Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 5 maart 2021, nr. 1112574, betreffende subsidie voor duurzame interventies in het voortgezet onderwijs in 2021, 2022 en 2023 om onnodig zittenblijven te voorkomen (Subsidieregeling structureel voorkomen onnodig zittenblijven vo 2021–2023)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 75a van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 127e van de Wet voortgezet onderwijs BES;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

minister:

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

onnodig zittenblijven:

zittenblijven dat voor de leerling onwenselijk is en redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden;

programma:

facultatief onderwijsaanbod als bedoeld in artikel 4, derde lid, aansluitend op maar buiten het reguliere onderwijsprogramma, met uitsluitend als doel onnodig zittenblijven te voorkomen;

school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

vestiging:

hoofdvestiging als bedoeld in artikel 73a van de Wet op het voortgezet onderwijs, nevenvestiging als bedoeld in artikel 73b van de Wet op het voortgezet onderwijs of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73d van de Wet op het voortgezet onderwijs;

zittenblijven:

door een leerling opnieuw doorlopen van hetzelfde leerjaar in hetzelfde of een lager schooltype;

zomerschool:

door een school geboden voorziening om leerlingen in de voor de school geldende zomervakantie in de gelegenheid te stellen om extra onderwijs te volgen, met uitsluitend als doel onnodig zittenblijven te voorkomen;

zomervakantie:

op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 12b, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES centraal voor het desbetreffende jaar vastgestelde zomervakantie.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in 2021, 2022 en 2023 jaarlijks € 8.750.000 beschikbaar.

  • 2. Indien het bedrag dat beschikbaar is in het kalenderjaar 2021 niet volledig wordt benut, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2022.

  • 3. Indien het bedrag dat beschikbaar is in het kalenderjaar 2022, al dan niet vermeerderd met een bedrag als bedoeld in het tweede lid, niet volledig wordt benut, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het beschikbare budget voor het kalenderjaar 2023.

Artikel 4. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan voor de kalenderjaren 2021, 2022 of 2023 subsidie verstrekken aan een bevoegd gezag voor het treffen van maatregelen die ten doel hebben het aantal leerlingen dat onnodig blijft zitten duurzaam en structureel te verminderen, door herijking, verdere ontwikkeling, verbetering of het bevorderen van intensivering van één of meer van de volgende activiteiten:

    • a. het monitoren van de leerontwikkeling van leerlingen om tijdig deficiënties te kunnen opsporen en weg te werken;

    • b. de flexibilisering van het door de school gehanteerde beleid ten aanzien van overgang en zittenblijven; of

    • c. professionaliserings- en ontwikkelactiviteiten voor aan het bevoegd gezag verbonden leraren, gericht op het voorkomen van onnodig zittenblijven en op het bieden van kansen, maatwerk en effectieve en kansrijke toepassing van het overgangsbeleid.

  • 2. De minister kan, uitsluitend in combinatie met de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt op grond van het eerste lid, tevens subsidie verstrekken aan een bevoegd gezag voor de volgende programma’s:

    • a. een zomerschool; of

    • b. een ander programma buiten het reguliere onderwijsprogramma om leerlingen in staat te stellen deficiënties weg te werken en onnodig zittenblijven te voorkomen.

  • 3. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a. activiteiten die reeds worden bekostigd uit de rijksbijdrage; of

    • b. activiteiten waarvoor de minister reeds op grond van een andere regeling subsidie heeft verstrekt.

Artikel 5. Subsidiebedrag

  • 1. Het subsidiebedrag per aanvraag op grond van artikel 4, eerste lid, bedraagt € 15.000 per vestiging.

  • 2. Het subsidiebedrag per aanvraag op grond van artikel 4, eerste en tweede lid gezamenlijk, wordt berekend door het begrote aantal leerlingen dat naar verwachting deelneemt met € 450 te vermenigvuldigen tot een maximum van € 10.000. Het resulterende bedrag wordt vermeerderd met een bedrag van € 15.000.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt aan een bevoegd gezag op Bonaire, Sint-Eustatius of Saba uitbetaald in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 6. Subsidieaanvraag

  • 1. De aanvrager kan maximaal één aanvraag per vestiging indienen gedurende de looptijd van deze regeling.

