Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2021, 31421 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2021, 31421 | Besluiten van algemene strekking |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 2.24, 2.25, 4.3, 4.5, tweede lid, 4.20, 4.31, 5.2, eerste en derde lid, 8.1, vijfde lid, 8.3, 16.55, tweede lid, en 16.139, derde lid, van de Omgevingswet, en de artikelen 2.2, eerste lid, en 10.1, eerste lid, van de Wet dieren;
BESLUITEN:
De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze regeling berust op de artikelen 1.5, tweede lid, 2.15, tweede, derde en vierde
lid, 2.20, tweede en derde lid, 2.21, 2.21a, eerste lid, 2.24, tweede lid, 4.1, tweede
lid, 4.3, derdevierde lid, 5.34, tweede lid, 12.6, vijfde lid, 13.1, tweede lid, 16.6, 16.55, tweede en
zesde lid, 16.88, derde en vierde lid, 18.21, eerste lid, 19.10, eerste lid, 19.11,
20.2, tweede lid, 20.3, eerste lid, 20.6, derde lid, aanhef en onder b, 20.10, derde
lid, 20.14, zesde lid, 20.16, derde lid, 20.18, eerste lid, 20.21, tweede en vierde
lid, 20.25, tweede lid, 20.26, vierde lid, 20.28, derde lid, 20.29 en 20.30, aanhef
en onder b, van de wet.
Deze regeling berust ook op de artikelen 8.47, vijfde lid, 8.48, vijfde lid, 8.53, vijfde lid, 8.55, vijfde lid, 8.56, tweede lid, 8.57, derde lid, 8.57a, vierde lid, 8.57b, vierde lid, 8.59, tweede lid, 8.62c, vijfde lid, 8.62h, derde lid, 8.62i, derde lid, 8.62l, vierde lid, 8.66, derde lid, 8.68, derde lid en 8.70g, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De artikelen 14.1, 14.2, 14.18b, 14.28e en 14.31i berusten op artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet.
Artikel 4.30, derde lid, berust op artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren.
B
Na afdeling 2.8 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
De gebieden, bedoeld in artikel 11.130, onder b, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarbinnen herbeplanting op andere grond is toegestaan zijn:
gebied 1: de provincies Groningen, Friesland en Drenthe;
gebied 2: de provincie Overijssel, met uitzondering van de Noordoostpolder, en de provincies Gelderland en Utrecht;
gebied 3: de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland en de IJsselmeerpolders; en
gebied 4: de provincies Noord-Brabant en Limburg.
C
Na afdeling 3.1 worden twee afdelingen ingevoegd, luidende:
De faunabeheereenheid met het werkgebied bestaande uit de terreinen, bedoeld in artikel 6.4 van het Omgevingsbesluit, heeft de rechtsvorm van een stichting. De leden van het bestuur van de stichting worden benoemd en ontslagen door de gerechtigde, bedoeld in artikel 6.4 van dat besluit.
Het faunabeheerplan dat door de faunabeheereenheid, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld bevat ten minste de volgende gegevens:
de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid;
een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven;
kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten waarvoor een duurzaam beheer of bestrijding noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;
een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer of bestrijding van de diersoorten, bedoeld onder c, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen die zouden worden geschaad, wanneer niet tot beheer of bestrijding zou worden overgegaan;
een beschrijving van de mate waarin de belangen, bedoeld onder d, zijn geschaad in de vijf jaar voorafgaand aan het tijdstip van de aanvraag om goedkeuring van het faunabeheerplan;
de gewenste stand van de diersoorten, bedoeld onder c;
per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de maatregelen die zullen worden getroffen om de gewenste stand, bedoeld onder f, te bereiken;
per diersoort en gewas een beschrijving van de maatregelen die in de periode, bedoeld onder e, zijn getroffen om het schaden van de belangen, bedoeld onder d, te voorkomen, en voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn: een beschrijving van de effectiviteit van die maatregelen;
voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen: een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren en de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;
een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de maatregelen, bedoeld onder g, zullen worden getroffen;
voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn: een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de onder g bedoelde maatregelen; en
een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen maatregelen zal worden bepaald.
Het faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.
De jachthouder van de terreinen, bedoeld in artikel 6.4 van het Omgevingsbesluit, is uitgezonderd van de aansluitplicht, bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, van de Omgevingswet.
Een examen voor een jachtgeweeractiviteit komt alleen voor erkenning als bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving in aanmerking als de kennis, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt getoetst met:
ten minste vijftig meerkeuzevragen, waarvan:
vijftien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder a, b, c en d, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
tien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder e en f, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
tien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder g en h, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
tien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder i en j, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
vijf vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder k en l, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
ten minste vijfentwintig meerkeuzevragen, gesteld met behulp van beelddragers, waarvan:
De vaardigheid en bekwaamheid, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor een jachtgeweeractiviteit worden getoetst door middel van:
het schieten op ten minste vijfentwintig kleiduiven met hagel;
het doen van ten minste vier schoten in twee series van twee schoten met groot-kaliber kogelgeweer op een doel gelegen op een afstand van ten minste 50 m; en
het tonen van weidelijk gedrag en bekwaamheid in het veilig omgaan met een geweer in ten minste tien gesimuleerde situaties.
Het examen voor een jachtgeweeractiviteit is alleen met gunstig gevolg afgelegd als degene die het examen aflegt:
van de vragen, bedoeld in het eerste lid, ten minste 70% goed heeft beantwoord;
bij het schieten, bedoeld in het tweede lid, onder a, ten minste achttien van de vijfentwintig kleiduiven heeft geraakt;
bij het doen van schoten als bedoeld in het tweede lid, onder b, ten minste drie treffers heeft die liggen binnen een cirkel van 15 cm; en
naar het oordeel van de organisatie die het examen afneemt weidelijk gedrag en bekwaamheid als bedoeld in het tweede lid, onder c, heeft getoond.
Een examen voor een valkeniersactiviteit komt alleen voor erkenning als bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving in aanmerking als de kennis, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt getoetst met:
ten minste vijftig meerkeuzevragen, waarvan:
vijftien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder a, b en c, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
vijf vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder e, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
tien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder g en h, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
vijftien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder j, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
vijf vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder k en l, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
ten minste twintig meerkeuzevragen, gesteld met behulp van beelddragers, waarvan:
De bekwaamheid, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt getoetst bij de beoordeling van twee stages van een jaar bij twee mentoren, aangewezen door de in artikel 3.34 genoemde organisatie. De stages hebben tot doel om bekwaamheid te verwerven in de omgang met jachtvogels, het dragen en zeeg maken van jachtvogels, de verzorging van jachtvogels, het aanleggen van tuig, het doden van prooien en slachten van aasdieren, het aanleren van gewenst gedrag van jachtvogels, het voorkomen en afleren van ongewenst gedrag van jachtvogels, het zoeken en terugvangen van verloren jachtvogels, het beoordelen van de inzetbaarheid van jachtvogels, het toepassen van fretten en het gebruik van fluit, loer en balg.
Het examen voor een valkeniersactiviteit is alleen met gunstig gevolg afgelegd als degene die het examen aflegt:
Een examen voor het gebruik van eendenkooien komt alleen voor erkenning als bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving in aanmerking als de kennis, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt getoetst met:
ten minste veertig meerkeuzevragen, waarvan:
vijftien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder a, b en c, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
vijf vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder e, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
vijftien vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder j, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
vijf vragen over de onderwerpen, bedoeld in artikel 11.87, tweede lid, onder k en l, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
ten minste vijftien meerkeuzevragen, gesteld met behulp van beelddragers, waarvan:
Het examen voor het gebruik van eendenkooien is alleen met gunstig gevolg afgelegd als degene die het examen aflegt van de vragen, bedoeld in het eerste lid, ten minste 70% goed heeft beantwoord.
Als examen worden erkend als bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving de volgende, door de Stichting Jachtexamens afgenomen, examens:
Als gelijkwaardige examens als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden aangewezen:
met betrekking tot het theoretische gedeelte: het theoretische gedeelte A en B van het jachtexamen, afgelegd vanaf 1 april 1984 op grond van het bepaalde bij of krachtens het Belgisch Koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen, het Belgisch ministerieel besluit van 2 maart 1977 tot inrichting van het jachtexamen en het Besluit van de Vlaamse Executieve van 29 mei 1991 tot inrichting van het jachtexamen;
het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 1995 betreffende de organisatie van het jachtexamen;
het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Besluit van de Waalse regering van 2 april 1998 tot organisatie van het jachtexamen in het Waalse Gewest;
met betrekking tot het theoretische gedeelte: het theoretische gedeelte A en B van het jachtexamen, afgelegd vanaf 1 april 1984 op grond van het bepaalde bij of krachtens het Belgisch Koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen en het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 21 januari 1991 tot organisatie van het jachtexamen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;
het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het gewijzigde Règlement grand-ducal van 16 april 1991 betreffende de voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot de bekwaamheidsproef voor het verlenen van een eerste jachtvergunning; en
het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Bundesjagdgesetz.
D
Na afdeling 4.4 worden vier afdelingen ingevoegd, luidende:
Als organisaties die een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in voldoende mate verzekeren als bedoeld in artikel 11.64, eerste lid, onder d, onder 3°, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden aangewezen:
Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland;
LandschappenNL;
Stichting het Gooisch Natuurreservaat;
Stichting Marke Vragenderveen;
G.A. van der Lugtstichting;
Stichting Edwina van Heek;
Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe;
Staatsbosbeheer;
Staat der Nederlanden, voor zover het betreft de militaire luchthavens, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit militaire luchthavens;
Stichting Huis Deelerwoud;
Stichting Landgoed Windesheim; en
Heerlijkheid Mariënwaerdt BV.
De jacht op de hierna genoemde wildsoorten is gedurende de daarbij vermelde tijdvakken geopend als bedoeld in artikel 11.68 van het Besluit activiteiten leefomgeving:
fazantenhaan: van 15 oktober tot en met 31 januari;
fazantenhen: van 15 oktober tot en met 31 december;
haas: van 15 oktober tot en met 31 december;
houtduif: van 15 oktober tot en met 31 januari;
konijn: van 15 augustus tot en met 31 januari; en
wilde eend: van 15 augustus tot en met 31 januari.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn opzettelijk te doden of opzettelijk te vangen, en om die vogels opzettelijk te storen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten door grondgebruikers worden verricht om de volgende schadeveroorzakende vogels te bestrijden, bedoeld in 11.43, eerste lid, onder b, van dat besluit:
Het eerste lid geldt alleen als:
het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op die gronden, in of aan die opstallen of in het omringende gebied te voorkomen;
wordt voldaan aan artikel 4.19.
Als middelen als bedoeld in artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn toegestaan voor het bestrijden van de Canadese gans (Branta Canadensis en Branta hutchinsii hutchinsii), de houtduif (Columba palumbus), de kauw (Corvus monedula) en de zwarte kraai (Corvus corone corone) worden aangewezen:
Als methoden als bedoeld in artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die mogen worden gebruikt voor het bestrijden van vogels van de soorten, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen:
De aangewezen middelen worden niet gebruikt op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag en de beide kerstdagen.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.38, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten te verkopen, te vervoeren voor verkoop, onder zich te hebben voor verkoop of aan te bieden voor verkoop geldt niet als de vogels aantoonbaar zijn verkregen:
in het kader van de bestrijding van schade of overlast veroorzakende vogels, bedoeld in de artikelen 11.43, eerste lid, onder b, en 11.44, tweede en derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, of de beperking van de omvang van populaties van in het wild levende dieren; en
in overeenstemming met:
een voor die bestrijding verleende omgevingsvergunning;
de regels in een omgevingsverordening op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de wet en artikel 11.42 van het Besluit activiteiten leefomgeving waarin de bestrijding als vergunningvrij geval wordt aangewezen; of
de artikelen 4.18 en 4.19.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.38, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten te verkopen, te vervoeren voor verkoop, onder zich te hebben voor verkoop of aan te bieden voor verkoop geldt niet voor het verkopen, vervoeren, onder zich hebben of voor verkoop aanbieden van een dode vogel die vanuit een ander land Nederland is binnengebracht.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.39, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet voor het om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of vervoeren van een dode vogel die vanuit een ander land Nederland is binnengebracht.
Het eerste en tweede lid gelden alleen als:
de vogel aantoonbaar is verkregen buiten Nederland overeenkomstig de daar geldende regelgeving; en
als de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening, aantoonbaar met inachtneming van de cites-basisverordening en cites-uitvoeringsverordening Nederland is binnengebracht of verkregen.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn opzettelijk te vangen of om opzettelijk die vogels te storen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde vogels voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.39, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, te vervoeren geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde vogels voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
Het eerste en tweede lid gelden alleen als de zieke of gewonde vogel binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen of instanties die zijn gerechtigd uit het wild afkomstige vogels onder zich te hebben voor opvang en verzorging, krachtens:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.39, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet voor het zich toe-eigenen en onder zich hebben van een dode uit het wild afkomstige vogel met het oog op het prepareren ervan.
Het eerste lid geldt alleen als:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.39, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet voor het onder zich hebben van een geprepareerde uit het wild afkomstige vogel.
Het derde lid geldt alleen als:
de vogel is gemerkt met een merkteken overeenkomstig artikelen 11.102, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en 7.219, vierde en vijfde lid; en
de vogel aantoonbaar met inachtneming van de cites-basisverordening en de cites-uitvoeringsverordening Nederland is binnengebracht of verkregen, voor zover van toepassing.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.47, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, te verkopen, te vervoeren voor verkoop, te verhandelen, te ruilen of te koop of te ruil aan te bieden of om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet als de dieren aantoonbaar zijn verkregen:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.47, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren of planten, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, te verkopen, te vervoeren voor verkoop, te verhandelen, te ruilen of te koop of te ruil aan te bieden of om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet voor het onder zich hebben, vervoeren, verhandelen, ruilen of te koop of te ruil aanbieden van een dood dier of een dode plant die vanuit een ander land Nederland is binnengebracht.
Het eerste lid geldt alleen als:
het dier of de plant aantoonbaar is verkregen buiten Nederland overeenkomstig de aldaar geldende regelgeving; en
als het dier of de plant behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening, het dier of de plant aantoonbaar met inachtneming van de cites-basisverordening en de cites-uitvoeringsverordening Nederland is binnengebracht of verkregen.
Het eerste lid geldt niet voor botten en daarvan of daarmee vervaardigde producten van de tijger (Panthera tigris).
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, opzettelijk te vangen of om dieren opzettelijk te verstoren, geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde dieren voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.47, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren van soorten, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde dieren voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan vervoer van een zieke of gewonde bruinvis, gewone dolfijn, tuimelaar, witflankdolfijn of witsnuitdolfijn ook anders plaatsvinden dan met een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
Het eerste en tweede lid geldt alleen als het zieke of gewonde dier binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen of instanties die zijn gerechtigd uit het wild afkomstige dieren onder zich te hebben voor opvang en verzorging, krachtens:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A, bij dat besluit, opzettelijk te doden of te vangen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten door grondgebruikers worden verricht om de volgende schadeveroorzakende dieren te bestrijden als bedoeld in 11.57, onder b, van dat besluit:
Het eerste lid geldt alleen als:
het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied te voorkomen;
wordt voldaan aan de in artikel 4.28 gestelde eisen en beperkingen.
Als middelen als bedoeld in artikel 11.58, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn toegestaan voor het bestrijden van het konijn (Oryctolagus cuniculus) en de vos (Vulpes vulpes) worden aangewezen:
Aardhonden worden niet gebruikt voor het vangen of doden van vossen in holen in de periode van 1 maart tot en met 31 augustus.
De aangewezen middelen worden niet gebruikt op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag en de beide kerstdagen. Dit geldt niet voor fretten, kastvallen, vangkooien en buidels.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A, bij dat besluit, te vangen geldt niet voor het opzettelijk vangen van een ziek of gewond dier, met uitzondering van de gewone zeehond of grijze zeehond, voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
Het eerste lid geldt alleen als:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A bij dat besluit, te vangen geldt niet voor het opzettelijk vangen van een zieke of gewonde gewone zeehond of grijze zeehond door personen die in dienst zijn van, of als opdrachtnemer of als vrijwilliger actief zijn voor een van de organisaties, bedoeld in het vierde lid, voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren of anders dan met een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.
Het derde lid geldt alleen als:
de uit het wild afkomstige zieke of gewonde gewone zeehond of grijze zeehond binnen twaalf uur wordt overgedragen aan een van de volgende organisaties:
de organisaties, genoemd onder a, bij de beslissing over het vangen, voor het vervoeren van het dier, het Handelingskader zeehondenopvang, opgenomen in bijlage VIIa, onder B, volgen, en als zij krachtens artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren zijn gerechtigd uit het wild afkomstige gewone zeehonden of grijze zeehonden onder zich te hebben en te verzorgen; en
de in het derde lid bedoelde personen werkzaam zijn binnen het werkgebied van de organisatie, genoemd onder a, weergegeven op de kaart in bijlage VIIa, onder A, en aantoonbaar beschikken over:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.61, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren of eieren van dieren uit te zetten geldt niet voor het uitzetten van dieren van de diersoorten voor het bestrijden van ziekten, plagen of onkruiden aangewezen in bijlage VIIb, onder A.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.61, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren uit te zetten geldt niet voor het uitzetten van dieren van de diersoorten als prooidieren voor die dieren aangewezen in bijlage VIIb, onder A en B.
Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren, voor het gebruiken van dieren van de diersoorten aangewezen in bijlage VIIb, onder B, met het oog op de productie van dierlijke producten.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A, bij dat besluit, opzettelijk te doden of te vangen, om de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om de vaatplanten van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder B, bij dat besluit, opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen geldt niet als:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd gezag is op grond van artikel 4.12 Omgevingsbesluit;
het gaat om dieren en planten van de soorten aangewezen in bijlage VIIc; en
het gaat om handelingen in het kader van:
bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw;
bestendig gebruik; of
de ruimtelijke ontwikkeling of inrichting van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied.
Dit artikel is van toepassing op degene die een levend gefokt dier, een levende gekweekte plant of een uit het wild afkomstig levend dier onder zich heeft, en de daar bijbehorende administratie als bedoeld in artikel 11.103 van het Besluit activiteiten leefomgeving bijhoudt als het dier of de plant behoort tot:
de soorten, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn;
de soorten, genoemd in bijlage A bij de cites-basisverordening, met uitzondering van de in bijlage X bij de cites-uitvoeringsverordening genoemde diersoorten en de hybriden daarvan;
de kunstmatig gekweekte hybriden van niet van een annotatie voorziene soorten, genoemd in bijlage A bij de cites-basisverordening als voor die soorten een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 17 van de cites-uitvoeringsverordening is afgegeven; of
een uit het wild afkomstig levend dier van een soort, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening.
De administratie, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
de wetenschappelijke soortnaam van het dier of de plant en het aantal dieren of planten van die soort;
de datum en de plaats van verkrijging van het dier of de plant;
de naam, het adres en het land van de leverancier van wie het dier of de plant is verkregen;
het land van herkomst van het dier of de plant, als dit afwijkt van het land, bedoeld onder c;
het nummer van het bij de verkrijging van het dier of de plant behorende cites-document;
de datum en de plaats van vervreemding van het dier of de plant;
de naam, het adres en het land van de afnemer van het dier of de plant;
het nummer van het bij de vervreemding van het dier of de plant behorende cites-document;
de datum van de geboorte en het aantal nakomelingen van een dier;
gegevens over de soort en de code van de merktekens;
de datum van de aanbrenging van merktekens aan het dier of de plant; en
de datum en de plaats van sterfte van het dier of de plant, voor zover van toepassing.
De administratie, bedoeld in het eerste lid:
is op naam gesteld, volledig en voorzien van een logische indeling en opeenvolgende nummering;
wordt gevoerd op een zodanige wijze dat controle daarvan direct mogelijk is en de gegevens, bedoeld in het eerste lid, daaruit duidelijk blijken; en
wordt bewaard met alle aantekeningen en bescheiden, waaronder nota's, vrachtbrieven en andere bewijsmiddelen, boeken, registers of andere hulpmiddelen, die betrekking hebben op het onder zich hebben en verhandelen van dieren of planten als bedoeld in het eerste lid.
De gegevens, bedoeld in het tweede lid, en de documenten, bedoeld in het derde lid, worden bewaard gedurende ten minste drie jaar na de datum van de laatste in de administratie aangebrachte wijziging of aanvulling.
De gesloten pootring, bedoeld in artikel 11.104, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor gefokte vogels:
is een individueel gemerkte, ononderbroken ring of manchet, zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat zij, nadat zij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt;
heeft een diameter die niet groter is dan de in bijlage VIId voor de betrokken soort vastgestelde diameter;
voldoet aan de volgende eisen:
een ring met een diameter van 2,5 tot en met 2,9 mm, gemeten aan de binnenkant van een ring, zijn vervaardigd van metaal, waarop een geanodiseerde kleurlaag is aangebracht, en zijn op zodanige wijze voorzien van een breukzone, dat de ring knapt, als de ring wordt opgerekt; of
een ring met een diameter kleiner dan 2,5 mm en groter dan 2,9 mm, gemeten aan de binnenkant van een ring, zijn vervaardigd van metaal, waarop een geanodiseerde kleurlaag is aangebracht, of zijn vervaardigd van gekleurde kunststof, en zijn van zodanige kwaliteit, dat de ring knapt, als de ring wordt opgerekt; en
is voorzien van een kleurlaag die voor elk jaar waarin de ring mag worden aangebracht verschillend is.
In afwijking van het eerste lid:
kan de gesloten pootring een diameter hebben die groter is dan de in de bijlage VIId vastgestelde maximale diameter, als de aanvrager aannemelijk kan maken dat een grotere diameter in verband met de dikte van de poot bij de aanvraag, bedoeld in artikel 4.35, noodzakelijk is; of
kunnen gesloten pootringen voor papegaaiachtigen en roofvogels zijn vervaardigd van roestvrij staal.
Een aanvrager van een aanvraag als bedoeld in artikel 4.35:
Als organisaties als bedoeld in artikel 11.104, derde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn belast met de afgifte van gesloten pootringen worden aangewezen:
Kleindier Liefhebbers Nederland, gevestigd te Utrecht;
Nederlandse Bond voor Vogelliefhebbers, gevestigd te Bergen op Zoom;
Parkieten Sociëteit, gevestigd te Arnhem;
Vereniging Aviornis International Nederland, gevestigd te Wijchen; en
Vereniging Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel, gevestigd te Eindhoven.
De organisaties, bedoeld in het eerste lid, houden een administratie bij met gebruikmaking van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beschikbaar gesteld automatiseringssysteem.
De administratie wordt bewaard gedurende een periode van ten minste vijf jaar en bevat per soort de volgende gegevens:
De organisaties, bedoeld in het eerste lid, verschaffen de minister op verzoek, op een door de minister te bepalen wijze, alle informatie over de afgifte van gesloten pootringen.
Gesloten pootringen worden aangevraagd met gebruikmaking van een door een van de organisaties, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, ter beschikking gesteld aanvraagformulier dat volledig ingevuld en ondertekend wordt teruggestuurd.
De organisaties, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, verstrekken alleen gesloten pootringen:
waarvoor door de leverancier een schriftelijke garantie is afgegeven dat de ringen voldoen aan de specificaties, bedoeld in artikel 4.33; en
die ten minste zijn voorzien van de letters NL, de aanduiding van de binnendiameter tot in tienden van een millimeter, de laatste twee cijfers van het jaartal waarin de gesloten pootring mag worden aangebracht en, per ringmaat, een uniek nummer bestaande uit de bondscode, een kweeknummer en een volgnummer.
In afwijking van het tweede lid, onder b, zijn de gesloten pootringen, afgegeven door Kleindier Liefhebbers Nederland, voorzien van een uniek nummer bestaande uit de bondscode en een volgnummer.
De organisaties, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, geven geen gesloten pootring af als:
Als plantensoorten waarvoor een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 3.70, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan worden aangevraagd, worden aangewezen:
Apocynaceae: Pachypodium spp;
Cactaceae: de soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;
Droseraceae: Dionaea muscipula;
Euphorbiaceae: de succulente soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;
Liliaceae: de soorten Aloe, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;
Nepenthaceae: de soorten Nepenthes, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;
Orchidaceae: de soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening, de hybriden van de soorten Paphiopedilum; en
Sarraceniaceae: de soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening.
Als diersoorten als bedoeld in artikel 11.108, tweede lid, aanhef, van het Besluit activiteiten leefomgeving waarvoor beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 19 van de invasieve-exoten-basisverordening worden aangewezen:
de Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis);
de Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectus Limosus);
de Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis);
de Californische rivierkreeft (Pacifastacus leniusculus);
de Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus Clarkia); en
de Marmerkreeft (Procambarus fallax forma virginalis).
Als voorwaarden als bedoeld in artikel 11.108, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving voor de beheersmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld:
degene die de in artikel 11.108, tweede lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedoelde handelingen verricht, draagt er zorg voor dat:
alle passende maatregelen worden getroffen bij de bevissing, de opslag, de handel, het transport, het houden en het gebruik van de betrokken dieren om te voorkomen dat zij zich kunnen voortplanten, kunnen ontsnappen en zich kunnen verspreiden;
alle passende maatregelen worden getroffen bij de opslag, het transport en het houden van de dieren om te voorkomen dat de betrokken dieren door onbevoegden kunnen worden verwijderd uit de omgeving waarin zij worden opgeslagen of getransporteerd;
het beheren van afval, het onderhoud en schoonmaken van vistuigen, transport- en opslagmaterialen bij bevissing, de opslag, de handel, het transport en het houden van de dieren op zodanige wijze plaatsvindt dat exemplaren van de soorten zich niet kunnen verspreiden of door onbevoegden kunnen worden verwijderd; en
wordt voorkomen dat dieren van de soorten op het grondgebied van andere lidstaten worden gebracht, tenzij die lidstaten dat toestaan in het kader van door hen getroffen beheersmaatregelen; en
degene die de in artikel 11.108, tweede lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving bedoelde handelingen verricht maakt te allen tijde aannemelijk dat hij voldoet aan de in artikel 11.108, eerste en tweede lid, van dat besluit bedoelde regels.
Als passende maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder a, onder 1° en 2°, wordt in ieder geval beschouwd een fysieke scheiding tussen de dieren en hun natuurlijke leefomgeving, waarbij de dieren die overleven zich vervolgens niet kunnen voortplanten en zich niet kunnen verspreiden.
Als douanekantoren als bedoeld in artikel 11.94 van het Besluit activiteiten leefomgeving waar dieren, planten, producten, nesten of eieren van dieren of producten van planten van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, of genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern, bijlage I bij het verdrag van Bonn of bijlage A, B, C, of D bij de cites-basisverordening binnen of buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht, worden aangewezen:
voor het buiten Nederland brengen van levende dieren:
Schiphol Cargo, Evert van de Beekstraat 384, 1118 CZ Schiphol;
Schiphol Passagiers, vertrekpassage 1 -260, 1118 AP, Schiphol;
Maastricht Aachen Airport, Vliegveldweg 2, 6199 AD, Maastricht;
Rotterdam Haven, Bosporusstraat 5, 3199 LJ, Rotterdam (Maasvlakte); en
Rotterdam Haven, Reeweg 16, 3088 KA, Rotterdam;
voor dode dieren, dode of levende planten en producten, nesten en eieren van dieren of producten van planten: alle douanekantoren.
Als veterinaire voorschriften gelden voor dieren of producten, nesten of eieren van dieren die behoren tot de soorten, bedoeld in het eerste lid, worden deze dieren of producten, nesten of eieren daarvan binnengebracht op plaatsen die daarvoor als inspectiepost aan de grens zijn erkend op grond van de verordening officiële controles.
E
Na afdeling 6.2 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
F
Na paragraaf 7.2.8 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een aanduiding van de Natura 2000-gebieden waarop een significant effect is te verwachten als gevolg van de voorgenomen activiteiten;
de gewenste geldigheidsduur van de aangevraagde omgevingsvergunning;
een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn;
als uit de passende beoordeling volgt dat niet de zekerheid kan worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast als gevolg van de voorgenomen activiteiten: een ADC-toets als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn waaruit in ieder geval duidelijk wordt dat:
als sprake is van stikstofdepositie: een met AERIUS Calculator uitgevoerde berekening van de stikstofdepositie.
Als de activiteit significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, gegevens waaruit blijkt dat, in afwijking van het eerste lid, onder d, onder 2°, dat het project nodig is vanwege:
Deze paragraaf is alleen van toepassing voor zover dat in paragraaf 7.2.8a.3, 7.2.8a.4, 7.2.8a.5 en 7.2.8a.6 is bepaald.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van een flora- en fauna-activiteit, bedoeld in hoofdstuk 11, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de Nederlandse en wetenschappelijke naam van de soort waarom het gaat;
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan, inclusief een onderbouwing en planning van de werkzaamheden die in het kader van de activiteit worden verricht;
de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de activiteit en een onderbouwing waarom er geen andere bevredigende oplossing is dan het verrichten van de activiteit;
een beschrijving van:
de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
de verspreiding van soorten en hun functies in en rondom het gebied, bedoeld onder 1°, inclusief het onderzoek dat daarnaar verricht is;
de functies van de nesten of rustplaatsen van soorten en hoe essentieel deze zijn voor de staat van instandhouding van betreffende soorten;
de wijze waarop de activiteit wordt verricht;
de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de soort te voorkomen; en
de compenserende maatregelen die worden getroffen om onvermijdelijke schade aan de soort te herstellen;
bij een ingetekende topografische kaart met de locatie van de handelingen, de verspreiding van de soorten en de locatie van de mitigerende en compenserende maatregelen;
de resultaten van een verricht natuurwaardenonderzoek met ten minste de volgende gegevens:
een aanduiding van de aan- of afwezigheid van soorten;
de omvang van de aanwezige populatie soorten;
een aanduiding van de gevolgen van de activiteit in het werkgebied op de staat van instandhouding van de aanwezige soorten; en
een beschrijving voor elke fase van de activiteit met ten minste de gevolgen van de daaraan voorafgaande fase en de gevolgen van mitigerende maatregelen als bedoeld onder d, onder 5°, of compenserende maatregelen als bedoeld onder d, onder 6°; en
als de activiteit nodig is voor onderzoek aan of naar soorten: gegevens over:
de achtergrond en de aanleiding van het onderzoek;
de doelstellingen van het onderzoek en de bijbehorende onderzoeksvragen;
de methoden en technieken die worden toegepast om de onderzoeksvragen te beantwoorden en de wijze waarop wordt omgegaan met de vogels;
de beschikbare protocollen, richtlijnen of standaarden die worden toegepast;
de onderzoekshandelingen;
de relatie met eerder verricht onderzoek en de resultaten daarvan;
de samenwerking met andere instituten of onderzoekers;
de wijze waarop de voortgang van het onderzoek wordt gemonitord;
de deskundigheid van de onderzoekers;
de planning van het onderzoek, uitgesplitst naar onderzoeksfases, beslis- en interventiemomenten en werkzaamheden; en
de geraadpleegde literatuur.
Het natuurwaardenonderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder e:
is verricht door een persoon met aantoonbare specifieke ecologische kennis en ervaring, die ecologisch advies versterkt of werkzaamheden begeleidt op het gebied van situaties, habitats en soorten; en
bevat gegevens waarvan de jongste gegevens niet ouder zijn dan drie jaar, of korter als in de periode tussen het onderzoek en de aanvraag de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht ingrijpend zijn gewijzigd.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opzettelijk doden of opzettelijk vangen, opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen of eieren, of het opzettelijk wegnemen van nesten, het rapen en onder zich hebben van eieren of het opzettelijk storen van van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
ter bescherming van flora en fauna;
voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of
om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.
Het tweede lid, onder e en f, is niet van toepassing als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van vogels.
Als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van vogels en het bestrijden van schadeveroorzakende vogels door grondgebruikers van vogels:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verkopen, vervoeren voor verkoop, onder zich hebben voor verkoop of aanbieden voor verkoop van dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten, bedoeld in artikel 11.38, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
ter bescherming van flora en fauna;
voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of
om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
een onderbouwing waarom de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoort; en
de herkomst van de vogelrichtlijnsoort.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben of vervoeren van dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten, bedoeld in artikel 11.39, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
ter bescherming van flora en fauna;
voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of
om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
een onderbouwing waarom de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoort; en
de herkomst van de vogelrichtlijnsoort.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vangen, doden of achtervolgen van van nature in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de volgelrichtlijn, bedoeld in artikel 11.40, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c en e, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
een beschrijving van:
de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
de verspreiding van vogelrichtlijnsoorten in en rondom het gebied, bedoeld onder 1°, inclusief het onderzoek dat daarnaar wordt verricht;
de functies van de nesten of rustplaatsen van vogelrichtlijnsoorten;
de wijze waarop de activiteit wordt verricht;
de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de vogelrichtlijnsoort te voorkomen;
de compenserende maatregelen die worden getroffen om onvermijdelijke schade aan de vogelrichtlijnsoort te herstellen; en
de middelen, bedoeld in artikel 8.74p van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de methoden bedoeld in 8.74q van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die gebruikt worden.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk doden, vangen of verstoren van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, het in de natuur opzettelijk vernielen of rapen van eieren van die dieren, het beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren of het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van planten, van soorten, genoemd in bijlage IV, onder b, bij de habitatrichtlijn of bijlage I bij het verdrag van Bern, bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van die soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten; of
om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben.
Het tweede lid, onder d en e, is niet van toepassing als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van habitatrichtlijnsoorten.
Als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van habitatrichtlijnsoorten en het bestrijden van schadeveroorzakende habitatrichtlijnsoorten door grondgebruikers van habitatrichtlijnsoorten:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verkopen, vervoeren voor verkoop, verhandelen, ruilen of te koop of te ruil aanbieden van dieren of planten, of het voor het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben of vervoeren van dieren of planten, bedoeld in artikel 11.47, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van die soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten; of
om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben; en
een onderbouwing waarom de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoort.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vangen of doden van dieren of het aan de natuur onttrekken van dieren door het gebruik van niet-selectieve middelen die de plaatselijke verdwijning of ernstige verstoring van de rust van populaties van soorten tot gevolg kunnen hebben, bedoeld in artikel 11.48 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c en e, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; of
in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; en
een beschrijving van:
de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
de verspreiding van habitatrichtlijnsoorten en hun functies in en rondom dat gebied, inclusief het onderzoek dat daarnaar verricht is;
de functies van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van habitatrichtlijnsoorten en hoe essentieel deze zijn voor de gunstige staat van instandhouding van betreffende soorten;
de wijze waarop de activiteit wordt verricht;
de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de habitatrichtlijnsoort te voorkomen;
de compenserende maatregelen die worden getroffen om onvermijdelijke schade aan de habitatrichtlijnsoort te herstellen; en
de middelen, bedoeld in artikel 8.74r van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die gebruikt worden.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen of kevers, het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren of het opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van vaatplanten, bedoeld in artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:
in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;
om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
voor het voorkomen van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
voor het beperken van de omvang van de populatie van in het wild levende dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
voor het voorkomen of bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
in het kader van een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
in het kader van het bestendig beheren of onderhouden van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
in het kader van het bestendig beheren of onderhouden van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied; of
in het algemeen belang.
Het tweede lid, onder d, e, f, h, j en k is niet van toepassing als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van de soorten als bedoeld in het eerste lid.
Als het gaat om beperking van de omvang van een populatie en het bestrijden van schadeveroorzakende soorten als bedoeld in het eerste lid door grondgebruikers:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bijvoeren van in het wild levende edelherten, damherten, reeën, wilde zwijnen, fazanten, wilde eenden, houtduiven, hazen of konijnen, bedoeld in artikel 11.60, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a en b, verstrekt.
Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Het eerste lid, aanhef en onder c, is niet van toepassing als de aanvrager een nog geldende omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit heeft, tenzij de in dat onderdeel bedoelde gegevens, naar het oordeel van de korpschef noodzakelijk zijn voor de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8.74t, tweede lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
G
Afdeling 7.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het informeren van het bevoegd gezag dat een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, bedoeld in artikel 5.37, tweede lid, van de wet, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
naam en adres van de aanvrager of vergunninghouder;
een aanduiding van de omgevingsvergunning krachtens welke de activiteiten worden verricht;
naam, adres en telefoonnummer van degene voor wie de omgevingsvergunning zal gaan gelden;
de verwachte datum dat de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder; en
als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt: de e-mailadressen van de personen, bedoeld onder a en c.
Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de activiteit en het onderwerp waarvoor het maatwerkvoorschrift wordt aangevraagd;
het telefoonnummer van de aanvrager;
het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en
als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde.
Dit artikel is niet van toepassing als het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel is van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Bij een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de activiteit en het onderwerp waarvoor de toestemming wordt aangevraagd;
gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;
het telefoonnummer van de aanvrager;
het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en
als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde.
Dit artikel is niet van toepassing als de gelijkwaardige maatregel onderdeel is van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Voor de toepassing van artikel 11.102, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden na ontvangst van een uit het wild afkomstige vogel als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn die ter preparatie wordt aangeboden binnen drie dagen de volgende gegevens verstrekt aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:
de Nederlandse en wetenschappelijke naam van de vogelrichtlijnsoort waarom het gaat;
het aantal aangeboden vogels;
de datum van ontvangst en aflevering van de aangeboden vogel;
de kennelijke doodsoorzaak van de aangeboden vogel;
de naam en het adres van degene van wie de aangeboden vogel is ontvangen;
de naam en het adres van degene aan wie de aangeboden vogel is afgeleverd; en
het nummer van het op de aangeboden vogel in overeenstemming met artikel 11.102, tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving aangebrachte merkteken.
Degene die de vogel prepareert verstrekt de gegevens via een elektronisch systeem dat door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt aangeboden.
Het tweede lid is ook van toepassing op het verstrekken van een wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder e.
Een merkteken als bedoeld in 11.102, tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving voor een geprepareerde vogel is voorzien van de letters NL gevolgd door de letters LNV en een uniek nummer.
Een merkteken wordt aangevraagd met een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat kosteloos bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verkrijgbaar is.
Bij een aanvraag van gesloten pootringen als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over het aantal pootringen per soort vogel dat wordt aangevraagd. De hoeveelheid ringen staat in verhouding tot de te verwachten nakweek.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.70, aanhef en onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor etiketten als bedoeld in de artikelen 52, eerste lid, en 66, zesde lid, van de cites-uitvoeringsverordening wordt gedaan voor een minimum van 100 etiketten. De aanvrager zendt ongebruikte etiketten onverwijld terug naar de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
In afwijking van artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU 2005, L 347), wordt bij het in het vrije verkeer brengen van hout de vergunning, bedoeld in dat artikel, verstrekt aan de douane ten minste één werkdag voorafgaand aan het moment dat de aangifte daarvoor wordt ingediend.
H
Na afdeling 9.6 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Het model van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de wet, wordt gevormd door een modelformulier, dat door de korpschef wordt gewaarmerkt met een stempelafdruk en een handtekening voor de periode waarvoor de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt verleend.
Het model van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedoeld in het eerste lid, is het model dat is opgenomen in bijlage XXXIIa.
De omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt voorzien van de pasfoto van degene voor wie de omgevingsvergunning is bestemd. Deze foto wordt door de korpschef met een stempelafdruk gewaarmerkt.
I
Artikel 12.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Artikel 14.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om de volgende besluiten waarvoor een minister het bevoegd gezag is, heft die minister rechten:
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de wet, met uitzondering van een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument of een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een militaire luchthaven; en
een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet, met uitzondering van maatwerkvoorschriften die betrekking hebben op een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument of een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een militaire luchthaven.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om wijziging van een besluit als bedoeld in dat lid.
Geen rechten worden geheven voor de behandeling van een aanvraag waarvan de kosten op grond van hoofdstuk 12 van de wet zijn of worden verhaald.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heft naast de besluiten, bedoeld in het eerste lid, rechten voor het op aanvraag verlenen, wijzigen, intrekken of beoordelen van:
Als ter uitvoering van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 18.16a en 18.16b van de wet genomen besluit een omgevingsvergunning of document benodigd is, kan die in afwijking van de artikelen 14.41, 14.41a, 14.41b, 14.41c, 14.41d, 14.41e, 14.41f, 14.42, 14.43, 14.43a, 14.44, 14.44a, 14.44b en 14.45, eerste lid, van deze regeling bepalen dat geen rechten worden geheven.
K
Artikel 14.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De rechten worden geheven bij beschikking.
Als voor de beslissing op een aanvraag om een besluit een uurtarief is opgenomen, bevat de beschikking een begroting van de kosten.
Het bevoegd gezag zendt de beschikking drie weken na ontvangst van de aanvraag toe aan de aanvrager.
De betaling geschiedt binnen vijf weken na toezending van de beschikking.
De beslissing op een aanvraag om een besluit als bedoeld in deze afdeling wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager het verschuldigde recht heeft betaald of nadat zekerheid tot betaling is gesteld.
Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing als de Minister van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag is.
Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen om documenten, ringen en merktekens voor dieren als bedoeld in artikel 13.1, eerste lid, van de wet.
L
Paragraaf 14.1.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Gereserveerd]
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de wet, bedraagt het tarief:
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar wordt aangevraagd: € 800;
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van één tot drie jaar wordt aangevraagd: € 1.900; of
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van drie jaar of meer wordt aangevraagd: € 3.500.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op:
flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief:
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar wordt aangevraagd: € 600;
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van een tot drie jaar wordt aangevraagd: € 1.600; of
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van drie jaar of meer wordt aangevraagd: € 3.000; of
flora- en fauna-activiteiten soorten als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief:
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar wordt aangevraagd: € 600;
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van een tot drie jaar wordt aangevraagd: € 1.600; of
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van drie jaar of meer wordt aangevraagd: € 3.000; of
flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief:
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar wordt aangevraagd: € 600;
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van een tot drie jaar wordt aangevraagd: € 1.600; of
als de omgevingsvergunning voor een geldigheidsduur van drie jaar of meer wordt aangevraagd: € 3.000.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op:
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitzetten van dieren of eieren van dieren, bedoeld in artikel 11.61, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief:
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op:
een jachtgeweeractiviteit, bedraagt het tarief: € 138;
een jachtgeweeractiviteit voor de periode aansluitend op de periode waarvoor een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is verleend, bedraagt het tarief: € 68;
het wijzigen van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedraagt het tarief: € 30;
het vervangen als gevolg van verlies van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedraagt het tarief: € 30; en
een duplicaat van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedraagt het tarief: € 30.
De gelden die zijn voldaan voor een verleende omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit worden niet gerestitueerd.
Het tarief voor een combinatie van de in het eerste lid genoemde handelingen bedraagt niet meer dan het bedrag dat zou zijn verschuldigd voor dat deel van de combinatie waarvoor het hoogste tarief geldt.
[Gereserveerd]
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om wijziging van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de wet, of een activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, eerste lid, 11.46, eerste lid, en 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt het tarief:
Als onderzoek als bedoeld in artikel 48a van de Regeling wapens en munitie, deel uitmaakt van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt het tarief, bedoeld in artikel 14.14f, verhoogd met € 55.
[Gereserveerd]
Als een aanvraag om een maatwerkvoorschrift betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 11.31, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief € 100.
Als een aanvraag om een maatwerkvoorschrift betrekking heeft op het verbod op bezit van en handel in dieren en planten als bedoeld in artikel 11.96, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en betrekking heeft op levende dieren, bedraagt het tarief € 15.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om wijziging van het maatwerkvoorschrift.
Als een aanvraag om een maatwerkvoorschrift betrekking heeft op herbeplanten van grond als bedoeld in artikel 11.114, onder a van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief € 300.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om wijziging van het maatwerkvoorschrift.
[Gereserveerd]
Voor de behandeling van een aanvraag om afgifte of wijziging van de hierna genoemde documenten, bedraagt het tarief voor:
een invoervergunning als bedoeld in artikel 4 van de cites-basisverordening: € 60;
een uitvoervergunning als bedoeld in artikel 5 van de cites-basisverordening: € 60;
een wederuitvoercertificaat als bedoeld in artikel 5 van de cites-basisverordening: € 60;
een bijlage bij een document als bedoeld in onderdeel a, b of c waarop maximaal 3 soorten worden vermeld: € 60;
een inschrijving als wetenschappelijke instelling als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de cites-basisverordening: € 40;
een certificaat als bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en 9, tweede lid, onderdeel b, van de cites-basisverordening: € 15;
een certificaat van monsterverzameling als bedoeld in artikel 44 bis van de cites-uitvoeringsverordening: € 60;
een muziekinstrumentencertificaat als bedoeld in artikel 44 decies, eerste lid, van de cites-uitvoeringsverordening: € 45;
een certificaat voor reizende tentoonstellingen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de cites-uitvoeringsverordening: € 45;
een etiket als bedoeld in artikel 66, zesde lid, van de cites-uitvoeringsverordening: € 0,25; en
een vergunning als bedoeld in artikel 66, zevende lid, van de cites-uitvoeringsverordening: € 60.
Voor de behandeling van een aanvraag om een document als bedoeld in de artikelen 8, zesde lid, en 9, zesde lid, van de invasieve-exoten-basisverordening, voor zover de aanvraag niet gelijktijdig wordt ingediend met de aanvraag om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 11.109 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt: € 15.
[Gereserveerd]
Voor de behandeling van een aanvraag om merktekens voor een geprepareerde vogel als bedoeld in artikel 7.216, vierde lid, bedraagt het tarief: € 1 per merkteken.
De aan erkende organisaties, als bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, door de leverancier in rekening gebrachte kostprijs voor de vervaardiging van gesloten pootringen wordt aan de aanvrager doorberekend.
De erkende organisaties kunnen de in het eerste lid bedoelde kostprijs verhogen met een bedrag ter dekking van de kosten voor de uitreiking van ringen ter hoogte van maximaal € 1 per ring.
Gesloten pootringen worden uitgereikt na voldoening van de som van de gelden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
M
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
persoon die in het bezit is van een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EPBD B-airconditioningsystemen;
Algemeen Nederlands Persbureau;
diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XIII opgenomen eisen;
aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012, voor het uit te voeren werk,
voor zover een aannemingssom ontbreekt: een raming van de bouwkosten exclusief omzetbelasting; of
als het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
samenstel van onderdelen voor het dragen en geleiden van spoorvoertuigen;
werkzaamheden als bedoeld in bijlage IV, onder a, b en c, bij het Omgevingsbesluit, met uitzondering van het saneren van de bodem als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, ook als het voorzieningen als bedoeld in artikel 12.2, tweede lid, onder b, van de wet betreft;
percentage waarmee de kosten van in bijlage XXXV specifiek aangeduide producten of activiteiten of onderdelen daarvan worden verlaagd of verhoogd als een omgevingsplan door een samenspel van kenmerken een relatief eenvoudig respectievelijk ingewikkeld karakter heeft;
diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XVIII opgenomen eisen;
cijfer dat het energiegebruik aangeeft op basis van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van een gebouw;
degene die op grond van artikel 6.27, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving verplicht is een energielabel voor een woning beschikbaar te stellen of aanwezig te hebben;
energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;
persoon die in het bezit is van een geldig bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw;
een van de volgende drie perioden: dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur, avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur en nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur;
examen om een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EPBD B-airconditioningsystemen te behalen;
examen om een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw te behalen;
instelling, bedoeld in artikel 5.25, eerste lid;
instelling, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid;
deel van het exploitatiegebied waarin de werkzaamheden niet gelijktijdig met die in een aangrenzend deel van het exploitatiegebied plaatsvinden;
periode van voorbereiding van het omgevingsplan tot en met het einde van de in de exploitatieregels of exploitatievoorschriften bepaalde periode van uitvoering van de grondexploitatie;
lijn boven een gedeelte van een weg of spoorweg die gebruikt wordt als rijlijn als bedoeld in de bijlagen IVe en IVg of bronlijn als bedoeld in de bijlagen IVf en IVg, bij het bepalen van het geluid op een referentiepunt volgens bijlage IVg of de basisgeluidemissie en geluidemissie in Lden volgens bijlage IVd;
het jaargemiddelde geluidvermogen dat door het gezamenlijk verkeer op een gedeelte van een weg of spoorweg wordt uitgestraald per octaafband per beoordelingsperiode;
deel van een weg of spoorweg, bepaald volgens bijlage IVe of IVf, waarover de geluidemissie van motorvoertuiggeluid of spoorvoertuiggeluid min of meer constant kan worden verondersteld;
Gemeentelijke Gezondheidsdienst;
percentage waarmee de kosten van in bijlage XXXIV specifiek aangeduide producten of activiteiten of onderdelen daarvan worden verlaagd of verhoogd als sprake is van een omstandigheid die leidt tot relatief lagere respectievelijk hogere plankosten;
publicatie die door het Kennisinstituut voor de Installatiesector is uitgegeven;
airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW tot en met 45 kW;
airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 45 kW tot en met 270 kW;
airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 270 kW;
getal waarmee de geluidemissie van een daarbij in het geluidregister aangegeven gedeelte van een weg of spoorweg wordt vermeerderd voor het bepalen van het geluid;
kosten als bedoeld in bijlage IV, onder d, f en g, bij het Omgevingsbesluit;
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;
een tijdelijk verhoogde concentratie van de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en PM10;
de toelaatbare maat voor het stoftransport, uitgedrukt in grammen per hectare per jaar, die is weergegeven in bijlage XXXII;
Omgevingswet.
verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 6 mei 2006, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEU 2006, L 166);
verordening (EU) 2017/625 van het Europese Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU 2017, L95).
N
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Norm |
Naam |
Datum of versie |
Uitgever |
Hoofdstuk in besluit of regeling waarin verwijzing staat1 |
AERIUS Calculator |
AERIUS | Rekeninstrument voor de leefomgeving |
2020 |
RIVM (www.rivm.nl) |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 van deze regeling |
Algemene BeoordelingsMethodiek |
Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM), methode ter bepaling van de benodigde saneringsinspanning bij lozingen op basis van stofeigenschappen |
2016 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
API 1004 |
Bottom Loading and Vapor Recovery for MC-306 & DOT-406 Tank Motor Vehicles |
01‑01‑2003 |
American Petroleum Institute |
Hoofdstuk 4 Bal |
AS SIKB 2000 |
Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
AS SIKB 3000 |
Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, grondwater- en waterbodemonderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
AS SIKB 6700 |
Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
AS SIKB 6800 |
Accreditatieschema Controle en keuring tank(opslag)installaties |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
BBT-document emissiearm aanwenden |
BBT-document emissiearm aanwenden |
Versie 1.0, mei 2020 |
Rijkswaterstaat |
Hoofdstuk 4 Bal |
Bepalingsmethode MPG |
Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken |
2019, met wijzigingsblad van 01‑07‑2019 |
Stichting Bouwkwaliteit |
Bbl |
Blauwalgenprotocol |
Blauwalgenprotocol 2012, zoals vastgesteld door het Nationaal Water Overleg |
2012 |
Rijkswaterstaat |
Hoofdstuk 10 Bkl |
Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen |
Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen |
Versie 2020-01, april 2020 |
Rijkswaterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
BRL 2307-1 |
Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor AVI-bodemas voor ongebonden toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkunde |
27‑05‑2008, met wijzigingsblad van 14‑04‑2016 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL 9313 |
Beoordelingsrichtlijn Zand uit dynamische wingebieden |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa (www.kiwa.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL 9320 |
Bitumineus gebonden mengsels |
24‑04‑2009, met wijzigingsblad van 31‑12‑2014 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL 9321 |
Beoordelingsrichtlijn Milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en (gebroken) industriegrind |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa (www.kiwa.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K519 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van weekgemaakt polyvinylchloride (PVC-P), met of zonder versterking |
15‑06‑2006 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K537 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Verwerken van Kunststoffolie |
01‑01‑2010 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K538 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van hoge dichtheid polyetheen zonder versterking |
15‑06‑2006 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K546 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van lage dichtheid polyetheen, met of zonder versterking |
15‑06‑2006 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K580 |
Beoordelingsrichtlijn K580, Polyethyleen (PE) tanks met opvangbak voor niet-stationaire of mobiele opslag van vloeistoffen |
Versie 01 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K744 |
Beoordelingsrichtlijn K744 voor het Kiwa productcertificaat voor Metalen niet-stationaire en mobiele opslag- en afleverinstallaties van ten hoogste 3 m³ voor bovengrondse drukloze opslag van vloeistoffen en controle en onderhoud ervan |
01‑07‑2013 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K779 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Inwendige bekleding op stalen tanks voor brandbare vloeistoffen |
15‑07‑2010, met wijzigingsblad van 15‑03‑2015 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K790 |
Beoordelingsrichtlijn K790, Appliceren van bekledingen op stalen opslagtanks of stalen leidingen |
Versie 03 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K902 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/diesel |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K903 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor de Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K904 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksaneringen, KIWA Nederland B.V. |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL-K1149 |
Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor verwerken van kunststof folie |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL KvINL 6000-21/00 |
BRL 6000 Deel 21, Ontwerpen en installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen Beoordelingsrichtlijn voor het KvINL procescertificaat voor 'ontwerpen, installeren en beheren van installaties' |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL KvINL 9500-00 |
BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 00, Algemeen deel energieprestatieadvisering |
31‑08‑2011, met wijzigingsblad van 01‑08‑2015 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
BRL KvINL 9500-01 |
BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 01, Energie-index, bestaande woningen |
21‑10‑2016 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
BRL KvINL 9500-03 |
BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 03, Energielabel bestaande utiliteitsbouwen |
31‑08‑2011, met wijzigingsblad van 01‑08‑2015 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
BRL KvINL 9500-06 |
BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 06, Energielabel utiliteitsgebouwen, detailmethode |
12‑09‑2013 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
BRL KvINL 9501 |
Methoden voor het berekenen van het energiegebruik van gebouwen |
06‑12‑2006, met wijzigingsblad van 01‑01‑2015 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
BRL SIKB 2000 |
Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
BRL SIKB 2100 |
Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL SIKB 6000 |
Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB (www.sikb.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL SIKB 7000 |
Beoordelingsrichtlijn Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 5 Bal |
BRL SIKB 7500 |
Beoordelingsrichtlijn Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB (www.sikb.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL SIKB 7700 |
Beoordelingsrichtlijn Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
BRL SIKB 9335 |
Beoordelingsrichtlijn Grond |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB (www.sikb.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
BRL SIKB 11000 |
Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, realisatie, beheer en onderhoud van het ondergrondse deel van installaties voor bodemenergie |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
CAP 764 |
Civil Aviation Authority Policy and Guidelines on Wind Turbines |
Versie 6, 01‑02‑2016 |
Civil Aviation Authority |
Hoofdstuk 7 Bal |
Carola |
Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas |
Versie 1.0.0 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging |
CCV- inspectieschema Brandbeveiliging, Inspectie brandbeveiligingssysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen |
Versie 12.0, 01‑01‑2019 |
CCV |
Bbl |
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk |
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk |
Versie 1.0, 01‑02‑2019 + A1 |
CCV |
Hoofdstuk 4 Bal |
CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk |
CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk |
Versie 1.0, 15‑11‑2019 + A1 |
CCV |
Hoofdstuk 4 Bal |
Checklist Veilig onderhoud |
Checklist veilig onderhoud op en aan gebouwen |
2012 |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Bbl |
CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen |
CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen |
2004 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
Handboek Immissietoets |
Handboek Immissietoets |
2019 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 4 Bal, bijlage XVII Bkl en hoofdstuk 7 van deze regeling |
Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector |
Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector |
Versie 2.0, 20‑02‑2014 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
IALA Recommendation O-139 |
IALA Recommendation O-139 on The Marking of Man-Made Offshore Structures |
Versie 2, 13‑12‑2013 |
International Association of Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities |
Hoofdstuk 7 Bal |
Informatiemodel geluid |
Informatiemodel geluid (IMG) |
Geonovum |
Artikel 12.71e van deze regeling |
|
INRS 007/V01.01 |
Trichlorure d'azote et autres composés chlorés M-104 |
November 2017 |
INRS |
Hoofdstuk 15 Bal |
Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen |
Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen |
2000 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging |
Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging |
April 2002 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
ISO 5815-1 |
Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum |
2003 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
ISO 7899-1 |
Percentielwaarde intestinale enterokokken |
1998 en correctie 2000 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling |
ISO 7899-2 |
Percentielwaarde intestinale enterokokken |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling |
ISO 9308-3 |
Percentielwaarde escherichia coli |
1999 en correctie 2000 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling |
ISO 17201-2 |
Acoustics, Noise from shooting ranges, Part 1: Determination of muzzle blast by measurement |
2005 en correctie 1:2009 |
NNI |
Bijlage XXIV bij deze regeling |
ISSO 75.1 |
Handleiding Energieprestatie utiliteitsgebouwen |
12‑09‑2013 |
ISSO |
Bbl |
ISSO 75.3 |
Formulestructuur energieprestatie advies utiliteitsgebouwen |
2011 |
ISSO |
Bbl |
Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies |
Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies |
2018 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen |
Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen |
20‑09‑2016 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 15 van deze regeling |
LIB-tool |
LIB Applicatie Schiphol |
|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots |
Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots |
April 1998 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Lozingseisen Wvo-vergunningen |
Lozingseisen Wvo-vergunningen |
November 2005 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B |
Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B ’Hinder voor personen in gebouwen’ |
2002 |
CROW |
Hoofdstukken 6 en 8 van deze regeling |
Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw |
Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw |
01‑07‑2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken |
Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken |
01‑07‑2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
Memorandum 60 |
Memorandum 60, Brandbeveiliging voor opslag en verkoop van vuurwerk |
08‑04‑2020 |
Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid |
Hoofdstuk 4 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling |
Modeldraaiboek Smog 2010 |
Modeldraaiboek Smog 2010 |
2010 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 15 van deze regeling |
MP40-21 |
Ministeriële Publicatie 40-21, Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen Defensie |
Staatscourant 2011, nr. 21309, 28‑11‑2011 |
Ministerie van Defensie |
Hoofdstuk 4 Bal |
MP40-30 |
Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen |
Staatscourant 2010, nr. 1619, 5‑2‑2010 |
Ministerie van Defensie |
Hoofdstuk 4 Bal |
NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives |
NATO Standardization Agreement 4440 met de daarbij behorende NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives |
11‑12‑2015 |
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie |
Hoofdstuk 5 Bkl |
NEN 1006 |
Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties |
2018 + A1: 2018 |
NNI |
Bbl |
NEN 1006 |
Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI - 1981) |
1981 + C1: 1990 |
NNI |
Bbl |
NEN 1010 |
Elektrische installaties voor laagspanning - Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks |
2015 + C2: 2016 |
NNI |
Bbl |
NEN 1010 |
Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I) (bestaande bouw) |
1962 |
NNI |
Bbl |
NEN 1059 |
Gasvoorzieningsystemen - Gasdrukregel- en meetstations voor transport en distributie - Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 - |
2019 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN 1068 |
Thermische isolatie van gebouwen - Rekenmethoden |
2012 + C1:2014 (bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt C2:2016 in plaats van C1: 2014) |
NNI |
Bbl |
NEN 1078 |
Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw |
2018 |
NNI |
Bbl |
NEN 1087 |
Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw |
2001 |
NNI |
Bbl |
NEN 1413 |
Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op bouwkundige tekeningen en in schema’s |
2011 + A1:2013 |
NNI |
Bbl |
NEN 1594 |
Droge blusleidingen in en aan gebouwen |
2006 + C2:2015 |
NNI |
Bbl |
NEN 1594 |
Droge blusleidingen in en aan gebouwen (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
NEN 1775 |
Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
NEN 2057 |
Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte |
2011 + C1:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 2057 |
Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte (bestaande bouw) |
2001 + C1:2003 |
NNI |
Bbl |
NEN 2078 |
Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 - Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw) |
1987 |
NNI |
Bbl |
NEN 2535 |
Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw) |
1996 |
NNI |
Bbl |
NEN 2535 |
Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen |
2017 |
NNI |
Bbl |
NEN 2555 |
Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties |
2008 |
NNI |
Bbl |
NEN 2555 |
Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties (bestaande bouw) |
2002 + A1:2006 |
NNI |
Bbl |
NEN 2575 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw) |
2000 |
NNI |
Bbl |
NEN 2575-1 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 1: Algemeen |
2012 |
NNI |
Bbl |
NEN 2575-2 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 2: Luidalarm -Ontruimingsalarminstallatie type A |
2012 + A1:2018 |
NNI |
Bbl |
NEN 2575-3 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 3: Luidalarm - Ontruimingsalarminstallatie van type B |
2012 + A2:2018 |
NNI |
Bbl |
NEN 2575-4 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos |
2013 |
NNI |
Bbl |
NEN 2575-5 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 5: Stilalarminstallatie met attentiepanelen |
2012 |
NNI |
Bbl |
NEN 2580 |
Oppervlakten en inhouden van gebouwen - Termen, definities en bepalingsmethoden |
2007 + C1:2008 |
NNI |
Bbl |
NEN 2608 |
Vlakglas voor gebouwen - Eisen en bepalingsmethode |
2014 |
NNI |
Bbl |
NEN 2686 |
Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode |
1988 + A2:2008 |
NNI |
Bbl |
NEN 2690 |
Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning |
1991 + A2:2008 |
NNI |
Bbl |
NEN 2757-1 |
Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties - Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde |
2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 2757-2 |
Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde - Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen |
2006 |
NNI |
Bbl |
NEN 2768 |
Meterruimten en bijbehorende voorzieningen in een woonfunctie |
2016 |
NNI |
Bbl |
NEN 2778 |
Vochtwering in gebouwen |
2015 |
NNI |
Bbl |
NEN 2826 |
Luchtkwaliteit - Uitworp door stationaire puntbronnen - Monsterneming en bepaling van het gehalte aan gasvormig ammoniak |
1999 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN 2991 |
Lucht - Bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt |
2015 |
NNI |
Bbl |
NEN 3011 |
Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte |
2015 |
NNI |
Bbl |
NEN 3011 |
Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte (bestaande bouw) |
2004 + C1:2007 |
NNI |
Bbl |
NEN 3028 |
Eisen voor verbrandingsinstallaties |
2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 3215 |
Binnenriolering - Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw) |
2007 |
NNI |
Bbl |
NEN 3215 |
Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen - Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand van dakuitmondingen |
2018 +C1+A1:2018 |
NNI |
Bbl |
NEN 5077 |
Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd |
2006 + C3:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN 5087 |
Inbraakveiligheid van woningen - Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen |
2013 + A1:2016 |
NNI |
Bbl |
NEN 5096 |
Inbraakwerendheid - Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen - Eisen, classificatie en beproevingsmethoden |
2012 + A1:2015 |
NNI |
Bbl |
NEN 5707 |
Bodem - Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 5 en bijlage IIA Bal |
NEN 5717 |
Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN 5720 |
Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch onderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI |
Hoofdstukken 7 en 9 van deze regeling |
NEN 5725 |
Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI |
Hoofdstuk 5 Bal |
NEN 5740 |
Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN 5742 |
Bodem - Monsterneming van grond en sediment ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische bodemkenmerken |
2001 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN 5753 |
Bodem - Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN 5754 |
Bodem - Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN 5766 |
Bodem - Plaatsing van peilbuizen ten behoeve van milieukundig bodemonderzoek |
2003 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal en hoofdstuk 7 van deze regeling |
NEN 5897 |
Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage IIA Bal |
NEN 6060 |
Brandveiligheid van grote brandcompartimenten |
2015 |
NNI |
Bbl |
NEN 6061 |
Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen |
1991 + A3:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN 6062 |
Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen - Algemeen |
2017 |
NNI |
Bbl |
NEN 6063 |
Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken |
2008 |
NNI |
Bbl |
NEN 6064 |
Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen (bestaande bouw) |
1991 + A2:2001 |
NNI |
Bbl |
NEN 6065 |
Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
NEN 6066 |
Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
NEN 6068 |
Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten |
2016 + C1:2016 |
NNI |
Bbl |
NEN 6069 |
Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten |
2019 + A1 + C1:2019 |
NNI |
Bbl |
NEN 6075 |
Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten |
2012 + C1:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN 6079 |
Brandveiligheid van grote brandcompartimenten - Risicobenadering |
2016 |
NNI |
Bbl |
NEN 6088 |
Brandveiligheid van gebouwen - Vluchtwegaanduiding - Eigenschappen en bepalingsmethoden |
2002 |
NNI |
Bbl |
NEN 6090 |
Bepaling van de vuurbelasting |
2017 |
NNI |
Bbl |
NEN 6265 |
Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Legionella-bacteriën |
1991 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN 6411 |
Water - Bepaling van de pH |
1981 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN 6414 |
Water en slib - Bepaling van de temperatuur |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN 6480 |
Water - Titrimetrische bepaling van de gehalten aan vrij beschikbaar en totaal beschikbaar chloor met ijzer(II)-ammoniumsulfaat en 1-amino-4-diethylaminobenzeen-waterstofsulfaat (N,N-diethyl-p-phenyl eendiamine (DPD)-sulfaat) als indicator |
1982 + C2: 1984 |
NNI |
Hoofdstuk 15 |
NEN 6494 |
Water - Enzymatische bepaling van het gehalte aan ureum in zwemwater |
1984 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN 6531 |
Water - Titrimetrische bepaling van het gehalte aan waterstofcarbonaat in water met een pH lager dan of gelijk aan 8,35 |
1986 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN 6573 |
Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek met behulp van membraanfiltratie naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Pseudomonas aeruginosa |
1987 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN 6600-1 |
Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater |
2009 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
NEN 6633 |
Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV |
2007 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
NEN 6646 |
Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat |
2015 + C1:2015 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal |
NEN 6707 |
Bevestiging van dakbedekkingen - Eisen en bepalingsmethoden |
2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 6961 |
Milieu - Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen |
2014 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN 6965 |
Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN 6966 |
Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma |
2005 + C1:2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN 8062 |
Brandveiligheid van gebouwen - Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw) |
2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 8078 |
Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Bestaande bouw (bestaande bouw) |
2018 + A1:2018 |
NNI |
Bbl |
NEN 8087 |
Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw) |
2001 |
NNI |
Bbl |
NEN 8700 |
Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen (bestaande bouw en verbouw) |
2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 8701 |
Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Belastingen |
2011 |
NNI |
Bbl |
NEN 8757 |
Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande bouw |
2005 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 179 |
Hang- en sluitwerk - Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden |
2008 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 858-1 |
Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitsconstrole |
2002 + A1:2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 858-2 |
Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud |
2003 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 872 |
Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 1125 |
Hang- en sluitwerk - Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden |
2008 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1825-1 |
Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole |
2004 + C1:2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 1825-2 |
Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 1838 |
Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting |
2013 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1838 |
Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting (bestaande bouw en bij toepassing van artikel 4.215, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving ook voor te bouwen bouwwerken) |
1999 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1899-1 |
Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BODn) - Deel 1: Verdunnings- en entmethode met toevoeging van allylthioreum |
1998 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
NEN-EN 1911 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massa concentratie van gasvormige chloride van HCI - Standaard referentiemethode |
2010 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 1948-1 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 1: Monsterneming van PCDD's/PCDF's |
2006 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 1948-2 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 2: Extractie en opwerking van PCDD's/PCDF's |
2006 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 1948-3 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's en PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 3: Identificatie en kwantificering van PCDD's en PCDF's |
2006 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 1990 |
Eurocode - Grondslagen van het constructief ontwerp |
2011 + A1:2011 C2:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991‑1‑1 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-1: Algemene belastingen - Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen |
2011 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991‑1‑2 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-2: Algemene belastingen - Belasting bij brand |
2011 + C1:2011 + C3:2013 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991‑1‑3 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-3: Algemene belastingen - Sneeuwbelasting |
2011 + C1:2011 + A1:2015 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991‑1‑4 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen - Windbelasting |
2011 + A1 + C2:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991‑1‑5 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-5: Algemene belastingen - Thermische belasting |
2011 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991‑1‑7 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-7: Algemene belastingen - Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen |
2015 + C1+A1:2015 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991-2 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen |
2015 + C1:2015 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991-3 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines |
2006 + C1:2012 + NB:2013 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1991-4 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 4: Silo’s en opslagtanks |
2006 + C1:2012 + NB:2013 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1992‑1‑1 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen |
2011 + C2:2011 + A1: 2015 + NB:2016 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1992‑1‑2 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2011+ C1:2011 + C11:2017 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1992-2 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies- Betonnen bruggen - Regels voor ontwerp, berekening en detaillering |
2011 + C1:2011 + NB:2016 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1992-3 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen |
2006 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑1 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen |
2006 + C2 + A1:2016 + NB: 2016 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2005 + C2:2011 + NB:2015 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑3 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-3: Algemene regels - Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen |
2006 + C3:2009 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑4 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-4: Algemene regels - Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten |
2006 + A1:2015 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑5 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-5: Constructieve plaatvelden |
2006 + C1:2012 + A1:2017 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑6 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-6: Algemene regels - Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies |
2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑7 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen |
2008 + C1:2009 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑8 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen |
2006 + C2:2011 + C11:2016 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑9 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-9: Vermoeiing |
2006 + C2:2012 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑10 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting |
2006 + C2:2011 + C11:2015 + NB:2007 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑11 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑1‑12 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700 |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993-2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 2: Stalen bruggen |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑3‑1 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen - Torens en masten |
2007 + C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑3‑2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen - Schoorstenen |
2007 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑4‑1 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-1: Silo's |
2007 + C1:2009 + A1:2017 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑4‑2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-2: Opslagtanks |
2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993‑4‑3 |
Eurocode 3 - Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-3: Buisleidingen |
2009 + C1:2009 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993-5 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 5: Palen en damwanden |
2008 + C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1993-6 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 6: Kraanbanen |
2008 + C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1994‑1‑1 |
Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen |
2011 + C1:2011 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1994‑1‑2 |
Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2011 + C1:2011 + A1:2014 + NB:2007 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1994-2 |
Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen |
2006 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1995‑1‑1 |
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-1: Algemeen - Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen |
2005 + C1 + A1:2011 + C1:2012 + A2:2014 + NB:2013 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1995‑1‑2 |
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-2: Algemeen - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2005 + C2:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1995-2 |
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 2: Bruggen |
2005 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1996‑1‑1 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk |
2006 + A1:2013 + NB:2018 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1996‑1‑2 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2005 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1996-2 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk |
2006 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1996-3 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk |
2006 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1997-1 |
Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels (aangewezen voor bestaande bouw en verbouw als tweedelijns norm in NEN 8700) |
2005 + C1:2012 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1997-1 |
Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels |
2005 + C1 + A1:2016 + NB+ C1: 2018 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1997-2 |
Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 2: Grondonderzoek en beproeving |
2007 + C1:2010 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1999‑1‑1 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-1: Algemene regels |
2007 + A1:2011 + A2:2014 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1999‑1‑2 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1999‑1‑3 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-3: Vermoeiing |
2007 + A1:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1999‑1‑4 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-4: Koudgevormde dunne platen |
2007 + C1 + A1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 1999‑1‑5 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-5: Schaalconstructies |
2007 + C1:2009 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 12341 |
Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM10 of PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 12354-6 |
Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen - Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten |
2004 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 12566-1 |
Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks |
2016 |
NNI |
Hoofdstukken 6 en 7 Bal |
NEN-EN 12619 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen - Continue methode met vlamionisatiedetector |
2013 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 13211 |
Luchtkwaliteit - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan totaal kwik |
2001 + C1:2007 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 13284-1 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 13284-2 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 13501-1 |
Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag |
2007 + A1:2009 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 13616-1 |
Overvulbeveiligingsmiddelen voor niet-verplaatsbare tanks voor vloeibare brandstoffen - Deel 1: Overvulbeveiligingsmiddelen met sluitmechanisme |
2016 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 14181 |
Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 en 5 Bal |
NEN-EN 14211 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor meten van de concentratie stikstofdioxide en stikstofmonoxide door middel van chemoluminescentie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 14212 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie zwaveldioxide door middel van ultraviolette fluorescentie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 14385 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de totale emissie van As, CD, Cr, CO, Cu, Mn, Ni, Pb, Sb, Tl en V |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 14625 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie ozon door middel van ultraviolette fotometrische methode |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 14626 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie koolstofmonoxide door middel van niet-dispersieve infraroodspectroscopie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 14789 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) - Referentiemethode - Paramagnetisme |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 14790 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de waterdamp in leidingen - Standaard referentiemethode |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 Bal |
NEN-EN 14791 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide - referentiemethode |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 14792 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden - referentiemethode: Chemiluminescentie |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 14902 |
Luchtkwaliteit - Standaard methode voor de meting van Pb, Cd, As, and Ni in de PM 10 fractie van zwevend stof |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 14907 |
Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 15001-1 |
Gasinfrastructuur - Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 0,5 bar voor industriële en groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties - Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving |
2009 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN 15058 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) - Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie |
2017 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 15204 |
Kwaliteit van water - Richtlijn voor het tellen van fytoplankton met behulp van omgekeerde microscopie (Utermöhl-techniek) |
2006 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN 15259 |
Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting |
2007 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-EN 15549 |
Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor het meten van de concentratie benzo[a]pyreen in buitenlucht |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 15841 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Bepaling van de atmosferische depositie van lood, nikkel, arseen en cadmium |
2009 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 15853 |
Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor de bepaling van de depositie van kwik |
2010 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 15934 |
Slib, behandeld biologisch afval, bodem en afval - Berekening van het droge stofgehalte door de bepaling van de droogrest of het watergehalte |
