Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 september 2021, nummer WBV 2021/17, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C2/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.1. Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, en vierde lid Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘de referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorden en dat die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken. In deze paragraaf zijn de beleidsregels die toezien op de feitelijke gezinsband per gezinslid neergelegd.

De referent onderbouwt de feitelijke gezinsband met documenten en verklaringen conform paragraaf C2/4.1.2 Vc. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning en of de referent de gezinsleden heeft genoemd in de asielprocedure.

Biologische minderjarige kinderen

Als sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, zie paragraaf B7/3.8.1 Vc, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin, tenzij het kind zelfstandig woont en in eigen levensonderhoud voorziet.

De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

Meerderjarige kinderen

De IND neemt aan dat sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, zie paragraaf B7/3.8.1 Vc, als het meerderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.

Indien de vreemdeling en de referent de gestelde gezinssituatie niet aannemelijk maken, neemt de IND geen gezinsleven aan.

De referent is een amv

Als referent kan ingevolge artikel 29, tweede lid, onder c, Vw de vreemdeling optreden die een amv is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG.

De IND beschouwt in dit kader een minderjarige in ieder geval als alleenstaand als:

  • De minderjarige Nederland is ingereisd zonder begeleiding van een volwassene die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had; of

  • De minderjarige in Nederland niet onder de verantwoordelijkheid van een volwassene staat die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had.

Dat de volwassene ook in het land van herkomst of bestendig verblijf al de zorg had voor de amv kan bijvoorbeeld blijken uit de wet of het gewoonterecht van dat land van herkomst of bestendig verblijf. Dit kan bijvoorbeeld blijken, als de minderjarige in het land van herkomst of bestendig verblijf langdurig onder de feitelijke zorg en verantwoordelijkheid van deze volwassene is geweest.

De IND beschouwt een minderjarige in ieder geval niet als alleenstaand in de situaties beschreven in paragraaf B8/6.1 Vc.

Het komt ook voor dat een minderjarige onder de begeleiding van een volwassene inreist in een lidstaat van de EU (inclusief Nederland) en vervolgens zonder begeleiding wordt achtergelaten. In dat geval behandelt de IND de minderjarige als een minderjarige die zonder begeleiding van een volwassene Nederland is ingereisd.

Uitzondering op deze regel is in ieder geval de situatie als een ouder de minderjarige zelf naar het grondgebied van een lidstaat heeft gebracht en hem daar vervolgens zonder begeleiding heeft achtergelaten.

De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek om nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend.

Voor het vaststellen van de feitelijke gezinsband wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.1 Vc onder ‘biologische minderjarige kinderen’ dan wel ‘meerderjarige kinderen’. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

De IND wijst een verzoek van een minderjarige om nareis van zijn ouders af, als de minderjarige zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd. In dat geval heeft de IND in een eerdere procedure vastgesteld dat deze minderjarige feitelijk tot een ander gezin behoort. Daarmee valt deze ook niet onder de zorg en verantwoordelijkheid van degenen, voor wie de minderjarige om nareis verzoekt.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • De identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

Het pleegkind komt niet in aanmerking voor nareis indien er een positieve verplichting onder artikel 8 EVRM bestaat om de biologische ouder te herenigingen met het pleegkind in Nederland.

De voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband zijn voor adoptie- en pleegkinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet te laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.

  • De referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.

Daarnaast dient het kind te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.2 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van niet uit artikel 29 tweede lid Vw voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in hoofdstuk B1 Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader van artikel 30b Vw en het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C1 Vc.

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 september 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

A

Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan de brief aan de Tweede Kamer van 23 augustus 2021 met kenmerk 3504477. De Staatssecretaris heeft in deze brief uitleg gegeven, hoe het begrip 'alleenstaand' moet worden uitgelegd bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv), die als referent een verzoek om nareis indient.

Met de wijziging in paragraaf C2/4.1.1 Vc wordt ook uitgelegd in welke individuele gevallen de minderjarige niet als alleenstaand kan worden aangemerkt.

De uitzondering op de regel dat een achtergelaten minderjarige op dezelfde manier wordt behandeld als een niet-begeleide minderjarige is gebaseerd op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:879). Als door achterlating van het kind sprake is van oneigenlijk gebruik van de procedure, dan valt de ouder die dit kind achterliet niet onder het bereik van deze bepalingen. Artikel 10, derde lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn waarvan artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw de implementatie vormt is niet bedoeld voor hereniging van een minderjarige vreemdeling met een ouder die hem zelf naar het grondgebied van een lidstaat heeft gebracht en hem daar vervolgens zonder begeleiding heeft achtergelaten.

Bovendien is opgenomen in deze paragraaf dat oneigenlijk gebruik van het nareisbeleid moet worden tegengegaan.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven