Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, van 9 maart 2020, nr. IENW/BSK-2019/203589, tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij in verband met de actualisering van bijlage 1

De Minister voor Milieu en Wonen,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 1, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling ammoniak en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage 1, onderdeel A 1, diercategorie melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, wordt als volgt gewijzigd:

1. De rij met Rav-code A 1.20 komt te luiden:

A 1.20

ligboxenstal met vloer voorzien van perforaties en hellende profilering en mestschuif

BWL 2012.08.V2

28

10,1

2. De rij met Rav-code A 1.24 komt te luiden:

A 1.24

ligboxenstal met vloer met sterk hellende langssleuven, de vloerplaten aaneengesloten gelegd of gescheiden door mestafstorten voorzien van afdichtflappen, met mestschuif

BWL 2013.05.V3

28

9,1

3. De rij met Rav-code A 1.25 komt te luiden:

A 1.25

ligboxenstal met vlakke vloer, voorzien van geprofileerde rubber matten met een hellend profiel naar regelmatige mestafstorten voorzien van afdichtflappen, met mestschuif

BWL 2013.06.V2

28

10,3

B

Bijlage 1, onderdeel A 4, diercategorie vleeskalveren tot circa 8 maanden, wordt als volgt gewijzigd:

De rij met Rav-code A 4.7 komt te luiden:

A 4.7

stal met hellende roostervloer in combinatie met hellende schijnvloer onder de roostervloer

BWL 2012.09.V2

28

2,5

C

Bijlage 1, onderdeel D 3 diercategorie vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking, wordt als volgt gewijzigd:

De rij met Rav-code 3.2.19 komt te luiden:

D 3.2.19

hok met mestkelders met water- en mestkanaal, voerbak en watervoorziening boven het waterkanaal, mestkanaal met metalen driekant roostervloer, mestgoot met schuine putwanden, koelsysteem en watervul-/spoelsysteem, dagelijkse mestafvoer en een emitterend mestoppervlak van maximaal 0,08 m² per varken

BWL 2019.04

5, 19

0,77

D

In bijlage 1 komt eindnoot 26 te luiden:

Geitlammeren met een leeftijd tot 30 dagen op de locatie van het melkgeitenbedrijf worden niet meegeteld.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 6 mei 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. De wijziging

Deze regeling wijzigt bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Rav). De Rav is een ministeriële regeling die regels bevat voor de uitvoering van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav).

In bijlage 1 bij de Rav zijn emissiefactoren opgenomen voor de berekening van de ammoniakemissie vanuit veehouderijen. De emissiefactoren zijn gekoppeld aan huisvestingssystemen per diercategorie. De emissiefactoren worden gebruikt voor de beoordeling of huisvestingssystemen in dierenverblijven voldoen aan de maximale emissiewaarden voor ammoniak in het Besluit emissiearme huisvesting. Deze beoordeling vindt op grond van de Wav plaats in het kader van de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de oprichting of verandering van een veehouderij of in het kader van de naleving van de algemene regels op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het houden van dieren. De emissiefactoren uit de Rav worden daarnaast gebruikt bij het berekenen van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden op grond van de Wet natuurbescherming.

Bijlage 1 bij de Rav wordt op een aantal punten gewijzigd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen.

Voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar is voor drie huisvestingssystemen de voorlopige emissiefactor ingetrokken en bepaald dat deze systemen in nieuwe situaties niet meer kunnen worden toegepast (Artikel I, onderdeel A). Omdat de meetrapporten van de proefstallen niet binnen de geldende termijn zijn opgeleverd, kan voor deze systemen geen definitieve emissiefactor worden vastgesteld.

Voor vleeskalveren tot circa 8 maanden is voor één huisvestingssysteem eveneens de voorlopige emissiefactor ingetrokken en bepaald dat dit systeem in nieuwe situaties niet meer kan worden toegepast (Artikel I, onderdeel B). De meetrapporten van de proefstallen zijn niet tijdig ingediend, waardoor voor dit systeem geen definitieve emissiefactor kan worden vastgesteld. Op verzoek van de fabrikant is de naam van het stalsysteem aangepast.

Voor vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking is bij één huisvestingssysteem eindnoot 5 toegevoegd (Artikel I, onderdeel C).

Tot slot is eindnoot 26 aangepast met het oog op het dierenwelzijn van de geitenbokjes (Artikel I, onderdeel D).

2. Gevolgen

Administratieve lasten

Deze regeling bevat geen meldings-, registratie- of andere informatieverplichtingen en leidt niet tot een verhoging van administratieve lasten bij bedrijven.

Effecten voor het bedrijfsleven

Deze regeling leidt niet tot extra nalevingskosten voor het bedrijfsleven. Door voor drie huisvestingssystemen voor melk- en kalfkoeien en één huisvestingssysteem voor vleeskalveren tot 8 maanden te bepalen dat deze systemen niet meer kunnen worden toegepast wordt de keuze tussen huisvestingssystemen voor veehouders enigszins beperkt. Veehouders kunnen echter nog steeds uit meerdere huisvestingssystemen kiezen waarvan de prijs in lijn ligt met de systemen die niet meer kunnen worden toegepast. Veehouders die deze systemen reeds hebben toegepast kunnen dat blijven doen.

Voor de leveranciers van deze systemen betekent het dat het niet langer zinvol is om deze systemen te blijven produceren, omdat zij niet meer zullen worden verkocht.

Dat geitlammeren tot een leeftijd van 30 dagen niet worden meegeteld zorgt ervoor dat veehouders makkelijker in overeenstemming met het ‘Plan van aanpak Welzijn geitenbokjes’ (Kamerstuk II, 2017/18, 28 286, nr. 939) geitenbokjes langer binnen het eigen melkgeitenbedrijf kunnen houden.

Lasten voor de overheid

Er is geen sprake van stijging van de bestuurlijke lasten voor gemeenten en provincies die optreden als bevoegd gezag.

Effecten voor het milieu

Doordat de vier huisvestingssystemen met een voorlopige emissiefactor niet meer kunnen worden toegepast, wordt voorkomen dat er nieuwe stallen worden gebouwd waarvan de emissiefactor niet vaststaat. Dit voorkomt een mogelijk negatief effect op het milieu.

Door het wijzigingen van de leeftijd dat geitlammeren op de eigen bedrijfslocatie niet meetellen bij het bepalen van de ammoniakemissie van 10 naar 30 dagen kan er, indien melkgeitenhouders ervoor kiezen hun geitenbokjes langer op het eigen bedrijf te houden, een marginale stijging van de ammoniakemissie plaatsvinden op de betreffende locatie. De totale ammoniakemissie door geiten stijgt met deze wijziging niet. Er vindt uitsluitend een zeer geringe verschuiving plaats van ammoniakemissie op een gespecialiseerde bokkenmesterij naar het geboortebedrijf van de geitenbokjes.

3. Consultatie

Deskundigen van de Technische adviespool (TAP) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hebben op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat advies uitgebracht over het intrekken van de voorlopige emissiefactoren en het wijzigen van de leeftijd dat geitlammeren op de eigen bedrijfslocatie niet meetellen bij het bepalen van de ammoniakemissie. Deze regeling is in overeenstemming met dit advies.

De regeling is ook voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De ATR gaat ervan uit dat er geen omvangrijke gevolgen zijn voor de regeldruk. Zij heeft om die reden geen formeel advies uitgebracht over de regeling.

Door middel van internetconsultatie is aan een ieder de gelegenheid geboden om te reageren op een concept van deze regeling. Op de internetconsultatie zijn drie reacties binnengekomen, waarbij in één reactie alleen vragen werden gesteld. Deze vragen zijn reeds beantwoord. Eén van de inhoudelijke reacties is afkomstig van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV). NMV stelt dat ten onrechte de voorlopige emissiefactoren niet zijn opgenomen in de internetconsultatie. Daarnaast ontbreken volgens haar in strijd met het motiveringsbeginsel leveranciersinformatie en proefstalgegevens van de huisvestingssystemen waarvoor de voorlopige emissiefactoren zijn ingetrokken. Voorts wijst NMV erop dat melkveehouders hinder kunnen ondervinden van het intrekken van de voorlopige emissiefactoren. Volgens haar hebben veehouders die deze systemen reeds hebben toegepast voor niets in deze systemen geïnvesteerd. In dit verband wijst zij ook op het onderuitgaan van de ‘PAS’ en de procedures over meldingen en vergunningen die in verband hiermee herzien moeten worden. Ook kunnen veehouders volgens NMV advieskosten hebben gemaakt voor de systemen die nu niet meer toepasbaar zijn. Daarnaast wordt de keuze uit de beschikbare huisvestingssystemen met minder dan 8,6 kg ammoniak per dier, per jaar volgens haar steeds kleiner. NMV verzoekt voorts om een versoepeling van het beleid voor het vaststellen van de voorlopige emissiefactoren, omdat in het kader van de fosfaatreductie en het fosfaatrechtenstelsel veel proefstallen in de problemen zijn gekomen, omdat de veebezetting niet optimaal volgens de vergunning kon worden uitgerold. Ook wenst de NMV met het oog op de veiligheid dat dit beleid wordt herzien en meer rekening gehouden wordt met bedrijfsspecifieke omstandigheden.

Naar aanleiding van hetgeen NMV in haar reactie op de internetconsultatie naar voren heeft gebracht wordt opgemerkt dat de voorlopige emissiefactoren die zijn ingetrokken zijn opgenomen in de wijziging van de Rav. Het gaat om de huisvestingssystemen waarvoor een eindnoot 28 is opgenomen. In de Rav is geregeld dat de voorlopige emissiefactor blijft gehandhaafd voor huisvestingssystemen waarvoor vergunning is verleend, of, als geen vergunning nodig is, die zijn toegepast voor de datum waarop de voorlopige emissiefactor is ingetrokken. Dit betekent dat voor reeds toegepaste systemen in de toekomst niet met een hogere emissiefactor wordt gerekend en dat de investeringen die reeds zijn gedaan in deze systemen niet voor niets zijn gemaakt.

Daarnaast wordt opgemerkt dat het niet opnemen van de leveranciersinformatie en de proefstalgegevens van de huisvestingssystemen waarvoor de voorlopige emissiefactor is ingetrokken niet betekent dat de wijziging van de Rav niet van een deugdelijke motivering is voorzien. In de toelichting bij de wijziging is uiteengezet dat uit de Beleidsregels voorlopige emissiefactoren Regeling ammoniak en veehouderij volgt dat uiterlijk binnen 5 jaar na het vaststellen van een voorlopige emissiefactor voor een huisvestingssysteem een definitieve emissiefactor moet worden vastgesteld. Nu niet tijdig meetrapporten zijn opgeleverd kon niet binnen 5 jaar een definitieve factor worden vastgesteld.

Ook wordt opgemerkt dat het risico op extra advieskosten vanwege een verplichte keuze voor een ander emissiearm huisvestingsysteem zo laag mogelijk is gehouden. Er is tijdig bekendheid gegeven aan het intrekken van de voorlopige emissiefactoren door middel van de internetconsultatie en de inwerkingtredingstermijn na publicatie van de wijziging van de Rav van twee maanden. Ook zijn de betreffende leveranciers van de huisvestingsystemen al ruim voor de internetconsultatie op de hoogte gebracht van het intrekken van de voorlopige emissiefactoren.

Dat de keuze uit de beschikbare huisvestingsystemen met een hoge ammoniakreductie door de wijziging kleiner wordt is geen reden om af te wijken van de Beleidsregels voorlopige emissiefactoren Regeling ammoniak en veehouderij.

Hetgeen NMV voor het overige naar voren brengt ziet op de wijziging van de hiervoor genoemde Beleidsregels en niet op de wijziging van de Rav en geeft daarom geen aanleiding om af te zien van de wijziging. Overigens kan wanneer voor een huisvestingssysteem wel aan de meetverplichting is voldaan alsnog een definitieve emissiefactor worden vastgesteld. Voor zover proefstallen, zoals NMV stelt, in de problemen zijn gekomen door de fosfaatreductie en het fosfaatrechtenstelsel betekent dit daarom niet, dat in de toekomst niet alsnog nadat metingen zijn uitgevoerd voor deze systemen een definitieve emissiefactor kan worden vastgesteld.

In de andere inhoudelijke reactie wordt ervoor gevreesd dat het intrekken van de voorlopige emissiefactoren ertoe leidt dat bestaande rechten van de veehouders die de betreffende systemen hebben toegepast in de toekomst worden beperkt. Naar aanleiding van deze reactie wordt opgemerkt dat, zoals hiervoor ook is opgemerkt, voor reeds toegepaste systemen in de toekomst niet met een hogere emissiefactor wordt gerekend.

4. Inwerkingtreding

Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding is afgeweken van de vaste verandermomenten (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, tweede lid) en de in dit geval geldende minimuminvoeringstermijn van drie maanden (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vierde lid). De reden van deze afwijking is dat hiermee aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen worden voorkomen (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vijfde lid, onderdeel a). Een snellere inwerkingtreding komt ten goede aan het milieu en het dierenwelzijn.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

In onderdeel A tot en met D wordt Bijlage 1 op verschillende punten geactualiseerd en aangevuld. Hieronder wordt per punt aangegeven wat deze wijzigingen inhouden.

Artikel I, onderdeel A

Met de wijzigingen in onderdeel A zijn de voorlopige emissiefactoren voor de huisvestingssystemen BWL 2012.08 (Rav-code A 1.20), BWL 2013.05 (Rav-code A 1.24) en BWL 2013.06 (Rav-code A 1.25) ingetrokken. Volgens de Beleidsregels voorlopige emissiefactoren Regeling ammoniak en veehouderij moet uiterlijk binnen 5 jaar na het vaststellen van een voorlopige emissiefactor voor een huisvestingssysteem een definitieve emissiefactor worden vastgesteld. Wanneer binnen deze 5 jaar geen meetrapporten voor ammoniakemissies van de proefstallen zijn opgeleverd, kan geen definitieve factor worden vastgesteld. Voor de hiervoor genoemde huisvestingssystemen zijn niet tijdig goedgekeurde meetrapporten voor ammoniakemissies van deze systemen ingediend. Aan deze huisvestingssystemen is nu een eindnoot 28 toegekend. Dit betekent dat deze systemen in nieuwe situaties niet meer kunnen worden toegepast.

Artikel I, onderdeel B

De voorlopige emissiefactor voor huisvestingssysteem BWL 2012.09 (Rav-code A 4.7) is ingetrokken. Ook voor dit huisvestingssysteem geldt dat niet binnen vijf jaar na vaststelling van de voorlopige emissiefactor goedgekeurde meetrapporten voor ammoniakemissies van dit systeem zijn ingediend. Aan dit huisvestingssysteem is daarom ook een eindnoot 28 toegekend. Dit betekent dat dit systeem in nieuwbouwsituaties niet meer kan worden toegepast. Vanaf 1 januari 2020 gaat op grond van het Besluit emissiearme huisvesting een maximale emissiewaarde gelden voor vleeskalveren tot circa 8 maanden.

Op verzoek van de fabrikant is de naam van het huisvestingssysteem aangepast. De emissiereductie van dit systeem blijkt niet afhankelijk van de wijze van ventileren. Om die reden zijn in de naamgeving de woorden ’mechanisch geventileerde’ geschrapt.

Artikel I, onderdeel C

Bij huisvestingssysteem BWL 2019.04 (Rav-code D 3.2.19) is eindnoot 5 toegevoegd. Deze eindnoot was abusievelijk bij de opname van dit systeem bij de voorgaande wijziging van de Rav van 16 december 2019 (Stcrt. 2019, 68350) niet toegevoegd.

Artikel I, onderdeel D

Op basis van het ‘Plan van aanpak Welzijn geitenbokjes’ heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgesteld om met het oog op het dierenwelzijn geitenbokjes op een later tijdstip af te voeren naar de bokkenmesterij. Als de geitenbokjes langer op de eigen bedrijfslocatie kunnen blijven levert dat een grote bijdrage aan het dierenwelzijn op. De TAP heeft advies gegeven over dit voorstel en daarbij geconcludeerd dat de ammoniakemissie van geitlammeren die tot 30 dagen op het eigen bedrijf worden gehouden minimaal is. Vanwege dit advies en het belang van het dierenwelzijn is besloten om de leeftijd tot waarop geitlammeren op de eigen bedrijfslocatie niet meetellen bij het bepalen van de ammoniakemissie te verhogen. Hierdoor wordt het veehouders gemakkelijker gemaakt om geitenbokjes langer op de eigen bedrijfslocatie te laten blijven.

Artikel II

Voor een toelichting op de inwerkingtreding van deze regeling wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven