringen aan hem betaald in de vorm van de in onderdeel 14 van deze bijlage bedoelde instrumenten, onder voorbehoud van een retentieperiode van vijf jaar (artikel 94, eerste lid, onder o, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 18. Het bepaalde in onderdeel 14, 15 en de tweede alinea van onderdeel 17 van deze bijlage is niet van toepassing op:

    • a) een bank of beleggingsonderneming die geen grote instelling is als gedefinieerd in artikel 4, eerste lid, punt 146, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en waarvan de waarde van de activa gemiddeld en op individuele basis overeenkomstig de richtlijn kapitaalvereisten en Verordening (EU) nr. 575/2013 € 5 miljard of minder bedraagt over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan het lopende boekjaar;

    • b) een personeelslid van wie de jaarlijkse variabele beloning niet hoger is dan € 50.000 en niet meer dan een tiende van de totale jaarlijkse beloning van het personeelslid vertegenwoordigt (artikel 94, derde en vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten zoals geïmplementeerd in artikel 1:117, vijfde lid, Wft).

  • 19. Een bank of beleggingsonderneming die significant is voor wat betreft haar omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van haar werkzaamheden, stelt een beloningscommissie in. De beloningscommissie is zodanig samengesteld dat het een kundig en onafhankelijk oordeel kan geven over het beloningsbeleid en de beloningscultuur en de prikkels die daarvan uitgaan voor het beheer van risico, kapitaal en liquiditeit (artikel 95, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 20. Een bank of beleggingsonderneming die significant is draagt er zorg voor dat de beloningscommissie verantwoordelijk is voor het voorbereiden van beslissingen over beloning, inclusief beslissingen die gevolgen hebben voor de risico's en het risicobeheer van de betrokken bank of beleggingsonderneming en die het leidinggevend orgaan moet nemen. De voorzitter en de leden van de beloningscommissie zijn leden van het leidinggevend orgaan die in de betrokken bank of beleggingsonderneming geen enkele uitvoerende functie bekleden. Bij de voorbereiding van dergelijke beslissingen houdt de beloningscommissie rekening met de langetermijnbelangen van aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden van de bank of beleggingsonderneming, alsook het algemeen belang (artikel 95, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten).

  • 21. In het geval van een bank of beleggingsonderneming waarvoor uitzonderlijke overheidsmaatregelen gelden, zijn onverminderd de artikelen 1:128 en 1:129 Wft de volgende beginselen van toepassing:

    • a. de variabele beloning is strikt beperkt tot een percentage van de nettowinsten indien zij niet strookt met de handhaving van een solide kapitaalbasis en een tijdige beëindiging van overheidssteun;

    • b. de bank of beleggingsonderneming herstructureert haar beloningen zodanig dat zij in overeenstemming zijn met een degelijk risicobeheer en de langetermijnontwikkeling, onder meer door, waar van toepassing, het begrenzen van de beloning van de leden van het leidinggevend orgaan van de bank of beleggingsonderneming (artikel 93 van de richtlijn kapitaalvereisten).

Bijlage B.

(bijlage als bedoeld in artikel 3)