  • 2. In afwijking van de artikelen 3.5 tot en met 3.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat de aanvraag:

    • a. een beschrijving van de activiteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de wijze waarop die activiteit wordt vormgegeven; en

    • b. een beschrijving van de wijze waarop de beoogde maatregelen bijdragen aan het in artikel 4, eerste lid, beschreven doel van deze regeling; en

    • c. indien subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, een prognose van het aantal leerlingen dat zal deelnemen aan het programma.

  • 3. Een subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2021 kan worden ingediend tussen 10 maart 2021 en 1 mei 2021 met gebruikmaking van het formulier dat daarvoor op de website van DUS-I beschikbaar is gesteld.

  • 4. Een subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2022 kan worden ingediend tussen 8 maart 2022 en 1 mei 2022 met gebruikmaking van het formulier dat daarvoor op de website van DUS-I beschikbaar is gesteld.

  • 5. Een subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2023 kan worden ingediend tussen 8 maart 2023 en 1 mei 2023 met gebruikmaking van het formulier dat daarvoor op de website van DUS-I beschikbaar is gesteld.

  • 6. Aanvragen die na de einddatum van het desbetreffende aanvraagtijdvak worden ingediend, worden afgewezen.

Artikel 7. Vaststelling en betaling

  • 1. De subsidie wordt uiterlijk op 1 juli van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan direct vastgesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de subsidie bij aanvragen die mede zien op een zomerschool als bedoeld in artikel 4, eerste lid en tweede lid, onder a, uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan direct vastgesteld, mits de aanvraag voor 1 april van het desbetreffende jaar bij DUS-I is ingediend.

  • 3. De minister betaalt het bedrag van de subsidie ineens.

Artikel 8. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. Indien het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag in een bepaald jaar niet hoog genoeg is om alle aanvragen te honoreren, verleent de minister voorrang aan subsidieaanvragen van scholen die in 2020 subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling lente- en zomerscholen vo, zoals die luidde op 31 december 2019.

  • 2. Indien bij toewijzing van alle aanvragen als bedoeld in het eerste lid het subsidieplafond niettemin zou worden overschreden, wordt op de aanvragen beslist in volgorde van het percentage zittenblijvers per vestiging op de op het moment van sluiten van het desbetreffende aanvraagtijdvak geldende peildatum, zoals vermeld op de website https://duo.nl/open_onderwijsdata/databestanden/vo/leerlingen/leerlingen-vo-zit.jsp. Daarbij krijgen aanvragen voor vestigingen met een hoger percentage zittenblijvers voorrang.

  • 3. Indien na toepassing van het eerste lid nog middelen resteren, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing op de overige aanvragen.

  • 4. Indien bij meerdere aanvragen sprake is van een gelijk percentage zittenblijvers als bedoeld in het tweede lid, en niet alle gelijk gerangschikte aanvragen kunnen worden toegewezen zonder het subsidieplafond te overschrijden, vindt loting plaats.

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

  • 1. Voor deelname aan een programma als bedoeld in artikel 4, tweede, onderdelen a en b, wordt aan de deelnemende leerlingen geen vergoeding gevraagd.

  • 2. De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt worden uiterlijk afgerond op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de subsidie werd verstrekt.

  • 3. De subsidieontvanger draagt desgevraagd bij aan onderzoek naar effectieve maatregelen om onnodig zittenblijven te voorkomen en aan kennisdeling hierover.

Artikel 10. Verantwoording

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in model G, onderdeel 1, overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of de Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES.

  • 2. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 3. De subsidieontvanger meldt het bij de minister, indien het aantal daadwerkelijk aan een programma als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdelen a en b, deelnemende leerlingen minder is dan 85% van het aantal opgegeven leerlingen.

  • 4. De subsidieontvanger meldt het bij de minister, indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend niet worden uitgevoerd.

  • 5. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling structureel voorkomen onnodig zittenblijven vo 2021–2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemeen

Jaarlijks blijft gemiddeld zo’n 5 à 6 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zitten omdat zij niet voldoen aan de (door hun school zelf gestelde – hier zijn geen landelijk geldende voorschriften voor) normen om over te kunnen gaan naar het volgende leerjaar.1 Weliswaar kunnen er goede onderwijskundige of sociaal-emotionele redenen zijn om een leerling niet te bevorderen naar het volgende leerjaar en hem of haar de mogelijkheid te bieden een jaar te ‘herkansen’, maar zittenblijven is niet voor alle leerlingen de meest wenselijke optie. Het is voor veel leerlingen een zware en demotiverende maatregel. Een leerling moet immers een vol schooljaar nogmaals hetzelfde onderwijsprogramma volgen, terwijl de achterstand vaak slechts betrekking heeft op een deel daarvan. Daarnaast is zittenblijven relatief kostbaar: leerlingen moeten een geheel, volledig door de overheid bekostigd, jaar overdoen. Als er goede interventies mogelijk zijn die gegeven de situatie passender en meer proportioneel zijn dan een heel jaar geheel overdoen, kan zittenblijven als onnodig worden gekenschetst