2012 |
NNI |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN-EN 15980 |
Luchtkwaliteit - Bepaling van de depositie van benz[a]anthraceen, benzo[b]fluorantheen, benzo[j]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, dibenz[a,h]anthraceen en indeno[1,2,3-cd]pyreen |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
NEN-EN 16179 |
Slib, behandeld bioafval en bodem - Richtlijn voor monstervoorbehandeling |
2012 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN-EN 16321-1 |
Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 1: Beproevingsmethoden voor efficiënte goedkeuring van terugwinningssystemen van benzinedampen |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 16321-2 |
Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 2: Beproevingsmethoden voor de controle van dampwinningssystemen bij tankstations |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN 50522 |
Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning |
2010 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN-IEC 60079‑10‑2 |
Explosieve atmosferen - Deel 10-2: Classificatie van gebieden - Explosieve stofatmosferen |
2015 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-IEC 60942 |
Elektro-akoestiek - IJkbronnen voor geluid |
2018 |
NNI |
Bijlage IVi bij deze regeling |
NEN-EN-IEC 61260-1 |
Elektro-akoestiek - Octaafband- en gefractioneerde octaafbandfilters |
2014 |
NNI |
Bijlagen IVh en IVi bij deze regeling |
NEN-EN-IEC 61400-1 |
Windturbines - Deel 1: Ontwerpeisen |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-IEC 61400-2 |
Windturbines - Deel 2: Kleine windturbines |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-IEC 61400-22 |
Generatorsystemen voor windturbines - Deel 22: Conformiteitsbeproeving en certificatie |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-IEC 61672-1 |
Elektro-akoestiek - Geluidniveaumeters |
2014 |
NNI |
Bijlagen IVh, IVi en XXIV bij deze regeling |
NEN-EN-IEC 61936-1 |
Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning - Deel 1: Algemene bepalingen |
2012 + C1: 2012, C11:2011, C12:2013, C13:2013 + A1: 2014 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN-IEC 62305-1 |
Bliksembeveiliging - Deel 1: Algemene principes |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-IEC 62305-2 |
Bliksembeveiliging - Deel 2: Risicomanagement |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-IEC 62305-4 |
Bliksembeveiliging - Deel 4: Elektrische en elektronische systemen in objecten |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 3095 |
Railtoepassingen - Akoestiek - Meting van geluid uitgestraald door railgebonden voertuigen |
2013 |
NNI |
Bijlage IVf bij deze regeling |
NEN-EN-ISO 5667-3 |
Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters |
2012 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
NEN-EN-ISO 6878 |
Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode |
2004 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 7027-1 |
Water - Bepaling van troebelheid - Deel 1: Kwantitatieve methoden |
2016 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 7027-2 |
Waterkwaliteit - Bepaling van de mate van troebelheid - Deel 2: Semi-kwantitatieve methoden for het testen van transparantie van wateren |
2019 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 7393-1 |
Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 1: Titrimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine |
2000 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 7393-2 |
Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 2: Colorimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine, voor routine controledoeleinden |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 7393-3 |
Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 3: Jodometrische titratiemethode voor de bepaling van het totale chloorgehalte |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 7888 |
Water - Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen |
1994 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 8467 |
Water - Bepaling van de permanganaatindex |
1995 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 9308-1 |
Water - Telling van Escherichia coli en bacteriën van de coligroep - Deel 1: Methode met membraanfiltratie voor water met een lage achtergrondconcentratie aan bacteriën |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 15 |
NEN-EN-ISO 9377-2 |
Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 9562 |
Water - Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX) |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 9963-1 |
Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 1: Bepaling van de totale en de samengestelde alkaliniteit |
1996 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 9963-2 |
Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 2: Bepaling van de carbonaatalkaliniteit |
1996 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 10301 |
Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden |
1997 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 10304-1 |
Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 1: Bepaling van bromide, chloride, fluoride, nitraat, nitriet, fosfaat en sulfaat |
2009 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 10304-4 |
Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 4: Bepaling van het gehalte aan chloraat, chloride en chloriet in water met een lichte verontreiniging |
1999 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 10523 |
Water - Bepaling van de pH |
2012 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 11143 |
Tandheelkunde - Amalgaamscheiders |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 11731 |
Water - Telling van Legionella |
2017 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 11732 |
Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie |
2005 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 11885 |
Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) |
2009 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 11969 |
Water - Bepaling van het arseengehalte - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie (hydridetechniek) |
1997 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 12354-3 |
Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van de bouwelementen - Deel 3: Luchtgeluidisolatie tegen geluiden van buitenaf |
2017 |
NNI |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
NEN-EN-ISO 12846 |
Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 13395 |
Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie |
1997 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 14403-1 |
Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA) |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 15061 |
Water - Bepaling van opgelost bromaat - Methode met vloeistofchromatografie van ionen |
2001 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 15587-1 |
Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 15587-2 |
Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 15680 |
Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie |
2003 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 15681-1 |
Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA) |
2005 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 15681-2 |
Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA) |
2018 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 15682 |
Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie |
2001 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 16000-2 |
Binnenlucht - Deel 2: Monsternemingsstrategie voor formaldehyde |
2006 |
NNI |
Bbl |
NEN-EN-ISO 16266 |
Water - Detectie en telling van Pseudomonas aeruginosa - Methode met membraanfiltratie |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-EN-ISO 16911-1 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 1: Handmatige referentiemethode |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 16911-2 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 17294-2 |
Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen |
2016 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
NEN-EN-ISO 17852 |
Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO 17993 |
Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO/IEC 17020 |
Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO/IEC 17025 |
Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria |
2018 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-EN-ISO/IEC 17065 |
Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-ISO 5663 |
Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen |
1993 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-ISO 5664 |
Water - Bepaling van ammonium - Destillatie en titratie methode |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 5813 |
Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Iodometrische methode |
1993 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 5814 |
Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Elektrochemische methode |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 6059 |
Water - Bepaling van de som van calcium en magnesium - EDTA titrimetrische methode |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 6461-2 |
Water - Detectie en telling van de sporen van sulfietreducerende anaerobe micro-organismen (clostridia) - Deel 2: Methode door middel van membraanfiltratie |
1993 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 7027 |
Water - Bepaling van de troebelheid |
1994 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 7150-1 |
Water - Bepaling van ammonium - Deel 1: Handmatige spectrometrische methode |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
NEN-ISO 9096 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan vaste deeltjes |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 6 en 7 Bal |
NEN-ISO 10849 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan stikstofoxiden - Prestatiekenmerken van geautomatiseerde meetsystemen |
1998 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-ISO 11083 |
Water - Bepaling van chroom (VI) - Spectrometrische methode met 1,5-difenylcarbazide |
2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-ISO 11338-1 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 1: Monsterneming |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-ISO 11338-2 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 2: Monsterbehandeling, reiniging en bepaling |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-ISO 15705 |
Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode |
2003 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
NEN-ISO 15713 |
Emissie van stationaire bronnen - Monsterneming en bepaling van het gasvormige fluoridegehalte |
2011 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-ISO 15923-1 |
Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat |
2013 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal |
NEN-ISO 16740 |
Werkplekatmosfeer - Bepaling van van het gehalte aan zeswaardig chroom in deeltjes in lucht - Methode door ion chromatografie en spectrofotometrische metingen met gebruik van difenyl carbazide |
2005 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NEN-ISO 16772 |
Bodem - Bepaling van het gehalte aan kwik in koningswater bodemextracten met behulp van atomaire-absorptiespectrometrie met koude damp of atomaire fluorescentiespectrometrie met koude damp |
2004 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXA bij deze regeling |
NEN-ISO 18073 |
Water - Bepaling van tetra- tot octa-gechloreerde dioxinen en furanen - Methode met isotoopverdunning-HRGC/HRMS |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NEN-ISO 22743 |
Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA) |
2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NPR 7600 |
Toepassing van brandbare koudemiddelen in koelinstallaties en warmtepompen |
2020 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NPR 7601 |
Toepassing van kooldioxide als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen. |
2020 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NPR-CEN/TS 13649 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van individuele gasvormige organische componenten - Geactiveerde koolstof en vloeistofmethode |
2014 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
NTA 5755 |
Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek - Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging |
2010 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 5 Bal |
NTA 7379 |
Richtlijnen 'Predictive Emission Monitoring System' (PEMS) - Realisatie en kwaliteitsborging |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NTA 8029 |
Bepaling en registratie van industriële fijnstofemissies |
2012 + C1:2013 |
NNI |
Hoofdstuk 5 Bal |
NTA 9065 |
Luchtkwaliteit - Geurmetingen - Meten en rekenen geur |
2012 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 6 van deze regeling |
NTA 9766 |
Veiligheidsaspecten van installaties voor monomestvergisting en vergistingsgasopwerking op boerderijschaal |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
NVN 7125 |
Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) - Bepalingsmethode |
2011 (Bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt versie 2017) |
NNI |
Bbl |
NVN 11400-0 |
Windturbines - Deel 0: Voorschriften voor typecertificatie - Technische eisen |
1999 + A1:2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
Oplegger WBI onder de Omgevingswet |
Oplegger WBI onder de Omgevingswet |
2020 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
Overzicht Interventiewaarden |
Overzicht Interventiewaarden |
2018 |
RIVM |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
PGS 7 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 7, Vaste minerale anorganische meststoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van vaste minerale anorganische meststoffen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 8 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 8, Organische peroxiden - Opslag - Richtlijn voor het veilig opslaan van organische peroxiden |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 9 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 9, Cryogene gassen - Opslag van 0,150 m3 - 100 m3 - Richtlijn voor de veilige opslag van cryogene gassen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 12 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 12, Ammoniak - Opslag en verlading - Richtlijn voor het veilig opslaan en verladen van ammoniak |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
PGS 13 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 13, Ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen - Richtlijn voor veilig gebruik van ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 15 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen - Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 16 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 16, LPG: Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 18 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 18, LPG: depots, butaan, propaan en hun mengsels |
Versie 1.0, 2013 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
PGS 19 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 19, Propaan - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van propaan, propeen en butaan en mengsels daarvan |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 22 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 22, Toepassing van propaan, Richtlijn voor de brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige toepassing van propaan |
Versie 1.10, 2008 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
PGS 25 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 25, Aardgas-afleverinstallaties voor motorvoertuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van aardgas aan motorvoertuigen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 26 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 26, CNG en LNG - Richtlijn voor het veilig bedrijfsmatig stallen, onderhouden en repareren van motorvoertuigen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 28 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 28, Vloeibare brandstoffen in ondergrondse installaties en aflevertoestellen - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van vloeibare brandstoffen in/vanuit ondergrondse tanks en voor het veilig verwijderen van ondergrondse opslagtanks |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 29 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 29, Brandbare vloeistoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
PGS 30 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 30, Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties - Richtlijn voor het veilig vullen, opslaan, afleveren van vloeibare brandstoffen in en vanuit bovengrondse tanks en het verwijderen van bovengrondse opslagtanks |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 31 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 31, Overige gevaarlijke vloeistoffen: opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 32 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 32, Richtlijn voor de bovengrondse opslag van explosieven voor civiel gebruik |
Versie 1.0, 2016 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
PGS 33-1 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-1, Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de veilige aflevering aan voertuigen en werktuigen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 33-2 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-2, Aardgas afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen - Bunkeren van vaartuigen en drijvende werktuigen (shore to ship) |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PGS 35 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 35, Waterstofinstallaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen |
Versie 0.2, 2020 |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
PreSRM |
Preprocessor Standaard Rekenmethoden |
Versie 1.702, 01‑06‑2017 |
TNO |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen |
Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen |
2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Versie 2013a |
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
2010 |
Wageningen UR Livestock Research |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
2010 |
Wageningen UR Livestock Research |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
Rekenmodel Vee-combistof |
Rekenmodel V-combistof |
2018 |
Infomil |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
Rekensysteem windturbines |
Rekensysteem windturbines, module IV van het Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid |
Oktober 2019 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 11 van deze regeling |
Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid |
Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid |
2019 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
Risicotoolbox bodem |
Risicotoolbox bodem |
Versie 1.0.0 |
RIVM |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen |
Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen |
Juni 2019 |
Rijkswaterstaat |
Hoofdstuk 8 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling |
Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen |
Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen; |
Februari 1993 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen |
Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen |
Juli 1997 |
Vereniging van Afvalverwerkers |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen |
Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen |
Februari 1993 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen |
Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen |
Juli 1991 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten |
Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten |
Juni 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning |
Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning |
Juni 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten |
Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten |
Juni 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1 |
Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1 |
September 2002 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B |
Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B |
April 2003 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Safeti-NL |
Safeti-NL |
Versie 8, 2019 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
SBR Handreiking Hoogbouw |
Handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen |
2014 |
CROW |
Bbl |
SBR-publicatie 248 |
Constructieve veiligheid van uitkragende platen |
2014 - tweede herziene uitgave |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
SIKB Protocol 6802 |
Protocol WBM-controle, Controle op water/bezinksel/micro-organismen in onder- of bovengrondse tanks |
Versie 2.0, 15‑02‑2018 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 |
Technische beschrijving van standaardrekenmethode 1 (SRM1) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0127 |
01‑08‑2015 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 |
Technische beschrijving van standaardrekenmethode 2 (SRM2) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0109 |
01‑08‑2015 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3 |
Het nieuw nationaal model. Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden en het rapport aanvullende afspraken NNM |
01‑03‑2002 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden |
Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden |
Februari 2020 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden |
Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden |
Februari 2020 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden |
Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden |
Februari 2020 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
Stowa-rapport voor natuurlijke watertypen |
Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021, Stowa rapport 2012-31 |
2012 |
Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (Stowa) |
Hoofdstuk 2 Bkl |
Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 |
Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 |
21 december 2006 |
CROW |
Bijlage IVf bij deze regeling |
Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid |
TNO-rapport. TNO 2014 R10135 | 1.1. Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid |
11‑11‑2015 |
TNO |
Bijlagen XXVII en XXVIII bij deze regeling |
V 1041 |
Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) - Deel II - Hooge spanning (bestaande bouw) |
1942 |
NNI |
Bbl |
Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning |
Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning |
2010 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen |
Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen |
April 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen |
Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen |
2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen |
Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen |
2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk |
Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk |
Versie 3, 2020 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
O
Na bijlage VII worden vier bijlagen ingevoegd, luidende:
Situatie |
Gemaakte afspraak over hoe te handelen |
verstrikte en gewonde dieren |
Directe hulp bieden aan verwonde en verstrikte dieren (buiten de gesloten natuurgebieden, bedoeld in artikel 3.59, aanhef en onder b, onder 1°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving) bestaande uit: – (medische) hulp ter plaatse en eventueel verplaatsen – opname – euthanasie (bij geringe kans op herstel) |
zogende pups zonder moeder nabij |
24 uur observatie en zorgen voor rust rondom pup zodat moeder kan terugkomen. Eerder dan 24 uur opvangen als: – de pup op een lastige of gevaarlijke plek ligt; en – er te veel omstanders zijn die commotie geven en er geen mogelijkheden zijn om de ligplek van deze zeehond af te zetten of via handhaving de commotie op te lossen. Bij eerdere opname dan 24 uur: goede administratie van proces en redenen. |
gespeende zeehonden |
Zorgen voor rust rondom het dier (voorkeur) (30 tot liefst 50 m). Dier verplaatsen naar rustige plek als er te veel omstanders zijn. (Geen opname gespeende zeehonden, ook niet als er sprake is van gewichtsverlies) |
matig zieke dieren |
24 uur observatie voor matig zieke of verzwakte dieren om te bezien of de dieren zich op een natuurlijke wijze kunnen hervatten. Zo nodig rust maken op de vindplek of dier verplaatsen naar rustige plek. Pas na 24 uur overgaan tot opname als duidelijk is dat herstel niet zonder interventie gaat plaatsvinden. Eerder opnemen in de volgende gevallen: – het dier ligt op een lastige of gevaarlijke plek; – het dier blijkt bij nadere bepaling toch ernstig ziek of verzwakt te zijn (zie ’ernstig zieke dieren’); – er zijn teveel omstanders die commotie geven en handhaving of afzetting/verplaatsing is geen optie; – ondragelijk en zinloos lijden (dan euthanasie); – er is besmettingsgevaar voor dieren of mensen (zoönosen). Bij eerdere opname dan 24 uur: goede administratie van proces en redenen. |
ernstig zieke dieren |
Directe opname ernstig zieke, ondervoede of verzwakte dieren voor behandeling (of als er geringe kans is op herstel – voor euthanasie) in het zeehondencentrum. |
in gesloten natuurgebieden (op grond van artikel 3.59, aanhef en onder b, onder 1°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving) |
Geen hulp of opvang is het vaste uitgangspunt. Zo nodig kunnen de Minister van LNV en de kustprovincies op grond van de relevante wet- en regelgeving de eigen bevoegdheden uitoefenen om hulp te bieden aan gewonde of verstrikte dieren. De desbetreffende bevoegde partij draagt in de gesloten gebieden de verantwoordelijkheid voor de communicatie met het publiek. |
1. ARTHROPODA (geleedpotigen) |
|
|
|
1.1. Arachnida (spinnen, spinachtigen) |
|
|
|
1.1.1. Mesostigmata (roofmijten) |
|
Laelapidae |
|
Androlaelaps casalis (Berlese, 1887) |
|
Galeolaelaps aculeifer (Canestrini, 1884) |
|
Stratiolaelaps scimitus (Womersley, 1956) |
|
Macrochelidae |
|
Macrocheles robustulus (Berlese, 1904) |
|
Parasitidae |
|
Pergamasus quisquiliarum (G. & R. Canestrini, 1882) |
|
Phytoseiidae |
|
Amblydromalus limonicus (Graman & McGregor, 1956) |
|
Amblyseius andersoni (Chant, 1957) |
|
Amblyseius largoensis (Muma, 1955) |
|
Euseius finlandicus (Oudemans, 1915) |
|
Euseius gallicus (Kreiter & Tixier, 2010) |
|
Euseius ovalis (Evans, 1953) |
|
Euseius scutalis (Athias-Henriot, 1958) |
|
Galendromus occidentalis (Nesbitt, 1951) |
|
Iphiseius degenerans (Berlese, 1889) |
|
Neoseiulus barkeri (Hughes, 1948) |
|
Neoseiulus californicus (McGregor, 1954) |
|
Neoseiulus cucumeris (Oudemans, 1930) |
|
Neoseiulus fallacis (Garman, 1948) |
|
Phytoseiulus longipes (Evans, 1958) |
|
Phytoseiulus persimilis (Athias-Henriot, 1957) |
|
Phytoseius finitimus (Ribaga, 1904) |
|
Proprioseiopsis athiasae (Hirschmann, 1962) |
|
Typhlodromips montdorensis (Schicha, 1979) |
|
Typhlodromips swirskii (Athias-Henriot, 1962) |
|
Typhlodromus doreenae (Schicha, 1987) |
|
Typhlodromus pyri (Scheuten, 1857) |
|
|
|
1.1.2. Prostigmata (roofmijten) |
|
Cheyletidae |
|
Cheyletus eruditus (Schrank, 1781) |
|
Eupalopsellidae |
|
Saniosulus nudus (Summers, 1960) |
|
|
|
1.2. Insecta (insecten) |
|
|
|
1.2.1. Coleoptera (kevers) |
|
Coccinellidae |
|
Adalia bipunctata (Linnaeus, 1758) |
|
Chilocorus bipustulatus (Linnaeus, 1758) |
|
Chilocorus circumdatus (Schoenherr, 1808) |
|
Chilocorus malasiae (Crotch, 1874) |
|
Chilocorus nigrita (Fabricius, 1798) |
|
Clitostethus arcuatus (Rossi, 1794) |
|
Coccinella septempunctata (Linnaeus, 1758) |
|
Cryptolaemus montrouzieri (Mulsant, 1853) |
|
Delphastus catalinae (Horn, 1895) |
|
Exochomus laeviusculus (Weise, 1909) |
|
Exochomus quadripustulatus (Linnaeus, 1758) |
|
Nephus includens (Kirsch, 1870) |
|
Nephus quadrimaculatus (Herbst, 1783) |
|
Rhyzobius forestieri (Mulsant, 1853) |
|
Rhyzobius lophanthae (Blaisdell, 1892) |
|
Rodolia cardinalis (Mulsant, 1850) |
|
Scymnus rubromaculatus (Goeze, 1777) |
|
Stethorus punctillum (Weise, 1891) |
|
Curculionidae |
|
Stenopelmus rufinasus (Gyllenhal, 1835) |
|
Staphylinidae |
|
Aleochara bilineata (Gyllenhal, 1810) |
|
Atheta coriaria (Kraatz, 1856) |
|
Holobus flavicornis (Lacordaire, 1835) |
|
|
|
1.2.2. Diptera (tweevleugeligen) |
|
Cecidomyiidae |
|
Aphidoletes aphidimyza (Rondani, 1847) |
|
Feltiella acarisuga (Vallot, 1827) |
|
Muscidae |
|
Coenosia attenuata (Stein, 1903) |
|
Syrphidae |
|
Episyrphus balteatus (De Geer, 1776) |
|
|
|
1.2.3. Heteroptera (roofwantsen) |
|
Anthocoridae |
|
Anthocoris nemoralis (Fabricius, 1794) |
|
Anthocoris nemorum (Linnaeus, 1761) |
|
Orius albidipennis (Reuter, 1884) |
|
Orius laevigatus (Fieber, 1860) |
|
Orius majusculus (Reuter, 1879) |
|
Miridae |
|
Dicyphus errans (Wolff, 1804) |
|
Macrolophus pygmaeus (Rambur, 1839) |
|
Pentatomidae |
|
Picromerus bidens (Linnaeus, 1758) |
|
Podisus maculiventris (Say, 1832) |
|
|
|
1.2.4. Hymenoptera (sluipwespen) |
|
Aphelinidae |
|
Aphelinus abdominalis (Dalman, 1820) |
|
Aphelinus mali (Haldeman, 1851) |
|
Aphelinus varipes (Förster, 1841) |
|
Aphytis diaspidis (Howard, 1881) |
|
Aphytis holoxanthus (DeBach, 1960) |
|
Aphytis lepidosaphes (Compere, 1955) |
|
Aphytis lignanensis (Compere, 1955) |
|
Aphytis melinus (DeBach, 1959) |
|
Coccophagus cowperi (Girault, 1917) |
|
Coccophagus gurneyi (Compere, 1929) |
|
Coccophagus lycimnia (Walker, 1839) |
|
Coccophagus pulvinariae (Compere, 1931) |
|
Coccophagus rusti (Compere, 1928) |
|
Coccophagus scutellaris (Dalman, 1825) |
|
Encarsia citrina (Craw, 1891) |
|
Encarsia formosa (Gahan, 1924) |
|
Encarsia guadeloupae (Viggiani, 1987) |
|
Encarsia hispida (DeSantis, 1948) |
|
Encarsia protransvena (Viggiani, 1985) |
|
Encyrtus aurantii (Geoffroy, 1785) |
|
Encyrtus infelix (Embleton, 1902) |
|
Eretmocerus eremicus (Rose & Zolnerowich, 1997) |
|
Eretmocerus mundus (Mercet, 1931) |
|
Braconidae |
|
Aphidius colemani (Viereck, 1912) |
|
Aphidius ervi (Haliday, 1834) |
|
Aphidius gifuensis (Ashmead, 1906) |
|
Aphidius matricariae (Haliday, 1834) |
|
Bracon hebetor (Say, 1836) |
|
Cotesia glomerata (Linnaeus, 1758) |
|
Cotesia marginiventris (Cresson, 1865) |
|
Cotesia rubecula (Marshall, 1885) |
|
Dacnusa sibirica Telenga, 1934 |
|
Diglyphus isaea (Walker, 1838) |
|
Ephedrus cerasicola (Starý, 1962) |
|
Ephedrus plagiator (Nees, 1811) |
|
Meteorus pendulus (Müller, 1776) |
|
Opius pallipes (Wesmael, 1835) |
|
Praon volucre (Haliday, 1833) |
|
Diapriidae |
|
Synacra paupera (Macek, 1995) |
|
Encyrtidae |
|
Acerophagus flavidulus (Brèthes, 1916) |
|
Acerophagus maculipennis (Mercet, 1923) |
|
Anagyrus dactylopii (Howard, 1898) |
|
Anagyrus fusciventris (Girault, 1915) |
|
Anagyrus pseudococci (Girault, 1915) |
|
Anagyrus sinope (Noyes & Menezes, 2000) |
|
Arrhenophagus albitibiae (Girault, 1915) |
|
Blastothrix brittanica (Girault, 1917) |
|
Coccidencyrtus ochraceipes (Gahan, 1927) |
|
Coccidoxenoides perminutus (Girault, 1915) |
|
Comperiella bifasciata (Howard, 1906) |
|
Gyranusoidea litura (Prinsloo, 1983) |
|
Leptomastidea abnormis (Girault, 1915) |
|
Leptomastix dactylopii (Howard, 1885) |
|
Leptomastix epona (Walker, 1844) |
|
Leptomastix histrio (Förster, 1856) |
|
Metaphycus flavus (Howard, 1881) |
|
Metaphycus helvolus (Compere, 1926) |
|
Metaphycus lounsburyi (Howard, 1898) |
|
Metaphycus stanleyi (Compere, 1940) |
|
Metaphycus swirskii (Annecke & Mynhardt, 1979) |
|
Microterys nietneri (Motschulsky, 1859) |
|
Tetracnemoidea brevicornis (Girault, 1915) |
|
Tetracnemoidea peregrina (Compere, 1939) |
|
Eulophidae |
|
Aprostocetus hagenowii (Ratzeburg, 1852) |
|
Tetrastichus coeruleus (Nees, 1834) |
|
Thripoctenus javae (Girault, 1917) |
|
Figitidae |
|
Leptopilina heterotoma (Thomson, 1862) |
|
Mymaridae |
|
Anagrus atomus (Linnaeus, 1767) |
|
Anaphes iole (Girault, 1911) |
|
Platygastridae |
|
Allotropa convexifrons (Muesebeck, 1943) |
|
Allotropa musae (Buhl, 2005) |
|
Pteromalidae |
|
Muscidifurax raptorellus (Kogan & Legner, 1970) |
|
Nasonia vitripennis (Walker, 1836) |
|
Ophelosia crawfordi (Riley, 1890) |
|
Scutellista caerulea (Fonscolombe, 1832) |
|
Spalangia cameroni (Perkins, 1910) |
|
Trichogrammatidae |
|
Trichogramma brassicae (Bezdenko, 1968) |
|
Trichogramma cacaeciae (Marchal, 1927) |
|
Trichogramma dendrolimi (Matsumura, 1926) |
|
Trichogramma evanescens (Westwood, 1833) |
|
Trichogramma pintoi (Voegelé, 1982) |
|
|
|
1.2.5. Neuroptera (gaasvliegen) |
|
Chrysopidae |
|
Chrysoperla carnea (Stephens, 1836) |
|
Coniopterygidae |
|
Coniopteryx tineiformis (Curtis, 1834) |
|
Conwentzia psociformis (Curtis, 1834) |
|
Hemerobiidae |
|
Sympherobius fallax (Navàs, 1908) |
|
|
|
1.2.6. Thysanoptera (rooftripsen) |
|
Aeolothripidae |
|
Aeolothrips intermedius (Bagnall, 1934) |
|
Aleurodothrips fasciapennis (Franklin, 1908) |
|
Franklinothrips megalops (Trybom, 1912) |
|
Franklinothrips vespiformis (Crawford, 1909) |
|
Phlaeothripidae |
|
Karnyothrips melaleucus (Bagnal, 1911) |
|
|
|
2. NEMATODA (rondwormen) |
|
|
|
2.1. Secernentea |
|
|
|
2.1.1. Rhabditida (entomopathogene nematoden) |
|
Rhabditidae |
|
Phasmarhabditis hermaphrodita (Schneider, 1859) |
|
Steinernematidae |
|
Steinernema carpocapsae (Weiser, 1955) |
|
Steinernema feltiae (Filipjev, 1934) (Wouts et al., 1982) |
|
Steinernema glaseri (Steiner, 1929) (Wouts et al., 1982) |
|
Steinernema kraussei (Steiner, 1923) (Travassos, 1927) |
|
|
|
2.1.2. Strongylida (entomopathogene nematoden) |
|
Heterorhabditidae |
|
Heterorhabditis bacteriophora (Poinar, 1976) |
|
Heterorhabditis megidis (Poinar, Jackson & Klein, 1988) |
1. ARTHROPODA (geleedpotigen) |
|
|
|
1.1. Arachnida (spinnen, spinachtigen) |
|
|
|
1.1.1. Astigmata (mosmijten) |
|
Acaridae |
|
Acarus siro (Linnaeus, 1758) |
|
Thyreophagus entomophagus (Laboulbène & Robin, 1852) |
|
Tyrolichus casei (Oudemans, 1910) |
|
Tyrophagus putrescentiae (Schrank, 1781) |
|
Carpoglyphidae |
|
Carpoglyphus lactis (Linnaeus, 1767) |
|
Glycyphagidae |
|
Lepidoglyphus destructor (Schrank, 1781) |
|
Suidasiidae |
|
Suidasia pontifica (Oudemans, 1905) |
|
|
|
1.1.2. Prostigmata (roofmijten) |
|
Tetranychidae |
|
Tetranychus urticae (Koch, 1836) |
|
|
|
1.1.3. Chilopoda (duizendpoten) |
|
Henicopidae |
|
|
|
Lamyctinus coeculus (Brölemann, 1889) |
|
|
|
1.1.4. Entognatha |
|
|
|
Collembola (springstaarten) |
|
Isotomidae |
|
Folsomia candida (Willem, 1902) |
|
|
|
1.2. Insecta (insecten) |
|
|
|
1.2.1. Dictyoptera (kakkerlakken) |
|
Blattidae |
|
Periplaneta australasiae (Fabricius, 1775) |
|
|
|
1.2.2. Diptera (tweevleugeligen) |
|
Agromyzidae |
|
Chromatomyia syngenesiae (Hardy, 1849) |
|
Anthomyiidae |
|
Delia antiqua (Meigen, 1826) |
|
Sciaridae |
|
Bradysia difformis (Frey, 1948) |
|
|
|
1.2.3. Hemiptera (snavelinsecten) |
|
Aphididae (bladluizen) |
|
Acyrthosiphon (Acyrthosiphon) pisum (Harris, 1776) |
|
Aphis (Aphis) gossypii (Glover, 1877) |
|
Macrosiphum (Macrosiphum) euphorbiae (Thomas, 1878) |
|
Rhopalosiphum padi (Linnaeus, 1758) |
|
Sitobion (Sitobion) avenae (Fabricius, 1775) |
|
Coccidae (schildluizen) |
|
Pulvinaria floccifera (Westwood, 1870) |
|
Saissetia coffeae (Walker, 1852) |
|
Saissetia oleae oleae (Olivier, 1791) |
|
Diaspididae (schildluizen) |
|
Abgrallaspis cyanophylli (Signoret, 1869) |
|
Aspidiotus nerii (Bouché, 1833) |
|
Coccus hesperidum (Linnaeus, 1758) |
|
Diaspis boisduvalii (Signoret, 1869) |
|
Pinnaspis aspidistrae (Signoret, 1869) |
|
Margarodidae (schildluizen) |
|
Icerya purchasi (Maskell, 1878) |
|
Pseudococcidae (wolluizen) |
|
Planococcus citri (Risso, 1813) |
|
Pseudococcus longispinus (Targioni Tozzetti, 1867) |
|
Pseudococcus viburni (Signoret, 1875) |
|
Aleyrodidae (wittevliegen) |
|
Trialeurodes vaporariorum (Westwood, 1856) |
|
|
|
1.2.4. Lepidoptera (vlinders) |
|
Gelechiidae |
|
Sitotroga cerealella (Olivier, 1879) |
|
Noctuidae |
|
Spodoptera exigua (Hübner, 1808) |
|
Pieridae |
|
Pieris brassicae (Linnaeus, 1758) |
|
Pieris rapae (Linnaeus, 1758) |
|
Pyralidae |
|
Ephestia kuehniella (Zeller, 1879) |
|
Galleria mellonella (Linnaeus, 1758) |
|
|
|
1.2.5. Thysanoptera (tripsen) |
|
Thripidae |
|
Heliothrips haemorrhoidalis (Bouché, 1833) |
|
Hercinothrips femoralis (O.M. Reuter, 1891) |
|
Parthenothrips dracaenae (Heeger, 1854) |
|
|
|
1.3. Symphyla (wortelduizendpoten) |
|
|
|
1.3.1. Scutigeromorpha |
|
Scutigerellidae |
|
Scutigerella immaculata (Newport, 1845) |
Zoogdieren |
|
Aardmuis |
Microtus agrestis |
Bosmuis |
Apodemus sylvaticus |
Bunzing |
Mustela putorius |
Dwergmuis |
Micromys minutus |
Dwergspitsmuis |
Sorex minutus |
Egel |
Erinaceus europaeus |
Gewone bosspitsmuis |
Sorex araneus |
Haas |
Lepus europeus |
Hermelijn |
Mustela erminea |
Huisspitsmuis |
Crocidura russula |
Konijn |
Oryctolagus cuniculus |
Ondergrondse woelmuis |
Pitymys subterraneus |
Ree |
Capreolus capreolus |
Rosse woelmuis |
Clethrionomys glareolus |
Tweekleurige bosspitsmuis |
Sorex coronatus |
Veldmuis |
Microtus arvalis |
Vos |
Vulpes vulpes |
Wezel |
Mustela nivalis |
Woelrat |
Arvicola terrestris |
|
|
Amfibieën |
|
Bruine kikker |
Rana temporaria |
Gewone pad |
Bufo bufo |
Kleine watersalamander |
Triturus vulgaris |
Meerkikker |
Rana ridibunda |
Middelste groene kikker |
Rana esculenta |
Wetenschappelijke naam |
Nederlandse naam |
mm |
Accipiter brevipes |
Balkansperwer |
10,0 |
Accipiter gentilis (m) |
Havik |
12,0 |
Accipiter gentilis (vr) |
Havik |
14,0 |
Accipiter nisus (m) |
Sperwer |
7,0 |
Accipiter nisus (vr) |
Sperwer |
8,0 |
Acrocephalus arundinaceus |
Grote karekiet |
3,5 |
Acrocephalus dumetorum |
Struikrietzanger |
2,7 |
Acrocephalus melanopogon |
Zwartkoprietzanger |
2,7 |
Acrocephalus paludicola |
Waterrietzanger |
2,5 |
Acrocephalus palustris |
Bosrietzanger |
2,6 |
Acrocephalus schoenobaenus |
Rietzanger |
2,7 |
Acrocephalus scirpaceus |
Kleine karekiet |
2,6 |
Aegithalos caudatus |
Staartmees |
2,1 |
Aegolius funereus |
Ruigpootuil |
8,0 |
Aegypius monachus |
Monniksgier |
28,0 |
Alauda arvensis |
Veldleeuwerik |
3,5 |
Alca torda |
Alk |
9,0 |
Alcedo atthis |
IJsvogel |
3,5 |
Alectoris barbara |
Barbarijse patrijs |
9,0 |
Alectoris chukar |
Aziatische steenpatrijs |
9,0 |
Alectoris graeca |
Steenpatrijs |
9,0 |
Alectoris rufa |
Rode patrijs |
9,0 |
Amazona arausiaca |
Roodkeelamazone |
12,0 |
Amazona auropalliata |
Geelnek amazone |
11,0 |
Amazona auropalliata caribaea |
Caribische amazone |
11,0 |
Amazona auropalliata parvipes |
Kleine geelnekamazona |
10,0 |
Amazona barbadensis |
Geelvleugelamazone |
10,0 |
Amazona brasiliensis |
Roodstaartamazone |
10,0 |
Amazona finschi |
Finsch (Blauwkop) amazone |
11,0 |
Amazona guildingii |
Koningsamazone |
12,0 |
Amazona imperialis |
Keizeramazone |
14,0 |
Amazona leucocephala |
Cubaanse amazone |
11,0 |
Amazona oratrix |
Dubbele geelkopamazone |
11,0 |
Amazona oratrix belizensis |
Belize amazone |
11,0 |
Amazona oratrix tresmariae |
Maria-amazone |
10,0 |
Amazona pretrei |
Roodbrilamazone |
11,0 |
Amazona rhodocorytha |
Roodkruinamazone |
11,0 |
Amazona tucumana |
Tucuman amazone |
10,0 |
Amazona versicolor |
Sint Lucia amazone |
11,0 |
Amazona vinacea |
Wijnkleurige amazone |
11,0 |
Amazona viridigenalis |
Groenwangamazone |
11,0 |
Amazona vittata |
Portoricaanse amazone |
10,0 |
Anas acuta |
Pijlstaart |
10,0 |
Anas americana |
Amerikaanse smient |
9,0 |
Anas clypeata |
Slobeend |
9,0 |
Anas crecca |
Wintertaling |
7,0 |
Anas discors |
Blauwvleugeltaling |
8,0 |
Anas falcata |
Bronskopeend/bronskoptaling |
10,0 |
Anas formosa |
Siberische taling/Baikaltaling |
8,0 |
Anas penelope |
Smient |
9,0 |
Anas platyrhynchos |
Wilde eend |
12,0 |
Anas rubripes |
Zwarte eend |
12,0 |
Anas strepera |
Krakeend |
10,0 |
Anodorhynchus glaucus |
Blauwgrijze Ara |
12,0 |
Anodorhynchus hyacinthinus |
Hyacinthara |
14,0 |
Anodorhynchus leari |
Lears hyacinthara |
12,0 |
Anser albifrons |
Kolgans |
16,0 |
Anser anser |
Grauwe gans |
20,0 |
Anser brachyrhynchus |
Kleine rietgans |
16,0 |
Anser caerulescens |
Sneeuwgans |
16,0 |
Anser erythropus |
Dwerggans |
14,0 |
Anser fabalis |
Rietgans |
18,0 |
Anser rossii |
Ross’ Gans |
14,0 |
Anthus bertheloti |
Berthelots pieper |
2,7 |
Anthus campestris |
Duinpieper |
2,7 |
Anthus cervinus |
Roodkeelpieper |
2,7 |
Anthus petrosus |
Oeverpieper |
2,8 |
Anthus pratensis |
Graspieper |
2,7 |
Anthus richardi |
Grote pieper |
2,7 |
Anthus spinoletta |
Waterpieper |
2,8 |
Anthus trivialis |
Boompieper |
2,8 |
Apus affinis |
Huisgierzwaluw |
2,6 |
Apus apus |
Gierzwaluw |
4,0 |
Aquila adalberti |
Spaanse keizerarend |
24,0 |
Aquila chrysaetos |
Steenarend |
28,0 |
Aquila clanga |
Bastaardarend |
20,0 |
Aquila heliaca |
Keizerarend |
24,0 |
Aquila nipalensis |
Aziatische steppearend |
20,0 |
Aquila pomarina |
Schreeuwarend |
20,0 |
Ara ambigua |
Buffons ara |
14,0 |
Ara glaucogularis |
Blauwkeelara |
12,0 |
Ara macao |
Geelvleugel ara |
14,0 |
Ara militaris |
Soldaten ara |
14,0 |
Ara rubrogenys |
Roodwangara |
12,0 |
Ardea cinerea |
Blauwe reiger |
14,0 |
Ardea herodias |
Grote blauwe reiger |
20,0 |
Ardea purpurea |
Purperreiger |
14,0 |
Ardeola ralloides |
Ralreiger |
16,0 |
Arenaria interpres |
Steenloper |
4,5 |
Asio capensis |
Afrikaanse velduil |
12,0 |
Asio flammeus |
Velduil |
12,0 |
Asio otus |
Ransuil |
10,0 |
Athene noctua |
Steenuil |
8,0 |
Aythya affinis |
Kleine toppereend |
9,0 |
Aythya americana |
Amerikaanse tafeleend |
10,0 |
Aythya collaris |
Ringsnaveleend |
9,0 |
Aythya ferina |
Tafeleend |
10,0 |
Aythya fuligula |
Kuifeend |
9,0 |
Aythya innotata |
Madagascar witoogeend |
11,0 |
Aythya marila |
Toppereend |
10,0 |
Aythya valisineria |
Grote tafeleend |
11,0 |
Balearica pavonina |
Zwarte kroonkraanvogel |
18,0 |
Bombycilla cedrorum |
Amerikaanse pestvogel |
4,0 |
Bombycilla garrulus |
Pestvogel |
4,0 |
Bonasa bonasia |
Hazelhoen |
10,0 |
Botaurus stellaris |
Roerdomp |
14,0 |
Branta bernicla |
Rotgans |
12,0 |
Branta canadensis |
Canadese gans |
20,0 |
Branta canadensis leucopareia |
Canadese gans van de Aleoeten |
13,0 |
Branta leucopsis |
Brandgans |
14,0 |
Bubo bubo |
Oehoe |
24,0 |
Bubulcus ibis |
Koereiger |
11,0 |
Bucephala albeola |
Buffelkopeend |
8,0 |
Bucephala clangula |
Brilduiker |
10,0 |
Bucephala islandica |
IJslandse brilduiker |
11,0 |
Burhinus oedicnemus |
Griel |
8,0 |
Buteo buteo |
Buizerd |
13,0 |
Buteo lagopus |
Ruigpootbuizerd |
14,0 |
Buteo rufinus |
Arendbuizerd |
16,0 |
Cacatua goffini |
Goffins kakatoe |
10,0 |
Cacatua sulphurea |
Kleine geelkuifkaketoe |
10,0 |
Cacatua sulphurea citrinocristata |
Oranjekuifkaketoe |
12,0 |
Cacatua moluccensis |
Molukken kakatoe |
14,0 |
Cairina scutulata |
Witvleugeleend |
16+14 |
Calandrella brachydactyla |
Kortteenleeuwerik |
3,5 |
Calandrella rufescens |
Kleine kortteenleeuwerik |
3,5 |
Calcarius lapponicus |
IJsgors |
2,9 |
Calidris alba |
Drieteenstrandloper |
3,5 |
Calidris alpina |
Bonte strandloper |
4,0 |
Calidris canutus |
Kanoetstrandloper |
5,0 |
Calidris ferruginea |
Krombekstrandloper |
4,0 |
Calidris maritima |
Paarse strandloper |
4,0 |
Calidris minuta |
Kleine strandloper |
3,0 |
Calidris temminckii |
Temmincks strandloper |
3,0 |
Caloenas nicobarica |
Manenduif |
10,0 |
Calonectris diomedea |
Kuhls pijlstormvogel |
10,0 |
Caprimulgus europaeus |
Nachtzwaluw |
4,0 |
Carduelis cannabina |
Kneu |
2,5 |
Carduelis carduelis |
Putter (Groot) |
2,7 |
Carduelis carduelis |
Putter (Klein) |
2,5 |
Carduelis chloris |
Groenling |
3,0 |
Carduelis flammea |
Barmsijs (Groot) |
2,7 |
Carduelis flammea |
Barmsijs (Klein) |
2,5 |
Carduelis flavirostris |
Frater |
2,5 |
Carduelis hornemanni |
Witstuitbarmsijs |
2,5 |
Carduelis spinus |
Sijs |
2,5 |
Carpodacus erythrinus |
Roodmus |
2,9 |
Casmerodius albus |
Grote zilverreiger |
16,0 |
Catharacta skua |
Grote jager |
14,0 |
Cepphus grylle |
Zwarte zeekoet |
10,0 |
Cercotrichas galactotes |
Rosse waaierstaart |
2,9 |
Certhia brachydactyla |
Boomkruiper |
2,2 |
Certhia familiaris |
Taiga boomkruiper |
2,3 |
Cettia cetti |
Cetti’s zanger |
2,7 |
Charadrius alexandrinus |
Strandplevier |
3,5 |
Charadrius dubius |
Kleine plevier |
3,5 |
Charadrius hiaticula |
Bontbekplevier |
4,0 |
Charadrius leschenaultii |
Woestijnplevier |
6,0 |
Chersophilus duponti |
Duponts leeuwerik |
3,2 |
Chlamydotis undulata |
Kraagtrap |
14,0 |
Chlidonias hybridus |
Witwangstern |
4,0 |
Chlidonias leucopterus |
Witvleugelstern |
4,0 |
Chlidonias niger |
Zwarte stern |
4,0 |
Chondestes grammacus |
Roodoorgors |
2,7 |
Ciconia ciconia |
Ooievaar |
18,0 |
Ciconia nigra |
Zwarte ooievaar |
18,0 |
Cinclus cinclus |
Waterspreeuw |
4,5 |
Circaetus gallicus |
Slangearend |
18,0 |
Circus aeruginosus (M) |
Bruine kiekedief |
9,0 |
Circus aeruginosus (V) |
Bruine kiekedief |
11,0 |
Circus cyaneus |
Blauwe kiekedief |
12,0 |
Circus macrourus |
Steppekiekedief |
12,0 |
Circus pygargus |
Grauwe kiekedief |
12,0 |
Cisticola juncidis |
Gewone graszanger |
2,5 |
Clamator glandarius |
Kuifkoekoek |
6,5 |
Clangula hyemalis |
IJseend |
9,0 |
Coccothraustes coccothraustes |
Appelvink |
3,5 |
Columba bollii |
Bolles laurierduif |
9,0 |
Columba junoniae |
Laurierduif |
9,0 |
Columba oenas |
Holenduif |
7,0 |
Columba palumbus |
Houtduif |
8,0 |
Columba trocaz |
Trocazduif |
7,0 |
Coracias garrulus |
Scharrelaar |
6,5 |
Corvus corax |
Raaf |
14,0 |
Corvus corone |
Kraai |
9,0 |
Corvus frugilegus |
Roek |
9,0 |
Corvus monedula |
Kauw |
6,5 |
Coturnix coturnix |
Kwartel |
5,0 |
Crax alberti |
Blauwknobbelhokko |
20,0 |
Crex crex |
Kwartelkoning |
6,0 |
Cuculus canorus |
Koekoek |
5,0 |
Cyanopica cyana |
Blauwe ekster |
6,5 |
Cyanopsitta spixii |
Spix’s ara |
8,0 |
Cyanoramphus forbesi |
Geelvoorhoofdkakariki |
5,4 |
Cyclopsitta diophthalma |
Coxens dubbeloogvijgpapegaai |
5,0 |
Cygnus columbianus |
Fluitzwaan/kleine zwaan |
27,0 |
Cygnus cygnus |
Wilde zwaan |
27,0 |
Cygnus olor |
Knobbelzwaan |
26,0 |
Delichon urbica |
Huiszwaluw |
2,9 |
Dendrocopos leucotos |
Witrugspecht |
4,0 |
Dendrocopos major |
Grote bonte specht |
4,0 |
Dendrocopos medius |
Middelste bonte specht |
4,0 |
Dendrocopos minor |
Kleine bonte specht |
3,5 |
Dendrocopos syriacus |
Syrische bonte specht |
4,0 |
Dryocopus martius |
Zwarte specht |
6,5 |
Ducula mindorensis |
Mindoro muskaatduif |
10,0 |
Egretta garzetta |
Kleine zilverreiger |
12,0 |
Elanus caeruleus |
Grijze wouw |
12,0 |
Emberiza aureola |
Wilgegors |
2,9 |
Emberiza bruniceps |
Bruinkopgors |
2,7 |
Emberiza caesia |
Bruinkeelortolaan |
2,9 |
Emberiza cia |
Grijze gors |
2,9 |
Emberiza cirlus |
Cirlgors |
2,9 |
Emberiza citrinella |
Geelgors |
2,9 |
Emberiza hortulana |
Ortolaan |
2,9 |
Emberiza leucocephalos |
Witkopgors |
2,9 |
Emberiza melanocephala |
Zwartkopgors |
2,9 |
Emberiza pallasi |
Pallas’rietgors |
2,3 |
Emberiza pusilla |
Dwerggors |
2,7 |
Emberiza rustica |
Bosgors |
2,9 |
Emberiza schoenclus |
Rietgors |
2,7 |
Emberiza striolata |
Huisgors |
2,7 |
Eos histrio |
Diadeemlori |
7,0 |
Eremophila alpestris |
Strandleeuwerik |
3,4 |
Erithacus rubecula |
Roodborst |
2,7 |
Eudromias morinellus |
Morinelplevier |
5,0 |
Eunymphicus cornutus |
Hoornparkiet |
5,5 |
Eunymphicus uvaeensis |
Ouvea-hoornparkiet |
5,5 |
Falco biarmicus (m) |
Lannervalk |
12,0 |
Falco biarmicus (vr) |
Lannervalk |
14,0 |
Falco cherrug (m) |
Sakervalk |
14,0 |
Falco cherrug (vr) |
Sakervalk |
15,0 |
Falco columbarius |
Smelleken |
9,0 |
Falco eleonorae |
Eleonora’s valk |
11,0 |
Falco naumanni |
Kleine torenvalk |
9,0 |
Falco pelegrinoides (m) |
Barbarijse valk |
11,0 |
Falco pelegrinoides (vr) |
Barbarijse valk |
13,0 |
Falco peregrinus (m) |
Slechtvalk |
12,0 |
Falco peregrinus (vr) |
Slechtvalk |
14,0 |
Falco rusticolus (m) |
Giervalk |
14,0 |
Falco rusticolus (vr) |
Giervalk |
15,0 |
Falco sparverius |
Amerikaanse torenvalk |
7,0 |
Falco subbuteo |
Boomvalk |
9,0 |
Falco tinnunculus |
Torenvalk |
9,0 |
Falco vespertinus |
Roodpootvalk |
9,0 |
Ficedula albicollis |
Withalsvliegenvanger |
2,5 |
Ficedula hypoleuca |
Bonte vliegenvanger |
2,5 |
Ficedula parva |
Kleine vliegenvanger |
2,5 |
Ficedula semitorquata |
Balkanvliegenvanger |
2,7 |
Francolinus francolinus |
Halsband- of zwarte frankolijn |
9,0 |
Fratercula arctica |
Papegaaiduiker |
8,0 |
Fringilla coelebs |
Vink |
2,7 |
Fringilla montifringilla |
Keep |
2,7 |
Fringilla teydea |
Blauwe vink |
3,2 |
Fulica atra |
Meerkoet |
11,0 |
Fulica cristata |
Knobbelmeerkoet |
12,0 |
Fulmarus glacialis |
Noordse stormvogel |
10,0 |
Galerida cristata |
Kuifleeuwerik |
3,4 |
Galerida theklae |
Theklaleeuwerik |
3,2 |
Gallinago gallinago |
Watersnip |
4,5 |
Gallinago media |
Poelsnip |
4,0 |
Gallinula chloropus |
Waterhoen |
8,0 |
Garrulus glandarius |
Vlaamse gaai |
6,0 |
Gavia arctica |
Parelduiker |
18,0 |
Gavia immer |
IJsduiker |
14,0 |
Gavia stellata |
Roodkeelduiker |
18,0 |
Geronticus eremita |
Heremietibis |
14,0 |
Glareola pratincola |
Vorkstaartplevier |
5,0 |
Glaucidium passerinum |
Dwerguil |
7,0 |
Grus canadensis |
Canadese kraanvogel |
16,0 |
Grus grus |
Kraanvogel |
20,0 |
Grus japonensis |
Chinese kraanvogel |
22,0 |
Grus monacha |
Monnikskraanvogel |
16,0 |
Grus nigricollis |
Zwarthalskraanvogel |
16,0 |
Grus vipio |
Withalskraanvogel |
18,0 |
Grus virgo |
Jufferkraan |
16,0 |
Guarouba guarouba |
Goudparkiet |
10,0 |
Guiraca caerulea |
Blauwe bisschop |
3,5 |
Gypaetus barbatus |
Lammergier |
28,0 |
Gyps fulvus |
Vale gier |
28,0 |
Haematopus ostralegus |
Scholekster |
8,0 |
Haliaeetus albicilla (m) |
Zeearend |
24,0 |
Haliaeetus albicilla (vr) |
Zeearend |
26,0 |
Haliaeetus leucocephalus (m) |
Witkopzeearend |
24,0 |
Haliaeetus leucocephalus (vr) |
Witkopzeearend |
28,0 |
Haliaeetus leucoryphus (m) |
Witbandzeearend |
24,0 |
Haliaeetus leucoryphus (vr) |
Witbandzeearend |
28,0 |
Hieraaetus fasciatus |
Havikarend |
18,0 |
Hieraaetus pennatus |
Dwergarend |
14,0 |
Himantopus himantopus |
Steltkluut |
7,0 |
Hippolais caligata |
Kleine spotvogel |
2,6 |
Hippolais icterina |
Spotvogel |
2,7 |
Hippolais olivetorum |
Griekse spotvogel |
2,7 |
Hippolais pallida |
Vale spotvogel |
2,7 |
Hippolais polyglotta |
Orpheus spotvogel |
2,7 |
Hirundo daurica |
Roodstuizwaluw |
2,7 |
Hirundo rupestris |
Rotszwaluw |
2,7 |
Hirundo rustica |
Boerenzwaluw |
2,5 |
Histrionicus histrionicus |
Harlekijneend |
9,0 |
Hydrobates pelagicus |
Stormvogeltje |
2,5 |
Icterus galbula |
Baltimore troepiaal |
4,0 |
Irania gutturalis |
Perzische roodborst |
2,7 |
Ixobrychus minutus |
Wouwaapje |
10,0 |
Jynx torquilla |
Draaihals |
3,5 |
Lagopus lagopus |
Moerassneeuwhoen |
10,0 |
Lagopus mutus |
Alpensneeuwhoen |
10,0 |
Lanius collurio |
Grauwe klauwier |
3,5 |
Lanius excubitor |
Klapekster |
4,4 |
Lanius minor |
Kleine klapekster |
4,0 |
Lanius nubicus |
Maskerklauwier |
3,2 |
Lanius senator |
Roodkopklauwier |
3,8 |
Larus argentatus |
Zilvermeeuw |
11,0 |
Larus audouinii |
Audouins meeuw |
10,0 |
Larus canus |
Stormmeeuw |
7,0 |
Larus fuscus |
Kleine mantelmeeuw |
9,0 |
Larus genei |
Dunbekmeeuw |
8,0 |
Larus hyperboreus |
Grote burgemeester |
14,0 |
Larus marinus |
Grote mantelmeeuw |
13,0 |
Larus minutus |
Dwergmeeuw |
4,2 |
Larus ridibundus |
Kokmeeuw |
7,0 |
Leptotila wellsi |
Grenada loopduif |
7,0 |
Leucopsar rothschildi |
Balispreeuw |
6,0 |
Limicola falcinellus |
Breedbekstrandloper |
4,0 |
Limosa haemastica |
Rode grutto |
5,5 |
Limosa lapponica |
Rosse grutto |
7,0 |
Limosa limosa |
Grutto |
7,0 |
Locustella fluviatilis |
Krekelzanger |
2,7 |
Locustella luscinioides |
Snor |
2,7 |
Locustella naevia |
Sprinkhaanzanger |
2,7 |
Lophodytes cucullatus |
Kokardezaagbek |
9,0 |
Lophophorus lhuysii (M) |
Chinese glansfazant |
15,0 |
Lophophorus lhuysii (Vr) |
Chinese glansfazant |
14,0 |
Lophura imperialis |
Keizerfazant |
12,0 |
Loxia curvirostra |
Kuisbek |
3,5 |
Loxia leucoptera |
Witbandkruisbek |
3,5 |
Loxia pytyopsittacus |
Grote kruisbek |
4,0 |
Loxia scotica |
Schotse kruisbek |
3,5 |
Lullula arborea |
Boomleeuwerik |
3,2 |
Luscinia calliope |
Roodkeelnachtegaal |
3,0 |
Luscinia luscinia |
Noordse nachtegaal |
2,9 |
Luscinia megarhynchos |
Nachtegaal |
2,9 |
Luscinia svecica |
Blauwborst |
2,7 |
Lymnocryptes minimus |
Bokje |
4,0 |
Macrocephalon maleo |
Hamerhoen |
20,0 |
Marmaronetta angustirostris |
Marmereend |
8,0 |
Melanitta fusca |
Grote zeeëend |
13,0 |
Melanitta nigra |
Zwarte zeeëend |
11,0 |
Melanitta perspicillata |
Brilzeeëend |
11,0 |
Melanocorypha calandra |
Klanderleeuwerik |
3,5 |
Mergellus albellus |
Nonnetje |
9,0 |
Mergus merganser |
Grote zaagbek |
13,0 |
Mergus serrator |
Middelste zaagbek |
11,0 |
Merops apiaster |
Bijeneter |
4,0 |
Merops persicus |
Groene bijeneter |
4,0 |
Miliaria calandra |
Grauwe gors |
3,2 |
Milvus migrans |
Zwarte wouw |
12,0 |
Milvus milvus |
Rode wouw |
13,0 |
Mimus polyglottos |
Spotlijster |
6,0 |
Mitu mitu |
Mesbekpauwies |
16,0 |
Monticola saxatilis |
Rode rotslijster |
4,0 |
Monticola solitarius |
Blauwe rotslijster |
4,0 |
Montifringilla nivalis |
Sneeuwvink |
3,2 |
Morus bassanus |
Jan-van-Gent |
20,0 |
Morus capensis |
Kaapse Jan van Gent |
16,0 |
Motacilla alba |
Witte kwikstaart |
2,8 |
Motacilla cinerea |
Grote gele kwikstaart |
2,6 |
Motacilla citreola |
Citroenkwikstaart |
2,7 |
Motacilla flava |
Gele kwikstaart |
2,6 |
Muscicapa striata |
Grauwe vliegenvanger |
2,5 |
Neophema chrysogaster |
Oranjebuikparkiet |
4,0 |
Neophron percnopterus |
Aasgier |
20,0 |
Netta rufina |
Krooneend |
11,0 |
Ninox novaeseelandiae undulata |
Boeboek (uil) |
11,0 |
Nucifraga caryocatactes |
Notenkraker |
6,5 |
Numenius arquata |
Wulp |
10,0 |
Numenius phaeopus |
Regenwulp |
8,0 |
Numenius tenuirostris |
Dunbekwulp |
8,0 |
Nyctea scandiaca |
Sneeuwuil |
24,0 |
Nycticorax nycticorax |
Kwak |
14,0 |
Oceanodroma leucorhoa |
Vaal stormvogeltje |
2,5 |
Odontophorus strophium |
Himalaya patrijs |
6,5 |
Oenanthe hispanica |
Blonde tapuit |
3,0 |
Oenanthe isabellina |
Isabeltapuit |
3,2 |
Oenanthe leucopyga |
Witkruintapuit |
3,4 |
Oenanthe leucura |
Zwarte tapuit |
3,2 |
Oenanthe oenanthe |
Tapuit |
3,0 |
Oenanthe pleschanka |
Bonte tapuit |
3,2 |
Ognorhynchus icterotis |
Geeloorparkiet |
7,0 |
Ophrysia superciliosa |
Himalaya patrijs |
6,5 |
Oreophasis derbianus |
Gehoornde goean |
20,0 |
Oriolus oriolus |
Wielewaal |
4,5 |
Otus scops |
Dwergooruil |
7,0 |
Pandion haliaetus |
Visarend |
19,0 |
Panurus biarmicus |
Baardmannetje |
2,8 |
Parus ater |
Zwarte mees |
2,6 |
Parus caeruleus |
Pimpelmees |
2,7 |
Parus cinctus |
Bruinkopmees |
2,7 |
Parus cristatus |
Kuifmees |
2,7 |
Parus cyanus |
Azuurmees |
2,8 |
Parus major |
Koolmees |
2,7 |
Parus montanus |
Matkop |
2,7 |
Parus palustris |
Glanskopmees |
2,7 |
Passer domesticus |
Huismus |
3,0 |
Passer hispaniolensis |
Spaanse mus |
3,0 |
Passer montanus |
Ringmus |
2,7 |
Passerina cyanea |
Indigovink (gors) |
2,7 |
Penelope albipennis |
Witvleugel(sjakohoen)goean |
14,0 |
Perdix perdix |
Patrijs |
7,0 |
Perisoreus infaustus |
Taiga gaai |
6,5 |
Pernis apivorus |
Wespendief |
12,5 |
Petronia petronia |
Rotsmus |
3,0 |
Pezoporus wallicus |
Grondpapegaai |
4,5 |
Phalacrocorax aristotelis |
Kuifaalscholver |
16,0 |
Phalacrocorax carbo |
Aalscholver |
18,0 |
Phalaropus fulicarius |
Rosse franjepoot |
3,5 |
Phalaropus lobatus |
Grauwe franjepoot |
3,5 |
Phasianus colchicus |
Fazant |
12,0 |
Philomachus pugnax (m) |
Kemphaan |
6,5 |
Philomachus pugnax (vr) |
Kemphaan |
5,0 |
Phoenicopterus ruber |
Flamingo |
16,0 |
Phoenicurus moussieri |
Diadeemroodstaart |
2,6 |
Phoenicurus ochruros |
Zwarte roodstaart |
2,5 |
Phoenicurus phoenicurus |
Gekraagde roodstaart |
2,5 |
Phylloscopus bonelli |
Bergfluiter |
2,3 |
Phylloscopus borealis |
Noordse boszanger |
2,4 |
Phylloscopus collybita |
Tjiftjaf |
2,3 |
Phylloscopus inornatus |
Bladkoning |
2,3 |
Phylloscopus proregulus |
Pallas’ boszanger |
2,4 |
Phylloscopus schwarzi |
Radde’s boszanger |
2,3 |
Phylloscopus sibilatrix |
Fluiter |
2,3 |
Phylloscopus trochiloides |
Grauwe fitis |
2,3 |
Phylloscopus trochilus |
Fitis |
2,3 |
Pica pica |
Ekster |
6,5 |
Picoides tridactylus |
Drieteenspecht |
4,3 |
Picus canus |
Grijskopspecht |
5,0 |
Picus viridis |
Groene specht |
5,0 |
Pinicola enucleator |
Haakbek |
3,5 |
Pionopsitta pileata |
Roodkappapegaai |
8,0 |
Pipile jacutinga |
Spixfluitgoean |
14,0 |
Pipile pipile |
Trinidad blauwkeelgoean |
14,0 |
Piranga olivacea |
Zwartvleugeltangara |
2,9 |
Platalea leucorodia |
Lepelaar |
18,0 |
Plectrophenax nivalis |
Sneeuwgors |
3,0 |
Plegadis falcinellus |
Zwarte ibis |
12,0 |
Pluvialis apricaria |
Goudplevier |
6,0 |
Pluvialis squatarola |
Zilverplevier |
6,0 |
Podiceps auritus |
Kuifduiker |
8,0 |
Podiceps cristatus |
Fuut |
10,0 |
Podiceps grisegena |
Roodhalsfuut |
9,0 |
Podiceps nigricollis |
Geoorde fuut |
8,0 |
Polysticta stelleri |
Stellers eider |
10,0 |
Porphyrio porphyrio |
Purperkoet |
12,0 |
Porzana parva |
Klein waterhoen |
4,0 |
Porzana porzana |
Porseleinhoen |
4,5 |
Porzana pusilla |
Kleinst waterhoen |
3,5 |
Primolius couloni |
Blauwkopara |
10,0 |
Primolius maracana |
Illgers ara |
10,0 |
Prunella collaris |
Alpenheggemus |
3,5 |
Prunella modularis |
Heggemus |
2,8 |
Prunella montanella |
Bergheggemus |
2,9 |
Psephotus chrysopterygius |
Goudschouderparkiet |
5,0 |
Psephotus pulcherrimus |
Paradijsparkiet |
4,5 |
Psittacula echo |
Mauritius papegaai |
7,5 |
Psittacus erithacus erithacus |
Congole grijze roodstaartpapegaai |
11,0 |
Psittacus erithacus timneh |
Timneh grijze roodstaartpapegaai |
10,0 |
Pterocles alchata |
Witbuikzandhoen |
7,0 |
Pterocles orientalis |
Zwartbuikzandhoen |
7,0 |
Pterocles senegallus |
Woestijnzandhoen |
7,0 |
Puffinus puffinus |
Noordse pijlstormvogel |
10,0 |
Puffinus yelkouan |
Vale pijlstormvogel |
10,0 |
Pyrrhocorax graculus |
Alpenkauw |
6,5 |
Pyrrhocorax pyrrhocorax |
Alpenkraai |
6,5 |
Pyrrhula pyrrhula |
Goudvink (Groot) |
3,0 |
Pyrrhula pyrrhula |
Goudvink (Klein) |
2,7 |
Pyrrhura cruentata |
Blauwkeelconure |
6,0 |
Rallus aquaticus |
Waterral |
7,0 |
Recurvirostra avosetta |
Kluut |
7,0 |
Regulus ignicapillus |
Vuurgoudhaantje |
2,1 |
Regulus regulus |
Goudhaantje |
2,1 |
Regulus teneriffae |
Canarisch goudhaantje |
2,5 |
Remiz pendulinus |
Buidelmees |
2,5 |
Rheinardia ocellata |
Gekuifde argusfazant |
15,0 |
Rhodopechys githaginea |
Woestijnvink |
2,7 |
Riparia riparia |
Oeverzwaluw |
2,5 |
Rissa tridactyla |
Drieteenmeeuw |
7,0 |
Saxicola dacotiae |
Canarische roodborsttapuit |
3,0 |
Saxicola rubetra |
Paapje |
2,8 |
Saxicola torquata |
Roodborsttapuit |
2,6 |
Scolopax rusticola |
Houtsnip |
7,0 |
Serinus canaria |
Kanarie |
2,7 |
Serinus citrinella |
Citroenkanarie (Citroensijs) |
2,5 |
Serinus pusillus |
Roodvoorhoofdkanarie |
2,5 |
Serinus serinus |
Europese kanarie |
2,3 |
Sitta europaea |
Boomklever |
3,3 |
Somateria mollissima |
Eidereend |
13,0 |
Somateria spectabilis |
Koningseider |
12,0 |
Stercorarius longicaudus |
Kleinste jager |
6,5 |
Stercorarius parasiticus |
Kleine jager |
6,5 |
Sterna albifrons |
Dwergstern |
3,2 |
Sterna caspia |
Reuzenstern |
9,0 |
Sterna dougallii |
Dougalls stern |
4,0 |
Sterna hirundo |
Visdief |
4,0 |
Sterna nilotica |
Lachstern |
5,0 |
Sterna paradisaea |
Noordse stern |
4,2 |
Sterna sandvicensis |
Grote stern |
5,5 |
Streptopelia decaocto |
Turkse tortel |
6,0 |
Streptopelia orientalis |
Oosterse tortel |
6,0 |
Streptopelia senegalensis |
Palmtortel |
5,5 |
Streptopelia turtur |
Zomertortel |
6,0 |
Strix aluco |
Bosuil |
12,0 |
Strix nebulosa |
Laplanduil |
16,0 |
Strix uralensis |
Oeraluil |
14,0 |
Sturnus roseus |
Rose spreeuw |
4,5 |
Sturnus unicolor |
Zwarte spreeuw |
4,5 |
Sturnus vulgaris |
Spreeuw |
4,5 |
Surnia ulula |
Sperweruil |
10,0 |
Sylvia atricapilla |
Zwartkop |
2,8 |
Sylvia borin |
Tuinfluiter |
2,9 |
Sylvia cantillans |
Baardgrasmus |
2,7 |
Sylvia communis |
Grasmus |
2,7 |
Sylvia conspicillata |
Brilgrasmus |
2,7 |
Sylvia curruca |
Braamsluiper |
2,7 |
Sylvia hortensis |
Orpheus grasmus |
2,7 |
Sylvia melanocephala |
Kleine zwartkop |
2,7 |
Sylvia nisoria |
Sperwergrasmus |
3,0 |
Sylvia rueppelli |
Rüppells grasmus |
2,7 |
Sylvia sarda |
Sardijnse grasmus |
2,7 |
Sylvia undata |
Provencaalse grasmus |
2,7 |
Syrrhaptes paradoxus |
Steppehoen |
7,0 |
Tachybaptus ruficollis |
Dodaars |
7,0 |
Tachymarptis melba |
Alpengierzwaluw |
4,0 |
Tadorna ferruginea |
Casarca |
13,0 |
Tadorna tadorna |
Bergeend |
12,0 |
Tarsiger cyanurus |
Blauwstaart |
2,8 |
Tetrao tetrix |
Korhoen |
12,0 |
Tetrao urogallus (M) |
Auerhoen |
20,0 |
Tetrao urogallus (Vr) |
Auerhoen |
16,0 |
Tetraogallus caspius |
Kaspisch berghoen |
14,0 |
Tetraogallus tibetanus |
Tibetaans berghoen |
14,0 |
Tetrax tetrax |
Kleine trap |
16,0 |
Threskiornis aethiopicus |
Heilige ibis |
14,0 |
Tragopan blythii |
Blyths saterhoen |
14,0 |
Tragopan caboti |
Cabots saterhoen |
14,0 |
Tringa cinerea |
Terekruiter |
3,2 |
Tringa erythropus |
Zwarte ruiter |
5,0 |
Tringa glareola |
Bosruiter |
4,5 |
Tringa hypoleucos |
Oeverloper |
4,5 |
Tringa nebularia |
Groenpootruiter |
6,5 |
Tringa ochropus |
Witgatje |
4,0 |
Tringa stagnatilis |
Poelruiter |
4,5 |
Tringa totanus |
Tureluur |
5,0 |
Troglodytes troglodytes |
Winterkoning |
2,5 |
Tryngites subruficollis |
Blonde ruiter |
3,5 |
Turdus iliacus |
Koperwiek |
4,0 |
Turdus merula |
Merel |
4,5 |
Turdus obscurus |
Vale lijster |
3,5 |
Turdus philomelos |
Zanglijster |
4,0 |
Turdus pilaris |
Kramsvogel |
4,5 |
Turdus torquatus |
Beflijster |
4,5 |
Turdus viscivorus |
Grote lijster |
5,0 |
Tympanuchus cupido attwateri |
Attwaters prairiehoen |
12,0 |
Tyto alba |
Kerkuil |
10,0 |
Upupa epops |
Hop |
4,5 |
Uria aalge |
Zeekoet |
10,0 |
Vanellus gregarius |
Steppekievit |
5,5 |
Vanellus spinosus |
Sporenkievit |
5,5 |
Vanellus vanellus |
Kievit |
5,5 |
Vini australis |
Blauwkaplori |
4,5 |
Vini kuhlii |
Kuhls lori |
4,5 |
Vini peruviana |
Saffierlori |
4,5 |
Vini stepheni |
Stephens lori |
4,5 |
Vini ultramarina |
Hemelsblauwe lori |
4,5 |
Xanthocephalus xanthocephalus |
Geelkoptroepiaal |
6,0 |
Xema sabini |
Vorkstaartmeeuw |
6,5 |
Zoothera dauma |
Goudlijster |
3,5 |
P
Een ring die of een ander merkteken dat rechtmatig is aangebracht voor de inwerkingtreding van deze regeling en, voor zover van toepassing, in overeenstemming is met de cites-basisverordening en de cites-uitvoeringsverordening wordt beschouwd als een ring of merkteken als bedoeld in deze regeling.
De Omgevingswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving bieden het nieuwe juridische kader voor beleid- en besluitvorming over maatschappelijke opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Tot de fysieke leefomgeving behoort ook natuur, zoals is geëxpliciteerd in artikel 1.2, eerste lid, van de Omgevingswet. Het zogenoemde aanvullingsspoor natuur voorziet in wijzigingen van het stelsel van de Omgevingswet, zodat dit stelsel alle nodige bevoegdheden en instrumenten verschaft om regels te stellen en maatregelen te treffen voor de bescherming van de natuur. Met respectievelijk de Aanvullingswet natuur Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet1 zijn de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming geïntegreerd in de Omgevingswet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur: het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit.
De onderhavige regeling – de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet – vult de Omgevingsregeling aan met regels op het vlak van natuurbescherming. Waar taken, bevoegdheden en materiële normstelling vooral zijn geregeld op niveau van de wet en de algemene maatregelen van bestuur, voorziet de aanvullingsregeling vooral in regels van uitvoeringstechnische aard.
Voor de overgang van het stelsel van de Wet natuurbescherming moest de Omgevingswet worden aangevuld met de noodzakelijke grondslagen voor uitvoeringsregelgeving, taken en bevoegdheden, en met enkele wezenlijke elementen die op formeel wettelijk niveau moeten worden geregeld, onder meer voor zover sprake is van regulering van onderwerpen die raken aan bepaalde fundamentele vrijheden en rechten. Daarin voorziet de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
Anders dan voorheen bij de Wet natuurbescherming het geval was, vindt in overeenstemming met het systeem van de Omgevingswet een belangrijk deel van de materiële normstelling en van de invulling van wettelijke instrumenten plaats in op de Omgevingswet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn algemeen verbindende voorschriften opgenomen die gelden voor burgers en bedrijven. In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn specifieke regels voor overheden opgenomen over de uitoefening van hun taken en bevoegdheden. In het Omgevingsbesluit zijn regels opgenomen over procedures en over wie bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning is en wie daarbij zijn betrokken. De materiële regels over de fysieke leefomgeving worden daarmee op het niveau van algemene maatregelen van bestuur bij elkaar gebracht en ingedeeld naar thema, wat de inzichtelijkheid van het omgevingsrecht vergroot. Het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet vult deze algemene maatregelen van bestuur aan met regels over de onderwerpen die voorheen binnen de reikwijdte van de Wet natuurbescherming vielen, voor zover deze regels niet al zijn gesteld in de Omgevingswet zelf, of van uitvoeringstechnische aard zijn en dus bij deze aanvullingsregeling worden gesteld.
De Omgevingswet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur bepalen ten aanzien van enkele onderwerpen dat regels (kunnen) worden gesteld bij ministeriële regeling. Deze regels worden onder de Omgevingswet in de Omgevingsregeling gesteld.
Bij de Omgevingswet gaat het dan onder meer om het stellen van regels die uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften inhouden2 en om het aanwijzen van vergunningvrije gevallen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waar dat bij algemene maatregel van bestuur mogelijk is gemaakt.3 De algemene maatregelen van bestuur laten in enkele gevallen expliciet de meer technische uitwerking van de aldaar gestelde regels over aan de ministeriële regeling. Deze aanvullingsregeling geeft aan een en ander invulling en vult de Omgevingsregeling aan met benodigde regels voor natuur. Het omzetten van de regels van het stelsel van de Wet natuurbescherming naar het stelsel van de Omgevingswet gebeurt beleidsarm, dus zonder inhoudelijke wijzigingen. Dat geldt ook voor de onderhavige aanvullingsregeling, tenzij anders vermeld staat.
Deze aanvullingsregeling vult de Omgevingsregeling aan met regels over de volgende onderwerpen.
Soortenbescherming
Schadebestrijding (paragraaf 2.1 van deze toelichting):
aanwijzing van vergunningvrije gevallen: een vrijstelling van de verplichting tot het hebben van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit voor bestrijding van schade die wordt veroorzaakt door soorten die in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn aangewezen als soorten die in het hele land schade veroorzaken. Daarbij worden ook de middelen aangewezen die bij die bestrijding mogen worden gebruikt;
aanwijzing van de soorten verwilderde dieren en exoten waarbij voor de bestrijding het jachtgeweer of jachtvogels kunnen worden gebruikt;
regels voor enkele specifieke onderwerpen op het vlak van soortenbescherming:
aanwijzing van een vergunningvrij geval om dieren uit te zetten die dienen ter bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden;
regels ter uitvoering van de Europese invasieve-exotenregelgeving;
aanwijzing van vergunningvrije gevallen voor de soortenbeschermingsbepalingen over algemeen voorkomende soorten die niet onder de reikwijdte van de vogel- en habitatrichtlijn vallen. Het gaat hier onder andere om handelingen in het kader van bestendig beheer en onderhoud van terreinen en waterlopen.
Middelen voor het vangen of doden van dieren (paragraaf 2.3 van deze toelichting):
regels over jachtexamens voor het gebruik van het geweer en valkeniersexamens voor het gebruik van jachtvogels;
regels over examens voor het gebruik van eendenkooien;
regels over de aanvraag en het model van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en van een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit;
regels over andere middelen en methoden voor vangen of doden van dieren.
Handel en bezit (paragraaf 2.4 van deze toelichting):
regels over de handel in en het bezit van (producten van) dieren of planten behorende tot bedreigde in- of uitheemse soorten;
regels over de administratie en merktekens ten aanzien van beschermde diersoorten;
de aanwijzing van de douanekantoren waarbij dieren en planten van beschermde soorten en producten daarvan Nederland kunnen worden binnengebracht, of waaruit deze mogen worden uitgevoerd.
De indeling van de hoofdstukken van de Omgevingsregeling sluit aan bij de doelgroep. Voor bestuursorganen worden de regels verder verdeeld naar taken en instrumenten. Voor initiatiefnemers naar activiteiten. Bestuursorganen en initiatiefnemers kunnen zo snel zien welke informatie voor hen van toepassing is. Dit sluit aan bij de indeling van de algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet.
Deze opzet draagt in grote mate bij aan de inzichtelijkheid van de regeling, maar heeft tot gevolg dat de regels over de verschillende aspecten, zoals natuur, verspreid in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.
Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht op welke plek de verschillende onderwerpen van natuur in de Omgevingsregeling zijn opgenomen en wat hiervan de grondslagen zijn.
Hoofdstuk Omgevingsregeling |
Inhoud natuur |
Grondslag in de Omgevingswet |
Hoofdstuk 3: Beheer van de fysieke leefomgeving |
Regels over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen en examens waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd gezag is |
Artikel 8.1, vijfde lid. Uitwerking of aanvulling op regels uit het Omgevingsbesluit. |
Hoofdstuk 4: Algemene regels over activiteiten geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving |
Regels over: – de uitoefening van de jacht; – vergunningvrije gevallen flora- en faunactiviteit voor vogelrichtlijn, habitatrichtlijn en overige soorten; – administratie en merktekens beschermde diersoorten; en – douane kantoren. |
Artikelen 4.3, vierde lid, en 5.2, derde lid, in samenhang met de artikelen 11.43, 11.51, 11.57 en 11.61 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Artikel 4.3, derde lid, van de Omgevingswet. |
Hoofdstuk 6: Meet- en rekenregels decentraal gereguleerde activiteiten |
Methode voor berekenen stikstofdepositie Natura 2000-activiteiten |
Artikel 4.3, derde lid |
Hoofdstuk 7: Gegevens en bescheiden |
Regels over aanvraag van een omgevingsvergunningen voor: – activiteiten die nadelige gevolgen voor de natuur kunnen hebben: een Natura 2000-activiteit of flora- en fauna-activiteit; en – een jachtgeweeractiviteit en een valkeniersactiviteit. Regels over: – etiketten cites-uitvoeringsverordening en indieningsmoment flegt-vergunningen. |
Artikelen 16.55, tweede en zesde lid, en 16.139, derde lid. Uitwerking of aanvulling van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving. |
Hoofdstuk 9: Omgevingsvergunningen |
Modellen van een voor omgevingsvergunning van voor een jachtgeweeractiviteit en een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit. |
Artikel 16.139, derde lid, onder d. |
Hoofdstuk 12: Monitoring en informatie |
Aanvulling opdracht aan Planbureau voor de leefomgeving |
Artikel 20.18, eerste lid |
Hoofdstuk 14: Financiële bepalingen |
Leges voor activiteiten in het natuur domein |
Artikel 13.1, vijfde en zesde lid |
Met de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en deze aanvullingsregeling zijn de Wet natuurbescherming met de uitvoeringsregelgeving (Besluit natuurbescherming en Regeling natuurbescherming) geheel omgezet naar het stelsel van de Omgevingswet. De Regeling natuurbescherming wordt ingetrokken, voor de omzetting wordt verwezen naar bijlage I bij deze toelichting.
Met deze aanvullingsregeling komt ook de Aanwijzing gebieden als wetland en als speciale beschermingszone in kader EG-vogelrichtlijn te vervallen die in het verleden ten onrechte niet formeel is ingetrokken. In de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 wordt de verwijzing naar de Regeling natuurbescherming vervangen door een verwijzing naar de Omgevingsregeling. Verder worden in een aparte regeling de Beleidsregel afwijzing aanvragen certificaten voor handel binnen de Europese Unie in ruw olifantenivoor en de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet gewijzigd.
Hierbij zijn, zoals ook toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, het normenkader en de instrumenten ongewijzigd overgegaan en wordt dus geen afbreuk gedaan aan het beschermingsniveau. De overgang van de regels over de bescherming van de natuur en de daarbij horende bevoegdheidsverdeling is dus beleidsarm.4 Om die reden worden er in deze toelichting geen aparte passages opgenomen over de wijzigingen en effecten van deze aanvullingsregeling ten opzichte van de voorgaande natuurregelgeving. Wel levert de integratie van de regels voor natuur in de Omgevingsregeling een bijdrage aan de verbeterdoelstellingen van de stelselherziening. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
Een groter gebruiksgemak doordat de regels voor natuur zijn samengevoegd met andere regels uit het fysieke domein en daarmee één begrippentaal wordt gebruikt.
Een verbeterde inzichtelijkheid en vindbaarheid van onderwerpen, zo staan de aanvraagvereisten op volgorde van de indeling van de activiteiten zoals die in het Besluit activiteiten leefomgeving is opgenomen.
Harmonisatie van onderwerpen, zoals de wijze van geometrische begrenzing van locaties en de uniforme algemene aanvraagvereisten voor alle omgevingsvergunningen.
De hoofdstukken 2 en 3 van deze toelichting lichten de inhoud van deze aanvullingsregeling en de daarbij gemaakte keuzes toe. Hoofdstuk 4 beschrijft de regeldruk en de gegevensbescherming effectbeoordeling.
De artikelsgewijze toelichting (deel II van deze toelichting) beschrijft vervolgens per artikel de keuzes en achtergronden.
Bijlage 1 bij de toelichting bevat een tabel waarin is aangegeven op welke wijze elk van de bepalingen van de Regeling natuurbescherming is of wordt omgezet in de Omgevingswet of daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving.
Bijlage 2 bevat een reactiedocument waar de reacties uit de internetconsultatie zijn verzameld en worden behandeld.
Sommige soorten dieren worden niet in hun voortbestaan bedreigd en veroorzaken in het hele land schade, bijvoorbeeld aan gewassen van boeren. Het is voor grondgebruikers van belang om dergelijke schade te kunnen voorkomen. Een landelijke aanpak voor de bestrijding van de betrokken dieren is het meest effectief, omdat het bij de door deze dieren veroorzaakte schade om een provincie overstijgend probleem gaat. Daarom voorzien het Besluit activiteiten leefomgeving en de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, in de aanwijzing van gevallen waarin grondgebruikers dieren van aangewezen soorten kunnen vangen of doden zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit (vergunningvrije gevallen). In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn beschermde soorten aangewezen die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die in het gehele land schade veroorzaken.5 Het gaat om de Canadese gans, de houtduif, de kauw, het konijn, de vos en de zwarte kraai. In de artikelen 4.18 (soorten vogelrichtlijn) en 4.27 (andere soorten) van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door met deze aanvullingsregeling, zijn de vergunningvrije gevallen (voorheen vrijstellingen) aangewezen. Grondgebruikers kunnen op grond daarvan dieren van deze soorten zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit bestrijden ter voorkoming van schade op door hen gebruikte gronden, schade in of aan door hen gebruikte opstallen en schade in het omringende gebied. Onder het de Wet natuurbescherming waren de betrokken diersoorten ook als landelijke schadesoorten aangewezen en was voor de bestrijding ervan vrijstelling verleend.6 In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn geen habitatrichtlijnsoorten aangewezen als landelijke schadesoorten.
Zoals in paragraaf 3.3.4 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet is aangegeven, gelden strikte kaders voor een vrijstelling als hier bedoeld, voor zover het gaat om van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. De aanwijzing van een vergunningvrij geval moet voldoen aan de vereisten van de artikel 9 van de vogelrichtlijn, die zijn omgezet in het Besluit activiteiten leefomgeving.7 In het Besluit activiteiten leefomgeving is dit ook voor andere soorten geregeld (de vos en het konijn).8 De betrokken bepalingen staan afwijkingen uitsluitend toe, als is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
de afwijking is gerechtvaardigd op grond van één van de in de betrokken bepalingen genoemde belangen; en
de afwijking leidt niet tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de betrokken vogelsoort, respectievelijk – als sprake is van een andere diersoort – doet geen afbreuk aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
De te voorkomen schade moet behoren tot de in het Besluit activiteiten leefomgeving genoemde typen schade die een afwijking toelaten. Dit zijn ten eerste belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, of wateren, en ten tweede schade aan flora of fauna.9 Een en ander geldt mutatis mutandis ook voor andere soorten dan vogel- en habitatrichtlijnsoorten, in dit geval de vos en het konijn.
Bij de aanwijzing van voor de landelijke vergunningvrije gevallen in aanmerking komende diersoorten in het Besluit activiteiten leefomgeving, is beoordeeld of is voldaan aan het wettelijke vereiste dat dieren van de soorten landelijk schade veroorzaken. Ook is getoetst of bestrijding van de betrokken diersoorten is te rechtvaardigen in het licht van de wettelijke vereisten voor het toelaten van afwijkingen van de normaliter zonder omgevingsvergunning van een flora- en fauna-activiteit verboden handeling. Het moet gaan om soorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en de schade die dieren van de betrokken soorten veroorzaken moet behoren tot de typen schade, genoemd in het Besluit activiteiten leefomgeving.10 Voor alle aan te wijzen soorten geldt volgens de richtlijnbepalingen daarnaast als vereiste dat er geen reële alternatieven beschikbaar zijn in de vorm van effectieve middelen of methoden om de betrokken schade te voorkomen zonder overtreding van de verbodsbepalingen, bijvoorbeeld effectieve middelen voor het weghouden of verjagen van de betrokken vogels en andere dieren. Zoals in paragraaf van 3.3.4 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet is uiteengezet, is ten aanzien van de Canadese gans, de houtduif, de kauw, het konijn, de vos en de zwarte kraai aan al deze vereisten voldaan. Het konijn staat op de Rode lijst Zoogdieren11 weliswaar vermeld in de (laagste) categorie ‘gevoelig’, maar met meer dan 25.000 voortplantende individuen word het konijn niet in het voortbestaan bedreigd.
Aangezien geen sprake is van nieuwe inzichten, continueert de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, met de aanwijzing van de vergunningvrije gevallen, de vrijstelling die voorheen was geregeld in artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming. De grondgebruiker hoeft de vergunningvrije handelingen overigens niet zelf te verrichten. Artikel 8.2, derde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat hij wildbeheereenheden of anderen toestemming kan verlenen om die handelingen te verrichten. Dat kan bijvoorbeeld aangewezen zijn als de bestrijding plaatsvindt met het jachtgeweer of een jachtvogel en de grondgebruiker zelf niet beschikt over de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of over een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit.
Schadebestrijding moet plaatsvinden volgens de regels in het faunabeheerplan.12 Op die wijze wordt een planmatige aanpak verzekerd, waarbij ook acht wordt geslagen op de inspanningen die plaatsvinden in het kader van populatiebeheer en jacht, waarop het faunabeheerplan mede betrekking heeft.
Voor zover sprake is van diersoorten waarop de verboden van de vogelrichtlijn van toepassing zijn, voorzien de op de Omgevingswet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur zelf in een – direct aan de EU-richtlijnen ontleende – aanwijzing van de categorieën van schade waarvoor de vrijstelling van de vergunningplicht geldt.13 In het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald voor welke categorieën van schade voor de bestrijding het vergunningvrije geval geldt.14 In de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, hoeft voor die soorten daarom niets specifieks over de soorten schade te worden geregeld. Bij vogels – in dit geval de Canadese gans, de houtduif, de kauw en de zwarte kraai – gaat het om ‘belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren’ of ‘schade aan flora en fauna’. Konijnen en vossen vallen niet onder de verboden van de EU-richtlijnen. Voor deze diersoorten moeten de categorieën van schade voor de bestrijding waarvan de afwijking van de vergunningplicht geldt in de aanwijzing van het vergunningvrije geval worden aangeduid.15 De betrokken artikelen van het Besluit activiteiten leefomgeving noemen verschillende categorieën van schade die in aanmerking komen. Het gaat niet alleen om ‘schade aan de wilde flora en fauna’ of ‘ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderij, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom’, maar ook om andere vormen van schade.
Op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving moeten bij het aanwijzen van een vergunningvrij geval de middelen worden aangewezen die in het kader van schadebestrijding voor het vangen of doden van dieren van de betrokken dierensoorten mogen worden gebruikt.16 De artikelen 4.19 (soorten vogelrichtlijn) en 4.28 (andere soorten) voorzien daarin. Uitsluitend de in die artikelen genoemde middelen mogen worden gebruikt voor de uitvoering van de vergunningvrije activiteiten, met de beperkingen die daarbij voor de onderscheiden diersoorten gelden.
Het is mogelijk om schade te bestrijden op zon- en feestdagen. Onderkend wordt tegelijkertijd ook dat het van belang is dat op die dagen recreanten ongestoord van de natuur kunnen genieten. Zolang schadebestrijding echter met middelen plaatsvindt die de rust niet verstoren, komt dit belang niet in het geding. De artikelen 4.19, derde lid, (soorten vogelrichtlijn) en 4.28, tweede en derde lid, (andere soorten) van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, sluiten – als beperking verbonden aan de aanwijzing als vergunningvrij geval – daarom alleen het gebruik van het geweer, honden, haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds op die dagen uit.
In specifieke gevallen waarin de vergunningvrije gevallen onvoldoende ruimte zouden bieden voor een adequate bestrijding van schade, kunnen gedeputeerde staten van de provincie op grond van artikel 4.6 van het Omgevingsbesluit een omgevingsvergunning verlenen voor schadebestrijding. Dit kan alleen binnen de in de Omgevingswet en de uitvoeringsregelgeving gestelde kaders, waaronder de in artikel 11.63 van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen verplichting om te handelen in overeenstemming met het voor het betrokken gebied door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan. Gedeputeerde staten van de provincies kunnen in de omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit het gebruik van andere dan de boven genoemde middelen toelaten. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn voor het gebruik van vangkooien en kastvallen, eventueel in combinatie met het gebruik van lokvogels, voor de bestrijding van kauwen en zwarte kraaien.
Provinciale staten kunnen voorts in de omgevingsverordening de bestrijding van dieren van andere soorten wegens de schade die zij op provinciaal niveau veroorzaken aanwijzen als vergunningvrij geval.17
De regels over de uitoefening van de jacht zijn voor het overgrote deel gesteld in de Omgevingswet of daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Bij twee onderwerpen is het stellen van regels overgelaten aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, te weten regels over de perioden waarin de jacht is opengesteld en de aanwijzing van organisaties die aan derden toestemming kunnen geven om in hun jachtveld te jagen.
Op grond van artikel 11.68 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt de jacht op een wildsoort alleen uitgeoefend als de jacht op die wildsoort bij ministeriële regeling is geopend. De jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is wordt niet geopend. Bij de opening van de jacht op vogelsoorten wordt bovendien artikel 7, vierde lid, van de vogelrichtlijn in acht genomen. Dat artikellid bepaalt dat lidstaten de jacht niet mogen openen op vogels tijdens de meest kwetsbare periodes van de jaarlijkse cyclus van soorten. Het gaat dan om de verschillende fasen van de broedperiode en de periode dat jonge vogels het nest nog niet hebben verlaten, en, voor zover het trekvogels betreft, ook tijdens de trek van deze vogels naar hun nestplaatsen. Op deze punten zijn, anders dan voorheen in artikel 3.22, derde en vijfde lid, van de Wet natuurbescherming, geen instructies opgenomen, omdat de Omgevingswet niet in de mogelijkheid van instructieregels voor ministeriële regelingen voorziet. Voor vogelrichtlijnsoorten is een instructie hoe dan ook betekenisloos, omdat de vogelrichtlijn zelf al de beperkingen stelt, waaraan de lidstaten moeten voldoen. In de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet heeft het kabinet evenwel aangegeven dat voor de openstelling van de jacht op andere soorten dan vogelrichtlijnsoorten (hazen en konijnen) de voorheen daarvoor op grond van de Wet natuurbescherming geldende criteria zullen blijven worden toegepast. In overeenstemming met artikel 2.2 van de Omgevingswet zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bovendien niet eerder regels over het jachtseizoen stellen of wijzigen, dan nadat hij met gedeputeerde staten van de provincies heeft overlegd over het ontwerp van die regels.
In artikel 8.3, vierde lid, van de Omgevingswet zijn de soorten fazant, haas, wilde eend, houtduif en konijn aangewezen als wild dat mag worden bejaagd. Het gaat, zoals is overwogen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet, om soorten die algemeen voorkomen en die bovendien – gezien de staat van instandhouding – de jachtdruk kunnen verdragen. Het konijn en de haas staan op de Rode lijst Zoogdieren18 weliswaar vermeld in de (laagste) categorie ‘gevoelig’, maar met meer dan 25.000 voortplantende individuen per soort is het voortbestaan van deze soorten niet direct in het geding. Jacht is geen belangrijke factor in de neergaande trend. Er is daarom vanuit het voortbestaan van de soorten op dit moment geen aanleiding tot aanpassing van artikel 8.3, vierde lid, van de Omgevingswet.
Indien in de komende periode blijkt dat de jacht (regionaal) invloed heeft op het voortbestaan van deze soorten, dan kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit overgaan tot het (regionaal) sluiten van de jacht op deze soorten bij ministeriële regeling.19 Ook is overwogen dat de jacht de bestrijding van schade door de betrokken soort en het voor de soort noodzakelijke populatiebeheer kan ondersteunen, wat ook van belang is in het licht van het maatschappelijk draagvlak voor de uitoefening van de jacht. Op deze punten zijn de inzichten niet gewijzigd. In artikel 4.17 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, wordt daarom voor deze vijf wildsoorten de jacht geopend. Daarbij zijn de perioden waarin de betrokken soorten bejaagd kunnen worden, ongewijzigd overgenomen uit artikel 3.5 van de Regeling natuurbescherming. De in artikel 3.5 van de Regeling natuurbescherming vastgestelde perioden waren afgestemd op de voortplantingsperiode van de onderscheiden wildsoorten, en er bestaan geen gewijzigde inzichten die noodzaken tot een aanpassing van de perioden. Artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving laat overigens de ruimte aan gedeputeerde staten om de jacht in de gehele provincie of een gedeelte daarvan te sluiten, zolang bijzondere weersomstandigheden dat vergen; te denken valt bijvoorbeeld aan extreem winterweer, waardoor de betrokken dieren bijzonder kwetsbaar zijn.
Er wordt op gewezen dat behalve jacht, ook bestrijding van de vijf wildsoorten ter voorkoming van schade kan plaatsvinden, of – als sprake is van een bovenmatige stand van de betrokken diersoorten – populatiebeheer. Schadebestrijding en populatiebeheer zijn niet gebonden aan de openstellingsperioden die voor de jacht gelden.
Het Besluit activiteiten leefomgeving stelt regels over de verlening van toestemming door de jachthouder aan derden om buiten zijn gezelschap in zijn jachtveld te jagen.20 Deze regels moeten borgen dat ook buiten de aanwezigheid van de jachthouder een zorgvuldige uitoefening van de jacht plaatsvindt. Belangrijk daarvoor is dat de jachthouder bij zijn toestemmingverlening de geëigende voorwaarden en beperkingen stelt. Tegen die achtergrond eist het Besluit activiteiten leefomgeving dat de jachthouder zelf ook een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of een valkeniersactiviteit heeft, zodat verondersteld mag worden dat hij over voldoende kennis en kunde beschikt om bij de toestemmingverlening de juiste afwegingen te maken en aan de betrokken derden de juiste kaders mee te geven.21
Niet in alle gevallen geldt het vereiste dat de jachthouder, die toestemming geeft voor het jagen buiten zijn gezelschap, zelf een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of een valkeniersactiviteit heeft. Het vereiste geldt niet voor bij ministeriële regeling aangewezen rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties.22 Die uitzondering is voorzien omdat rechtspersonen – anders dan natuurlijke personen – naar hun aard niet zelf kunnen jagen en evenmin een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of een valkeniersactiviteit kunnen hebben. De aard van de organisatie van deze rechtspersonen kan echter op zichzelf voldoende waarborgen bieden dat bij toestemmingverlening voor de uitoefening van de jacht aan anderen de juiste kaders worden gesteld. Het bovengenoemde artikelonderdeel bepaalt in dit verband dat alleen organisaties kunnen worden aangewezen waarbij naar het oordeel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een duurzaam beheer van populaties in het wild levende dieren voldoende is verzekerd, gelet op de doelstelling van de organisatie en de bij de organisatie aanwezige kennis en kunde.
Het gaat hier om professionele organisaties met een doelstelling die een duurzaam faunabeheer verzekert; deze organisaties hebben in de praktijk op dat vlak ook een ruime ervaring en kundigheid. Zij kunnen daarom worden geacht voldoende in staat te zijn om bij het verlenen van de toestemming de juiste voorwaarden te stellen om een redelijke wildstand in hun jachtvelden te handhaven. In artikel 4.16 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, worden de organisaties aangewezen die aan derden toestemming kunnen verlenen om in hun jachtveld de jacht uit te oefenen. Andere regels over toestemmingsverlening gelden voor deze organisaties onverkort: de toestemmingverlening door deze organisaties aan anderen – personen die in dienst zijn bij de organisatie of derden – moet evenals de toestemmingverlening door andere jachthouders voldoen aan de regels gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving.23 Deze aanwijzing is in lijn met de regeling in artikelen 3.2 en 3.3 van het Besluit natuurbescherming.
Aan de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving worden door respectievelijk de Aanvullingswet natuur Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet verschillende regels toegevoegd over middelen voor het vangen en doden van in het wild levende dieren en over het bezit en gebruik van deze middelen. Door deze aanvullingsregeling wordt een aantal zaken in de Omgevingsregeling verder uitgewerkt dat betrekking heeft op examens voor het kunnen gebruiken van een jachtgeweer, een jachtvogel of een eendenkooi.
Met het oog op een verantwoord gebruik van jachtgeweren en vogels voor het vangen of doden van dieren (haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds; in de praktijk ‘jachtvogels’ genoemd) vereisen de Omgevingswet dat degene die deze middelen gebruikt, beschikt over een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, respectievelijk omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit.24 Daarbij is niet relevant of de betrokken middelen worden ingezet voor jacht25 of anderszins voor het doden van beschermde dieren ter uitoefening van het bij of krachtens de Omgevingswet bepaalde, zoals schadebestrijding of populatiebeheer. Voor de verkrijging van de genoemde omgevingsvergunningen moet met gunstig gevolg een jachtexamen of een examen voor het gebruik van jachtvogels zijn afgelegd. De examens moeten zijn erkend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.26 Ook degene die gebruik maakt van een eendenkooi – de kooiker – moet een door deze minister erkend examen met goed gevolg hebben afgelegd.27 Om te worden erkend, moeten de examens en de organisaties die deze examens afnemen voldoen aan nadere eisen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit.28 In het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt ook voorzien in de mogelijkheid dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit buitenlandse examens aanmerkt als gelijkwaardig aan de door hem erkende examens.29
De artikelen 3.34 en 3.35 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, voorzien in de erkenning van examens en in de aanwijzing van buitenlandse examens die als gelijkwaardig worden aangemerkt. De Stichting Jachtexamen is de organisatie die in artikel 3.34 is aangewezen als organisatie die in Nederland de examens afneemt. Voor de door de minister te erkennen examens voor het gebruik van jachtgeweer, jachtvogels en eendenkooien is respectievelijk in artikel 3.31, 3.32 en 3.33 voorgeschreven hoe de kennis, vaardigheid en bekwaamheid getoetst moeten worden en over de wijze van beoordeling van examenresultaten. Deze aanwijzing is in lijn met de regeling in artikelen 3.7 tot en met 3.11 van de Regeling natuurbescherming.
Een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt verleend door de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012; een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit wordt verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.30 Op grond van artikel 16.55, tweede lid, van de Omgevingswet worden in artikel 7.197u regels gesteld over de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt in persoon gedaan.31 De aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit kan rechtstreeks worden ingediend bij de korpschef door gebruik te maken van het formulier dat door hem beschikbaar is gesteld.32 Op grond van artikel 16.55, tweede lid, van de Omgevingswet worden in artikel 7.197t regels gesteld over de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit. De mogelijkheid om een aanvraag om een omgevingsvergunning op papier in te dienen wordt voor geen enkele activiteit onder de Omgevingswet geregeld, dit hoeft dus ook voor de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit niet te worden geregeld. Het indienen op papier kan altijd, zie hierover verder de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet.33 Vaststellen van het formulier voor papieren een aanvraag vindt plaats op grond van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder worden op grond van artikel 16.139, derde lid, van de Omgevingswet in artikel 9.37 en 9.38 de modellen van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit vastgesteld. Deze bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen uit de Regeling natuurbescherming.
De Omgevingswet in samenhang met het Besluit activiteiten leefomgeving bevat ter bescherming van bedreigde of kwetsbare soorten verschillende verboden op het onder zich hebben of verhandelen van dieren of planten van die soorten, of delen of producten daarvan. Deze verboden hebben betrekking op van nature in het wild levende vogels van soorten die onder de reikwijdte van de vogelrichtlijn vallen en op van nature in het wild levende dieren en planten die behoren tot de strikt beschermde soorten, opgenomen in bijlage IV bij de habitatrichtlijn. Bij vogels gelden enkele uitzonderingen als zij in overeenstemming met het bepaalde in de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving zijn verkregen.34 Ter versterking van de handhaafbaarheid van de uit de vogelrichtlijn voortvloeiende verboden, verbiedt het Besluit activiteiten leefomgeving ten aanzien van de betrokken vogelsoorten ook het onder zich hebben van gefokte exemplaren.35
De eerder aangehaalde cites-basisverordening en daarop gebaseerde uitvoeringsverordening voorzien daarnaast in regels over het invoeren, uitvoeren, doorvoeren en verhandelen van dieren en planten van bedreigde soorten, of producten daarvan, voor zover die zijn genoemd in de bijlagen A tot en met D van de basisverordening. Het gaat daarbij – anders dan bij de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn – ook om soorten die niet van nature op het grondgebied van de Europese Unie voorkomen. De concrete normen – onder meer de handelsverboden – uit de cites-verordeningen die voorheen in de Regeling natuurbescherming waren geregeld zijn nu in het Besluit activiteiten leefomgeving neergelegd.36 Over een bijzondere vorm van houderschap – het prepareren van vogels – is in het Besluit activiteiten leefomgeving een specifieke regeling opgenomen, die voorziet in een verbod om vogels te prepareren.37 Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt dat dit verbod niet van toepassing is als de preparateur op voorgeschreven wijze een administratie bijhoudt, de voorgeschreven gegevens meldt aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de geprepareerde vogels merkt.38 Artikel 7.219 de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, stelt de wijze vast waarop het bovenstaande moet plaatsvinden.
In paragraaf 3.3.6 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet is over handel en bezit het een en ander nader toegelicht. Daar is onder andere aangegeven dat bij ministeriële regeling vergunningvrije gevallen aangewezen kunnen worden. Voorwaarde hiervoor is dat de betrokken EU-richtlijnen en EU-verordeningen daar ruimte voor bieden en een vrijstelling van de verplichting tot het hebben van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit – mede gezien de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen – verantwoord is in het licht van de doelstelling om illegale onttrekking van dieren en planten aan de natuur en illegale handel in beschermde dieren en planten en producten daarvan tegen te gaan. De vergunningvrije gevallen worden opgenomen in de paragrafen 4.7.1, 4.7.2 en 4.7.3 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. In paragraaf 2.4.3 van deze toelichting worden de vergunningvrije gevallen verder toegelicht.
Om ten aanzien van levende dieren of planten van strikt beschermde soorten en van vogels van soorten die vallen onder de reikwijdte van de vogelrichtlijn te kunnen vaststellen dat deze gefokt of gekweekt zijn en niet zijn onttrokken aan de natuur, voorziet het Besluit activiteiten leefomgeving – voor degene die levende dieren of planten van de betrokken soorten onder zich houdt – in administratieverplichtingen, en voor fokkers van vogels van de betrokken soorten in een verplichting om pootringen aan te brengen.39 Voor de preparateurs van vogels gelden op grond het Besluit activiteiten leefomgeving verplichtingen over gegevensverstrekking en het aanbrengen van merktekens.40
Het Besluit activiteiten leefomgeving laat het stellen van nadere regels over de administratie en merktekens over aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.41 Daaraan is invulling gegeven met de artikelen 4.32, 4.33, 4.34, 4.35, 7.219 en 7.220 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Ten behoeve van een doeltreffende controle op het binnen of buiten Nederland brengen van dieren en planten van soorten waarvan de handel is gereguleerd, zijn in artikel 4.38 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, de douanekantoren aangewezen waar dat kan.42
Artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming bevat een verbod op het vervoeren en in de handel brengen van zoogdieren, genoemd in de bijlage bij dat besluit, en is erop gericht om stroperij tegen te gaan. Artikel 3.22 van de Regeling natuurbescherming bevat een uitzondering op dit verbod. De inhoud van deze artikelen is reeds geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving.43
Het cites-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in planten en dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. De verdragspartijen hebben zich verplicht tot het controleren en monitoren van de handel in beschermde dier- en plantensoorten die in de bijlagen I, II en III bij het verdrag zijn genoemd. Dat gebeurt door een stelsel van invoer- en uitvoervergunningen. Dit stelsel heeft betrekking op levende en dode planten en dieren en delen en producten daarvan. De mate van bedreiging van de betrokken soort bepaalt in welke bijlage de soort wordt opgenomen en dat bepaalt weer of een zwaarder of een lichter beschermingsregime van toepassing is.
De cites-basisverordening en de cites-uitvoeringsverordening werken het cites-verdrag op het niveau van de Europese Unie uit. In de cites-basisverordening zijn de drie bijlagen bij het cites-verdrag vertaald naar vier bijlagen, door een verdere differentiatie in het beschermingsregime. Bijlage A bevat soorten die ernstig worden bedreigd; de handel in dieren of planten van deze soorten is in principe verboden. De bijlagen B en C bevatten kwetsbare soorten; de handel in dieren of planten van deze soorten is gereguleerd. Bijlage D bevat soorten ten aanzien waarvan het wenselijk is de handelsontwikkelingen te volgen. Voor het binnenbrengen uit en de uitvoer naar landen buiten de Europese Unie zijn vergunningen noodzakelijk; voor het vervoer binnen de Europese Unie zijn certificaten voorgeschreven.
De cites-verordeningen gaan op een aantal punten verder dan het cites-verdrag:
een aantal soorten, zoals een aantal roofvogelsoorten, is onder een strenger beschermingsregime gebracht;
er zijn meer soorten in de bijlagen opgenomen dan in de bijlagen bij het cites-verdrag, omdat naar het oordeel van de Europese Unie de omvang van de invoer in de Unie controle op deze soorten rechtvaardigt; en
de invoer uit bepaalde landen kan worden verboden op grond van de schorsingsverordening.44
Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt dat in plaats van een uitvoervergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de cites-basisverordening ook een fytosanitair certificaat wordt aanvaard dat is verleend door een bevoegde administratieve instantie.45 Het Besluit kwaliteit leefomgeving wijst de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan als de bevoegde administratieve instantie in Nederland.46 In de Omgevingsregeling worden met deze aanvullingsregeling in artikel 4.36 de plantensoorten aangewezen waarvoor een fytosanitair certificaat kan worden aangevraagd. Deze lijst is ongewijzigd overgenomen uit Regeling natuurbescherming.
Ter verbetering van de handhaafbaarheid van de bepalingen in de cites-verordeningen zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving aanvullende verboden gesteld ten aanzien van het onder zich hebben of verhandelen van dieren of planten van door de cites-basisverordening beschermde soorten.47 Ook gelden op grond van dat besluit administratieve verplichtingen over gefokte dieren of gekweekte planten van in bijlage A of bijlage B bij de verordening genoemde soorten48 en een ringplicht voor in Nederland gefokte vogels van soorten, genoemd in bijlage A, bij de cites-basisverordening.49 Over de administratieplicht en de ringplicht die op grond van bovengenoemde artikelen gelden zijn in de artikelen 4.32, 4.33, 4.34, 4.35, 7.219 en 7.220 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, nadere regels gesteld. Deze regels zijn ongewijzigd overgenomen uit Regeling natuurbescherming.
2.4.3.1 Uitzondering verhandelingsverbod (schadebestrijding, populatiebeheer)
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is bevoegd tot het aanwijzen van gevallen waarin het verkopen, vervoeren voor verkoop, onder zich hebben voor verkoop of ten verkoop aanbieden – kort gezegd: het verhandelen – van uit het wild afkomstige vogels en dieren en planten van soorten omgevingsvergunningvrij is. Het gaat hierbij om vogels, dieren en planten die vallen onder de reikwijdte van de vogelrichtlijn, respectievelijk bijlage IV bij de habitatrichtlijn.50 Wegens de bedreigde status van deze soorten en de waarde die vooral levende uit het wild afkomstige exemplaren van deze soorten daardoor in het handelsverkeer hebben, wordt in beginsel – net als onder Wet natuurbescherming – geen vrijstelling verleend van het verbod van artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingsvergunning om zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit een dergelijk exemplaar te verhandelen.
Een uitzondering geldt voor vogels of dieren en producten daarvan die in het kader van schadebestrijding, overlastbestrijding of populatiebeheer worden verkregen. In de artikelen 4.20 (soorten vogelrichtlijn) en 4.24 (soorten habitatrichtlijn) van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, worden in dit kader vergunningvrije gevallen aangewezen. Tegen de verhandeling van producten van dieren die geoorloofd zijn gedood in het kader van de schade- of overlastbestrijding en populatiebeheer bestaat uit een oogpunt van soortenbescherming geen bezwaar, omdat schadebestrijding, overlastbestrijding en populatiebeheer op gecontroleerde wijze plaatsvinden op basis van een omgevingsvergunning of de aanwijzing van een vergunningvrij geval door gedeputeerde staten van de provincie; wanneer sprake is van soorten die landelijk schade veroorzaken (artikelen 4.18 en 4.27 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling) en wanneer op grond van artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit de bevoegdheid bij het Rijk ligt is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd. Het gebruik van de dode dieren – in het bijzonder voor consumptie – in plaats van vernietiging daarvan is bij uitstek te beschouwen als duurzaam, zoals destijds ook tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel voor de Wet natuurbescherming zowel van de zijde van Tweede Kamer als de regering is aangegeven.51 Uiteraard zal wel altijd moeten worden voldaan aan de op grond van de Wet dieren geldende hygiënevoorschriften die voor het op de markt brengen van dierlijke producten worden gesteld. De Wet dieren wordt niet opgenomen in de Omgevingswet.
Geen voorziening hoeft te worden getroffen voor het verhandelen van in het kader van de jacht verkregen fazanten, wilde eenden, houtduiven, hazen en konijnen. De vogels vallen onder de in het Besluit activiteiten leefomgeving genoemde uitzondering ten aanzien van vogels van soorten, genoemd in bijlage III, onderdeel A, bij de vogelrichtlijn.52 De hazen en konijnen vallen niet onder de omgevingsvergunningplicht geregeld in artikel 11.47 van het Besluit activiteiten leefomgeving, maar onder het vervoersverbod en verhandelingsverbod van artikel 11.101 van het Besluit activiteiten leefomgeving, die ter uitvoering van Benelux-regelgeving over jacht en vogelbescherming zijn gesteld om stroperij tegen te gaan. De verboden van artikel 11.101 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing, als de houder van het dier kan aantonen dat het dier is gedood of gevangen in overeenstemming met de Omgevingswet en daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving, of dat het op geoorloofde wijze buiten Nederland is verkregen. Die uitzondering geldt overigens ook voor de andere in dat artikel genoemde diersoorten, welke soorten evenmin onder de reikwijdte van artikel 11.47 van het Besluit activiteiten leefomgeving vallen.
2.4.3.2 Uitzonderingen houdersverbod (dierenambulances, prepareren dieren)
Op grond van artikel 4.12, eerste en derde lid, van het Omgevingsbesluit ligt in een tweetal gevallen de bevoegdheid om een vergunningvrij geval aan te wijzen voor de in het Besluit activiteiten leefomgeving neergelegde verboden bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.53 Het gaat om het vervoeren van zieke of gewonde vogels of andere dieren in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en voor het onder zich hebben van dode vogels ten behoeve van het prepareren van die vogels en het onder zich hebben van geprepareerde vogels.
Dierenambulances
Het vervoeren van gewonde vogels en andere dieren door een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren met het oog op verzorging en opvang draagt bij aan de bescherming van fauna, één van de belangen voor het aanwijzen van een vergunningvrij geval voor deze flora- en fauna-activiteiten. Het vervoeren van gewonde vogels en andere dieren met een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren is dan ook toegestaan op grond van de artikelen 4.22, 4.26 en 4.29 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. De vrijstelling is een voortzetting van de vrijstelling die gold op grond van de artikelen 3.3 en 3.8 van de Wet natuurbescherming.
Voor de aangewezen vergunningvrije activiteiten geldt de algemene regel dat de vogels of andere dieren binnen 12 uur aan een persoon of organisatie moeten worden overgedragen die in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet en de Wet dieren gerechtigd is om uit het wild afkomstige vogels en dieren op te vangen. Hierbij moet worden gedacht aan opvangcentra voor uit het wild afkomstige dieren, die voor het onder zich houden van de dieren beschikken over een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van gedeputeerde staten van de betrokken provincie en waarvoor vrijstellingen gelden op grond van artikel 2.3 in samenhang met bijlage 2, onder d, bij de Regeling houders van dieren. Door de eisen ten aanzien van de kwaliteit en de duur van de opvang die aan de ontheffingen voor opvangcentra verbonden zijn, is verzekerd dat de opvang zorgvuldig geschiedt en dat de dieren zodra dat mogelijk is weer in de natuur worden teruggezet.
Prepareren van vogels
Het onder zich hebben, anders dan voor verkoop, van te prepareren en geprepareerde dieren van beschermde soorten was op grond van artikel 3.18 van de Regeling natuurbescherming toegestaan. In de Omgevingsregeling is daarvoor, door deze aanvullingsregeling, een vergunningvrij geval aangewezen in artikel 4.23. Dit is een voortzetting van de vrijstelling uit de Regeling natuurbescherming. Er bestaat immers uit een oogpunt van natuurbescherming geen bezwaar tegen het prepareren van vogels die legaal aan de natuur zijn onttrokken of die dood worden aangetroffen. Het vergunningvrije geval geldt uitsluitend, als de vogel aantoonbaar een natuurlijke dood is gestorven of in overeenstemming met de Omgevingswet en daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving is gedood en verkregen, en de vogel binnen drie dagen bij een preparateur wordt afgeleverd. Op de preparateur rust op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving de verplichting om hem ter preparatie aangeboden vogels te registreren.54 In artikel 7.219 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, wordt vastgelegd welke gegevens de preparateur moet aanleveren en hoe de door hem geprepareerde vogels van een merkteken moet worden voorzien, zodat er voldoende aangrijpingspunten zijn om de legale herkomst van de betrokken vogel te kunnen vaststellen.
Sommige ziekten, plagen en onkruiden in de land- en tuinbouw kunnen worden bestreden door een natuurlijke vijand, ook wel ‘biologische bestrijders’ genoemd. Ze voorkomen de inzet van bestrijdingsmiddelen en dragen bij aan een duurzame en veilige voedselteelt. Voor het gebruik en de ontwikkeling van biologische bestrijding is het van belang dat soorten waarvan is vastgesteld dat zij niet schadelijk zijn voor natuurwaarden ingezet kunnen worden voor bestrijding. In artikel 4.30 van de Omgevingsregeling, zoals toegevoegd door deze aanvullingsregeling, is daarom het uitzetten van deze biologische bestrijders aangewezen als geval waarin in afwijking van artikel 11.61, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving geen omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is vereist, als het uitzetten gebeurt met het oog op het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden.
De soorten waarvoor de aanwijzing als vergunningvrij geval geldt, zijn behalve de biologische bestrijders (bijlage VIIb, onder A) ook de prooidieren die door de biologische bestrijders worden gegeten (bijlage VIIb, onder B). De prooidieren van de soorten, genoemd in bijlage VIIb, onder B, van de Omgevingsregeling, worden gekweekt om de biologische bestrijders van voldoende voedsel te kunnen voorzien. Het onder zich hebben van deze prooidieren, voordat deze worden uitgezet, is te beschouwen als het houden van deze dieren met het oog op de productie van van die dieren afkomstige producten, wat verboden is op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren. In artikel 4.30, derde en vierde lid, van de Omgevingsregeling, zoals toegevoegd door deze aanvullingsregeling, is – net als in de Regeling natuurbescherming – vrijstelling verleend van dat verbod voor het houden van de in bijlage VIIb, onder B, genoemde prooidieren, op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren. Artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren is overigens niet van toepassing op de biologische bestrijders, genoemd in de nieuwe bijlage VIIb, onder A, van de Omgevingsregeling, omdat deze dieren niet worden gehouden met het oog op de productie van van die dieren afkomstige producten.
De Europese invasieve-exoten-basisverordening strekt ertoe om de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding in de Europese Unie van invasieve exoten.
Behalve enkele concrete verboden die de verspreiding van exoten moeten tegengaan,55 bevat de verordening ook de verplichting voor lidstaten om uitroeiingsmaatregelen, beheersmaatregelen en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve exoten te treffen.56
De bepalingen van de verordening gelden ten aanzien van de soorten, opgenomen op de door de Europese Commissie vastgestelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve exoten (hierna: de Unielijst).57 Voor een uitgebreide toelichting op de inhoud van de verordening wordt verwezen naar paragraaf 3.3.7 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet.
Wegens de rechtstreekse werking van EU-verordeningen behoeven voor de uitvoering alleen enkele zaken in nationale wet- en regelgeving geregeld te worden. Het verbod om in strijd te handelen met de Europese invasieve-exoten-basisverordening is geregeld in artikel 11.108, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
De soorten Orconectus Limosus (Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft), Orconectes virilis (Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft), Pacifastacus leniusculus (Californische rivierkreeft), Procambarus Clarkia (Rode Amerikaanse rivierkreeft), Procambarus fallax forma virginalis (Marmerkreeft) en Eriocheir sinensis (Chinese wolhandkrab) zijn als invasieve exotische diersoorten in de Unielijst opgenomen. Deze soorten zijn in Nederland wijdverspreid en het is niet mogelijk om de soorten op een kosteneffectieve wijze uit te roeien. Bevissing van de Chinese wolhandkrab en de uitheemse rivierkreeften en de daaropvolgende te verrichten handelingen zijn een proportionele en effectieve beheersmaatregel in de zin van artikel 19 van de Europese invasieve-exoten-basisverordening om de soorten aan de populatie te onttrekken en uit het milieu te halen. Artikel 11.108, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving regelt dat het verbod uit het eerste lid niet van toepassing is op beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 19 van de invasieve-exoten-basisverordening voor activiteiten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, d, e en f, van die verordening voor bij ministeriële regeling aangewezen diersoorten en onder de daarin vastgestelde voorwaarden. In artikel 4.37, eerste lid, van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, worden de diersoorten aangewezen voor beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 19 van de invasieve-exoten-basisverordening. Het tweede en derde lid van dat artikel stellen de voorwaarden voor de beheersmaatregelen. Dit is een continuering van de voorgaande situatie zoals die gold op grond van artikel 3.30 van de Regeling natuurbescherming.
De Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, bevat ook regels over hout en houtopstanden. De flegt-basisverordening en de Europese hout-basisverordening beogen de handel in illegaal gekapt hout op de interne markt terug te dringen. Kern van de flegt-basisverordening zijn Vrijwillige Partnerschap Overeenkomsten (VPA’s).58 Dit zijn bilaterale overeenkomsten die de EU sluit met houtproducerende landen buiten de EU. De VPA’s bevatten afspraken over duurzaam bosmanagement, betere handhaving van de eigen boswetgeving en over de invoering van het flegt-vergunningenstelsel. Het vergunningenstelsel houdt in dat het verboden is om bepaalde categorieën hout en houtproducten rechtstreeks vanuit de partnerlanden in de EU in te voeren zonder een geldige door het partnerland verleende flegt-vergunning.59 De Europese hout-basisverordening is van toepassing op hout en houtproducten uit alle landen, inclusief de lidstaten zelf. De hout-basisverordening verbiedt het op de interne markt brengen van illegaal gekapt hout en daarvan vervaardigde producten,60 vereist dat bedrijven zich inspannen om het risico op illegaal gekapt hout te minimaliseren61 en vergt dat de producten door de handelsketen traceerbeer zijn.62 Hout dat in overeenstemming met de flegt-basisverordening of de eerder aangehaalde cites-basisverordening is binnengebracht, wordt onder de Europese hout-basisverordening als legaal gekapt beschouwd.
De Omgevingswet verplicht tot het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van deze verordeningen.63 Door de rechtstreekse werking van Europese verordeningen kan in het Besluit activiteiten leefomgeving worden volstaan met de strafbaarstelling van de overtreding van de verboden.64
In artikel 7.222 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, is bepaald dat de marktdeelnemer een vergunning in de zin van de flegt-basisverordening indient ten minste één werkdag voorafgaand aan het indienen van de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van de goederen bij de douane. De tijd tussen een aangifte en de beslissing van de douaneautoriteiten om de goederen vrij te geven, is te kort om een beoordeling van de geldigheid van een vergunning te maken. Door de vergunning voorafgaand aan de aangifte te laten indienen, is geborgd dat een beslissing op de aanvaarding van de geldigheid van een vergunning is genomen voordat de douane haar beslissing neemt om de goederen wel of niet vrij te geven. Op deze wijze kan een vlotte doorstroming van goederen aan de grens beter worden gegarandeerd.
Deze aanvullingsregeling neemt in nieuwe paragrafen 7.2.8a, 7.5.3 en 7.5.4 van de Omgevingsregeling de aanvraagvereisten voor besluiten en documenten die het natuurdomein betreffen op. Deze hebben betrekking op het verstrekken van de gegevens en bescheiden die in de meeste gevallen nodig zijn. Niet zijn opgenomen die gegevens en bescheiden die bij uitzondering gevraagd worden. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb kan door het bevoegd gezag om meer specifieke informatie worden gevraagd als dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is. Daarnaast kan het zo zijn dat het bevoegd gezag minder gegevens vraagt dan deze regeling voorschrijft. Dit kan omdat bepaalde gegevens niet relevant zijn voor het beoordelen van de aanvraag of omdat die informatie al aanwezig is bij het bevoegd gezag. Bij een aanvraag kan ook door aanvrager aangegeven worden dat de gevraagde gegevens en bescheiden niet van toepassing is, maar het bevoegd gezag bepaalt uiteindelijk of dat inderdaad zo is.
Als het bevoegd gezag het nodig acht om aanvullende informatie te verzamelen, kan het gebruik maken van reeds bestaande mogelijkheden in de Awb65 om aanvullend gelegenheid te bieden voor een vorm van zienswijzen of contact met derden-belanghebbenden binnen de termijn van acht weken van de reguliere procedure. Zo kan het bevoegd gezag de ingediende aanvraag ter inzage leggen en daarbij derden-belanghebbenden in de gelegenheid stellen tot het indienen van zienswijzen. Ook kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld een informatieavond of spreekuur organiseren, of rechtstreeks contact opnemen met derden-belanghebbenden die bedenkingen hebben. Doordat de kennisgeving van de aanvraag wordt gepubliceerd zijn derden met bedenkingen ook in staat zich bij het bevoegd gezag te melden.
Wanneer het bevoegd gezag nog steeds onvoldoende informatie heeft om belangen af te wegen en een zorgvuldig besluit te nemen, kan het eventueel de beslistermijn verlengen van acht naar veertien weken. Verlenging is mogelijk op basis van artikel 16.64 (tweede lid) van de Omgevingswet. Het besluit hiertoe moet bekendgemaakt worden binnen de aanvankelijke beslistermijn van acht weken. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet is toegelicht dat voor het verlengen van de beslistermijn bijvoorbeeld aanleiding kan bestaan bij complexe aanvragen, als afstemming tussen (ambtelijke)adviseurs moet plaatsvinden of als bij een afwijking van het omgevingsplan bespreking in een raadscommissie wenselijk wordt geacht.
Verwezen wordt verder naar de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen van de nieuwe paragrafen 7.2.8a en 7.5.3 van de Omgevingsregeling.
Artikel 20.18, eerste lid, van de Omgevingswet bevat een rechtstreekse opdracht aan het Planbureau voor de Leefomgeving tot het ten minste eenmaal in de vier jaar uitbrengen van een wetenschappelijk rapport waarin de ontwikkeling van de kwaliteit van bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen van de fysieke leefomgeving wordt beschreven. In artikel 12.84 van de Omgevingsregeling was al geregeld dat het planbureau rapporten uitbrengt over de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu. Met deze aanvullingsregeling wordt aan dat artikel toegevoegd dat het planbureau ook rapporten uitbrengt specifiek over de ontwikkeling van natuur, waaronder bos, en landschappen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan het voorheen geldende artikel 1.9 van de Wet natuurbescherming, dat de taakopdracht voor het Planbureau voor de Leefomgeving op het vlak van natuur regelde. Met de in artikel 20.18, eerste lid, van de Omgevingswet gebruikte formulering en het gebruik van de bewoordingen ‘ten minste’, is zowel de vierjaarlijkse rapportage, voorzien in artikel 1.9, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, als de tweejaarlijkse rapportage, voorzien in artikel 1.9, tweede lid, van die wet, van een wettelijke grondslag voorzien. De Omgevingswet spreekt immers van een minimale termijn. Met het planbureau zullen over de frequentie van de onder de Omgevingswet uit te brengen rapporten nadere afspraken worden gemaakt. In een tweejaarlijks door het Planbureau voor de Leefomgeving uit te brengen rapport over natuur, waaronder bos en landschappen worden vooral de ontwikkelingen beschreven in het licht van eerdere rapporten, de stand van zaken in de beleidsuitvoering en de voortgang. In een vierjaarlijks door het Planbureau voor de Leefomgeving uit te brengen rapport worden de toestand en verwachte ontwikkelingen ten aanzien van natuur, waaronder bos en landschappen beschreven.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, overheidsinstellingen aanwijzen die door het Planbureau voor de Leefomgeving in elk geval moeten worden betrokken bij de op te stellen rapporten. Deze instellingen verschaffen elkaar de voor het opstellen van de rapporten benodigde gegevens. Daarnaast kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aanwijzingen geven ten aanzien van de termijn waarvoor de ontwikkelingen moeten worden beschreven en ten aanzien van veronderstelde ontwikkelingen die in elk geval moeten worden beschreven. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit doet de rapporten bedoeld in artikel 12.84, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, toekomen aan de Staten-Generaal.
Artikel 13.1 van de Omgevingswet voorziet in de bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om in overeenstemming met een door hem vastgesteld tarief leges te heffen voor de kosten voor de behandeling van aanvragen tot verlening of wijziging van omgevingsvergunningen, maatwerkvoorschriften en andere documenten. De leges kunnen ook betrekking hebben op kosten voor de controlehandelingen die worden verricht met het oog op de instandhouding van bovengenoemde documenten voor activiteiten waarvoor hij het bevoegd gezag is. Artikel 13.1, vierde lid, van de Omgevingswet bevat een grondslag voor de korpschef om leges te heffen voor de kosten van het behandelen van aanvragen om omgevingsvergunningen voor jachtgeweeractiviteiten, in overeenstemming met een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vast te stellen tarief. Rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties die zijn belast met de taak van het uitgeven van ringen, merken of merktekens kunnen op grond van het artikel 13.1, zesde lid, van de Omgevingswet voor die afgifte leges heffen. De Omgevingswet biedt geen grondslag voor tarieven voor aanvragen om besluiten die door andere overheden dan het Rijk worden behandeld, de grondslag daarvoor kan worden gevonden in de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterwet. De Omgevingsregeling beperkt zich tot de situaties waarin door of vanwege het Rijk begunstigende handelingen worden verricht.
Wanneer een minister een aanvraag om een besluit ontvangt, maakt de rijksoverheid kosten voor de behandeling van de aanvraag. Die kosten bestaan bijvoorbeeld uit werkzaamheden van ambtenaren om de aanvraag te beoordelen en om een beschikking op te stellen. De aanvrager kan ten opzichte van anderen individueel profijt hebben van die overheidsinspanningen. Dat is het geval wanneer de inspanningen ten behoeve van de aanvrager gedaan worden en niet ten behoeve van de behartiging van het algemeen belang door het Rijk. In beginsel berekent een minister de behandelkosten voor dergelijke besluiten via leges door aan de aanvrager, op grond van het ‘profijtbeginsel’.66 Als een minister geen leges zou heffen, moeten de kosten vergoed worden uit algemene middelen. Dat is niet rechtvaardig richting burgers en bedrijven die geen profijt hebben van de overheidsinspanning.
In de artikelen 14.41 tot en met 14.45 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, zijn de tarieven voor de leges die verschuldigd zijn voor omgevingsvergunningen, maatwerkvoorschriften en andere documenten opgenomen. De opgenomen tarieven zijn zonder wijzigingen overgenomen uit de Regeling natuurbescherming. Het legestarief voor het goedkeuren van gedragscodes is komen te vervallen, omdat de goedkeuring als zodanig is vervallen. De vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit voor bepaalde handelingen die overeenkomstig een gedragscode worden verricht geldt op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving67 voor in de Omgevingsregeling aangewezen gedragscodes. Er is dus geen sprake meer van een goedkeuringsbesluit dat wordt aangevraagd door een burger of bedrijf en leges zijn dus ook niet meer aan de orde.
Voor elk tarief is de gemiddelde tijdsbelasting in uren geschat die de behandeling van een aanvraag voor een vergunning kost. Dit aantal uren is vervolgens vermenigvuldigd met een uurtarief. Voor de uurtarieven is uitgegaan van de gebruikelijke tarieven van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland, de uitvoeringsorganisatie die voor bepaalde taken is gemandateerd en gemachtigd door de Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor de besluiten waarvan zij belast is met de uitvoering. In het uurtarief zijn de kosten verwerkt die redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verhaalbare activiteit, zoals loonkosten, overhead, kosten voor materiaal en IT, kosten voor extern advies en kosten voor het in rekening brengen van het tarief. Van de tarieven maken geen onderdeel uit de kosten voor activiteiten die niet onmiddellijk verband houden met het verlenen van de omgevingsvergunning, zoals beleidsvoorbereiding, vooroverleg en bezwaar en beroep.
Bij de omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit en bij de omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit met betrekking tot schadelijke handelingen waarvoor het Rijk bevoegd gezag is,68 is onderscheid gemaakt naar de looptijd van de omgevingsvergunning. Voor de aanvraag om een omgevingsvergunning met een korte looptijd is een lager tarief vastgesteld dan voor een omgevingsvergunning met een lange looptijd. Dit onderscheid is om twee redenen gemaakt: aanvragen voor een omgevingsvergunning met langere duur zijn vaak complexer, omdat de gevolgen voor de fysieke leefomgeving over een langere periode doorwerken, en aan dergelijke omgevingsvergunningen zijn vaak periodieke rapportageverplichtingen als voorwaarde gekoppeld; de betrokken rapportages moeten ook weer beoordeeld worden. Deze verschillen rechtvaardigen een gedifferentieerd tarief.
Bij de andere aanvragen is een vast tarief per omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift of andere document opgenomen. Het is niet mogelijk om hierbij op voorhand onderscheid te maken tussen verschillende activiteiten, op grond van bijvoorbeeld de aard, omvang of duur van de activiteit waarvoor de toestemming wordt gevraagd.
Het volledig doorberekenen van de behandelkosten van een aanvraag zou in sommige gevallen leiden tot onevenredig hoge bedragen. Dit is het geval bij de bedragen die in rekening kunnen worden gebracht voor de documenten op grond van de cites-basisverordening.69 De leges op grond van de Wet natuurbescherming voor deze documenten waren niet kostendekkend, omdat het heffen van kostendekkende tarieven zou kunnen leiden tot verplaatsing van de handel naar andere landen en tot meer illegale invoer naar en uitvoer uit Nederland. Om die laatstgenoemde reden worden de tarieven voor deze documenten ook onder de Omgevingswet gecontinueerd.
Voor de hoogte van de tarieven voor de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit70 wordt – net als onder de Wet natuurbescherming – aangesloten bij de gedeeltelijke vergoeding die voor het vergelijkbare wapenverlof op grond van de Wet wapens en munitie wordt gevraagd. De hoogte van het tarief voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit is hiermee in overeenstemming.71
Door het Rijk zullen geen leges in rekening gebracht worden voor controles of verificaties als bedoeld in EU-verordeningen of EU-richtlijnen. Enkel de eerder aangehaalde flegt-basisverordening voorziet in verplichte verificaties van flegt-vergunningen. Het vragen van leges voor deze verificaties zou in de rede kunnen liggen, omdat de flegt-vergunninghouder aan minder verplichtingen bij de invoer van hout hoeft te voldoen en dus profijt heeft van de verificatie. Het vragen van leges in deze gevallen zou echter het gebruik van flegt-vergunningen om duurzaam hout in te voeren kunnen ontmoedigen, wat onwenselijk is.
Verder is er een tarief toegevoegd voor een aanvraag bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een maatwerkvoorschrift met betrekking tot herbeplanting. Voor een maatwerkvoorschrift met betrekking tot herbeplanting is een beoordeling van het bevoegd gezag nodig. Dit is een dienst waarvoor ook bij andere regelingen leges worden gevraagd, zoals bij verzoeken om omgevingsvergunningen voor een flora- en fauna-activiteit. Een maatwerkvoorschrift met betrekking tot herbeplanting vereist een inhoudelijke toetsing. De herbeplanting moet onder andere bosbouwkundig verantwoord zijn: de nieuwe houtopstand is kwalitatief, kwantitatief en ecologisch minimaal gelijkwaardig aan de gevelde houtopstand. Dit moet worden beoordeeld. Deze toetsing is minder omvangrijk dan bij een verzoek om een omgevingsvergunning, wat is terug te zien in de hoogte van het tarief.
In artikel 14.5, vijfde lid, van de Omgevingsregeling is bepaald dat het bevoegd gezag niet eerder beslist op een aanvraag dan nadat de aanvrager het verschuldigde recht heeft betaald. In sommige gevallen is voorafgaande betaling niet mogelijk. Daarom wordt aan het bovengenoemde artikellid toegevoegd dat ook zekerheid van betaling mag worden gesteld. Daarbij valt te denken aan de afgifte tot eenmalige afschrijving van een bank- of girorekening of betaling via creditcard.
Op grond van artikel 18.16a en 18.16b van de Omgevingswet kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bepalen dat in beslag genomen dieren moeten worden teruggestuurd naar het land van uitvoer of herkomst of naar enige andere plaats buiten Nederland die daarvoor geschikt is. Om aan dit besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te kunnen voldoen, zal in de meeste gevallen een omgevingsvergunning of document benodigd zijn, en ook een uitvoervergunning in het kader van de cites-basis- en uitvoeringsverordening. In dit specifieke geval zal – net als onder de Wet Natuurbescherming – voor de afgifte van de documenten geen leges van kosten verschuldigd zijn.72
In de meeste gevallen zijn echter provincies bevoegd gezag voor de behandeling van aanvragen, het wijzigen van omgevingsvergunningen en maatwerkvoorschriften voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. Hiervoor kunnen provincies op grond van artikel 223 van de Provinciewet legestarieven vaststellen.
Voor de besluiten en maatregelen die op grond van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, is het overgangsrecht geregeld in de artikelen 2.1 en verder van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet en in artikel IV van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Het overgangsrecht verzekert dat die besluiten en maatregelen ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet en het vervallen van de Wet natuurbescherming hun gelding onder de Omgevingswet blijven behouden.
De artikelen 4.33, 4.34 en 4.35 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, hebben betrekking op pootringen of merktekens voor geprepareerde vogels en gefokte vogels. Het artikel 4.1 uit deze aanvullingsregeling borgt dat pootringen of merktekens, die op grond van de toenmalige Wet natuurbescherming of Flora- en faunawet zijn verstrekt en in overeenstemming met die wet zijn aangebracht, gelden als pootringen of merktekens in de zin van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Die pootringen of merktekens hebben immers dezelfde eigenschappen en functionaliteit als de op grond van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling verstrekte pootringen en merktekens.
De gevolgen voor de regeldruk van de Wet natuurbescherming zijn onderzocht door SIRA Consulting BV en beschreven in het rapport ‘Regeldrukeffecten Wetsvoorstel Natuurbescherming’ van 15 april 2015. Ten opzichte van de in dat rapport berekende regeldrukeffecten brengen de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en deze aanvullingsregeling geen wijzigingen met zich. De enige extra lasten die deze aanvullingsregeling geeft zijn de lasten die samenhangen met het feit dat burgers en bedrijven eenmalig kennis moeten nemen van de nieuwe vindplaats van de al uit het stelsel van de Wet natuurbescherming bekende regels in de Omgevingsregeling van de Omgevingswet. Er wordt van uitgegaan dat deze lasten lager zullen zijn dan de lasten die in voornoemd regeldrukrapport zijn berekend voor het kennis nemen van de nieuwe natuurregelgeving.73 Anders dan bij de Wet natuurbescherming zijn er geen inhoudelijke veranderingen aan de orde, waarvan burgers en bedrijven per se kennis moeten nemen. Het overgangsrecht van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet verzekert ook dat besluiten die op grond van de Wet natuurbescherming zijn genomen hun gelding blijven behouden als het stelsel van de Omgevingswet in werking is getreden. Deze aanvullingsregeling regelt alleen overgangsrecht voor oude ringen en merktekenen. Burgers en bedrijven zullen alleen bij nieuwe activiteiten of het verlopen van de geldigheidsduur van besluiten kennis moeten nemen van de nieuwe wetgeving.
De Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet brengt ten opzichte van de geldende natuurwetgeving geen wijziging ten aanzien van de inwinning en verwerking van persoonsgegevens met zich. In alle gevallen wordt voldaan aan de eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming.
In paragraaf 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden de gedragingen aangewezen die zijn aan te merken als een omgevingsvergunningplichtige flora- en fauna-activiteit, hierop is de reguliere procedure voor vergunningaanvragen van toepassing. Bij Natura 2000-activiteiten vloeit de omgevingsvergunningplicht onmiddellijk voort uit artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet. In overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht en de regels gesteld in de Omgevingsregeling zullen de noodzakelijke gegevens moeten worden verstrekt over de activiteit en de gevolgen van de activiteit, om de aanvraag aan de hand van de in de nieuwe afdeling 8.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving verankerde beoordelingsregels te kunnen beoordelen (milieu-informatie) en de initiatiefnemer van de activiteit te kunnen identificeren. Bijzondere persoonsgegevens worden in dat verband niet gevraagd. De verwerking van de aanvragen en gegevens geschiedt via het Digitaal stelsel Omgevingswet. Een en ander geldt ook voor de meldingen van houtkap op grond van het artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Verwezen wordt naar de Privacy Impact Assessment die in 2019 over dat stelsel is gemaakt; deze assessment wordt jaarlijks geactualiseerd.74 De reikwijdte van de vergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit dekt 1-op-1 de gedragingen die voorheen op grond van de paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 en de artikelen 3.32 en 3.34 van de Wet natuurbescherming, behoudens ontheffing, verboden waren. Bij Natura 2000-activiteiten is de omgevingsvergunningplicht de 1-op-1 omzetting van de voorheen op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming vereiste natuurvergunning. De meldingsplicht voor houtkap is dezelfde als de meldingsplicht die voorheen gold op grond van artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming. De aanvraagvereisten voor de omgevingsvergunningen op het vlak van natuur die in de Omgevingsregeling worden gesteld en de op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving de verstrekken gegevens over houtkap75 sluiten aan bij de onder de Wet natuurbescherming gevraagde informatie.
Gegevens die in het kader van cites en de exotenverordening worden gevraagd, zijn een directe uitvoering van de Europese regels op dat vlak.
In dit artikelsgewijs deel wordt voor elk artikel aangegeven of het een wijziging betreft van een bestaand artikel van de Omgevingsregeling (‘Gewijzigd artikel’) of dat het een nieuw artikel is dat wordt toegevoegd aan de Omgevingsregeling door deze aanvullingsregeling (‘Nieuw artikel’). Deze toevoeging betekent niet dat het artikel inhoudelijk nieuw is ten opzichte van de inhoud uit het stelsel van de Wet natuurbescherming.
De herbeplanting van in het buitengebied gekapte houtopstanden vindt in principe plaats op dezelfde locatie als waar de houtopstand zich bevond (artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving). Er zijn ook situaties denkbaar dat herbeplanting op de oorspronkelijke locatie niet meer mogelijk is, bijvoorbeeld als de houtopstand is geveld voor de aanleg van infrastructuur of een bouwwerk. Ook kan beplanting op een andere plaats in sommige gevallen leiden tot een betere inrichting van het gebied dan als op de oorspronkelijke plaats wordt herbeplant. In die gevallen kan bij maatwerkvoorschrift van de hoofdregel worden afgeweken.
In gevallen waarin sprake is van een nationaal belang, is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 11.114 van het Besluit activiteiten leefomgeving het bevoegd gezag voor een dergelijk maatwerkvoorschrift. Voorheen waren de kaders waarbinnen de afwijking kon worden toegestaan geregeld in artikel 4.2, derde lid, van de Regeling natuurbescherming. In het stelsel van de Omgevingswet moeten de begrenzingen bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden (artikel 4.5, tweede lid, van de Omgevingswet). Deze begrenzingen zijn nu – inhoudelijk ongewijzigd – in artikel 11.130, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen.
Een van deze begrenzingen is dat de grond die de eigenaar wil beplanten in hetzelfde gebied ligt als dat waar de gevelde houtopstand zich bevond, ‘waarbij wordt aangesloten bij de voor de toepassing van deze bepaling bij ministeriële regeling vastgestelde gebiedsindeling’ (artikel 11.130, onder b, onder 1o, van het Besluit activiteiten leefomgeving). Deze gebiedsindeling wordt vastgesteld in het nieuwe artikel 2.44 van de Omgevingsregeling, overeenkomstig de gebiedsindeling die voorheen was opgenomen in artikel 4.2, vierde lid, van de Regeling natuurbescherming.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is het bevoegde gezag voor het goedkeuren van faunabeheerplannen en stelt de regels over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen, voor zover het terreinen betreft waar de Kroondrager gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht, meer bepaald Kroondomein Het Loo. Dit is geregeld in artikel 6.4 van het Omgevingsbesluit in samenhang met artikel 8.1, vijfde lid, van de Omgevingswet. Voorheen was dit geregeld in artikel 1.9 van het Besluit natuurbescherming, in samenhang met artikel 1.3, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming.
Het nieuwe artikel 3.30 van de Omgevingsregeling voorziet voor deze terreinen in de op grond van de Omgevingswet (artikel 8.1) en daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving te stellen nadere regels waaraan faunabeheereenheden en faunabeheerplannen moeten voldoen. De voorheen op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels worden ongewijzigd gecontinueerd.
Artikel 6.1 van het Omgevingsbesluit stelt regels over de rechtsvorm en de samenstelling van het bestuur van de betrokken faunabeheereenheid. In dit geval ligt – zoals geregeld in het eerste lid van artikel 3.30 van de Omgevingsregeling – de rechtsvorm van de stichting in de rede. In het werkgebied van de onderhavige faunabeheereenheid is immers sprake van slechts één jachthouder. De vertegenwoordiging in het bestuur zal moeten voldoen aan de in artikel 6.1, tweede lid, van het Omgevingsbesluit gestelde eisen. Deze brengen mee dat, behalve de jachthouder zelf of diens vertegenwoordiger, ook ten minste twee vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de betrokken regio in het bestuur zitting hebben.
Het tweede lid van artikel 3.30 stelt inhoudelijke eisen aan het door de faunabeheereenheid op te stellen faunabeheerplan. Deze hebben tot doel om in overeenstemming met artikel 6.2, eerste en vierde lid, van het Omgevingsbesluit te verzekeren dat populatiebeheer en schadebestrijding op passende, doeltreffende en planmatige wijze plaatsvinden en dat aan de te treffen maatregelen en aantallen dieren een zo goed mogelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Er worden geen eisen gesteld over de uitoefening van de jacht, zoals gedefinieerd in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, aangezien deze op de betrokken terreinen niet wordt uitgeoefend. Ook hoeft het faunabeheerplan niet te voorzien in de mogelijkheid dat en de voorwaarden waaronder populatiebeheer op terreinen van niet bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders plaatsvindt, nu de onderhavige faunabeheereenheid alleen werkzaam zal zijn op de terreinen waarvan de Kroondrager het jachtrecht heeft.
Op de voldoening aan de in het artikel 3.30, tweede lid, gestelde eisen wordt door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit getoetst, in het kader van de behandeling van de aanvraag tot goedkeuring van het faunabeheerplan op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Omgevingswet.
Voor een effectieve uitvoering van populatiebeheer en schadebestrijding is over het algemeen een meerjarige aanpak nodig. Faunabeheerplannen en de ontheffingen voor populatiebeheer hebben in de praktijk gebruikelijkerwijs betrekking op een periode van vijf jaren. Dat is ook de maximale geldigheidsduur van het faunabeheerplan zoals deze voorheen was voorzien in de Regeling natuurbescherming. Het derde lid van artikel 3.30 sluit daarbij aan.
De verplichting voor jachthouders om zich in overeenstemming met artikel 8.2, eerste lid, van de Omgevingswet aan te sluiten bij een wildbeheereenheid heeft geen toegevoegde waarde in een situatie als deze, waarin sprake is van een groot gebied dat slechts één beheerder heeft en een samenhangend en verantwoord beheer van het terrein is verzekerd. Het artikel 3.30, vierde lid, voorziet dan ook – op grond van artikel 8.2, vijfde en zesde lid, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 6.4 van het Omgevingsbesluit – in een uitzondering op de aansluitplicht.
Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 2.3 van deze toelichting.
Artikel 3.34 voorziet in de erkenning van de examens voor het gebruik van het jachtgeweer, de examens voor het gebruik van jachtvogels, en de examens voor het gebruik van eendenkooien die worden afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De examens van deze stichting waren voorheen ook erkend ingevolge artikel 3.7 van de Regeling natuurbescherming. Op de kwaliteit van deze examens en de wijze van beoordeling van de examenresultaten wordt toezicht gehouden door toezichthouders. De toezichthouders worden in een apart besluit aangewezen. De examens van de Stichting Jachtexamens voldeden steeds aan de eisen die in de Wet natuurbescherming en daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving werden gesteld. Deze eisen zijn in de Omgevingswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving ongewijzigd gebleven.
Op grond van artikel 8.74t, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit ook worden verleend als de aanvrager met gunstig gevolg een door de bevoegde autoriteit van een andere staat erkend jachtexamen heeft afgelegd, mits dat examen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangemerkt als een examen dat gelijkwaardig is aan de door hem erkende examens. Op grond van artikel 8.74w, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving geldt dat ook voor de examens voor het gebruik van jachtvogels. De als gelijkwaardig aangemerkte buitenlandse examens zijn opgenomen in het nieuwe artikel 3.35 van de Omgevingsregeling. In de eerste plaats gaat het om examens die erkend zijn in de andere Benelux-landen. De verplichting om deze examens als gelijkwaardig aan de nationale examens aan te merken vloeit voort uit de Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 27 april 1983 strekkende tot onderlinge erkenning van jachtexamens (Trb. 1987, 2). Daarnaast is – evenals op grond van de Wet natuurbescherming het geval was – ook het behaalde Duitse jachtexamen, dat vereist is bij of krachtens het Bundesjagdgesetz, als gelijkwaardig aangemerkt.
Op grond van artikel 11.90 van het Besluit activiteiten leefomgeving moeten bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de wijze van toetsing van kennis, vaardigheid en bekwaamheid en de wijze van beoordeling van examenresultaten. De nieuwe artikelen 3.31, 3.32 en 3.33 van de Omgevingsregeling bevatten deze regels, zowel voor het examen voor het gebruik van het jachtgeweer als het examen voor het gebruik van jachtvogels en het examen voor het gebruik van eendenkooien. Deze regels zijn onveranderd overgenomen uit de artikelen 3.9, 3.10 en 3.11 van de Regeling natuurbescherming. In de praktijk is gebleken dat deze regels goed werkbaar zijn en geen aanpassing behoeven. Grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door artikel 2.24 in samenhang met artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 11°, en artikel 4.3, vierde lid, in samenhang met artikel 4.32 van de Omgevingswet.
Dit artikel schrijft het gebruik voor van het rekeninstrument AERIUS Calculator voor de berekening van stikstofdepositie ten behoeve van de beoordeling door het bevoegd gezag of een activiteit door het veroorzaken van stikstofdepositie als een Natura 2000-activiteit moet worden aangemerkt. Er wordt gekeken of het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied een significant effect kan hebben. Het gaat dan uiteraard uitsluitend om habitats die in het kader van artikel 6, derde lid, habitatrichtlijn relevant zijn, namelijk typen natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten waarvoor in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd en die stikstofgevoelig zijn. Instandhoudingsdoelstellingen worden geformuleerd voor de habitats of soorten die worden genoemd in bijlage I of II habitatrichtlijn en die in niet-verwaarloosbare mate in het gebied voorkomen. Daarnaast worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de leefgebieden van vogels als bedoeld in artikel 4 van de vogelrichtlijn.
AERIUS Calculator is gebaseerd op de best beschikbare kennis ter zake is en de best beschikbare rekenmethodiek om de veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. Door gebruik van dit rekeninstrument wettelijk voor te schrijven is geborgd dat geen systemen worden gebruikt die minder geavanceerd of volledig zijn. Ook om de cumulatieve effecten van stikstofdepositie goed en volledig in beeld te kunnen brengen, zoals vereist door artikel 6, derde lid, habitatrichtlijn, is het van belang dat wordt gewerkt met één systeem dat zo geavanceerd mogelijk is. Gebruik van één rekeninstrument geeft bovendien duidelijkheid aan aanvragers en bevoegde overheden en bevordert de vergelijkbaarheid van gegevens over stikstofdepositie ten behoeve van beleids- en besluitvorming.
De toe te passen meest actuele versie van AERIUS Calculator, volgt uit de omschrijving van ‘AERIUS Calculator’ in bijlage II bij artikel 1.4 (uitgaven en verwijzingen) van de Omgevingsregeling.
Dit artikel is een voortzetting van het voorheen geldende artikel 2.1 Regeling natuurbescherming.
Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 2.2.2 van deze toelichting. De grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, in samenhang met artikel 4.31 (algemene regels over jacht) en artikel 8.3 (jachtrecht en bejaagbare soorten) van de Omgevingswet.
De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, in samenhang met artikel 4.20 van de Omgevingswet.
De artikelen 4.18, 4.19, 4.27 en 4.28 regelen de landelijke vrijstelling voor de bestrijding van dieren van enkele soorten die in het gehele land schade veroorzaken. Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 2.4.3 van deze toelichting. In aanvulling daarop wordt het volgende opgemerkt.
De vrijstellingen in de artikelen 4.18, eerste lid, (soorten vogelrichtlijn) en 4.27, eerste lid, (andere soorten) worden verleend van het wettelijke verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten die als vergunningplichtig is aangewezen in respectievelijk artikelen 11.37, eerste lid, en 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Alle in die artikelen genoemde handelingen kunnen immers aan de orde zijn bij de voorkoming van schade door dieren van de betrokken soorten. Bij de Canadese gans, houtduif, kauw en zwarte kraai (4.18, eerste lid) gaat het om: het opzettelijk doden of opzettelijk vangen van vogels van de betrokken soorten, het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van die vogels, of het opzettelijk wegnemen van nesten van die vogels. Bij vossen en konijnen (4.27, eerste lid) gaat het om: het opzettelijk vangen of doden van deze dieren en het opzettelijk beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen.
Niet voorzien wordt in de vrijstelling van het verbod om zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit vogels onder zich te hebben (artikel 11.39, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving), aangezien dit verbod niet van toepassing is op vogels die aantoonbaar in overeenstemming met de Omgevingswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving zijn verkregen – bijvoorbeeld in het kader van schadebestrijding op grond van onderhavige vrijstelling – gedood of gevangen.
In overeenstemming met artikelen 11.44, tweede lid, (soorten vogelrichtlijn) en 11.58, tweede lid, (andere soorten) van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt de vrijstelling verleend voor handelingen op door de grondgebruiker gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen; deze handelingen moeten zijn gericht op het voorkomen van in het lopende of volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied (4.18, tweede lid, onder a, (soorten vogelrichtlijn) en 4.27, tweede lid, onder a, (andere soorten)).
Voor het vangen en doden van de in de vrijstelling genoemde vogelsoorten zijn in 4.19, eerste lid, middelen geselecteerd uit de in artikel 8.74p van het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen lijst van middelen en methoden die mogen worden gebruikt voor het vangen of doden van vogels in het kader van een omgevingsvergunning of vrijstelling. Niet aangewezen zijn de in artikel 8.74p van het Besluit kwaliteit leefomgeving genoemde niet-selectieve vangmiddelen: kastvallen, vangkooien, vangnetten, bal chatri, eendenkooien en de methoden genoemd in artikel 8.74q die krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten of vrijgesteld. Het gebruik daarvan voor vogels blijft op grond van artikel 11.40 van het Besluit activiteiten leefomgeving verboden. De kastval en de vangkooi zijn ingevolge artikel 4.28, eerste lid, van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, derhalve uitsluitend toegelaten als middelen voor het vangen van konijnen of vossen.
Voor het gebruik van de betrokken middelen voor vogels kunnen de provincies een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit op grond van artikel 4.6 van het Omgevingsbesluit en 11.42 van het Besluit activiteiten leefomgeving verlenen, zodat de middelen voor schadebestrijding kunnen worden toegestaan in een door gedeputeerde staten verleende specifieke omgevingsvergunning voor schadebestrijding. Een dergelijke specifieke omgevingsvergunning maakt het mogelijk zodanige voorwaarden en beperkingen te stellen, aansluitend bij de specifieke omstandigheden waarin de schadebestrijding plaatsvindt, dat voorkomen wordt dat andere dan de beoogde vogels worden gevangen. De grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door artikel 5.2, eerste en derde lid, van de Omgevingswet.
Deze artikelen bevatten verschillende vrijstellingen van het verbod om zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit dieren en planten van beschermde soorten te verhandelen of onder zich te hebben. Wil een handelaar of houder van een dier of plant van deze soorten een beroep op een vrijstelling kunnen doen, dan zal hij moeten aantonen dat wordt voldaan aan de voorschriften en beperkingen die aan de vrijstelling zijn verbonden. Kan hij dat niet, dan geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten waarop de vrijstelling ziet onverkort en begaat hij bij handelen in strijd daarmee een strafbaar feit. De artikelen zijn toegelicht in de paragraaf 2.4.3 van deze toelichting.
De artikelen 4.20 en 4.21 gaan over he bezit van vogels die onder de reikwijdte van de bescherming van de vogelrichtlijn vallen. Artikel 4.22 gaan over het vervoer van zieke beschermde vogels. Artikel 4.23 gaat over het prepareren van beschermde vogels die zijn gestorven buiten de schuld van degene die zich de vogel heeft toegeëigend. Dit gaat bijvoorbeeld over dieren die als gevolg van een verkeersongeval om het leven zijn gekomen buiten de schuld of medeweten van degene die zich het dier toe-eigent.
De artikelen 4.24 en 4.25 gaan over het bezit van dieren of planten van habitatrichtlijnsoorten. Artikel 4.26 gaan over vervoer van zieke dieren van habitatrichtlijnsoorten.
De vrijstellingen die in de artikelen 3.19, 3.20, 3.21 en 3.21a van de Regeling natuurbescherming zijn opgenomen voor in de bijlagen bij de cites-basisverordening genoemde soorten zijn geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving.
De grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door artikel 5.2, derde lid, van de Omgevingswet.
Dit artikel is toegelicht in paragraaf 2.4.3 van deze toelichting. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 5.2, derde lid, van de Omgevingswet.
De prooidieren van de soorten, genoemd in VIIb, onder B, bij de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, worden gekweekt om de biologische bestrijders, genoemd in bijlage VIIb, onder A, bij de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, van voldoende voedsel te kunnen voorzien. Het onder zich hebben van deze prooidieren, alvorens deze uit te zetten, is te beschouwen als het houden van deze dieren met het oog op de productie van dierlijke producten, hetgeen verboden is op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren. In artikel 4.30, derde lid, van de onderhavige regeling is – net als in de Regeling natuurbescherming – vrijstelling verleend van dat verbod voor het houden van de in bijlage VIIb, onder B, genoemde prooidieren, op grond van artikel 10.1, eerste lid, bij de Wet dieren. Artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren is overigens niet van toepassing op de biologische bestrijders, genoemd in bijlage VIIb, onder A, bij de Omgevingsregeling, omdat deze dieren niet worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten. In het stelsel van de Omgevingswet wordt geen gebruik gemaakt van vrijstellingen, maar worden vergunningvrije gevallen aangewezen. Omdat dit een instrument is uit de Wet dieren wordt in het derde lid dit artikel nog wel gesproken van een vrijstelling. De grondslag voor het eerste en tweede lid van artikel 4.30 wordt gevormd door artikel 5.2, derde lid, van de Omgevingswet. De grondslag voor artikel 4.30, derde lid, wordt gevormd door artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren.
Voor de in artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit aangewezen Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten van nationaal belang is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee – in casu op grond van artikel 11.57 in samenhang met artikel 11.25 van het Besluit activiteiten leefomgeving – ook bevoegd is om bij ministeriële regeling een vergunningvrij geval aan te wijzen. Artikel 4.31 van de onderhavige regeling voorziet daarin voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en werkzaamheden ter uitvoering van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Inhoudelijk gezien betreft het een voortzetting van de vrijstelling op grond van artikel 3.31 van de Regeling natuurbescherming. Als een toekomstige evaluatie daar aanleiding toe geeft kan de lijst van soorten waarvoor de vrijstelling geldt aangepast worden. De grondslag voor onderhavige artikel wordt gevormd door artikel 5.2, derde lid, van de Omgevingswet.
Artikel 11.103 van het Besluit activiteiten leefomgeving verplicht tot het bijhouden van een administratie ten aanzien van levende gefokte dieren en levende gekweekte planten ‘die voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde regels’. Het nieuwe artikel 4.32 van de Omgevingsregeling stelt deze regels. De regels zijn een ongewijzigde voortzetting van de regels die voorheen werd gesteld in artikel 3.24 van de Regeling natuurbescherming. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet.
Artikel 11.104, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving verplicht tot het aanbrengen van pootringen op in Nederland gefokte vogels van soorten die vallen onder de reikwijdte van de vogelrichtlijn of die zijn genoemd in bijlage A bij de cites-basisverordening. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de pootringen moeten zijn afgegeven door een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen organisatie en moeten voldoen aan bij ministeriële regeling gestelde regels. Met de nieuwe artikelen 4.33, 4.34, 4.35 en 7.220 van de Omgevingsregeling wordt daaraan invulling gegeven. De gestelde regels betreffen onder meer de maximale maten van de pootringen, de aanwijzing van bepaalde vogelbonden voor de afgifte van de pootringen en de administratie die deze vogelbonden moeten bijhouden. Deze regels zijn materieel een ongewijzigde voortzetting van de regels die voorheen werden gesteld in de artikelen 3.25 en 3.26 van de Regeling natuurbescherming.
De ordening van de regels is in het nieuwe artikel 4.33 wel aangepast. Het eerste lid van dat artikel regelt wat de standaard eisen voor de gesloten pootringen zijn en het tweede lid de afwijking van deze standaard. Verder bevat het derde lid de eisen waaraan de aanvrager zich moet houden in het kader van het gebruik van de gesloten pootringen.
Artikel 4.35 regelt hoe de gesloten pootringen moeten worden aangevraagd en wanneer de vogelbonden de gesloten pootringen mogen afgeven.
De grondslag voor de artikelen 4.33, 4.34 en 4.35 wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet en voor artikel 7.220 door artikel 16.55, tweede lid, van de Omgevingswet.
Op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van de cites-uitvoeringsverordening mogen lidstaten bepalen dat bij de uitvoer van bepaalde gekweekte planten een fytosanitair certificaat wordt verleend in plaats van een uitvoervergunning als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de cites-basisverordening. Fytosanitaire certificaten zijn in veel gevallen al voorgeschreven voor de uitvoer van deze planten en op deze wijze worden de administratieve lasten beperkt voor de exporteur. In artikel 11.95 van het Besluit activiteiten leefomgeving is invulling gegeven aan de mogelijkheid die de cites-uitvoeringsverordening hier biedt.
In Nederland worden fytosanitaire certificaten uitgegeven door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De taak van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op dit punt is vastgelegd in artikel 3.70 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De soorten waarvoor een fytosanitair certificaat kan worden aangevraagd, zijn aangewezen in het nieuwe artikel 4.36. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, in samenhang met artikel 4.20 van de Omgevingswet.
Artikel 4.37 is ten algemene toegelicht in paragraaf 2.4.5 van deze toelichting. De verboden uit de Europese invasieve-exoten-basisverordening zijn omgezet in artikel 11.108 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
In artikel 3.30 van de Regeling natuurbescherming was een vrijstelling opgenomen van de verboden op onder meer bezit en handel van exemplaren van bepaalde op de Unielijst genoemde soorten invasieve exoten van artikel 7 van de invasieve exoten-basisverordening. Deze vrijstelling gold voor de bevissing van de Chinese wolhandkrab en enkele soorten uitheemse rivierkreeften zoals de Amerikaanse rivierkreeft. Deze soorten zijn in Nederland wijdverspreid en het is niet mogelijk om de soorten op een kosteneffectieve wijze uit te roeien. Bevissing van de Chinese wolhandkrab en de uitheemse rivierkreeften en de daaropvolgende te verrichten handelingen zijn een proportionele en effectieve beheersmaatregel in de zin van artikel 19 van de invasieve-exoten-basisverordening om de soorten aan de populatie te onttrekken en uit het milieu te halen. Artikel 11.108, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving continueert deze vrijstelling. De regeling van de precieze aanwijzing van de soorten die het betreft en de in acht te nemen voorwaarden en beperkingen laat dat artikel aan de Omgevingsregeling. Artikel 4.37 voorziet daarin, op grond van artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet.
Artikel 4.38 bevat – overeenkomstig artikel 11.94 van het Besluit activiteiten leefomgeving – de aanwijzing van de plaatsen waar levende dieren en levende planten van beschermde soorten Nederland binnengebracht mogen worden of van waaruit deze buiten Nederland mogen worden gebracht. Hierbij zijn in het eerste lid, onder a, de douanekantoren aangewezen voor het binnen Nederland brengen van levende dieren en zijn onder b de douanekantoren aangewezen voor het buiten Nederland brengen van levende dieren.
Met het verbod op het binnenbrengen en uitvoeren van levende dieren en planten op andere dan aangewezen plaatsen uit artikel 11.94 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt uitvoering gegeven aan artikel 12 van de cites-basisverordening. Dit artikel draagt lidstaten op om plaatsen aan te wijzen waar levende dieren en planten van cites-soorten op het grondgebied van de Europese Unie moeten worden binnengebracht of uitgevoerd. Het verbod geldt, omwille van een doelmatige controle, ook voor levende vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn en voor levende dieren en planten van de soorten opgenomen op bijlage IV bij de habitatrichtlijn. Net als onder de Wet natuurbescherming worden de specifieke douanekantoren aangewezen bij ministeriële regeling, namelijk in de Omgevingsregeling.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting bij het nieuwe artikel 4.15 (methode berekenen stikstofdepositie Natura 2000-activiteit).
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet. De aanvraagvereisten ondersteunen een goede toepassing van de beoordelingsregels die gelden voor een aanvraag voor een Natura 2000-activiteit.76 Het gaat daarbij om activiteiten die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied. Uit artikel 16.53c van de Omgevingswet en artikel 8.74b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat voor elke activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied een passende beoordeling moet worden gemaakt.
Een omgevingsvergunning is vereist als het realiseren van een activiteit significante gevolgen kan hebben op een Natura 2000-gebied. De effecten van een activiteit hoeven zich niet te beperken tot alleen het gebied waarin of in de nabijheid waarvan deze worden uitgevoerd, maar kunnen ook op grotere afstand merkbaar zijn. Het is dus denkbaar dat de instandhoudingsdoelen van meerdere Natura 2000-gebieden effect kunnen ondervinden van de activiteit. Daarom wordt gevraagd om een aanduiding van alle Natura 2000-gebieden waarop een significant effect is te verwachten als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Dit volgt uit artikel 8.74b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Bij de aanvraag om de omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit wordt aangegeven voor welke periode de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Deze periode is uiteraard gekoppeld aan de verwachte duur van de activiteit en haar effecten. Naarmate de periode waarvoor de vergunning wordt aangevraagd langer is, zal ook de effectbeoordeling over een langere periode moeten plaatsvinden.
Veelal wordt een voortoets uitgevoerd om te bezien of er wel of geen sprake is van een vergunningplicht. Er is geen sprake van een verplichting om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit aan te vragen als op voorhand op objectieve gronden significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Als uit een voortoets blijkt dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, moet de activiteit passend worden beoordeeld. In de passende beoordeling onderzoekt de initiatiefnemer de effecten in omvang en ernst in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en legt de conclusies van dit onderzoek vast in een verslag of rapport. De habitatrichtlijn en de Omgevingswet geven geen opsomming van de gegevens die exact in een passende beoordeling moeten worden opgenomen. Jurisprudentie over het begrip passende beoordeling geeft wel aan tot welke conclusie deze moet leiden: ‘Op basis van een grondige en volledige toetsing van de wetenschappelijke deugdelijkheid van een passende beoordeling moet gegarandeerd kunnen worden dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat geen van de plannen of projecten schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. De passende beoordeling mag geen leemten vertonen en moet volledige, nauwkeurige en definitieve constateringen en conclusies bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de plannen of projecten voor de betrokken Natura 2000-gebieden wegnemen.’ (Hof van Justitie van de Europese Unie, zaken C-127/02 en C-293/17 – C-294/17)
De bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit te voegen passende beoordeling moet tot de conclusie leiden dat eventueel schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit het plan of project voortvloeien worden voorkomen of verminderd, zodanig dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden met zekerheid niet worden aangetast. Om tot die conclusie te komen mogen autonome ontwikkelingen en ook zogeheten instandhoudingsmaatregelen als bedoeld artikel 6, eerste lid, van de habitatrichtlijn en passende of preventieve maatregelen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn niet in de passende beoordeling worden betrokken als mitigatie van de effecten van de activiteit, hooguit als onderdeel van de beoordeling van de conditie van het Natura 2000-gebied. Wel mogen in de passende beoordeling de beschermings- of mitigerende maatregelen als bedoeld artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn worden betrokken, te weten maatregelen die rechtstreeks of via een programma aan de betrokken activiteit zijn verbonden met het oog op het voorkomen of beperken van de effecten van die activiteit. Van deze beschermings- of mitigerende maatregelen moet vaststaan dat er voldoende zekerheid is dat deze daadwerkelijk zullen bijdragen aan het voorkomen van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied; daarover mag geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan.77
Hoe tot deze conclusie wordt gekomen, is aan de initiatiefnemer, veelal in overleg of instemming met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning. De activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, zijn zeer divers en de aard van de betreffende activiteit bepaalt welke informatie in de passende beoordeling dient te worden opgenomen. Een limitatieve opsomming is daarmee dan ook niet wenselijk.
De passende beoordeling moet het bevoegd gezag in staat stellen om een oordeel te geven over de vergunbaarheid van de aanvraag in het licht van de vereiste zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet zullen worden aangetast en om af te wegen of en welke voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden. Dit volgt uit artikel 8.74b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Als de conclusie van de passende beoordeling luidt dat niet de vereiste zekerheid kan worden gegeven dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast dan zal de omgevingsvergunning moeten worden geweigerd. Hier kan van worden afgeweken met een zogenoemde ADC-toets als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn. Uit een aanvullende rapportage moet blijken dat er voor de activiteit geen reële alternatieven mogelijk zijn, dat het project nodig is om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en dat de benodigde compenserende maatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-gebied bewaard blijft. Dit volgt uit artikel 8.74b, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De compenserende maatregel dient als voorschrift aan de vergunningen te worden verbonden (artikel 8.74g van het Besluit kwaliteit leefomgeving).
In een passende beoordeling of een mogelijke ADC-toets kan onder andere aan de volgende gegevens gedacht worden:
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan, inclusief een onderbouwing en planning van de werkzaamheden die in het kader van de activiteit worden verricht;
een beschrijving van de effecten van de voorgenomen handelingen op de instandhoudingsdoelen voor de betrokken Natura 2000-gebieden;
de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de betrokken Natura 2000-gebeiden te voorkomen; en
de compenserende maatregelen die worden getroffen om de onvermijdelijke schade aan de betrokken Natura 2000-gebieden te herstellen op een zodanige wijze dat de ecologische werking van het Natura 2000-netwerk intact blijft;
een ingetekende topografische kaart met de locatie van de handelingen en de locatie van de mitigerende en compenserende maatregelen.
Zie verder voor meer informatie over passende beoordelingen ook paragraaf 4.3.1.5 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur en de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 8.74b en 10.23 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dezelfde toelichting.
De stikstofdepositie die, als gevolg van een activiteit, neer zal slaan op daarvoor gevoelige habitats of leefgebieden van relevante soorten dient te worden berekend. Dit moet gebeuren met gebruikmaking van de op het moment van de aanvraag voorgeschreven versie van AERIUS Calculator. De uitkomst daarvan moet in pdf-vorm bij de aanvraag worden gevoegd. De artikelen 4.15 en 6.15 van de Omgevingsregeling leggen vast dat AERIUS Calculator gebruikt moet worden voor de berekening. Bijlage II bij artikel 1.4 legt de voorgeschreven versie van AERIUS Calculator vast. Deze berekening is nodig om zekerheid te verkrijgen over de vraag of de activiteit leidt tot een toename van de stikstofbelasting op daarvoor gevoelige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied en over de vraag of daardoor de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen worden aangetast. Dit laatste is de beoordeling die is voorgeschreven in artikel 8.74b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Wanneer sprake is van mogelijke significante gevolgen voor een ‘prioritaire soort’ of een ‘prioritair type habitat’ gelden strengere eisen voor de vraag of het hiervoor genoemde ADC-spoor kan worden gevolgd. In dat geval moet, als sprake is van een ‘dwingende reden van groot openbaar belang’ die niet verband houdt met de gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten, door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de opvatting van de Europese Commissie worden gevraagd over het kunnen toepassen van het ADC-spoor. Verwezen wordt naar artikel 8.74b, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en naar artikel 10.6c van het Omgevingsbesluit.
Dit artikel regelt het toepassingsbereik van de module in artikel 7.197j.
In dit artikel is voor de flora- en fauna-activiteiten een algemene module opgesteld voor aanvraagvereisten die herhaaldelijk terugkeren bij de verschillende flora- en fauna-activiteiten.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit moet duidelijk zijn over welke dier- of plantensoort of subsoort het gaat. Om verwarring te voorkomen wordt naast de Nederlandse ook de wetenschappelijke naam van de soort gevraagd.
Dit aanvraagvereiste is nodig om een beeld te krijgen van het tijdstip waarop de schadelijke handeling wordt verricht. Met dit aanvraagvereiste wordt ook duidelijk wat de werkzaamheden inhouden waarvan de schadelijke handeling deel uitmaakt. Dit kan bijvoorbeeld de aanleg van een snelweg zijn ten behoeve waarvan het kappen van een boom nodig is waarin zich een nest van een beschermde vogelsoort bevindt.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikelen 8.74j, eerste lid, onder a (vogelrichtlijnsoorten), 8.74k, eerste lid, onder a (habitatrichtlijnsoorten), en 8.74l, eerste lid, onder a (andere soorten), van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het verrichten van de activiteit. Bij de aanvraag moeten gegevens en bescheiden worden verstrekt over de belangrijkste alternatieven die tegen elkaar afgewogen zijn zodat het bevoegd gezag kan beoordelen of aan de beoordelingsregel is voldaan.
Deze aanvraagvereisten sluiten aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikelen 8.74j, eerste lid, onder c (vogelrichtlijnsoorten), 8.74k, eerste lid, onder c (habitatrichtlijnsoorten), en 8.74l, eerste lid, onder c (andere soorten), van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende het aantonen dat de activiteit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de soort. Een omgevingsvergunning voor activiteiten die een schadelijke handeling voor soorten met zich meebrengen kan alleen verleend worden als de activiteit de staat van instandhouding niet in gevaar brengt. Uit de gegevens en bescheiden die verstrekt worden moet blijken dat als gevolg van de activiteit de staat van instandhouding niet verslechtert. Het gaat daarbij om:
populatiedynamische gegevens waaruit blijkt in hoeverre er invloed is op de mate waarin de betrokken soort een levensvatbare component is en blijft van de natuurlijke habitat;
de gevolgen voor het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort; en
de gevolgen voor de habitat in samenhang met de habitat die nodig is om de populatie in stand te houden.
Uit het voorgaande blijkt dat de aanvraag getoetst zal worden op het geven van voldoende inzicht in gevolgen voor de staat van instandhouding van de soort(en) waarop de activiteit betrekking heeft. Dat betekent dat het onderzoek inzicht moet geven of er tijdens en na de voorgenomen activiteit een voldoende groot habitat overblijft om te voorkomen dat de staat van instandhouding van de populatie(s) van de soort(en) waar de vergunning voor is aangevraagd verslechtert. Veelal zullen de habitat en de populatie van de soort(en) waarop de activiteit betrekking heeft zich overigens uitstrekken buiten de grenzen van het plangebied.
Dit aanvraagvereiste is van toepassing als de activiteit nodig is voor onderzoek van dieren of naar soorten. Om een beeld te krijgen van de gevolgen van het onderzoek (de schadelijke handeling), zijn de in dit onderdeel opgenomen gegevens en bescheiden nodig. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden als de activiteit (zijnde het onderzoek) aantoonbaar een van de belangen, genoemd in beoordelingsregels dient (artikel 8.74j, eerste lid, onder b, onder 5°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (vogelrichtlijnsoorten), artikel 8.74k, eerste lid, onder b, onder 4°, van dat besluit (habitatrichtlijnsoorten) en artikel 8.74l, eerste lid, onder b, onder 4°, van dat besluit (andere soorten)). Met deze aanvraagvereisten wordt duidelijk wat het onderzoek inhoudt en hoe dit onderzoek uitgevoerd zal worden.
Als sprake is van invasieve handelingen op dieren moet voordat de activiteit uitgevoerd kan worden ook toestemming door de Centrale Commissie Dierproeven verleend zijn. Dit betreft toestemmingsverlening die buiten het systeem van de Omgevingswet plaatsvindt en apart aangevraagd moet worden.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat dan om een activiteit die bestaat in het opzettelijk doden, opzettelijk vangen, opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen of eieren, het opzettelijk wegnemen van nesten, het rapen en onder zich hebben van eieren of het opzettelijk storen van van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, ook wel schadelijke handelingen genoemd. Het opzettelijk storen van vogels geldt niet als schadelijke handeling, als het storen niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de vogelsoort.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74h, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel, inhoudende de rechtvaardiging van de schadelijke handeling vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden, als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij de aanvraag moeten gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit lid geeft uitvoering aan de beperking van de rechtvaardigingsgronden voor schadelijke handelingen voor vogels van beschermde soorten in artikel 8.74h, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving die strekt tot beperking van de omvang van een populatie van vogels kunnen bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, namelijk alleen de belangen, bedoeld in dat onderdeel, onder 1°, 2°, 3° en 4° in aanmerking worden genomen.
Bij de beperking van de omvang van een populatie van vogels en het bestrijden van schadeveroorzakende vogels door grondgebruikers van vogels is het niet nodig om het natuurwaardenonderzoek aan te leveren dat bij andere activiteiten vereist is. Ook hoeven geen mitigerende en compenserende maatregelen worden toegepast. Uitgangspunt bij populatiebeheer en schadebestrijding is immers dat sprake is van een overmatige omvang van de populatie van een soort en dat door afschot geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding. Paragraaf 2.1 van deze toelichting gaat hier nader op in.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.38, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat dan om een activiteit die bestaat in het verkopen, vervoeren voor verkoop, onder zich hebben voor verkoop of aanbieden voor verkoop van dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten. Deze bepaling is vooral relevant bij vogels die aan de natuur onttrokken zijn of waarvan de herkomst onbekend is. Voor aantoonbaar gefokte vogels van een soort als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, die niet is genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening, geldt immers een uitzondering op de vergunningplicht op grond van artikel 11.97, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c, gevraagd.De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74j, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van de commercieel bezit vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden, als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij de aanvraag moeten gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74j, eerste lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de voorwaarde dat de activiteit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de soort. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit die het bezit van vogelrichtlijnsoorten met zich brengt kan alleen verleend worden als de activiteit de staat van instandhouding niet in gevaar brengt. Uit de gegevens en bescheiden die verstrekt worden moet blijken dat als gevolg van de activiteit de staat van instandhouding niet verslechtert. In tegenstelling tot de beoordelingsregels voor handelingen die direct schade toebrengen aan een dier of plant hoeft voor de bovengenoemde beoordelingsregel de aanvraagvereiste niet uitgebreid uitgewerkt te worden. Dit komt omdat uit de praktijk blijkt dat dit minder voorkomt en de impact op de populatie beperkt is.
Dit aanvraagvereiste is nodig om te bepalen wie het bevoegde gezag is. Als de vogel afkomstig is uit het buitenland is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd gezag. Als de vogel afkomstig is uit Nederland zijn gedeputeerde staten van de provincie bevoegd gezag.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor en flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.38, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat dan om een activiteit die bestaat in het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben of vervoeren van dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten. Deze bepaling is vooral relevant bij vogels die aan de natuur onttrokken zijn of waarvan de herkomst onbekend is. Voor aantoonbaar gefokte vogels van een soort als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, die niet is genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening, geldt immers een uitzondering op de vergunningplicht op grond van artikel 11.97, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74j, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van niet-commercieel bezit vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden, als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij een aanvraag moeten de gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74j, eerste lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de voorwaarde dat de activiteit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit die het bezit van vogelrichtlijnsoorten met zich meebrengen kan alleen verleend worden, als de activiteit de staat van instandhouding niet in gevaar brengt. Uit de gegevens en bescheiden die verstrekt worden moet blijken dat als gevolg van de activiteit de staat van instandhouding niet verslechtert. In tegenstelling tot de beoordelingsregels voor handelingen die direct schade toebrengen aan een dier of plant hoeft voor de bovengenoemde beoordelingsregel de aanvraagvereisten niet uitgebreid uitgewerkt te worden. Dit komt omdat uit de praktijk blijkt dat dit minder voorkomt en de impact op de populatie beperkt is.
Dit aanvraagvereiste is nodig om te bepalen wie het bevoegde gezag is. Als de vogel afkomstig is uit het buitenland, is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd gezag. Als de vogel afkomstig is uit Nederland zijn gedeputeerde staten van de provincie bevoegd gezag.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit die bestaat in het vangen, doden of achtervolgen van vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de volgelrichtlijn. Deze handelingen zijn als vergunningplichtige flora- en fauna-activiteit aangewezen in artikel 11.40, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c en e, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74j, eerste, en tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van het vangen of doden vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij een aanvraag moeten de gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74j, eerste lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de voorwaarde dat de activiteit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de soort. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, genoemd in dit artikel, richting vogelrichtlijnsoorten kan alleen verleend worden als de activiteit de staat van instandhouding niet in gevaar brengt. Uit de gegevens en bescheiden die verstrekt worden moet blijken dat als gevolg van de activiteit de staat van instandhouding niet verslechtert. Dit is een aanvulling op wat gevraagd wordt met de module in het eerste lid (onder e van de module). Het gaat daarbij om:
populatiedynamische gegevens waaruit blijkt in hoeverre er invloed is op de mate waarin de betrokken soort een levensvatbare component is en blijft van de natuurlijke habitat;
de gevolgen voor het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort; en
de gevolgen voor de habitat in samenhang met de habitat die nodig is om de populatie in stand te houden.
Uit het voorgaande blijkt dat de aanvraag getoetst zal worden op het geven van voldoende inzicht in gevolgen voor de staat van instandhouding van de soort(en) waarop de activiteit betrekking heeft. Dat betekent dat het onderzoek inzicht moet geven of er tijdens en na de voorgenomen activiteit, een voldoende groot habitat overblijft om te voorkomen dat de staat van instandhouding van de populatie(s) van de soort(en) waar de vergunning voor is aangevraagd verslechtert. Veelal zullen de habitat en de populatie van de soort(en) waarop de activiteit betrekking heeft zich overigens uitstrekken buiten de grenzen van het plangebied.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat dan om een activiteit die bestaat in het in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk doden, vangen of verstoren van in het wild levende dieren, het in de natuur opzettelijk vernielen of rapen van eieren van die dieren, het beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren, of het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van planten.
De soorten waar artikel 11.46, eerst lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving op ziet zijn van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onder b, bij de habitatrichtlijn of bijlage I bij het verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74k, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van de schadelijke handeling vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij een aanvraag moeten de gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit lid geeft uitvoering aan de beperking van de rechtvaardigingsgronden voor schadelijke handelingen voor beschermde soorten in artikel 8.74k, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving die strekt tot beperking van de omvang van een populatie van dieren van soorten als bedoeld in dat lid, kunnen bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, namelijk alleen de belangen, bedoeld in dat onderdeel onder 1°, 2° en 3° in aanmerking worden genomen.