  • 1. Een beleggingsonderneming zorgt ervoor dat bij de vaststelling en toepassing van hun beloningsbeleid voor categorieën werknemers, met inbegrip van leidinggevend personeel, risiconemend personeel en met controlefuncties belast personeel, en voor elke werknemer die een totale beloning ontvangt die op zijn minst gelijk is aan de laagste beloning van leidinggevend of risiconemend personeel en die beroepswerkzaamheden vervult die het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die zij beheert, wezenlijk beïnvloeden, de vereisten van onderdeel 2 tot en met 7 van deze bijlage naleven (artikel 30, eerste lid, aanhef, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 2. Het beloningsbeleid omvat maatregelen om belangenconflicten te voorkomen, zet aan tot verantwoord ondernemerschap en bevordert risicobewustzijn en verstandig risicogedrag (artikel 30, eerste lid, onder e, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 3. Het leidinggevende orgaan van de beleggingsonderneming in zijn toezichtsfunctie stelt het beloningsbeleid vast, evalueert dit periodiek en draagt volledige verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering ervan (artikel 30, eerste lid, onder f, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 4. De uitvoering van het beloningsbeleid wordt ten minste jaarlijks onderworpen aan een centrale en onafhankelijke interne beoordeling in het kader van de uitoefening van controlefuncties (artikel 30, eerste lid, onder g, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 5. Personeelsleden van de beleggingsonderneming in controlefuncties zijn onafhankelijk van de bedrijfseenheden waar ze toezicht op uitoefenen, beschikken over toereikend gezag en worden beloond naargelang van de verwezenlijking van de doelstellingen waarop hun functie gericht is, ongeacht de prestaties van de bedrijfsactiviteiten waarop ze toezicht houden (artikel 30, eerste lid, onder h, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 6. De in onderdeel 13, 14 en 15 van deze bijlage bedoelde beloningscommissie of, indien een dergelijke commissie niet is opgericht, het leidinggevende orgaan in zijn toezichtsfunctie, houdt rechtstreeks toezicht op de beloning van leidinggevende personeelsleden die risicobeheer- en compliancefuncties uitoefenen (artikel 30, eerste lid, onder i, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 7. De vaste beloningscomponent vertegenwoordigt een voldoende hoog aandeel van de totale beloning om de werking van een volledig flexibel beleid inzake variabele beloningscomponenten mogelijk te maken, waaronder de mogelijkheid om geen variabele beloningscomponenten uit te betalen. De beleggingsonderneming stelt in hun beloningsbeleid de passende verhoudingen vast tussen de vaste en de variabele component van de totale beloning, rekening houdend met de bedrijfsactiviteiten van de beleggingsonderneming en de daaraan verbonden risico's, alsmede met de impact die verschillende categorieën personeel als bedoeld in onderdeel 1 van deze bijlage hebben op het risicoprofiel van de beleggingsonderneming (artikel 30, eerste lid, onder k, en tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 8. De variabele beloning die door een beleggingsonderneming wordt toegekend en uitgekeerd aan in onderdeel 1 van deze bijlage bedoelde categorieën werknemers, voldoet aan alle volgende vereisten:

    • a) de ingevolge artikel 1:118 en 1:119 Wft bedoelde prestatiebeoordeling is gebaseerd op een periode van verschillende jaren, rekening houdend met de bedrijfscyclus van de beleggingsonderneming en haar bedrijfsrisico's (artikel 32, eerste lid, onder c, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • b) de variabele beloning doet niet af aan de capaciteit van de beleggingsonderneming om een solide kapitaalbasis te verzekeren (artikel 32, eerste lid, onder d, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • c) beloningspakketten met betrekking tot de compensatie of de afkoop van overeenkomsten in eerdere dienstbetrekkingen sluiten aan bij de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming (artikel 32, eerste lid, onder g, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • d) bij de beoordeling van prestaties, als basis voor de berekening van pools van variabele beloningscomponenten, wordt rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's en met de kosten van het vereiste kapitaal en de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2033 vereiste liquiditeit (artikel 32, eerste lid, onder h, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • e) bij de toewijzing van de variabele beloningscomponenten binnen de beleggingsonderneming wordt rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's (artikel 32, eerste lid, onder i, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • f) ten minste 50% van de variabele beloning bestaat uit de volgende instrumenten:

      • i. aandelen of gelijkwaardige eigendomsbelangen, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken beleggingsonderneming;

      • ii. op aandelen gebaseerde instrumenten of gelijkwaardige niet-contante instrumenten, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken beleggingsonderneming;

      • iii. aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of andere instrumenten die volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of kunnen worden afgeschreven en die de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening passend weergeven;

      • iv. niet-contante instrumenten die een afspiegeling zijn van de instrumenten van de beheerde portefeuilles. (artikel 32, eerste lid, onder j, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen)

    • g) de Autoriteit Financiële Markten kan een beleggingsonderneming toestemming verlenen voor het gebruik van alternatieve regelingen waarmee hetzelfde doel wordt bereikt, indien een beleggingsonderneming geen van de instrumenten uitgeeft zoals genoemd onder f (artikel 32, eerste lid, onder k, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • h) ten minste 40% van de variabele beloning wordt uitgesteld over een periode van, waar passend, drie tot vijf jaar naargelang de bedrijfscyclus van de beleggingsonderneming, de aard van haar bedrijfsactiviteiten, de risico's daarvan en de activiteiten van de betrokken persoon. Indien de variabele beloning een bijzonder hoog bedrag is, wordt daarvan ten minste 60% uitgesteld (artikel 32, eerste lid, onder l, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen);

    • i) uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen zijn in overeenstemming met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming (artikel 32, eerste lid, onder n, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 9. Voor de toepassing van onderdeel 8, onder f, van deze bijlage worden de daar bedoelde instrumenten onderworpen aan een passend retentiebeleid dat tot doel heeft de prikkels voor de persoon af te stemmen op de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming, haar crediteuren en cliënten (artikel 32, derde lid, eerste alinea, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 10. Voor de toepassing van onderdeel 8, onder h, van deze bijlage wordt het uitgestelde deel van de variabele beloning niet sneller dan op pro-ratabasis toegekend (artikel 32, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 11. Voor de toepassing van onderdeel 8, onder i, van deze bijlage, worden uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen, ingeval de werknemer de beleggingsonderneming voor de leeftijd van pensioenleeftijd verlaat, gedurende een termijn van vijf jaar door de beleggingsonderneming aangehouden in de vorm van instrumenten als bedoeld in onderdeel 8, onder f, van deze bijlage. Indien een werknemer de pensioenleeftijd bereikt en met pensioen gaat, worden hem de uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen uitbetaald in de vorm van instrumenten als bedoeld in onderdeel 8, onder f, van deze bijlage onder voorbehoud van een retentieperiode van vijf jaar (artikel 32, derde lid, derde alinea, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 12. Hetgeen is opgenomen in onderdeel 8, onder f en onder h, en onderdeel 11 van deze bijlage, is niet van toepassing op:

    • a) een beleggingsonderneming indien de waarde van haar activa binnen en buiten de balanstelling gemiddeld € 100 miljoen of minder bedraagt over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan het betrokken boekjaar;

    • b) Een persoon van wie de jaarlijkse variabele beloning niet hoger is dan € 50.000 en niet meer dan 10% van de totale jaarlijkse beloning vertegenwoordigt (artikel 32, vierde en zevende lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen zoals geïmplementeerd in artikel 1:117, vijfde lid, Wft).

  • 13. Een beleggingsonderneming die niet voldoet aan de in onderdeel 12, onder a, van deze bijlage vastgestelde criteria, stelt een beloningscommissie in. De beloningscommissie is evenwichtig qua sekse en verstrekt een kundig en onafhankelijk oordeel over het beloningsbeleid en de beloningspraktijken en de prikkels die daarvan uitgaan voor het beheer van risico, kapitaal en de liquiditeit. De beloningscommissie kan op het niveau van de groep worden ingesteld (artikel 33, eerste lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 14. De beleggingsonderneming zorgt ervoor dat de beloningscommissie wordt belast met de voorbereiding van beslissingen inzake beloning, inclusief beslissingen die gevolgen hebben voor de risico’s en het risicobeheer van de betrokken beleggingsonderneming en die door het leidinggevende orgaan moeten worden genomen. De voorzitter en de leden van de beloningscommissie zijn leden van het leidinggevende orgaan die geen enkele uitvoerende functie in de betrokken beleggingsonderneming bekleden (artikel 33, tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 15. Bij de voorbereiding van beslissingen inzake beloning als bedoeld in onderdeel 14 van deze bijlage houdt de beloningscommissie rekening met het openbaar belang en de langetermijnbelangen van aandeelhouders, beleggers en andere belanghebbenden van de beleggingsonderneming (artikel 33, derde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

  • 16. Onverminderd de artikelen 1:128 en 1:129 Wft, is indien de uitgekeerde variabele beloning niet zou stroken met de handhaving van een solide kapitaalbasis van een beleggingsonderneming en een tijdige beëindiging van de buitengewone openbare financiële steun, de variabele beloning beperkt tot een percentage van de nettowinsten (artikel 31, aanhef en onder b, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen).

Bijlage C.

(bijlage als bedoeld in artikel 4)

  • 1. De vereisten in deze bijlage hebben betrekking op alle personen die de premiepensioeninstelling daadwerkelijk besturen en die sleutelfuncties vervullen, en andere personeelscategorieën waarvan de beroepswerkzaamheden wezenlijke gevolgen hebben voor het risicoprofiel van de premiepensioeninstelling.

  • 2. Bij de vaststelling van het beloningsbeleid als bedoeld in artikel 1:117, eerste lid, Wft, neemt een premiepensioeninstelling de volgende beginselen in acht:

    • a) het beloningsbeleid omvat maatregelen die erop gericht zijn belangenconflicten te vermijden (artikel 23, derde lid, onder c, van de IORP II-richtlijn);

    • b) met inachtneming van artikel 1:118 Wft strookt het beloningsbeleid met een deugdelijk en doeltreffend risicobeheer en moedigt niet aan tot het nemen van risico’s die niet te verenigen zijn met het risicoprofiel en het reglement van de premiepensioeninstelling (artikel 23, derde lid, onder d, van de IORP II-richtlijn);

    • c) de premiepensioeninstelling stelt met inachtneming van artikel 1:117 Wft de algemene beginselen van het beloningsbeleid vast, die ten minste elke drie jaar worden geëvalueerd en bijgewerkt, en is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging ervan (artikel 23, derde lid, onder f, van de IORP II-richtlijn);

    • d) de premiepensioeninstelling draagt met inachtneming van artikel 1:117 Wft, zorg voor een duidelijke, transparante en doeltreffende governance ten aanzien van het beloningsbeleid en het toezicht daarop (artikel 23, derde lid, onder g, van de IORP II-richtlijn).