Sinds 2015 stelt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) daarom jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar voor het voorkomen van onnodig zittenblijven in het voortgezet onderwijs. Het gaat dus nadrukkelijk om het voorkomen van zittenblijven dat eigenlijk niet nodig zou (moeten) zijn (zie hierboven). Deze middelen zijn steeds via een subsidieregeling aan scholen beschikbaar gesteld, om hen in de gelegenheid te stellen een lente- of zomerschool te organiseren voor leerlingen die anders zouden blijven zitten. Op een lente- of zomerschool kunnen deze leerlingen gedurende de mei- of zomervakantie een intensief programma volgen om achterstanden op één of twee vakken weg te werken, waardoor hun een mogelijkheid wordt geboden alsnog over te gaan naar het volgende leerjaar.

Met zomerscholen en lentescholen is de afgelopen jaren gewerkt aan het (helpen) voorkomen van onnodig zittenblijven. Wel is het de vraag of het te rechtvaardigen blijft dat scholen een zelfde subsidiebedrag kunnen ontvangen voor zowel een lenteschool als voor een zomerschool (in de laatste Regeling lente- en zomerscholen vo 2019 € 450 per leerling). In plaats van een lenteschool te organiseren kan een school immers gedurende het schooljaar ook in aanvulling op het reguliere programma maatwerk bieden en leerlingen bijspijkeren, terwijl bij zomerscholen een apart arrangement moet worden georganiseerd buiten de reguliere onderwijstijd. Ook is het niet mogelijk gebleken de effectiviteit van lentescholen wetenschappelijk aan te tonen, anders dan bij zomerscholen: die zijn wel bewezen effectief.2 Dat heeft er ook mee te maken dat een zomerschool de allerlaatste kans is om alsnog over te gaan zodat het alsnog overgaan rechtstreeks is toe te wijzen aan de zomerschool. Nadat een lenteschool is gevolgd volgen leerlingen daarentegen nog enkele maanden regulier onderwijs, hetgeen óók de reden kan zijn dat een leerling alsnog voldoet aan de overgangsnormen.

Daarnaast zijn er ook andere manieren om onnodig zittenblijven te voorkomen. In het bijzonder valt daarbij te denken aan:

  • het meer structureel volgen en monitoren van de leervorderingen en ontwikkeling van leerlingen, zodat tijdig remediëring en extra ondersteuning geboden kan worden en zittenblijven tijdig voorkomen kan worden;

  • flexibeler omgaan met de overgangsnormen: scholen stellen deze zelf op en hebben dus ook de ruimte om onnodig zittenblijven te voorkomen door die normen beleidsmatig te flexibiliseren, dan wel ze in de praktijk flexibeler toe te passen om leerlingen (naar het professionele oordeel van de betreffende docenten) niet onnodig te laten doubleren; subsidie kan aangewend worden om hierover op school het gesprek aan te gaan en een flexibeler toepassing van de overgangsnormen te organiseren, eventueel in relatie met maatregelen op bijvoorbeeld het gebied van het onderwijsprogramma (maatwerk en flexibiliteit in het programma, anders verspreiden van de leerstof over de leerjaren, etc.);

  • remediërings- en ondersteuningsprogramma’s gedurende het schooljaar voor leerlingen die achterstanden (dreigen) op (te) lopen;

  • professionaliserings- en ontwikkelactiviteiten voor het schoolteam ten behoeve van bovenstaande.

De hierboven genoemde maatregelen zijn deels activiteiten die scholen ook nu al ondernemen, of zelfs wettelijk verplicht zijn om te doen. Zo is het monitoren van de ontwikkeling van leerlingen vanzelfsprekend een kerntaak van scholen en hanteren zij een bepaald overgangsbeleid. Dat laat echter onverlet dat er interventies nodig kunnen zijn om die activiteiten effectiever te laten zijn in termen van het duurzaam voorkomen van onnodig zittenblijven. Op grond van deze regeling zijn interventies subsidiabel die zijn gericht op het herijken, ontwikkelen, verbeteren en/of intensiveren van die activiteiten, zodat onnodig zittenblijven structureel zoveel mogelijk voorkomen zal worden en zal blijven.