Bij de beperking van de omvang van een populatie van habitatsoorten en het bestrijden van schadeveroorzakende habitatsoorten door grondgebruikers van habitatsoorten is het niet nodig om het natuurwaardenonderzoek aan te leveren dat bij andere activiteiten vereist is. Ook hoeven geen mitigerende en compenserende maatregelen worden toegepast. Uitgangspunt bij populatiebeheer en schadebestrijding is immers dat sprake is van een overmatige omvang van de populatie van een soort en dat door afschot geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding. Paragraaf 2.1 van deze toelichting gaat hier nader op in.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.47, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat dan om een activiteit die bestaat in het verkopen, vervoeren voor verkoop, verhandelen, ruilen of te koop of te ruil aanbieden van dieren of planten, of het voor het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben of vervoeren van dieren of planten.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74k, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van bezit vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij de aanvraag moeten gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74k, eerste lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de voorwaarde dat de activiteit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de soort. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit die het bezit van habitatrichtlijnsoorten met zich meebrengen kan alleen verleend worden als de activiteit de staat van instandhouding niet in gevaar brengt. Uit de gegevens en bescheiden die verstrekt worden moet blijken dat als gevolg van de activiteit de staat van instandhouding niet verslechtert. In tegenstelling tot de beoordelingsregels voor handelingen die direct schade toebrengen aan een dier of plant hoeft voor de bovengenoemde beoordelingsregel de aanvraagvereisten niet uitgebreid uitgewerkt te worden. Dit komt omdat uit de praktijk blijkt dat dit minder voorkomt en de impact op de populatie beperkt is.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit die bestaat in het vangen of doden van dieren of het aan de natuur onttrekken van dieren door het gebruik van niet-selectieve middelen die de plaatselijke verdwijning of ernstige verstoring van de rust van populaties van soorten tot gevolg kunnen hebben. Deze handelingen zijn als vergunningplichtige flora- en fauna-activiteit aangewezen in artikel 11.48 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met c en e, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74k, eerste lid, onder b, en tweede lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van het vangen of doden vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij een aanvraag moeten de gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74k, eerste lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de voorwaarde dat de activiteit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort. Een omgevingsvergunning voor activiteiten voor een flora- en fauna-activiteit, genoemd in dit artikel, richting habitatrichtlijnsoorten kan alleen verleend worden als de activiteit de staat van instandhouding niet in gevaar brengt. Uit de gegevens en bescheiden die verstrekt worden moet blijken dat als gevolg van de activiteit de staat van instandhouding niet verslechtert. Dit is een aanvulling op wat gevraagd wordt met de module in het eerste lid (onder e van de module). Het gaat daarbij om:
populatiedynamische gegevens waaruit blijkt in hoeverre er invloed is op de mate waarin de betrokken soort een levensvatbare component is en blijft van de natuurlijke habitat;
de gevolgen voor het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort; en
de gevolgen voor de habitat in samenhang met de habitat die nodig is om de populatie in stand te houden.
Uit het voorgaande blijkt dat de aanvraag getoetst zal worden op het geven van voldoende inzicht in gevolgen voor de staat van instandhouding van de soort(en) waarop de activiteit betrekking heeft. Dat betekent dat het onderzoek inzicht moet geven of er tijdens en na de voorgenomen activiteit, een voldoende groot habitat overblijft om te voorkomen da de staat van instandhouding van de populatie(s) van de soort(en) waar de vergunning voor is aangevraagd verslechtert. Veelal zullen dit habitat en de populatie van de soort(en) waarop de activiteit betrekking heeft zich overigens uitstrekken buiten de grenzen van het plangebied.
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat dan om een activiteit die bestaat in het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen of kevers, beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren of in hun natuurlijke verspreidingsgebied plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van vaatplanten.
De soorten waar artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving op ziet zijn in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A, bij het Besluit activiteiten leefomgeving en vaatplanten van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder B, bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze flora- en fauna-activiteit worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Dit aanvraagvereiste sluit aan bij de beoordelingsregels voor de betrokken flora- en fauna-activiteit in artikel 8.74l, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In dit geval gaat het om de beoordelingsregel inhoudende de rechtvaardiging van de schadelijke handeling vanuit één of meer van de genoemde belangen. Een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan alleen verleend worden als de activiteit aantoonbaar één of meer van de genoemde belangen dient. Bij een aanvraag moeten de gegevens en bescheiden worden verstrekt over het belang dat gediend wordt met de activiteit en een onderbouwing worden geleverd op welke manier de activiteit dit belang dient.
Dit lid geeft uitvoering aan de beperking van de rechtvaardigingsgronden voor schadelijke handelingen voor beschermde soorten in artikel 8.74l, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving die strekt tot beperking van de omvang van een populatie van dieren van soorten als bedoeld in dat lid, kunnen bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, namelijk alleen de belangen, genoemd in dat onderdeel onder 1°, 2°, 3°, 7°, 9° en 13° in aanmerking worden genomen.
Bij de beperking van de omvang van een populatie en het bestrijden van schadeveroorzakende soorten is het niet nodig om het natuurwaardenonderzoek aan te leveren dat bij andere activiteiten vereist is. Ook hoeven geen mitigerende en compenserende maatregelen worden toegepast. Uitgangspunt bij populatiebeheer en schadebestrijding is immers dat sprake is van een overmatige omvang van de populatie van een soort en dat door afschot geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding. Paragraaf 2.1 van deze toelichting gaat hier nader op in.
De soorten waar artikel 11.60 van het Besluit activiteiten leefomgeving op ziet zijn in het wild levende edelherten, damherten, reeën, wilde zwijnen, fazanten, wilde eenden, houtduiven, hazen of konijnen. Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit die bestaat in het bijvoeren van deze dieren worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a en b, gevraagd. De artikelsgewijze toelichting bij dat artikel gaat hier nader op in.
Het beleidsuitgangspunt is dat er zeer terughoudend gebruik gemaakt moet worden van de mogelijkheid om bij te voeren. Net als voorheen onder de Wet natuurbescherming is het uitgangspunt dat de natuur en haar soorten zoveel mogelijk ongemoeid moeten blijven. Wat ook tot de natuur hoort is dat er bijvoorbeeld door een strenge winter bovengemiddeld veel exemplaren van een soort sterven. Dit wordt pas anders als door bijzondere weeromstandigheden een (lokale) populatie in gevaar zou komen, die zich vervolgens niet uit zichzelf kan herstellen, waardoor het gevaar dreigt dat die lokale populaties definitief verdwijnen. Daarnaast is het mogelijk om een omgevingsvergunning af te geven als sprake is van een tijdelijk natuurlijk voedseltekort en het welzijn van de dieren in het geding is. Deze laatste situatie kan zich voordoen, als na een zeer mastrijk najaar de populatie wilde zwijnen onvoldoende door afschot is gereduceerd in relatie tot het schaarse voedsel aan het einde van de winterperiode.
De overweging om wel of niet bij te voeren kan maatschappelijk gevoelig zijn (een voorbeeld is de discussie rond de Oostvaardersplassen), waardoor er een behoefte is aan een afwegingskader met een afgewogen set van parameters wanneer tot bijvoeren wordt overgegaan. Verder wordt met het opvragen van de gegevens en bescheiden voorkomen dat de omgevingsvergunning voor het bijvoeren wordt verleend voor oneigenlijke doelen, zoals het vergroten van een populatie ten behoeve van een wens tot afschot.
Omgevingsvergunningen voor het bijvoeren worden nagenoeg uitsluitend door faunabeheereenheden en terreinbeheerders aangevraagd. Voor deze organisaties is het opvragen van de gegevens en bescheiden niet onevenredig belastend.
Dit artikel is toegelicht in paragraaf 2.3 van deze toelichting. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit vindt plaats in persoon, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs (artikel 10.21b van het Omgevingsbesluit). Een aanvraag wordt gedaan door het indienen van een volledig ingevuld formulier op papier met twee pasfoto’s van de vergunninghouder, een bewijs van een met goed gevolg afgelegde jachtexamen en de contactgegevens van ten minste drie referenten bij wie navraag kan worden gedaan.
Artikel 16.54, eerste lid, van de Omgevingswet, voor zover hier van belang, bevat voor de aanvraag om een omgevingsvergunning het uitgangspunt dat deze wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders, maar maakt het ook mogelijk dat als het college niet het bevoegd gezag is, de aanvraag wordt ingediend bij het bevoegd gezag. Voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is de korpschef op grond van artikel 5.9a van de Omgevingswet het bevoegd gezag. De korpschef kan op grond van artikel 4:4 Awb een papieren aanvraagformulier vaststellen en vervolgens beschikbaar stellen. Dit hoeft daarom niet nogmaals te worden opgenomen.
Gelet op het specifieke karakter van deze activiteit en het in verband daarmee in het onderhavige artikel gestelde vereiste dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend, is voor het indienen van de aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders geen ruimte. Indiening bij de korpschef als zijnde het bevoegd gezag is hier de enige mogelijkheid. Per abuis is nagelaten om dit in artikel 16.54, eerste lid, van de Omgevingswet tot uitdrukking te brengen. Bij een eerstkomende mogelijkheid zal van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om dit alsnog te doen, zodat de tekst van de wet op dit punt met de bedoeling in overeenstemming wordt gebracht.
Het model voor de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 9.37 van de Omgevingsregeling.
Dit artikel is toegelicht in paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Artikel 7.197u regelt dat een aanvraag gedaan wordt door het indienen van een volledig ingevuld formulier met twee goed gelijkende pasfoto’s van de vergunninghouder, een bewijs van een met goed gevolg afgelegde examen voor het gebruik van jachtvogels en een bewijs dat de leeftijd van achttien jaar is bereikt. Het formulier is vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 10.21c van het Omgevingsbesluit.
Het model voor de omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 9.38 van de Omgevingsregeling.
Artikel 11.102 van het Besluit activiteiten leefomgeving bevat de verplichting voor preparateurs tot het verstrekken van gegevens over de vogel die hem ter preparatie wordt aangeboden en het aanbrengen van merktekens op preparaten. Artikel 7.219 regelt welke gegevens moeten worden verstrekt en bevat regels over de aan te brengen merktekens. Op grond van artikel 11.102 van het Besluit activiteiten leefomgeving moeten de betreffende gegevens aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden verstrekt. Verder is het verplicht om een wijziging in de gegevens door te geven aan deze minister. Deze voorziening is wenselijk voor de gevallen waarin de preparateur een geprepareerde vogel aflevert aan een andere persoon dan de persoon die de vogel bij hem heeft afgeleverd. Deze regels zijn ongewijzigd in vergelijking met de Regeling natuurbescherming. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 16.55, tweede lid, van de Omgevingswet.
Artikel 7.220 regelt de aanvraagvereisten voor de aanvraag van gesloten pootringen. Dit artikel stelt vast hoeveel ringen aangevraagd kunnen worden. Voor meer toelichting over gesloten pootringen zie ook artikelsgewijs bij artikelen 4.33, 4.34 en 4.35. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 16.55, tweede lid, van de Omgevingswet.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verstrekt op grond van artikel 3.70, aanhef en onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving op aanvraag etiketten als bedoeld in de artikelen 52, eerste lid, en 66, zesde lid, van de cites-uitvoeringsverordening. In artikel 7.221 van de onderhavige regeling worden nadere regels gesteld over de aantallen en de retournering van ongebruikte etiketten. Deze artikelen zijn ook verder toegelicht in de nota van toelichting van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, in samenhang met artikel 4.20 van de Omgevingswet.
Dit artikel is toegelicht in paragraaf 3.1 van deze toelichting. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet.
Het model van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en de omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit bestaan beide uit een formulier, gewaarmerkt door middel van een stempelafdruk en een handtekening voor de periode waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend. Voor de geldigheidsduur van het wapenverlof van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt – net als onder de Wet natuurbescherming – aangesloten bij de geldigheidsduur van het wapenverlof op grond van de Wet wapens en munitie. De grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door artikel 16.139, derde lid, onder d, van de Omgevingswet.
Dit artikel is toegelicht in paragraaf 3.3 van deze toelichting.
In deze artikelen worden de leges vastgesteld. Deze artikelen zijn toegelicht in paragraaf 3.4 van deze toelichting. De grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door artikel 13.1 van de Omgevingswet.
Om de leesbaarheid van de artikelen te vergroten worden de begripsbepalingen cites-uitvoeringsverordening en verordening officiële controles toegevoegd.
De nieuwe artikelen 4.15 en 6.15 van de Omgevingsregeling wordt AERIUS Calculator als rekenmethodiek is voorgeschreven. In deze bijlage wordt de naam, versie, uitgever en vindplaats van AERIUS Calculator vastgelegd.
Dit betreft een nieuwe bijlage met soorten die vallen onder het vergunningvrije geval in het nieuwe artikel 4.29 van de Omgevingsregeling. Dit is nader toegelicht in het relevante artikel.
Dit betreft een nieuwe bijlage met soorten die vallen onder het vergunningvrije geval in het nieuwe artikel 4.30 van de Omgevingsregeling. Dit is nader toegelicht in het relevante artikel.
Dit betreft een nieuwe bijlage met soorten die vallen onder het vergunningvrije geval in het nieuwe artikel 4.31 van de Omgevingsregeling. Dit is nader toegelicht in het relevante artikel.
Dit betreft een nieuwe bijlage met vogelsoorten en de pootringmaat die bij deze soorten horen. Dit is nader toegelicht in het relevante artikel.
Dit betreffen nieuwe bijlagen met de modellen voor een jachtgeweeractiviteit en omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit. Dit is nader toegelicht in het relevante artikel.
De artikelen 4.33, 4.34 en 4.35 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, hebben betrekking op pootringen of merktekens voor geprepareerde vogels en gefokte vogels. Onderhavig artikel borgt dat pootringen of merktekens, die op grond van de toenmalige Wet natuurbescherming of Flora- en faunawet zijn verstrekt en in overeenstemming met die wet zijn aangebracht, gelden als pootringen of merktekens in de zin van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Die pootringen of merktekens hebben immers dezelfde eigenschappen en functionaliteit als de op grond van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, verstrekte pootringen en merktekens.
De datum van inwerkingtreding is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Door het kabinet wordt gestreefd naar inwerkingtreding per 1 januari 2022. Nadere informatie is te vinden in de Kamerbrief bij voorhang Koninklijk Besluit inwerkingtreding Omgevingswet van de Minister van Binnenlandse Zaken van 17 december 2020.
Deze toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
In de tabel wordt gebruik gemaakt van de volgende afkortingen:
Bal: Besluit activiteiten leefomgeving
Bnb: Besluit natuurbescherming
Bkl: Besluit kwaliteit leefomgeving
Ob: Omgevingsbesluit
Or: Omgevingsregeling
Ow: Omgevingswet
Regeling natuurbescherming |
Wat |
Waar omzetting |
Opmerkingen |
Hoofdstuk 1 |
|
In bijlage I van Ow en bijlage I Or zoals gewijzigd door deze aanvullingsregeling |
|
Artikel 1.1 |
|
Bijlage I |
|
Hoofdstuk 2 |
|
De in hoofdstuk 2 opgenomen regels over het stikstofregistratiesysteem zijn omgezet in de artikelen 8.74e, 11.70, 11.71 en 11.72 van het Bkl. Artikel 2.2 (AERIUS als verplicht rekeninstrument) is omgezet in de Or zoals gewijzigd door deze aanvullingsregeling |
|
Artikel 2.1, eerste lid |
|
Artikel 4.15, 6.15 en bijlage II Or |
|
Hoofdstuk 3 |
|
|
|
Artikel 3.1, eerste lid |
Vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor de bestrijding van Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien |
Deels reeds in artikel 11.43, eerste lid, Bal Artikel 4.18 (vogels), eerste lid, Or |
Schadelijke handelingen |
Artikel 3.1, tweede lid |
Vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor de bestrijding van konijnen en vossen |
Deels reeds in artikel 11.52, tweede lid, Bal Artikel 4.27 Or (andere soorten) |
Schadelijke handelingen |
Artikel 3.1, derde lid |
Beperking aan vrijstelling |
Artikel 4.18, tweede lid, onder a (vogels), Or artikel 4.27, tweede lid, onder a, Or (andere soorten). |
|
Artikel 3.1, vierde lid |
De categorieën van schade |
Artikel 4.18, tweede lid, onder b, Or (vogels), artikel 4.27, tweede lid, onder b, Or (andere soorten) |
|
Artikel 3.1, vijfde lid |
Voorwaarde waaraan vrijstellingen moeten voldoen 3.2 t/m 3.4 |
Artikel 4.18, tweede lid, Or (vogels), artikel 4.27, tweede lid, Or (andere soorten) |
|
Artikel 3.2 |
|
Reeds in artikel 11.63 Bal |
|
Artikel 3.3, eerste lid |
Middelen en methoden die zijn toegestaan voor bestrijden |
Artikel 4.19, eerste lid, Or (vogels) |
|
Artikel 3.3, tweede lid |
|
Artikel 4.19, tweede lid, Or (vogels) |
|
Artikel 3.3, derde lid |
|
Artikel 4.28, eerste lid, Or (andere soorten) |
|
Artikel 3.4, eerste lid, onder b en c |
|
Artikel 4.19, derde lid (vogels), Or artikel 4.28, tweede en derde lid (andere soorten) Or |
Artikel 3.4, eerste lid, onder a vervalt. Dubbeling, onnodige toevoeging |
Artikel 3.4, tweede lid |
|
Vervalt |
Dubbeling, onnodige toevoeging |
Artikel 3.5 |
Jachttijden |
Artikel 4.17 Or |
|
Artikel 3.6 |
Aangewezen organisaties |
Artikel 4.16 Or |
|
Artikel 3.7 |
Examens als bedoeld in (zie artikelen) worden erkend het jachtexamen, het examen voor het gebruik van jachtvogels en het examen voor het gebruik van eendenkooien die worden afgenomen door de Stichting Jachtexamens |
Artikel 3.34 Or |
|
Artikel 3.8 |
Als gelijkwaardig aan erkende examens aan te merken examens in buitenland |
Reeds in artikel 3.33, tweede lid, Bkl; en artikel 3.35, gelijke aanwijzen, Or |
|
Artikel 3.9, eerste lid |
Eisen examen voor een jachtgeweeractiviteit |
Artikel 3.31, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.9, tweede lid |
|
Artikel 3.31, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.9, derde lid |
|
Artikel 3.31, derde lid, Or |
|
Artikel 3.10, eerste lid |
Eisen examen voor een valkeniersactiviteit |
Artikel 3.32, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.10, tweede lid |
|
Artikel 3.32, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.10, derde lid |
|
Artikel 3.32, derde lid, Or |
|
Artikel 3.11, eerste lid |
Eisen examen voor het gebruik van eendenkooien |
Artikel 3.33, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.11, tweede lid |
|
Artikel 3.33, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.12, eerste lid |
Aanvraagformulier jachtgeweeractiviteit en valkeniersactiviteit |
|
Wordt deels op AMvB niveau geregeld (Ob) |
Artikel 3.12, tweede lid |
|
|
Idem |
Artikel 3.12, derde lid |
|
|
Idem |
Artikel 3.12, vierde lid |
|
|
Idem |
Artikel 3.13, eerste lid |
Model van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit |
Artikel 9.37, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.13, tweede lid |
|
Artikel 9.37, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.13, derde lid |
|
Artikel 9.37, derde lid, Or |
|
Artikel 3.13, vierde lid |
Model van de omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit |
Artikel 9.38 Or |
|
Artikel 3.13, vijfde lid |
|
Vervalt |
Regeling waarnaar verwezen wordt vervallen en periode verstreken. |
Artikel 3.14 |
Uitvoering EU verordeningen en richtlijnen |
Reeds in de artikelen: a. 11.93 Bal b. 11.105 Bal c. 11.106 Bal |
Geen omzetting nodig van Rnb |
Artikel 3.15, eerste lid |
Verbod strijd handelen met artikel 11, derde lid, cites |
Reeds in artikel 11.93, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.15, tweede lid |
Fytosanitair certificaat |
Artikelen 3.32 Bkl en 11.95 Bal; en artikel 4.36 Or |
|
Artikel 3.15, derde lid |
|
Reeds in artikel 11.95 Bal |
|
Artikel 3.15, vierde lid |
|
Reeds in artikel 3.32, onder b, Bkl; en artikel 7.221 Or |
|
Artikel 3.15, vijfde lid |
|
Reeds in artikel 11.105, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.15, zesde lid |
|
Reeds in artikel 11.105, derde lid, Bal |
|
Artikel 3.16, eerste lid |
|
Artikel 4.20 Or (vogels) artikel 4.24 (habitat) Or |
|
Artikel 3.16, tweede lid |
|
Artikel 4.20 Or (vogels), artikel 4.24 (habitat) Or |
|
Artikel 3.17, eerste lid |
|
Artikel 4.22, Or (Vogels) artikel 4.26, eerste en tweede lid, Or (habitat) |
|
Artikel 3.17, tweede lid |
|
Artikel 4.26, derde lid, Or (habitat) |
|
Artikel 3.17, derde lid |
|
Artikel 4.22, derde lid, Or (vogels), en artikel 4.26, vierde lid, (habitat) Or beperking |
|
Artikel 3.18, eerste lid |
Vergunningvrije gevallen Preparatie dieren |
Artikel 4.23 eerste lid, Or |
|
Artikel 3.18, tweede lid |
|
Artikel 4.23, tweede lid Or |
|
Artikel 3.18, derde lid |
|
Artikel 4.23, derde lid Or |
|
Artikel 3.18, vierde lid |
|
Artikel 4.23, vierde lid Or |
|
Artikel 3.18, vijfde lid |
|
Artikel 4.23, tweede en vierde lid, Or |
|
Artikel 3.18a, eerste lid |
|
Artikel 4.21 Or |
|
Artikel 3.18a, tweede lid |
|
Artikel 4.25 Or |
|
Artikel 3.18a, derde lid |
|
Artikel 4.21 Or (vogels) Artikel 4.25 Or (habitat) |
|
Artikel 3.19, eerste lid |
Vrijstelling onder voorwaarden van het verbod gefokte vogels van bepaalde soorten onder zich te hebben of te verhandelen, en uitzonderingen op die vrijstelling |
Artikel 11.97, eerste lid, Bal |
Artikelen 11.96, 11.97 en 11.98 Bal |
Artikel 3.19, tweede lid |
Idem |
Artikel 11.97, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.19, derde lid |
Idem |
Artikel 11.97, derde lid, Bal |
|
Artikel 3.19, vierde lid |
Idem |
Artikel 11.97, vierde lid, Bal |
|
Artikel 3.19, vijfde lid |
Idem |
Artikel 11.98 Bal |
|
Artikel 3.20, eerste lid |
Vrijstelling onder voorwaarden van het verbod voor onder zich hebben van bepaalde dieren, en uitzonderingen op die vrijstelling |
Artikel 11.99, eerste lid, Bal |
|
Artikel 3.20, tweede lid |
Idem |
Artikel 11.99, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.20, derde lid |
Idem |
Artikel 11.99, derde lid, Bal |
|
Artikel 3.20, vierde lid |
Idem |
Artikel 11.99, vierde lid, Bal |
|
Artikel 3.20, vijfde lid |
Idem |
Artikel 11.99, vijfde lid, Bal |
|
Artikel 3.20, zesde lid |
Idem |
Artikel 11.99, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.21, eerste lid |
Vrijstelling onder voorwaarden van het verbod op het verhandelen van dieren, niet zijnde vogels in de zin van artikel 1 van de vogelrichtlijn, of van planten van een soort bijlage C of D cites-basisverordening |
Artikel 11.100, eerste lid, Bal |
|
Artikel 3.21, tweede lid |
Idem |
Artikel 11.100, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.21a |
|
Reeds in artikel 11.96, vierde lid, Bal |
|
Artikel 3.22, eerste lid |
|
Reeds in artikel 11.101 tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.22, tweede lid |
|
Reeds in artikel 11.101 tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.22, derde lid |
|
Reeds in artikel 11.101 tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.22a, eerste lid |
|
Artikel 4.29, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.22a, tweede lid |
|
Artikel 4.29, derde lid, Or |
|
Artikel 3.22a, derde lid |
|
Artikel 4.29, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.22a, vierde lid |
|
Artikel 4.29, vierde lid, Or |
|
Artikel 3.23, eerste lid |
|
Artikel 7.219, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.23, tweede lid |
|
Artikel 7.219, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.23, derde lid |
|
Artikel 7.219, derde lid, Or |
|
Artikel 3.23, vierde lid |
|
Artikel 7.219, vierde lid, Or |
|
Artikel 3.23, vijfde lid |
|
Artikel 7.219, vijfde lid, Or |
|
Artikel 3.24, eerste lid |
|
Artikel 4.32, eerste en tweede lid, Or |
|
Artikel 3.24, tweede lid |
|
Artikel 4.32, derde lid, Or |
|
Artikel 3.24, derde lid |
|
Artikel 4.32, vierde lid, Or |
|
Artikel 3.25, eerste lid |
|
Artikel 4.33, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.25, tweede lid |
|
Artikel 4.33, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.25, derde lid |
|
Artikel 4.33, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.25, vierde lid |
|
Artikel 4.33, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.25, vijfde lid |
|
Artikel 4.33, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.25, zesde lid |
|
Artikel 4.33, derde lid, Or |
|
Artikel 3.25, zevende lid |
|
Artikel 4.33, derde lid, Or |
|
Artikel 3.26, eerste lid |
|
Artikel 4.34, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.26, tweede lid |
|
Artikel 4.35, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.26, derde lid |
|
Artikel 4.35 derde lid, Or |
|
Artikel 3.26, vierde lid |
|
Artikel 4.35, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.26, vijfde lid |
|
Artikel 4.35, vierde lid, Or |
|
Artikel 3.26, zesde lid |
|
Artikel 7.220 Or |
|
Artikel 3.26, zevende lid |
|
Artikel 4.34, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.26, achtste lid |
|
Artikel 4.34, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.26, negende lid |
|
Vervalt |
Al verplicht onder Awb, anders dubbelop |
Artikel 3.27, eerste lid |
Aanwijzing douanekantoren |
Artikel 4.38, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.27, tweede lid |
|
Artikel 4.38, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.28, eerste lid |
|
Artikel 4.30, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.28, tweede lid |
|
Artikel 4.30, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.28, derde lid |
|
Artikel 4.30, derde en vierde lid, Or |
Vrijstelling grondslag buiten Ow |
Artikel 3.29 |
Aanwijzing bepaling invasieve-exoten waarvoor wettelijk verbod geldt daarmee in strijd te handelen |
Artikel 11.108, eerste lid, Bal |
|
Artikel 3.30, eerste lid |
Vrijstelling als beheersmaatregel van verbod in strijd te handelen met artikel 7, eerste lid, onderdelen b, d, e en f, van Europese invasieve-exotenverordening |
Artikel 11.108, tweede lid, Bal; en artikel 4.37, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.30, tweede lid |
|
Artikel 11.108, tweede lid, Bal |
|
Artikel 3.30, derde lid |
|
Artikel 4.37, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.30, vierde lid |
|
Artikel 4.37, derde lid, Or |
|
Artikel 3.30a |
Aanwijzing invasieve exoten voor bestrijding waarvan en rapportage waarover gedeputeerde staten verantwoordelijk zijn |
Artikelen 3.29 Bkl en 10.36c Ob |
|
Artikel 3.31 |
|
Artikel 4.31 Or |
|
Artikel 3.32, eerste lid |
Faunabeheereenheid |
Artikel 3.30, eerste lid, Or |
|
Artikel 3.32, tweede lid |
|
Artikel 3.30, tweede lid, Or |
|
Artikel 3.32, derde lid |
|
Artikel 3.30, derde lid, Or |
|
Artikel 3.32, vierde lid |
|
Artikel 3.30, vierde lid, Or |
|
Hoofdstuk 4 |
|
|
|
Artikel 4.1, eerste lid |
Aanwijzing voorschriften EU-verordeningen die vallen onder wettelijk verbod om daarmee in strijd te handelen |
Reeds in artikel 11.133 Bal |
|
Artikel 4.1, tweede lid |
|
Artikel 7.222 Or |
|
Artikel 4.2, eerste lid |
Melding bij Minister van LNV kappen hout |
Artikel 4.24 Or |
|
Artikel 4.2, tweede lid |
Termijn melding |
Reeds in artikel 11.126, tweede lid, Bal |
|
Artikel 4.2, derde lid |
Ontheffing herplanting op andere grond bij vellen houtopstand |
Artikelen 11.9 en 11.130 Bal |
|
Artikel 4.2, vierde lid |
Afbakening mogelijkheid maatwerk: herbeplanting |
Artikel 2.42 Or |
|
Artikel 4.3 |
Vrijstelling herbeplantings- en meldplicht voor het aanplanten van houtopstanden korter dan 40 jaar in het kader van activiteiten waarvoor de Minister van LNV bevoegd gezag is |
Artikel 11.132, eerste lid, onder e, Bal |
|
Hoofdstuk 5 |
|
|
|
Artikel 5.1, eerste lid |
Kosten omgevingsvergunningen (vroeger vergunningen) |
Artikel 14.41 Or |
|
Artikel 5.1, tweede lid |
Kosten omgevingsvergunningen (vroeger ontheffingen) |
Artikel 14.41a Or |
|
Artikel 5.1, derde lid |
|
Artikel 14.41b Or |
|
Artikel 5.1, vierde lid |
|
Artikel 14.41d Or |
|
Artikel 5.1, vijfde lid |
Kosten maatvoorschrift (vroeger ontheffingen) |
Artikel 14.43, eerste lid, Or |
|
Artikel 5.1, zesde lid |
Kosten maatvoorschrift (vroeger ontheffingen) |
Artikel 14.43, tweede lid, Or |
|
Artikel 5.1, zevende lid |
|
Reeds in artikel 14.4 Or geregeld |
|
Artikel 5.1, achtste lid |
Kosten goedkeuring van een gedragscode |
Vervalt |
Zie paragraaf 3.4, De goedkeuring is geen besluit meer waardoor geen leges meer geheven kunnen worden. |
Artikel 5.1, negende lid |
Kosten wijzigen omgevingsvergunning |
Artikel 14.42 Or |
|
Artikel 5.1, tiende lid |
|
Artikel 14.41c Or |
|
Artikel 5.2, eerste lid |
Kosten valkeniersactiviteit |
Artikel 14.41e, eerste lid, Or |
|
Artikel 5.2, tweede lid |
|
Artikel 14.41e, tweede lid, Or |
|
Artikel 5.2, derde lid |
Kosten voor aanvragen i.v.m. met cites-basisverordening |
Artikel 14.44a Or |
|
Artikel 5.2, vierde lid |
|
Artikel 14.45, eerste lid, Or |
|
Artikel 5.2, vijfde lid |
|
Artikel 14.54b Or |
|
Artikel 5.3, eerste lid |
Kosten doorberekening pootringen |
Artikel 14.45, tweede lid, Or |
|
Artikel 5.3, tweede lid |
|
Artikel 14.45, derde lid, Or |
|
Artikel 5.3, derde lid |
|
Artikel 14.45, vierde lid, Or |
|
Artikel 5.4, eerste lid |
Kosten omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit |
Artikel 14.41f, eerste lid, Or |
|
Artikel 5.4, tweede lid |
|
Artikel 14.41f, tweede lid, Or |
|
Artikel 5.4, derde lid |
|
Artikel 14.41f, derde lid, Or |
|
Artikel 5.5, eerste lid |
|
Artikel 14.5 Or wordt uitgebreid |
Artikel 14.5 wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd ‘of nadat zekerheid tot betaling is gesteld’ |
Artikel 5.5, tweede lid |
|
Artikel 14.5 Or wordt uitgebreid |
idem |
Hoofdstuk 6 |
|
|
|
Artikel 6.1 |
|
Artikel 11.1 Or |
Aanwijzing ambtenaren gebeurt in apart besluit |
Hoofdstuk 7 |
|
|
|
Artikel 7.13 |
|
Vervalt |
Vervalt, PAS is komen te vervallen |
Artikel 7.14, eerste lid |
Erkenning examens onder Wet Natuurbescherming, Flora- en faunawet en Jachtwet |
Reeds geregeld in Aanvullingswet natuur Ow |
|
Artikel 7.14, tweede lid |
|
Reeds geregeld in Aanvullingswet natuur Ow |
Geen toepassing meer |
Artikel 7.14a |
Toezicht examens jacht etc. en aanwijzing personen hiervoor |
Artikel 11.2 Or; Rest vervalt |
Dit is een verplichting om mee te werken aan toezicht en is overbodig omdat dit al in hoofdstuk 5 van de Awb is geregeld. De lijn is om geen zaken te regelen die al zijn geregeld in de Awb |
Artikel 7.15 |
Uitzondering verbod te handelen in strijd met invasieve-exoten-basisverordening |
Artikel 11.108 Bal |
|
Artikel 7.16 |
Erkenning oude ringen en merktekenen |
Artikel 4.1 Aanvullingsregeling |
|
Artikel 7.17 |
Archiefbescheiden |
Vervallen |
|
|
|
|
|
Bijlage Regeling natuurbescherming |
|
|
|
Bijlage 1 |
Prioritaire projecten |
Reeds vervallen |
|
Bijlage 2 |
Erkende organisaties |
Artikel 4.16 Or |
In artikel zelf opgenomen |
Bijlage 3 |
Model jachtakte |
Bijlage XXXIIa Or |
|
Bijlage 4 |
Model valkeniersakte |
Bijlage XXXIIa Or |
|
Bijlage 5 |
Planten waarvoor een fytosanitair certificaat is vereist |
Artikel 4.10 Or |
In artikel zelf opgenomen |
Bijlage 6 |
|
Bijlage VIId Or |
|
Bijlage 7 |
Aangewezen organisaties en verplichtingen administratie pootringen gefokte vogels |
Artikel 4.32 Or |
In artikel zelf opgenomen |
Bijlage 8 |
|
Bijlage VIIb, onder A Or |
Bij artikel 4.30 Or |
Bijlage 9 |
|
Bijlage VIIb, onder B Or |
Bij artikel 4.30 Or |
Bijlage 10 |
|
Bijlage VA van het Bkl |
|
Bijlage 11 |
|
Bijlage VIIc Or |
Bij artikel 4.31 Or |
In de periode van 15 april 2020 tot en met 11 juni 2020 heeft de internetconsultatie op de ontwerpregeling plaatsgevonden. Eenieder heeft de gelegenheid gekregen om op het ontwerp te reageren.
In totaal hebben 19 organisaties gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. Dit betrof een diverse groep van overheden, natuurorganisaties, terrein beherende organisaties, brancheorganisaties en adviesbureaus. Ook is de ontwerpregeling overeenkomstig de Code Interbestuurlijke Verhoudingen voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen.
De consultatieversie van deze regeling is overwegend positief ontvangen. Deze reacties hebben geleid tot aanpassingen in de toelichting en er zijn onderdelen van de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet aangepast en nog verder verbeterd. Daarnaast hebben diverse partijen, waaronder de koepels, hun waardering uitgesproken over de manier van samenwerking bij de voorbereiding van deze aanvullingsregeling. De betrokkenheid was groot en de communicatie verliep goed.
In dit reactiedocument worden de commentaren naar thema besproken. Een aantal reacties betrof foutieve verwijzingen of verschrijvingen. Ook die zijn aangepast, maar worden niet separaat benoemd. De artikelen in de aanvullingsregeling die ter inzage heeft gelegen zijn inmiddels hernummerd en zijn vaak op een andere plek terug te vinden in deze aanvullingsregeling. De nummering die in dit document wordt aangehouden betreft de huidige vindplaats zodat de artikelen makkelijker terug te vinden zijn in deze aanvullingsregeling.
Een aantal organisaties (Vereniging natuurmonumenten, Vogelbescherming Nederland, LandschappenNL en Dierencoalitie (hierna: Vereniging natuurmonumenten c.s.) en de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV)) heeft moeite met de inzichtelijkheid van de nieuwe structuur en de vindbaarheid van de natuurregels. Zij vragen om een heldere inhoudsopgave.
Het kabinet vindt het begrijpelijk dat de overgang van de natuurregels in het grotere geheel van de Omgevingswet en de nieuwe ordening daarbinnen gewenning vergen. Tegelijk heeft de nieuwe opzet belangrijke voordelen. Burgers, ondernemers en overheden wordt met het nieuwe stelsel van de Omgevingswet een samenhangend overzicht van alle relevante regels op het vlak van de fysieke leefomgeving geboden en deze regels zijn zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Door het daarin opnemen van de natuurregels komt een wezenlijk aspect als natuurbescherming direct in beeld bij het ontwikkelen van een initiatief om een activiteit te verrichten, van beleid, van maatregelen en van decentrale regelgeving, en bij vergunningverlening.
Helaas is het niet mogelijk om de formele publicatieversie van de Omgevingsregeling te voorzien van een inhoudsopgave. Wel wordt de online gepubliceerde versie voorzien van een openklapbare inhoudsopgave. Om de gebruiker te helpen is verder een transponeringstabel opgenomen als bijlage bij de toelichting van de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet. Daarin is aangegeven op welke plek de verschillende artikelen uit de Regeling natuurbescherming zijn opgenomen in de Omgevingsregeling. Zo’n transponeringstabel is ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet en in de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet.
Verschillende organisaties (Vereniging natuurmonumenten c.s., Federatie Particulier Grondbezit (FPG)) hebben opmerkingen gemaakt over de beleidsneutraliteit en het taalgebruik, zoals de wijze van verwijzen naar Europese regelgeving.
Uitgangspunt is steeds dat de Wet natuurbescherming beleidsneutraal, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, overgaat in de Omgevingswet. Zie daarover de toelichting bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Ook de regels uit de Regeling natuurbescherming gaan inhoudelijk ongewijzigd over in de Omgevingsregeling. Daarbij is wel rekening gehouden met de systematiek en het begrippenkader van de Omgevingswet en zijn de daarvoor noodzakelijke aanpassingen gedaan, zoals het aanpassen van de terminologie en het gebruik van kleine letters bij richtlijnen bijvoorbeeld. In het stelsel van de Omgevingswet is ervoor gekozen om begripsomschrijvingen op te nemen voor veelgebruikte richtlijnen en verordeningen. Zie de bijlage van de Omgevingswet en bijlage I van de op grond van de Omgevingswet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Daarbij is ervoor gekozen om de richtlijnen en verordeningen als begrip met kleine letter aan te duiden; in de omschrijving, waarin de volledige Europese aanduiding van de richtlijnen en verordeningen wordt weergegeven, wordt wel een hoofdletter gebruikt. Nu deze omschrijvingen alleen gelden binnen het wettelijk stelsel, kan het voorkomen dat daarbuiten nog voor hoofdletters wordt gekozen.
De Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG) en de KNJV vragen zich af waarom het begrip ‘jachtakte’ niet kan blijven bestaan.
Zoals hiervoor is aangeven, zijn de natuurregels aangepast aan de terminologie en de systematiek van de Omgevingswet. Daarom wordt de jachtakte onder de Omgevingswet een ‘omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit’ genoemd. Het gaat hier om een wettelijk begrip dat is opgenomen in artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet. Dat is bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet geregeld. Deze is gepubliceerd in het Staatsblad van 4 september 2020.
Nieuw in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, zijn de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor flora- en fauna-activiteiten, Natura 2000-activiteiten, valkeniersactiviteiten en jachtgeweeractiviteiten. De aanvraagvereisten zijn overgenomen uit de formulieren zoals deze door het Rijk gebruikt worden voor een ontheffingsaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming en de eisen gesteld aan de aanvragen voor Natura 2000-vergunningen. De aanvraagvereisten sluiten aan bij de beoordelingscriteria uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), die gebaseerd zijn op de beoordelingscriteria van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn. In tegenstelling tot wat de FPG hierover opmerkt, zijn de veranderingen beperkt ten opzichte van de huidige situatie en nemen de administratieve lasten niet toe.
Onder de Wet natuurbescherming worden gedragscodes bij besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) goedgekeurd. Onder de Omgevingswet worden gedragscodes bij ministeriële regeling aangewezen, als onderdeel van de aanwijzing van vergunningvrije flora- en fauna-activiteiten. Naar aanleiding van een vraag ter zake van het Interprovinciaal Overleg (IPO) kan worden gemeld dat nieuwe gedragscodes onder de Omgevingswet als bijlage in de Omgevingsregeling worden opgenomen. Voor bestaande gedragscodes is in artikel IV van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet voorzien in overgangsrecht.
Cascade vraagt aandacht voor integrale natuurontwikkeling die, door de bescherming van enkele soorten (ganzen), in de weg staat. Daardoor zou de mogelijkheid een gebied te ontwikkelen, waar vele soorten profijt van hebben, verloren gaan.
Gedeputeerde staten van de provincies zijn het bevoegd gezag als het gaat om integrale natuurontwikkeling, met uitzondering van gevallen van nationaal belang, opgenomen in artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit (Ob). Daartoe staan de gedeputeerde staten van de provincies diverse instrumenten ter beschikking, opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Zo kunnen provincies omgevingsvergunningen voor flora- en fauna-activiteiten verlenen en omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten. Provinciale staten kunnen voorts in de omgevingsverordening de bestrijding van dieren van andere soorten, dan de landelijk aangewezen soorten, wegens de schade die zij op provinciaal niveau veroorzaken aanwijzen als vergunningvrij geval. Provinciale staten kunnen ook programma’s ontwikkelen met het oog op bescherming van bepaalde soorten of gebieden.
Volgens de FPG en Nationaal Park De Hoge Veluwe (NPDHV) werkt de meldplicht voor het kappen van houtopstanden beperkend binnen het bosbeheer, omdat bij elk vellen van een houtopstand melding moet worden gedaan met een formulier en dat zorgt voor extra administratieve druk. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) is van mening dat het vellen van houtopstanden op en rondom het bouwblok van boerderijen vrijgesteld dient te zijn van meldingen en vergunningen.
De regels over de meldplicht en herbeplantingsplicht zijn opgenomen in afdeling 11.3.2 van het Bal en dus niet in deze aanvullingsregeling natuur. Er wijzigt ten opzichte van het voorheen geldende stelsel van de Wet natuurbescherming niets ten aanzien van de categorieën van houtopstanden waarop deze verplichtingen betrekking hebben. Op grond van artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder b, Bal geldt overigens een uitzondering voor houtopstanden op erven of in tuinen.
De meldplicht voor houtopstanden in het buitengebied is een essentieel onderdeel van het beschermingsregime voor houtopstanden. Zonder melding is geen adequaat toezicht op de – tijdige – voldoening aan de herbeplantingsplicht mogelijk en is er geen goed aangrijpingspunt om in voorkomend geval bij maatwerkvoorschrift een kapverbod op te leggen als dat nodig is ter bescherming van bijzondere natuur- of landschapswaarden. De melding kan bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden gedaan via één digitaal loket, namelijk het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Via dit loket komt de melding terecht bij het desbetreffende bevoegde gezag. Dat kan ervoor zorgen dat de administratieve lasten beperkt blijven. Als er sprake is van steeds terugkerende activiteiten in het kader van bestendig beheer en onderhoud is het te overwegen om gebruik te maken van het instrument gedragscode conform het huidige artikel 3.31 van de Wet natuurbescherming. Dit artikel komt onder de Omgevingswet terug in artikel 11.131, eerste lid, onder d, Bal.
Rijkswaterstaat (RWS) vraagt hoe het overgangsrecht is geregeld met betrekking tot onder de Wet natuurbescherming verleende ontheffingen.
Het overgangsrecht is geregeld in artikel IV, zevende lid, van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (overgangsrecht): onherroepelijke ontheffingen als bedoeld in de artikelen 3.25, vierde lid, 3.40 en 4.5, eerste lid, en artikel 4.9 van de Wet natuurbescherming, zoals deze artikelen luidden onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, gelden als maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 11.31, tweede lid, respectievelijk artikel 11.119, tweede lid, Bal.
De Unie van Waterschappen (UvW) reageert op de toelichting bij het artikel over ‘gelijkwaardige maatregelen’. De UvW geeft aan dat een gelijkwaardige maatregel in deel 3 van de consultatie uitgesloten wordt zonder (duidelijke) motivering en dat er ‘slechts’ verwezen wordt naar artikel 4.7, derde lid, van de Omgevingswet. De UvW vraagt zich af of uitsluiting noodzakelijk geacht wordt ter bescherming van de fysieke leefomgeving of dat Europese regelgeving een dwingende maatregel vereist. NPDHV heeft hierop per thema gereageerd voor zover relevant. Zie hiervoor de antwoorden op vragen van NPDHV in dit reactiedocument.
In de toelichting staat over de gelijkwaardige maatregelen het volgende: ‘De mogelijkheid voor een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de Omgevingswet is niet van toepassing op afdelingen 4.5 en 4.6 van de Omgevingsregeling. Dit is op grond van artikel 4.7, derde lid, van de Omgevingswet.’
In het derde lid van artikel 4.7 staat dat bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 van de Omgevingswet nadere regels kunnen worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid, of kan het treffen van een gelijkwaardige maatregel worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming wordt inhoudelijk ongewijzigd geïntegreerd in de Omgevingswet. De natuurregels zijn gebaseerd op Europese regelgeving en internationale verdragen of tot stand gekomen in een zorgvuldig maatschappelijk en politiek proces. Zie voor de achtergrond van de natuurregels de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en de toelichting bij de onderhavige regeling. Daar waar alternatieven mogelijk zijn, is dit over het algemeen al geregeld in de Wet natuurbescherming en nu in het aanvullingsspoor natuur Omgevingswet. Hoewel gelijkwaardige maatregelen vanwege het bovengenoemde over het algemeen niet in de rede lijken te liggen, is het artikel dat dit voor de natuurregels op voorhand uitsluit geschrapt.
De NMV pleit ervoor dat de huidige wijze waarop jachtaktehouders zonder bejaagbaar jachtterrein zoals boerenjagers ‘de uitoefening van jacht met aanwezigheid van de jachthouder’ hun jachtakte kunnen verkrijgen of verlengen ongewijzigd voort te zetten of althans in te voorzien, zodat zij in staat blijven schadebestrijding uit te voeren.
Onder de Omgevingswet wordt de jachtakte vervangen door een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit. Dit betekent slechts een aanpassing in terminologie en heeft geen gevolgen voor de regels omtrent de jachtakte. Deze blijven ongewijzigd ten opzichte van de huidige Wet natuurbescherming. Dat geldt ook voor de regels over de jachtaktehouders. De zorgen van NMV zijn daarom ongegrond. Het model van de jachtakte is in overleg met de Korpschef aangepast aan de nieuwe terminologie. Ook de formulieren voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en voor een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit worden aangepast.
De KNJV roept op om de politie een ruimere discretionaire bevoegdheid te verlenen bij het beoordelen of een eventuele overtreding van wet- en regelgeving zou moeten leiden tot opschorting of intrekking van de jachtakte.
Deze bevoegdheid is geregeld in de Wet wapens en munitie en is niet een onderwerp waarover in de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet regels gesteld kunnen worden. Ook vraagt de KNJV om een digitaal systeem ten behoeve van de jachtakte, dat minder complex, gebruiksonvriendelijk en bureaucratisch is. De Minister van Justitie en veiligheid is verantwoordelijk voor deze onderwerpen. Deze wensen zijn daarom voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Beide thema’s worden met de KNJV besproken in het kader van de wijziging van de Wet wapens en munitie. De algemene intrekkingsgronden, neergelegd in artikel 7, tweede lid, van de Wet wapens en munitie, zijn facultatief van aard. Dat wil zeggen dat er voor de korpschef van politie beleidsvrijheid bestaat ter zake van de te nemen beslissing. Zo heeft de korpschef ruimte om de relevantie van een overtreding van wet- of regelgeving voor het houden van een wapen te beoordelen en om in het verlengde daarvan te beoordelen of een verlofhouder het wapen nog kan worden toevertrouwd. Bovendien heeft de korpschef bij het zich voordoen van de wettelijke intrekkingscriteria, de mogelijkheid de reeds verstrekte vergunning niet in te trekken of deze te wijzigen. De Circulaire van de Minister van Justitie en Veiligheid die kaders geeft voor de toepassing van de wettelijke bevoegdheden, geeft geen nadere beperking voor deze beoordelingsvrijheid. De Minister van Justitie en Veiligheid ziet momenteel dan ook geen aanleiding om de regelgeving of de beleidsregels omtrent wapens en munitie aan te passen.
Het past in deze tijd om stappen te zetten naar verdere digitalisering, zoals bijvoorbeeld omzetting van het papieren verlof naar een verlof op ‘creditcard formaat’. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal dan ook in overleg met de KNJV stappen zetten om tot verdere digitalisering te komen.
NOJG en NPDHV vragen naar de mogelijkheid van een meerjarige jachtakte.
De geldigheidsduur van de jachtakte is momenteel één jaar. Hierover is ook een motie ingediend door het lid van de Tweede Kamer van der Staaij (SGP).78 De motie verzoekt de regering, in overleg met betrokken partijen in het kader van de evaluatie te bezien hoe lastenverzwaring voor vergunninghouders zo veel mogelijk vermeden kan worden, bijvoorbeeld door verlenging van de looptijd van een jachtakte of andere vergunning voor een jaar. In de brief aan de Tweede Kamer inzake de verdere herziening van de Wet wapens en munitie van 18 december 202079 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat het verlengen van de geldigheidsduur van wapenvergunningen in beeld is om de administratieve lasten terug te dringen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat verkennen op welke termijn en onder welke voorwaarden de geldigheidsduur van wapenvergunningen van één naar drie jaar kan worden verlengd. Het afnemen van de e-screener bij elke (verlengings)aanvraag is in ieder geval een van de voorwaarden om de geldigheidsduur te verlengen.
Conform het verzoek van de KNJV is in de toelichting bij de onderhavige aanvullingsregeling ten aanzien van het nieuwe artikel 9.37, eerste lid, van de Omgevingsregeling, voor de geldigheidsduur van het wapenverlof, verwezen naar de Wet wapens en munitie.
Op verzoek van de Korpschef wordt gekeken of de afgiftedatum van 1 april kan worden aangepast, omdat deze tot piekbelasting leidt binnen de teams van de Korpschef.
Natuurmonumenten c.s. vragen waar artikel 3.22, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is gebleven onder de Omgevingswet.
Artikel 11.70, tweede lid, Bal bepaalt dat bij maatwerkregel de jacht op wildsoorten kan worden gesloten, in de gehele provincie of een gedeelte daarvan, zolang bijzondere weersomstandigheden dat noodzakelijk maken. De systematiek van de Omgevingswet maakt het niet mogelijk om nadere instructies ten aanzien van de openstelling van de jacht op te nemen. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting in de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet ten aanzien van de nieuwe artikelen 11.68 en artikel 11.69 van het Bal. Voor de vogelrichtlijnsoorten waarop de jacht is geopend (fazant, houtduif, wilde eend) zijn instructies niet nodig, omdat de vogelrichtlijn zelf al beperkingen stelt. In de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet heeft het kabinet evenwel aangegeven dat voor de openstelling van de jacht op andere soorten dan vogelrichtlijnsoorten (hazen en konijnen) de voorheen daarvoor op grond van de Wet natuurbescherming geldende criteria zullen blijven worden toegepast. In overeenstemming met artikel 2.2 van de Omgevingswet zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bovendien niet eerder regels over het jachtseizoen stellen of wijzigen, dan nadat hij met gedeputeerde staten van de provincies heeft overlegd over het ontwerp van die regels.
De Korpschef Nationale Politie en de NPDHV vinden een gebruiksverbod van de aangewezen middelen voor beheer en schadebestrijding op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag en de beide kerstdagen achterhaald. De Korpschef Nationale Politie geeft bovendien aan dat inzet van fret, buidel, kastval en vangkooi op de zon- en feestdagen wel zijn toegestaan, waardoor dieren langer dan noodzakelijk in een val kunnen zitten eer met het geweer gehandeld kan worden.
Het verbod van het gebruik van het geweer, honden, haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds is in het leven geroepen in het belang van recreanten, zodat recreanten op met name deze dagen ongestoord van de natuur kunnen genieten. Er zijn geen aanwijzingen dat dit belang er niet meer is. Schadebestrijding op deze dagen is wel mogelijk met middelen die de rust niet verstoren. Omdat het uitgangspunt is dat het aanvullingsspoor de natuurregels ongewijzigd integreert in het stelsel van de Omgevingswet, veranderen deze met deze aanvullingsregeling niet.
Ten aanzien van het gebruik van een geluiddemper geldt het volgende. Het gebruik hiervan moet in een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of op grond van een maatwerkvoorschrift of maatwerkregel mogelijk maakt worden. Daarnaast is het een verboden wapen op grond van de Wet wapens en munitie en kan slechts gebruikt worden met een ontheffing van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De NMV verzoekt om het zogenaamde nietigheidsbeding, dat vroeger was geregeld in artikel 65, zevende lid, van de Flora- en faunawet, weer in te voeren.
De Wet natuurbescherming bevat, anders dan de voormalige Flora- en faunawet, ten aanzien van de vrijstelling voor schadebestrijding door grondgebruikers geen bepaling dat elk beding in een overeenkomst dat de grondgebruiker belet gebruik te maken van zijn rechten op grond van een vrijstelling voor schadebestrijding, nietig is. Het is aan de grondgebruiker om in de overeenkomst tot gebruik van de grond een lagere prijs te bedingen indien hij uit hoofde van die overeenkomst in bepaalde gevallen geen gebruik zal kunnen maken van een vrijstelling voor schadebestrijding. Voorts heeft – in het geval van de pachtovereenkomst – de pachter aanspraak op een vermindering van de pachtprijs als hij ten gevolge van buitengewone omstandigheden de opbrengst van zijn bedrijf aanzienlijk minder is geweest dan bij het aangaan van de pachtovereenkomst te verwachten was (artikel 330 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Gegeven het beleidsneutrale karakter van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet bevat deze, net als de Wet natuurbescherming, geen bepaling over het nietigheidsbeding, of een grondslag om een dergelijke regel bij algemene maatregel van bestuur te stellen. Zie ook de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.80
De Stichting faunabescherming is van mening dat schade en populatiebeheer geen motieven zijn voor het openstellen van de jacht.
In het Bal is vastgelegd dat de jachthouder datgene doet wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild als bedoeld in artikel 8.3, vierde lid, van de Omgevingswet te handhaven, of, bij het ontbreken daarvan, te bereiken, en om schade door dat wild te voorkomen. Dit is de omzetting van artikel 3.20, derde lid, uit de Wet natuurbescherming. In artikel 8.3, vierde lid, van de Omgevingswet zijn de fazanten, hazen, wilde eenden, houtduiven en konijnen aangewezen als wild dat mag worden bejaagd. Het gaat om soorten die algemeen voorkomen en die bovendien – gezien de staat van instandhouding – de jachtdruk kunnen verdragen. Het konijn en de haas staan op de Rode lijst Zoogdieren81 weliswaar vermeld in de (laagste) categorie ‘gevoelig’, maar met meer dan 25.000 voortplantende individuen per soort is het voortbestaan van deze soorten niet direct in het geding. Jacht is geen belangrijke factor in de neergaande trend. Er is daarom vanuit het voortbestaan van de soorten op dit moment geen aanleiding tot aanpassing van artikel 8.3, vierde lid, van de Omgevingswet en geen reden om de jacht niet open te stellen.
Indien in de komende periode blijkt dat de jacht (regionaal) invloed heeft op het voortbestaan van deze soorten, dan kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit overgaan tot het (regionaal) sluiten van de jacht op deze soorten bij ministeriële regeling.82 Ook is overwogen dat de jacht de bestrijding van schade door de betrokken soort en het voor de soort noodzakelijke populatiebeheer kan ondersteunen. Op deze punten zijn de inzichten niet gewijzigd. In artikel 4.17 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, wordt daarom voor deze vijf wildsoorten de jacht geopend.
Zowel de KNJV als de FPG en NPDHV vragen om uitbreiding van de wildlijst met de soorten ree, wild zwijn, edelhert, smient, grauwe gans en kolgans. Ook de NPDHV vraagt om actualisering van de wildlijst.
De lijst met bejaagbare soorten is op wettelijk niveau geregeld en geen onderwerp van regeling in de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet. Aangezien de regels uit de Wet natuurbescherming inhoudelijk ongewijzigd overgaan en er geen nieuwe inzichten hierover bestaan, is de wildlijst met de Aanvullingswet natuur Omgevingswet niet geactualiseerd of aangevuld. In specifieke gevallen waarin de vergunningvrije gevallen onvoldoende ruimte zouden bieden voor een adequate bestrijding van schade, kunnen gedeputeerde staten van de provincie op grond van artikel 4.6 van het Omgevingsbesluit een omgevingsvergunning verlenen voor schadebestrijding. Provinciale staten kunnen voorts in de omgevingsverordening de bestrijding van dieren van andere soorten (dan de landelijke schadesoort) wegens de schade die zij op provinciaal niveau veroorzaken aanwijzen als vergunningvrij geval.
Rijkswaterstaat stelt voor de RWS-belangen en -methoden van schadebestrijding op te nemen in de faunabeheerplannen.
De Minister van LNV is alleen bevoegd gezag voor Kroondomein het Loo. In alle overige situaties zijn de gedeputeerde staten van de provincie bevoegd gezag. RWS dient zich daarom te wenden tot de gedeputeerde staten van de provincies, die hiervoor verantwoordelijk zijn.
NOJG vraagt hoe de inspraak van maatschappelijke organisaties is geregeld in het geval dat de Minister van LNV beslist over de goedkeuring van een faunabeheerplan met betrekking tot de Kroondomeinen.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, schrijven geen inspraak voor. Ook in de Wet natuurbescherming was geen inspraak voorgeschreven. In de praktijk wordt het ontwerp-goedkeuringsbesluit wel ter inzage gelegd met het oog op een zorgvuldige en transparante voorbereiding (artikel 3.10, eerste lid, Awb). Tegen het besluit van de Minister van LNV staat beroep open.
Artikel 3.30 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, stelt de eisen waaraan het faunabeheerplan moet voldoen waarvoor de Minister van LNV bevoegd gezag is: de Kroondomeinen. Artikel 3.30 gaat dus niet over alle faunabeheereenheden, zoals de NMV veronderstelt. De samenstelling van het bestuur van de faunabeheereenheden is geregeld in hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit. Aanpassingen op dat terrein kunnen dus niet plaatsvinden via deze aanvullingsregeling. Dat geldt ook voor de wens van de NMV dat wildbeheereenheden met een aantal zetels gaan deelnemen aan het bestuur van de faunabeheereenheden en een bindend advies moeten kunnen geven aan de faunabeheereenheden.
Over de samenstelling van het bestuur van de wildbeheereenheden gaat artikel 8.2 van de Omgevingswet. Daarin is uitdrukkelijk opgenomen dat naast grondgebruikers ook terreinbeheerders lid kunnen worden van de vereniging, zoals de NMV dat wenst. Het is echter niet aan de Minister van LNV om te controleren of grondgebruikers en terreinbeheerders daadwerkelijk lid worden van de wildbeheereenheden. Eventueel kunnen provincies op grond van artikel 8.2, vijfde lid, van de Omgevingswet bij omgevingsverordening regels stellen over wildbeheereenheden.
De NOJG mist in artikel 4.16 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, de wildbeheereenheden die tevens jachthouder zijn als erkende organisatie.
Artikel 4.16 ziet op (natuur)organisaties met grondeigendom, die in hun doelstellingen een duurzaam beheer van populaties nastreven. De wildbeheereenheden vallen hier niet onder.
De NOJG en NMV zijn er voorstander van dat de wildbeheereenheden inspraak krijgen bij de vaststelling van de grenzen van de bebouwde kom voor de jacht, de zogenaamde bebouwingscontour jacht.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is de instructie voor gemeenten opgenomen om in het omgevingsplan een bebouwingscontour jacht aan te wijzen aansluitend aan stedelijk gebied en aansluitende aan lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen. Voor vaststelling van een omgevingsplan (en de bebouwingscontour jacht) geldt de procedure van Afdeling 3.4 van de Awb. Via die weg hebben de wildbeheereenheden de mogelijkheid tot inspraak op de vaststelling van de bebouwingscontour jacht.
De NMV pleit er tevens voor het begrip belanghebbende aan te scherpen tot een persoonlijk direct belang.
Voor de Omgevingswet wordt aangesloten bij het begrip ‘belanghebbende’ van de Awb. Of iemand belanghebbende is, is bepaald in artikel 1:2 van de Awb.83 Deze definitie is algemeen geldend en er wordt in dit kader geen uitzondering op gemaakt.
IPO en RWS vragen waarom de meest recente versie van Aerius Calculator moet worden opgenomen in een artikel in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, omdat bij aanpassingen dit artikel telkens aangepast zou moeten worden.
Bij de berekening van de stikstofbelasting moet steeds worden uitgegaan van de beste beschikbare methode, dus de laatste versie van AERIUS. De vaststelling van de juiste versie van AERIUS is per definitie een besluit van de Minister van LNV. Als uitsluitend AERIUS zou worden genoemd en daarnaar een dynamische verwijzing zou worden opgenomen, zouden feitelijk degenen die AERIUS beheren – deskundigen en ambtenaren – de norm bepalen, waar de te gebruiken versie van AERIUS meteen doorwerkt bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate sprake is van een potentieel significant effect van een activiteit en – bij bouwactiviteiten – hoeveel ruimte uit het stikstofregistratiesysteem nodig is voor saldering. Normstelling is echter te allen tijde voorbehouden aan de wetgever, of bij delegatie van wetgeving, een bestuursorgaan. Terecht wordt opgemerkt dat het onhandig is dat ook in de artikelen zelf de meest recente versie wordt genoemd. In bijlage II bij de Omgevingsregeling worden alle voorgeschreven rekenmodellen opgesomd, waarbij ook de meest recente versie wordt genoemd. Daar zal dan ook de meest recente versie van Aerius Calculator worden opgenomen, zodat bij wijziging alleen de bijlage aangepast hoeft te worden. In het artikel zelf zal worden volstaan met het noemen van Aerius Calculator.
Zoals NPDHV constateert, wordt de Aerius Calculator genoemd in twee artikelen in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling.
Deze artikelen staan in afdeling 4 en afdeling 6. Afdeling 4 gaat over de algemene regels ten aanzien van Natura 2000-activiteiten. Afdeling 6 bevat meet- en rekenregels voor activiteiten waarover in omgevingsverordeningen regels zijn gesteld. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat de provincie stikstofdepositie die een bepaalde drempelwaarde niet overschrijdt voor een bepaald Natura 2000-gebied buiten de beoordeling van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit wil laten, met toepassing van het kader van artikel 11.21, tweede lid, Bal. Denkbaar is immers dat de hoeveelheid stikstofdepositie op het gebied die cumulatief door toepassing van de drempelwaarde kan plaatsvinden, als zodanig op voorhand passend is beoordeeld, en dat – bijvoorbeeld vanwege bepaalde aan die drempelwaarde verbonden mitigerende maatregelen of de ecologische toestand van het gebied – met zekerheid kan worden uitgesloten dat deze hoeveelheid ergens in het gebied leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken. Om te berekenen of sprake is van een overschrijding van de drempelwaarde moet gebruik worden gemaakt van Aerius Calculator.
Rho adviseurs voor leefruimte (Rho) en NMV hebben twijfels of Aerius de meest geschikte methode is.
Aerius Calculator is op dit moment de beste beschikbare methode om stikstofberekeningen te doen. Het model wordt op basis van metingen en nieuwe inzichten steeds verder verbeterd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraken bevestigd dat Aerius Calculator gebruikt kan worden om de effecten van stikstof te berekenen. Het gebruik van Aerius Calculator maakt het overigens niet onmogelijk om op basis van een ecologische voortoets een vergunningaanvraag in behandeling te nemen.
NPDHV vraagt zich af of het voorschrijven van één instrument voor de berekening van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, met uitsluiting van andere instrumenten, mogelijk een beperking is.
Zoals hiervoor is opgemerkt is Aerius Calculator op dit moment het best beschikbare model. Het voorschrijven van één instrument komt de overzichtelijkheid van de vergunningenprocedure ten goede. Ook om de cumulatieve effecten van stikstofdepositie goed en veilig in beeld te kunnen brengen, zoals vereist door artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn, is het van belang dat wordt gewerkt met één systeem dat zo geavanceerd mogelijk is. Gebruik van één rekeninstrument geeft bovendien duidelijkheid aan aanvragers en bevoegde gezagen en bevordert de vergelijkbaarheid van gegevens over stikstofdepositie ten behoeve van beleids- en besluitvorming. Wanneer de aanvrager naast een Aerius berekende invoer ook een berekening voegt om bepaalde zaken te duiden of nuanceren, maakt deze tweede berekening ook deel uit van de aanvraag. Het bevoegde gezag neemt een besluit over de gehele aanvraag. De aanvraagprocedure zelf voorziet dus al in de benodigde flexibiliteit.
NPDHV vraagt ook of de door initiatiefnemers gecreëerde ruimte door reductie van stikstofemissie ten goede komt aan de initiatiefnemer.
Initiatiefnemers die op vrijwillige basis stikstofemissie reduceren en beschikken over een vergunning hebben hier inderdaad baat bij, want door structureel reductie te realiseren is het voor hen mogelijk om hun activiteit uit te breiden door middel van interne of externe saldering, mits is voldaan aan de beleidsregels voor salderen.
Ecologica, Rho en het Netwerk Groene Bureaus vragen of de onderdelen van hoofdstuk 2 van de Regeling natuurbescherming nog niet zijn verwerkt in de aanvullingsregeling.
Dit zijn de onderdelen die via de Spoedwet Aanpak Stikstof in de Regeling natuurbescherming zijn opgenomen. Dat deze artikelen niet terug te vinden zijn in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, heeft ermee te maken dat deze onderdelen, volgens de systematiek van de Omgevingswet, opgenomen moeten worden in een AMvB. De meeste onderdelen van hoofdstuk 2 van de Regeling natuurbescherming zijn terug te vinden in het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Alleen de regels over het gebruik van Aerius Calculator komen terug in Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling.
Natuurmonumenten c.s. geven aan dat onder de Wet natuurbescherming is geregeld dat een wijziging van de (vergunningvrije) grenswaarden voor stikstofdepositie gepubliceerd wordt in de Staatscourant.
Alle regels die samenhangen met het programma aanpak stikstof zijn geschrapt, inclusief de regels over de vrijstelling gekoppeld aan een grenswaarde. Dus aanpassing van de grenswaarde is niet aan de orde.84
NMV wijst op andere methoden om de staat van stikstof te monitoren, namelijk door middel van periodieke bodemanalyses van natuurgronden en inventarisaties van paddenstoelen en korstmos te meten.
De monitoringssystematiek is nog in ontwikkeling en heeft betrekking op zowel de bronmaatregelen die genomen worden om depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden te verminderen als de natuurherstelmaatregelen. Met de monitor kan worden getoetst in hoeverre de in het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering voorziene omgevingswaarden en de bron- en natuurmaatregelen die worden opgenomen in het programma stikstofreductie en natuurverbetering daadwerkelijk worden bereikt, respectievelijk effect hebben en bijdragen aan het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats.
De NMV mist de legalisatie of overgangsrecht van bestaande activiteiten, zoals beweiden en bemesten.
Het kabinet en de provincies zetten zich in om beweiden en bemesten niet vergunningplichtig te maken. Voor een goede bedrijfsvoering zijn beweiden en bemesten noodzakelijk. In concrete rechtsprocedures hierover zal bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijken of dit uitgangspunt juridisch houdbaar is. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven de activiteiten waarvoor destijds gebruik is gemaakt van de grenswaardevrijstelling onder het programma aanpak stikstof 2015-2021 te legaliseren. Het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering voorziet op dat punt ook in een opdracht aan de Minister van LNV en in een legalisatieprogramma; onderhavige aanvullingsregeling staat daar los van. Op dit moment is de inschatting dat het verlenen van de eerste toestemmingen aan de PAS-melders voor de zomer van 2021 plaatsvindt. De effecten van de bronmaatregelen die de vereiste stikstofdepositieruimte creëren dienen namelijk eerst vast te staan. Een en ander is niet belemmerend voor de voortgang van de activiteiten, nu het kabinet en de provincies al hebben aangegeven handhavingsverzoeken te zullen afwijzen.
Door het IPO, UvW, Rho, KNJV, Ecologica, Netwerk Groene Bureaus, NMV en NPDHV zijn reacties ingediend op de aanvraagvereisten die nieuw zijn in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling.
Zoals hiervoor al is aangegeven worden de regels van de Wet natuurbescherming – en dus ook van de Regeling natuurbescherming – inhoudelijk ongewijzigd geïntegreerd in het stelsel van de Omgevingswet. De integratie van de regels voor natuur in de Omgevingsregeling levert een bijdrage aan de verbeterdoelstellingen van de stelselherziening. Harmonisatie van onderwerpen is daar één van en met het opnemen van alle aanvraagvereisten voor alle omgevingsvergunningen in de Omgevingsregeling wordt daaraan bijgedragen. De aanvraagvereisten zijn gebaseerd op de beoordelingsregels, zoals opgenomen in het Bkl. Ze zijn tevens gebaseerd op de praktijk van vergunningverlening en ontheffingen, waarin deze gegevens door het bevoegd gezag worden gevraagd aan de initiatiefnemer. Over de praktijk van vergunningverlening en de formulering van de aanvraagvereisten heeft afstemming plaatsgevonden tussen het Rijk en de provincies. Behalve wanneer sprake is van een activiteit van nationaal belang, zijn immers gedeputeerde staten bevoegd gezag voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. Voor een nadere toelichting op de aanvraagvereisten wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet.
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb kan door het bevoegd gezag om meer specifieke informatie worden gevraagd als dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is. Daarnaast kan het bevoegd gezag minder gegevens vragen dan de Omgevingsregeling voorschrijft. Dit kan omdat bepaalde gegevens niet relevant zijn voor het beoordelen van de aanvraag of omdat die informatie al aanwezig is bij het bevoegd gezag. Bij een aanvraag kan ook door de aanvrager aangegeven worden dat de gevraagde gegevens en bescheiden niet van toepassing zijn, maar het bevoegd gezag bepaalt uiteindelijk of dat inderdaad zo is.
De NOJG mist in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, de mechanische en elektronische lokmiddelen, zoals dat geregeld is in artikel 3.3 van de Regeling natuurbescherming.
De Regeling natuurbescherming, is inhoudelijk ongewijzigd geïntegreerd in de Omgevingsregeling. Dat geldt ook voor artikel 3.3 van de Regeling natuurbescherming, dat in artikel 4.19 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, is omgezet. In de consultatieversie was dat overigens nog artikel 9.9, waarnaar de NOJG verwijst, maar dat artikel is vernummerd en verplaatst. Het tweede lid, onder b, van het nieuwe artikel 4.19 van de Omgevingsregeling, maakt het vangen of doden van soorten van de vogelrichtlijn mogelijk met gebruikmaking van een middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt.
Het onder zich hebben, anders dan voor verkoop van te prepareren en geprepareerde dieren van beschermde soorten was op grond van de Wet natuurbescherming gebaseerde vrijstelling onder beperkingen toegestaan. Artikel 4.23 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, zet de vrijstelling voort. Er bestaat immers uit een oogpunt van natuurbescherming geen bezwaar tegen het prepareren van vogels die legaal aan de natuur zijn onttrokken of die dood worden aangetroffen.
Volgens de KNP zou deze vrijstelling niet alleen voor vogels moeten gelden, maar ook voor andere dieren.
In artikel 11.102, eerste lid, Bal is alleen het prepareren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn verboden. Een uitzondering voor prepareren van andere soorten is niet nodig.85 Op verzoek van de KNP zal in de toelichting worden verduidelijkt dat het hier kan gaan om verkeersslachtoffers. Artikel 4.23, eerste lid, van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, bepaalt dat het verbod van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 11.39, eerste lid, Bal niet geldt voor het zich toe-eigenen en onder zich hebben van een dood uit het wild afkomstige vogel met het oog op het prepareren ervan. Dit eerste lid geldt alleen als (a) de vogel buiten schuld of medeweten van degene die zich het dier toe-eigent is gestorven.
Het IPO verzoekt om in de toelichting bij de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet een onderbouwing op te nemen ten aanzien van de soorten die op de bijlage behorende bij artikel 4.31 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door de onderhavige aanvullingsregeling, geplaatst worden.
Voor de in artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit aangewezen Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten van nationaal belang is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook om een vergunningvrij geval aan te wijzen. Artikel 4.31 van Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, voorziet in vrijstelling in gevallen voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en werkzaamheden ter uitvoering van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd gezag is. Inhoudelijk gezien betreft het een voortzetting van de betreffende vrijstelling onder artikel 3.31 van de Regeling natuurbescherming en behoeft het artikel in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, geen verdere toelichting. De grondslag voor dit artikel wordt gevormd door artikel 5.2, derde lid, van de Omgevingswet.
Artemis wijst op foutjes en verouderde namen in bijlage VIIb van nieuwe artikel 4.30.
Deze zullen worden hersteld. Voor zover Artemis voorstelt om de lijst aan te vullen met andere soorten, zal worden bekeken of dat kan en of het nodig is de lijst te updaten bij een volgende wijzing van de regeling.
NPDHV vraagt in hoeverre gedeputeerde staten voorwaarden kunnen stellen aan de landelijke regels met betrekking tot vergunningvrije gevallen.
Vrijstelling bij ministeriële regeling kan alleen worden verleend voor bestrijding van (dreigende) schade die wordt veroorzaakt door de Canadese gans, de houtduif, de kauw, het konijn, de vos en de zwarte kraai.86 Dat zijn soorten die niet in hun voortbestaan zijn bedreigd en die in het hele land schade veroorzaken en die een landelijk gelijke benadering vragen. De vrijstelling bij omgevingsverordening kan worden verleend als het gaat om dieren van andere soorten dan de genoemde zes landelijke schadelijke soorten en als dieren van deze soorten in de betrokken provincie daadwerkelijk schade veroorzaken. Het moet gaan om soorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd.87 In het Bal zijn voor deze ministeriële en provinciale vrijstellingen kaders opgenomen, die verzekeren dat de vrijstellingen worden verleend overeenkomstig de vereisten van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn.88 Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting in het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en de memorie van toelichting bij de Wet natuurbescherming. De regels van de Wet natuurbescherming gaan inhoudelijk ongewijzigd over in het stelsel van de Omgevingswet en dat geldt ook voor vergunningvrije gevallen, jacht, schadebestrijding en de middelen hiervoor.
Onder verwijzing naar artikel 20.18 van de Omgevingswet en artikel 12.84 van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling, vragen Natuurmonumenten c.s. zich af of hiermee een verandering is beoogd. Natuurmonumenten c.s. ziet graag geborgd dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zowel naar de toestand als de verwachte ontwikkelingen wordt gekeken.
In de toelichting bij artikel 12.84 van de aanvullingsregeling, zoals deze ter consultatie heeft gelegen, staat het volgende: ‘In een tweejaarlijks, door het Planbureau voor de leefomgeving uit te brengen, rapport over natuur, bos en landschap worden vooral de ontwikkelingen beschreven in het licht van eerdere rapporten, de stand van zaken in de beleidsuitvoering en de voortgang. In een vierjaarlijks, door het Planbureau voor de Leefomgeving uit te brengen rapport worden de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van natuur, bos en landschap beschreven.’ Om te verduidelijken dat het in het vierjaarlijkse rapport ook over de toestand van natuur, waaronder bos en landschappen gaat, zal dit aan de toelichting worden toegevoegd.
Hoofdstuk 14 bevat de rijksleges. In de meeste gevallen zijn provincies bevoegd gezag voor de behandeling van aanvragen, het wijzigen van omgevingsvergunningen en maatwerkvoorschriften voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. Hiervoor kunnen provincies op grond van artikel 223 van de Provinciewet legestarieven vaststellen. Op verzoek van het IPO zal de toelichting bij hoofdstuk 14 van deze aanvullingsregeling met deze informatie aangevuld worden.
De tarieven uit de Regeling natuurbescherming zijn overgenomen in de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Er is geen indexeringsregeling opgenomen, zoals UvW voorstelt. Als de kosten zouden stijgen, dan kunnen de tarieven in de Omgevingsregeling aangepast worden.
Met het omzetten naar het systeem van de Omgevingswet is het tarief voor het instrument gedragscode vervallen. Dat heeft te maken met het feit dat de gedragscode onder de Omgevingswet de vorm heeft van een ministeriële regeling. Er is dus geen sprake meer van een goedkeuringsbesluit van de Minister van LNV en leges zijn dus ook niet meer aan de orde.
De Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet treedt pas in werking met de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet. Dat gebeurt niet eerder, zoals Cascade voorstelt.
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag worden leges geheven (artikel 14.2 van de Omgevingsregeling). Dat betekent dat omgevingsvergunningen niet achteraf betaald kunnen worden. Dat geldt ook voor een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit.
De Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet vult de Omgevingsregeling aan met de leges voor natuur activiteiten. Daarom hoeft in de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet niet ook nog eens een bepaling als artikel 14.2 van de Omgevingsregeling opgenomen te worden, zoals de KNP voorstelt.
Natuurmonumenten c.s. maken zich zorgen over het feit dat de begrenzingen van de Natura 2000-gebieden niet in het basisniveau van het DSO zitten.
Bij de ontwikkeling van het DSO is opvolging gegeven aan de aanbevelingen in het advies van het Bureau ICT-toetsing (BIT), met name aan de aanbeveling om de complexiteit te reduceren en het DSO gefaseerd te ontwikkelen. Het BIT is onafhankelijk en toetst op de risico’s en slaagkans van projecten die door de rijksoverheid en zelfstandig bestuursorganen (zbo's) worden opgezet en waarbij ICT een belangrijke rol heeft.
Het DSO wordt fasegewijs gerealiseerd. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is een basisniveau gerealiseerd, dat dezelfde digitale dienstverlening biedt als de huidige digitale voorzieningen (het Omgevingsloket, ruimtelijkeplannen.nl en Activiteitenbesluit Internet Module). Na de implementatie van het basisniveau wordt het DSO verder doorontwikkeld en uitgebouwd met nieuwe functionaliteiten. Het opnemen van de begrenzingen van de Natura 2000-gebieden in het DSO heeft de prioriteit bij de verder uitbouw van het DSO.
Aanvullingswet natuur Omgevingswet: Stb. 2020, 310 en Voorhang ontwerp Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet: Kamerstukken II 201819, 34 985, nr. 51. Terug naar link van noot.
Artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Artikel 5.2, derde lid, van de Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Kamerstukken II 2017/18, 34 985, nr. 3, p. 7. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.43 (soorten vogelrichtlijn) en 11.57 (andere soorten) van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 3.15, eerste en tweede lid Wnb, artikel 3.1 Bnb en artikel 3.1 Rnb. Terug naar link van noot.
Artikel 11.44, eerste lid (soorten vogelrichtlijn) van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.58, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.44, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.44, tweede lid, (soorten vogelrichtlijn) en 11.58, tweede lid, (andere soorten) van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 oktober 2020, DGNVLG/20246331, houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren (Staatscourant 2020, 56788). Terug naar link van noot.
Artikel 11.63 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.44, tweede lid, (soorten vogelrichtlijn) van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.44, tweede lid, (soorten vogelrichtlijn) van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.58, tweede lid, (andere soorten), van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.44, vierde lid, (soorten vogelrichtlijn) en 11.58, vierde lid, (andere soorten) van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 oktober 2020, DGNVLG/20246331, houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren (Staatscourant 2020, 56788). Terug naar link van noot.
Artikel 11.68 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.64 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.64, eerste lid, onder d, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.64, eerste lid, onder d, onder 3°, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.64 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 5.1, eerste lid, aanhef en onder h en i, van de Omgevingswet. Terug naar link van noot.
De woestijnbuizerd kan niet voor de jacht worden gebruikt, artikel 11.71 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 8.74t, eerste lid, onder a, en 8.74w, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.86, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.
De artikelen 11.87, 11.88, 11.89, 11.90, 11.91 en 11.92 van het Besluit activiteiten leefomgeving en 10.23 van het Omgevingsbesluit. Terug naar link van noot.
Artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 5.9a van de Omgevingswet en artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit. Terug naar link van noot.
Artikel 10.21b van het Omgevingsbesluit. Terug naar link van noot.
Artikel 10.21b, van het Omgevingsbesluit en artikel 4:4 Awb. Terug naar link van noot.
Artikelsgewijze toelichting bij artikel 14.3 van het Omgevingsbesluit, zoals toegevoegd door het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet in samenhang met artikelen 11.38, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.96 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.93, 11.105 en 11.106 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.102, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.102, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.103 en 11.104 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.102 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.102 van het Besluit activiteiten leefomgeving op grond van artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Artikel 11.94 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.101 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 888/2014 van de Commissie van 14 augustus 2014 tot instelling van een verbod op het binnenbrengen in de Unie van specimens van bepaalde in het wild levende dier- en plantensoorten. Terug naar link van noot.
Artikel 11.95 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 3.70 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.96 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.103 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.104 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Dat geldt ook voor diersoorten – anders dan vogelsoorten – die niet zijn vermeld in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, maar wel in bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn. Terug naar link van noot.
Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 175, blz. 48, 106–108. Verschillende maatschappelijke organisaties (Vogelbescherming Nederland, Faunabescherming) waren in hun commentaar een andere mening toegedaan. Zij vreesden dat deze voorziening een markt creëert en verboden handelingen in de hand werkt. Dit commentaar heeft niet geleid tot wijziging van de Regeling natuurbescherming. Het is niet aannemelijk dat de vrees van genoemde organisatie uit zal komen, aangezien het verhandelen van deze dieren enkel is toegestaan als er een geldige vrijstelling aan het doden van deze dieren ten grondslag ligt. Terug naar link van noot.
Artikel 11.38, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 4.12, eerste en derde lid, van het Omgevingsbesluit; de artikelen 11.39, eerste lid, en 11.47, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.102 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 7 van de invasieve-exoten-basisverordening. Terug naar link van noot.
Artikelen 17, 19 en 20 van de invasieve-exoten-basisverordening. Terug naar link van noot.
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2016, L 189) en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1263 van de Commissie van 12 juli 2017 tot actualisering van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (PbEU 2017, L 182). Terug naar link van noot.
Zie hiervoor de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) – Voorstel voor een EU-actieplan, COM(2003) 251. Terug naar link van noot.
Artikel 4, eerste lid, van de flegt-basisverordening. Terug naar link van noot.
Artikel 4, eerste lid, van de hout-basisverordening. Terug naar link van noot.
Artikel 4, tweede lid, van de hout-basisverordening. Terug naar link van noot.
Artikel 5 van de hout-basisverordening. Terug naar link van noot.
Artikel 4.20 Omgevingswet, zoals gewijzigd met de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, waaraan invulling wordt gegeven met de artikelen 11.93, 11.105, 11.106, 11.133 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 11.133 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 4:8 Awb. Terug naar link van noot.
Zie algemeen rijksbeleid, zoals vastgelegd in het rapport ‘Maat houden’ van de interdepartementale werkgroep Herziening Maat houden, 2014. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.45, 11.53 en 11.59 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet en de artikelen 11.38, eerste lid, 11.46, eerste lid, en 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 14.44a van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Terug naar link van noot.
Artikel 14.41f eerste lid, van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Terug naar link van noot.
Artikel 14.41e, eerste lid, van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Terug naar link van noot.
Artikel 14.2, vijfde lid, van de Omgevingsregeling, zoals aangevuld door deze aanvullingsregeling. Terug naar link van noot.
Zie blz. 50–52 van het rapport. Terug naar link van noot.
Rapport ‘DSO en Omgevingswet – Privacy Impact Assessment 2019” d.d. 23 september 2019 van Verdonk, Klooster en Associaties en van Berenschot, vindbaar op https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/digitaal-stelsel/documenten/privacy-impact-assessment. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.120, 11.121 en 11.122 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 8.74b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.
uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2019 over het programma aanpak stikstof 2015–2021 en de vrijstelling voor beweiden en bemesten, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en 1604, overwegingen 7.3, 7.4 en 7.5). Terug naar link van noot.
Kamerstukken II 2016/17, 34 432, nr. 11. Terug naar link van noot.
Kamerstukken II 2020/21, 33 033, nr. 29. Terug naar link van noot.
Kamerstukken II, 2017/18, 34 985, nr. 3. Terug naar link van noot.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 oktober 2020, DGNVLG/20246331, houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren (Staatscourant 2020, 56788). Terug naar link van noot.
Artikel 11.68 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
Artikel 1:2 Awb: 1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. 3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Terug naar link van noot.
Kamerstukken I 2019/20, 35 334, T. Terug naar link van noot.
Zie ook het slot van paragraaf 4.4.2.2 van de nota van toelichting van het Besluit natuurbescherming. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.43, eerste lid, onder b, en 11.57, onder b, Bal. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.44, tweede lid, onder c, 11.52, tweede lid, onder c, en 11.58, tweede lid, onder c, Bal. Terug naar link van noot.
Artikelen 11.44, tweede lid, 11.52, tweede lid, en 11.58, tweede lid, Bal. Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-31421.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.