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2021 (Rbb 2021) vervangt de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2017 (Rbb 2017). Aanleiding voor de aanpassing van de regeling is de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen (richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen). De aanpassing strekt tot implementatie van de artikelen 30 tot en met 34 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Een aantal onderdelen van deze artikelen is of wordt in de Wet op het financieel toezicht (Wft) of het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) opgenomen en derhalve niet in deze regeling.

Met de implementatie van (een deel van) de beloningsregels uit de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen wordt de regeling een gezamenlijke regeling van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (gezamenlijk: de toezichthouders).

2. Juridische grondslag van de regeling

Zowel aan DNB als de AFM is in artikel 1:117, vierde lid, Wft de bevoegdheid toegekend om nadere regels te stellen op het gebied van het beloningsbeleid van financiële ondernemingen. De AFM en DNB kunnen op grond van die regeling nadere regels stellen betreffende de wijze waarop het beloningsbeleid wordt opgesteld en vastgesteld of goedgekeurd, uitgevoerd, geëvalueerd en aangepast, alsmede de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de beloningscomponenten en beloningsstructuren en de wijze waarop de risico’s die uit het beleid en de uitvoering daarvan voortvloeien, worden beheerst.

Uit artikel 1:117, vijfde lid, Wft volgt dat bij het vaststellen van de nadere regels voor banken, beleggingsondernemingen en ondernemingen bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, de toezichthouders de relevante bepalingen van de richtlijn kapitaalvereisten en, waar het beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen betreft, van laatstgenoemde richtlijn in acht nemen. Nederland heeft gebruik gemaakt van de lidstaatopties in artikel 94, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten en in artikel 32, zevende lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Voor de toepassing van artikel 94, derde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn kapitaalvereisten en artikel 32, vierde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen geldt als bovengrens een jaarlijkse variabele beloning van € 50.000, die niet meer dan 10% van de totale jaarlijkse beloning van het personeelslid bedraagt.

3. Verdeling van het toezicht tussen de AFM en DNB

Het beloningsbeleid kent zowel prudentiële als gedragscomponenten. Als gevolg hiervan hebben beide toezichthouders een eigen rol bij het toezicht op het beloningsbeleid. De prudentiële component is opgenomen in artikel 1:118 Wft en geldt voor financiële ondernemingen waarop artikel 3:17 Wft van toepassing is. Het onderdeel uit het gedragstoezicht is opgenomen in artikel 1:119 Wft en is gekoppeld aan de artikelen 4:14 en 4:15 Wft. DNB richt zich op de prudentiële aspecten van het beloningsbeleid. De AFM richt zich op de gedragsaspecten.

4. Consultatie

Tijdens de consultatieperiode ontvingen de AFM en DNB één reactie. In deze reactie wordt gevraagd op welk prestatiejaar en op welk moment van toekenning de gewijzigde beloningsregels voor het eerst van toepassing zijn. De richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen kent geen overgangsrecht. Dat betekent dat vanaf het moment van inwerkingtreding van de Implementatiewet prudentieel toezicht beleggingsondernemingen en daarmee ook de inwerkingtreding van de Rbb 2021 de beloningsregels in deze regeling van toepassing worden. Als voorbeeld, op een prestatiebonus die in het voorjaar van 2022 wordt toegekend over het prestatiejaar 2021, zijn de regels uit de Rbb 2021 van toepassing. Dat de Richtsnoeren betreffende een beheerst beloningsbeleid voor beleggingsondernemingen van toepassing worden op 31 december 2021, laat onverlet dat de regels uit de Rbb 2021 van toepassing worden op het moment dat de Rbb 2021 in werking treedt.

In de reactie werd ook gevraagd of personeelsleden waarvan de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling wezenlijk beïnvloeden geïdentificeerd dienen te worden als een beleggingsonderneming een beroep kan doen op de proportionaliteitsregel uit onderdeel 18, aanhef en onder a, van Bijlage A respectievelijk onderdeel 12, aanhef en onder a, van Bijlage B bij de Rbb 2021 en indien dat het geval is welke beloningsregels uit de Rbb gelden. Ook indien een beleggingsonderneming een beroep op deze onderdelen kan doen dient zij deze personeelsleden te identificeren. Zij is alleen uitgezonderd van het toepassen van onderdeel 14, 15 en de tweede alinea van onderdeel 17 van bijlage A respectievelijk onderdeel 8, onder f en h, en onderdeel 11 van bijlage B. De overige onderdelen blijven onverkort van toepassing.

Artikelsgewijs

Aanhef

De aanhef van de regeling ten opzichte van de Rbb 2017 is aangepast omdat het nu een gezamenlijke regeling van DNB en de AFM betreft. Tevens is de aanhef aangepast met verwijzingen naar de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen.

Artikel 1

Artikel 1 is gewijzigd ten opzichte van de Rbb 2017 om in de definities het onderscheid te maken tussen de beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten en de beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Voorts zijn de definities uit de Wft tevens van toepassing voor zover relevant in het kader van deze regeling.

Artikel 2 en bijlage A

De vereisten ten aanzien van het beloningsbeleid voor banken en beleggingsondernemingen onder de verordening kaptaalvereisten volgen uit de richtlijn kapitaalvereisten. Een deel van deze vereisten is geïmplementeerd in hoofdstuk 1.7 Wft. Dit artikel en bijlage A omvat de nationale implementatie van de overige beloningsbepalingen uit de richtlijn kapitaalvereisten. De toevoegingen aan bijlage A hebben tot doel beter aan te sluiten bij de bewoordingen van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 3 en bijlage B

De vereisten ten aanzien van het beloningsbeleid voor beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen volgen uit richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Een deel van deze vereisten is geïmplementeerd in hoofdstuk 1.7 Wft. De overige eisen uit de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen worden geïmplementeerd in dit artikel en bijlage B.

Voorts implementeert artikel 3, artikel 25, eerste tot en met derde lid, en vierde lid, eerste alinea, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Op grond van dit artikel zijn de beloningsregels niet van toepassing op een beleggingsonderneming als zij kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen. Deze uitzondering is opgenomen in het eerste lid van artikel 3.

In het tweede lid van artikel 3 is opgenomen dat indien een beleggingsonderneming eerst niet kwalificeert als klein en niet-verweven maar nadien wel, de beloningsregels in bijlage B pas niet meer van toepassing zijn indien de beleggingsonderneming gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden doorlopend als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming kwalificeert en de beleggingsonderneming DNB hiervan in kennis heeft gesteld.

In het derde lid van artikel 3 is opgenomen dat indien een beleggingsonderneming niet langer voldoet aan de vereisten om als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming te worden aangemerkt, zij DNB daarvan in kennis dient te stellen. Vervolgens dient zij binnen twaalf maanden aan de beloningsnormen in bijlage B te voldoen. De onderdelen 8 tot en met 12 van bijlage B (de normen ten aanzien van variabele beloning) zijn pas van toepassing op beloningen voor geleverde diensten of prestaties in het boekjaar volgend op het boekjaar waarin de beleggingsonderneming voor het eerst niet langer kwalificeerde als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming.

De beloningsregels in bijlage B zijn voor een groot deel gelijkluidend aan de beloningsregels in bijlage A van deze regeling. Anders is dat in onderdeel 8, onder g, van bijlage B wordt bepaald dat de AFM toestemming kan verlenen aan beleggingsondernemingen die geen instrumenten uitgeven als bedoeld in onderdeel 8, onder f, om gebruik te maken van een alternatieve regeling waarmee hetzelfde doel wordt bereikt.

Artikel 4 en bijlage C

Voor premiepensioeninstellingen (PPI’s) zijn Europese sectorale regels neergelegd in de IORP II-richtlijn. Een deel van de vereisten is opgenomen in hoofdstuk 1.7 Wft. De overige vereisten gelden op grond van dit artikel en bijlage C. Uit bijlage C volgt welke van de in artikel 23 van de IORP II-richtlijn neergelegde vereisten ten aanzien van het beloningsbeleid voor PPI’s in deze regeling zijn opgenomen.

Artikel 5

Dit artikel regelt de intrekking van de Rbb 2017.

Artikel 6

Dit artikel regelt de inwerkingtreding. De regeling treedt in werking op het tijdstip dat de Implementatiewet richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen in werking treedt.

Artikel 7

De citeertitel van deze regeling is de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2021.

Naar boven