Omdat er meer mogelijkheden zijn om onnodig zittenblijven te voorkomen dan alleen met jaarlijks door de overheid gesubsidieerde lente- en zomerscholen en het door zowel OCW als de VO-raad wenselijk wordt geacht scholen de ruimte (ook financieel) te bieden hierin hun eigen afwegingen te maken, worden de voor dit doel beschikbare middelen met deze regeling in de periode van 2021 tot en met 2023 op een andere manier beschikbaar gesteld aan scholen dan de afgelopen jaren het geval was.

Uitgangspunt van deze regeling is dat scholen op hun eigen manier effectief en passend overgangs- en zittenblijfbeleid voeren waardoor onnodig zittenblijven duurzaam en structureel zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een subsidieregeling op grond waarvan alleen subsidie aangevraagd kan worden voor een bepaald aantal leerlingen die een bepaald programma gaan volgen, zonder dat het voorkomen van onnodig zittenblijven structureel ‘landt’ in de cultuur, het beleid en de praktijk van een school, past hier intussen niet meer goed bij. Het accent in deze regeling ligt dan ook op het financieel stimuleren dat het voorkomen van onnodig zittenblijven op schoolniveau duurzaam wordt verankerd.

Op grond van deze regeling kan gedurende drie kalenderjaren subsidie worden verstrekt. Met het bedrag dat per school (vestiging) maximaal kan worden aangevraagd (€ 25.000 indien ook een zomerschool of ander programma voor leerlingen aangeboden zal worden) kan in deze periode voor ongeveer twee derde van alle schoolvestigingen een subsidieaanvraag worden ingediend en gehonoreerd.3 Dat aantal neemt naar rato toe naar mate aanvragers ervoor kiezen alleen een meer beleidsmatige interventie te plegen (dan geldt het basisbedrag van € 15.000).

Evaluatie en vervolg

Deze regeling is erop gericht het voorkomen van onnodig zittenblijven structureel en duurzaam te verankeren in de cultuur, het beleid en de praktijk op scholen. Uitgangspunt is dan ook dat de voor dit doel beschikbare middelen na 2023 worden toegevoegd aan de lumpsum van scholen. In 2023 zal hierover besluitvorming plaatsvinden.

Communicatie

De VO-raad, DUS-I en OCW hebben voorafgaand aan de publicatie van deze regeling richting scholen gecommuniceerd dat deze regeling in ontwikkeling was en gepubliceerd zou worden; zo konden scholen er tijdig op anticiperen. Via de VO-raad is en wordt informatie beschikbaar gesteld om scholen te ondersteunen bij het opzetten en uitvoeren van maatregelen in het kader van deze regeling.

Uitvoering

De regeling wordt namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uitgevoerd door DUS-I, die de regeling op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. De aanvraag voor subsidie wordt elektronisch ingediend; hiervoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.dus-i.nl.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Omdat het wenselijk is de aanvraagperiode in maart 2021 te starten, zodat scholen ook een aanvraag kunnen indienen voor een zomerschool, kon er geen gebruik worden gemaakt van een vast verandermoment.

Regeldruk en administratieve lasten

De administratieve lasten voor aanvragen en verantwoorden zijn beperkt (naar schatting maximaal een uur voor aanvragen en maximaal een uur voor verantwoorden per aanvraag). De administratieve lasten zijn zo beperkt mogelijk gehouden door enerzijds een eenvoudig aanvraagformulier te gebruiken, en anderzijds bij de verantwoording uit te gaan van een relatief licht verantwoordingsregime. Het ontwikkelen en uitvoeren van maatregelen, plannen en programma’s zoals bedoeld in het vierde lid zijn geen administratieve lasten, maar subsidiabele activiteiten.

Caribisch Nederland

Deze regeling geldt ook voor Caribisch Nederland.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dat betekent dat de Kaderregeling onverkort gelden voor deze regeling, tenzij daar in deze regeling van expliciet wordt afgeweken. Uit de Kaderregeling volgt bijvoorbeeld dat de toegekende subsidie rechtmatig en doelmatig moet worden aangewend, en dus alleen besteed mag worden aan het doel van deze regeling, zoals beschreven in artikel 4.

Artikel 3. Subsidieplafond

Het is denkbaar dat in 2021 verhoudingsgewijs minder subsidie zal worden aangevraagd dan in 2022 en 2023. Deze regeling heeft immers een andere focus dan de eerdere Regeling lente- en zomerscholen vo en kan van scholen eerst nog de nodige plan- en besluitvorming vragen over de vraag of en zo ja waarvoor zij subsidie aan willen vragen. Wellicht is aanvragen in 2021 daardoor voor een deel van de scholen te vroeg en zouden zij dat pas in 2022 of in 2023 doen. Indien in enig jaar het budgetplafond niet wordt bereikt, komen daarom de overgebleven middelen beschikbaar in het volgende kalenderjaar. Zo kunnen zoveel mogelijk scholen in de drie jaar waarin deze regeling in werking is gebruik maken van de mogelijkheid om subsidie aan te vragen.

Artikelen 4. Te subsidiëren activiteiten

Artikel 4 van de regeling beschrijft het doel van de regeling (eerste lid) en de middelen waarmee op grond van deze regeling aan de realisatie van dat doel gewerkt kan worden (eerste en tweede lid).

Zittenblijven is niet in alle gevallen onwenselijk: het kan in bepaalde gevallen goed zijn als een leerling hetzelfde leerjaar opnieuw kan doorlopen. Onnodig zittenblijven is wel onwenselijk. Van onnodig zittenblijven is sprake als niet in het belang is van de leerling en als het voorkomen zou of had kunnen worden, bijvoorbeeld door meer tijdig de leerachterstanden van leerlingen in beeld te hebben en daarnaar te handelen, door flexibeler om te gaan met de overgangsnormen of door leerlingen de mogelijkheid te bieden deficiënties weg te werken. Als er goede interventies mogelijk zijn die gegeven de situatie passender en meer proportioneel zijn dan een heel jaar geheel overdoen, kan zittenblijven als onnodig worden gekenschetst

Uit het eerste lid volgt nadrukkelijk dat de regeling erop gericht is onnodig zittenblijven structureel te verminderen. Daarvan is geen sprake als ‘alleen maar’ jaarlijks subsidie wordt aangevraagd voor een lente- of zomerschool, zonder dat er structureel iets verandert (of gewaarborgd blijft) zodat bij het uiteindelijk vervallen van deze regeling nog steeds sprake zou zijn van teveel onnodig zittenblijven. Op grond van deze subsidieregeling kan daarom alleen subsidie worden aangevraagd voor maatregelen die een structurele vermindering van het onnodig zittenblijven beogen.

In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt beschreven wat subsidiabele activiteiten zijn. Er kan subsidie worden aangevraagd voor activiteiten op het gebied van monitoring van leerlingen, flexibilisering van het door de school gehanteerde beleid ten aanzien van overgang en zittenblijven of professionaliserings- en ontwikkelingsactiviteiten die daarmee verband houden (eerste lid). Daarbij gaat het nadrukkelijk om het herijken, ontwikkelen, verbeteren en / of intensiveren van dergelijke activiteiten. In aanvulling hierop kan aanvullende subsidie worden aangevraagd voor zomerschoolprogramma’s en eventueel voor andere remediërings- en ondersteuningsprogramma’s buiten het reguliere onderwijsprogramma gedurende het schooljaar voor leerlingen die achterstanden (dreigen) op (te) lopen (tweede lid). Het gaat hierbij om een facultatief onderwijsaanbod, aansluitend op maar buiten het reguliere onderwijsprogramma, met als doel leerlingen die anders naar alle waarschijnlijkheid zouden blijven zitten de gelegenheid te bieden alsnog over te gaan naar het volgende leerjaar.

Subsidiabel zijn alleen kosten die direct verband houden met de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten respectievelijk programma’s. Te denken valt daarbij aan salariskosten voor degenen die zo’n programma verzorgen of uitvoering geven aan zo’n activiteit, kosten van de aanschaf van materiaal of methodes die nodig zijn om een programma vorm te geven (zoals extra werkbladen of oefenmateriaal of digitale programma’s) en de kosten voor de organisatie (indien nodig bijvoorbeeld de huur van een locatie). Aanschaf van bijvoorbeeld materialen of apparatuur die niet nodig zijn om een programma vorm te geven, is niet subsidiabel.

Samengevat kan er subsidie worden aangevraagd voor:

  • alleen activiteiten die in het eerste lid worden genoemd, en

  • activiteiten die in het eerste lid worden genoemd in combinatie met activiteiten die in het tweede lid worden genoemd.

Het is niet mogelijk subsidie aan te vragen voor alleen activiteiten genoemd in het tweede lid: uitvoering van één of meer activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid is randvoorwaardelijk.

Artikel 5. Subsidiebedrag

De basissubsidie per vestiging bedraagt € 15.000. Het subsidiebedrag voor aanvragen die ook een zomerschool of ander programma bieden wordt berekend door € 450 te vermenigvuldigen met het aantal geprognosticeerde leerlingen tot een maximumbedrag van € 10.000. Daarbij wordt dan nog het subsidiebedrag van € 15.000 voor de aanvraag op grond van artikel 4, eerste lid, opgeteld.

De totaal ontvangen subsidie mag worden aangewend voor alle activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd. Bij aanvragen voor subsidie op grond van artikel 4, eerste en tweede lid gezamenlijk mag dus een deel van het basisbedrag van € 15.000 voor activiteiten die betrekking hebben op monitoring, beleid en / of professionaliserings- en ontwikkelactiviteiten (lid 1) ook aangewend worden voor programma’s voor leerlingen (lid 2), net zoals een deel van de aanvullende subsidie voor die programma’s mag worden aangewend voor herijking, ontwikkeling, verbetering en / of intensivering van activiteiten op het gebied van monitoring, beleid en professionalisering.

Artikelen 6, 7 en 8. Subsidieaanvraag, vaststelling en betaling; wijze van verdeling beschikbare middelen

In artikel 6 wordt de aanvraagprocedure beschreven. Subsidies in het kader van deze regeling zijn beschikbaar voor bekostigde scholen in het voortgezet onderwijs. Voor het doen van een aanvraag moet het hiervoor bestemde aanvraagformulier worden gebruikt. Dit is beschikbaar via de website van DUS-I. Daarbij moet worden aangegeven voor welke activiteit(en), als bedoeld in artikel 4, subsidie wordt aangevraagd en hoe de aanvrager beoogt deze activiteiten uit te voeren. Ook wordt gevraagd om (kort) te beargumenteren waarom de beoogde maatregelen naar het oordeel van de aanvrager zullen bijdragen aan het doel van de regeling (namelijk minder onnodig zittenblijven), en welke resultaten ten aanzien hiervan verwacht worden (hoeveel leerlingen zouden hierdoor ongeveer minder onnodig blijven zitten). De aanvraag per vestiging kan worden ondertekend door de schooldirecteur of het bevoegd gezag van de school waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

De aanvraagperiode is relatief ruim (van 10 maart tot 1 mei in 2021 en van 8 maart tot 1 mei in 2022 en 2023) om aanvragers voldoende tijd te bieden een aanvraag in te dienen. Aanvragen die pas na 1 mei van het desbetreffende jaar bij DUS-I binnenkomen, zullen worden afgewezen.

De subsidie wordt uiterlijk op 1 juli van het desbetreffende jaar vastgesteld en in één keer betaald. Dat is relatief laat voor aanvragen die ook een zomerschoolprogramma willen organiseren. Daarom zullen aanvragen waarvan een zomerschoolprogramma deel uitmaakt in de procedure met voorrang worden behandeld indien deze uiterlijk 1 april bij DUS-I zijn binnenkomen: de subsidie voor deze aanvragen zal uiterlijk 1 juni van het desbetreffende jaar worden vastgesteld, indien zij voldoen aan de voorwaarden en indien zij niet op grond van artikel 8 zijn afgewezen.

In artikel 8 wordt de procedure beschreven als er sprake is van overschrijding van het voor het desbetreffende kalenderjaar geldende budgetplafond. Gedurende de looptijd van de regeling kan voor elke vestiging maximaal één aanvraag worden ingediend. Zo kunnen in de periode 2021–2023 ten minste twee derde van alle vestigingen subsidie ontvangen op grond van deze regeling.

Scholen die al eerder gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling voor lente- en zomerscholen tegen onnodig zittenblijven, en zo blijk hebben gegeven van actieve inzet op dit gebied, zullen met voorrang worden behandeld. Zo kan de continuïteit op dit vlak bij deze scholen worden gewaarborgd. Als het subsidieplafond in enig jaar (alsnog) overschreden wordt, wordt eerst geprioriteerd in volgorde (van hoog naar laag) van het zittenblijfpercentage op de meest recente peildatum, zoals vastgesteld door DUO en gepubliceerd op de website https://duo.nl/open_onderwijsdata/databestanden/vo/leerlingen/leerlingen-vo-zit.jsp: vestigingen met een hoog percentage krijgen dan voorrang boven scholen met een laag percentage. De reden hiervoor is dat voor scholen met een hoger zittenblijfpercentage het voorkomen van onnodig zittenblijven in de regel nog urgenter is dan voor scholen met een relatief laag percentage. In principe zou dit tweede criteria voldoende moeten zijn: voor alle vestigingen zijn op genoemde website immers de percentages genoemd. Het is evenwel (in theorie) denkbaar dat bij het vaststellen welke aanvraag als laatste nog gehonoreerd kan worden er bij twee of meerdere scholen sprake is van exact hetzelfde percentage. Mocht dit het geval zijn, dan zal er worden geloot.

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

In dit artikel zijn een aantal specifieke subsidieverplichtingen opgenomen. Dit laat de subsidieverplichtingen, die zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS onverlet. Zo volgt uit artikel 5.1 van de Kaderregeling volgt dat de subsidie rechtmatig en doelmatig moet worden aangewend, dus in lijn met de in artikel 3 van deze regeling geschetste doelen en middelen. De verplichtingen die in artikel 9 zijn opgenomen, gelden in aanvulling op deze algemene subsidieverplichtingen uit de Kaderregeling.

Deelname aan een zomerschool of een ander programma voor leerlingen is facultatief en van leerlingen en hun ouders mag geen financiële bijdrage worden gevraagd om hieraan deel te nemen. Ook moet de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt zijn uitgevoerd binnen een bepaalde periode: zij kan niet worden gebruikt ter dekking van kosten gemaakt voorafgaand aan de aanvraagtermijn in het desbetreffende jaar, en kan ook niet worden ‘meegenomen’ naar een volgend kalenderjaar. Ten slotte is de subsidieontvanger verplicht om desgevraagd bij te dragen aan onderzoek naar effectieve maatregelen om onnodig zittenblijven te voorkomen en aan kennisdeling hierover. Om (administratieve) lasten te beperken is de nominale tijdsinvestering voor de subsidieontvanger hiervoor maximaal vier klokuren, tenzij de subsidieontvanger uit eigen beweging bereid is tot een grotere tijdsinvestering.

Artikel 10. Informatieplicht en verantwoording

In artikel 10 wordt in het eerste lid het verantwoordingsregime beschreven. Het betreft het ‘lichte’ regime van de Regeling jaarverslaglegging onderwijs (Rjo). Dat houdt in dat de verantwoording in de jaarverslaggeving conform de Rjo dient te gebeuren, met het model G, onderdeel 1. Daarnaast moet de subsidieontvanger desgevraagd aantonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht. Deze informatie is onder meer nodig als landelijke beleidsinformatie en kan ook input vormen voor besluitvorming over continuering dan wel aanpassing van deze regeling. Ook moet de subsidieontvanger tijdig melden als blijkt dat niet aan de subsidievoorwaarden voldaan zal (kunnen) worden en als het aantal werkelijke deelnemers aan het programma als bedoeld in artikel 4, derde lid, onder a en b lager is dan 85% van het opgegeven aantal deelnemers.

Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Genoemde percentages hebben betrekking op ‘normale’ jaren. In schooljaar 2020/2021 en 2021/2022 (en mogelijk daarna ook nog) kan vanwege de coronacrisis sprake zijn van hiervan afwijkende percentages.

X Noot
2

Haelermans, C., Ghysels, J. & Monfrance, M. (maart 2018), Effectanalyse lente- en zomerscholen 2017. Universiteit Maastricht: Top Institute for Evidence-based Education Research (TIER).

X Noot
3

Er zijn 1.619 vestigingen van VO-scholen. Met een totaalbudget van € 26.250.000 en een maximaal subsidiebedrag van € 25.000 per vestiging kunnen maximaal 1.050 aanvragen worden gehonoreerd.

Naar boven