Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 oktober 2020, nr. 2020-0000627317 tot wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen en enige andere regelingen in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 3.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen, artikel 1.12, derde lid, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II, artikel 2, derde lid, van het Besluit energieprestatievergoeding huur en artikel 4.4 van het Besluit Omgevingsrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling energieprestatie gebouwen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De volgende definities vervallen:

  • bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw

  • deelnemer

  • deskundige

  • diploma EPBD A-airconditioningsystemen

  • diploma EPBD B-airconditioningsystemen

  • energie-index

  • energieprestatie-indicator

  • EPC

  • erkende energielabeldeskundige

  • examen

  • examen energielabeldeskundige

  • exameninstelling

  • exameninstelling voor energielabeldeskundigen.

2. In de definitie van ‘BRL’ wordt ‘de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland’ vervangen door ‘InstallQ’.

3. In de definitie van ‘energielabelplichtige’ wordt ‘woning’ vervangen door ‘gebouw’ en wordt ‘artikel 2.1, eerste tot en met vijfde lid,’ vervangen door ‘artikel 2.1, eerste tot en met zesde lid,’.

4. De definitie van ‘utiliteitsgebouw’ komt te luiden:

utiliteitsgebouw: een gebouw of gedeelte daarvan met een gebruiksfunctie als bedoeld in artikel 1.1, tweede en derde lid, van het Bouwbesluit 2012, niet zijnde:

  • een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1, tweede en derde lid, van dat besluit, met uitzondering van de woonfunctie voor zorg;

  • een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw als bedoeld in artikel 1.1, tweede en derde lid, van dat besluit;.

5. De definitie van ‘woning’ komt te luiden:

woning:

een gebouw of gedeelte daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1, tweede en derde lid, van het Bouwbesluit 2012 met uitzondering van de woonfunctie voor zorg, of een gebouw of gedeelte daarvan met een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw als bedoeld in artikel 1.1, tweede en derde lid, van dat besluit.

6. In alfabetische volgorde worden zes definities ingevoegd, luidende:

adviseur:

persoon die de energieprestatie van een gebouw opneemt of registreert conform de BRL;

energielabelklasse:

energielabelklasse als bedoeld in artikel 2.1, achtste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen;

certificaathouder:

organisatie die beschikt over een geldig NL-EPBD procescertificaat;

certificerende instelling:

instelling die NL-EPBD procescertificaten verstrekt;

opnamedatum:

datum waarop de gegevens worden opgenomen op basis waarvan het energielabel wordt vastgesteld;

registratiedatum:

datum waarop de gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van een energielabel worden geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;.

B

Paragraaf 2 komt te luiden:

§ 2. Energielabel

Artikel 2
  • 1. De energieprestatie van een woning of woongebouw wordt geregistreerd door een adviseur werkzaam voor een certificaathouder en volgens de voorschriften, bedoeld in BRL 9500-W van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020. Het bij de bepaling van de energieprestatie gebruikte rekenprogramma is geattesteerd en voldoet aan BRL 9501 van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020.

  • 2. Na registratie van de energieprestatie door de adviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, wordt het energielabel voor die woning of het woongebouw vastgesteld en afgegeven door de Minister.

  • 3. Het primair fossiel energiegebruik van de woning of het woongebouw wordt met behulp van de als bijlage I bij deze regeling opgenomen tabel omgezet in een letter of lettercombinatie. Bij de berekening van het primair fossiel energiegebruik van een woning of woongebouw wordt, indien energiemaatregelen op gebiedsniveau van toepassing zijn, gerekend met forfaitaire waarden voor deze maatregelen.

  • 4. Met een certificaathouder wordt tot 1 januari 2022 gelijkgesteld een organisatie die certificering heeft aangevraagd en de energieprestatie laat opnemen en registreren door een adviseur met een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in paragraaf 4.1 van BRL 9500-W van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020.

Artikel 3
  • 1. De energieprestatie van een utiliteitsgebouw wordt geregistreerd door een adviseur werkzaam voor een certificaathouder en volgens de voorschriften, bedoeld in BRL 9500-U van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020. Het bij de bepaling van de energieprestatie gebruikte rekenprogramma is geattesteerd en voldoet aan BRL 9501 van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020.

  • 2. Na registratie van de energieprestatie door de adviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, wordt het energielabel voor dat utiliteitsgebouw vastgesteld en afgegeven door de Minister.

  • 3. Het primair fossiel energiegebruik van het utiliteitsgebouw wordt met behulp van de als bijlage Ia bij deze regeling opgenomen tabel omgezet in een letter of lettercombinatie. Bij de berekening van het primair fossiel energiegebruik van het utiliteitsgebouw wordt, indien energiemaatregelen op gebiedsniveau van toepassing zijn, gerekend met kwaliteitsverklaringen voor deze maatregelen.

  • 4. Met een certificaathouder wordt tot 1 januari 2022 gelijkgesteld een organisatie die certificering heeft aangevraagd en de energieprestatie laat opnemen en registreren door een adviseur met een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in paragraaf 4.1 van BRL 9500-U van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020.

Artikel 4

Het energielabel, bedoeld in artikel 2, tweede lid, en artikel 3, tweede lid, wordt ten minste vastgesteld op basis van:

  • a. gegevens met betrekking tot de algemene gebouwkenmerken, waaronder gebruiksfunctie, bouwjaar, gebruiksoppervlakte in m2 en, in het geval van een woning of woongebouw, woningtype;

  • b. gegevens met betrekking tot de aanwezige isolatie, waaronder beglazing, isolatie van de gevel, isolatie van het dak en isolatie van de vloer;

  • c. gegevens met betrekking tot de aanwezige installaties, waaronder verwarmingstoestel, tapwatertoestel, koelsysteem, ventilatiesysteem, zonneboiler, zonnepanelen en, in het geval van een utiliteitsgebouw, verlichting;

  • d. gegevens met betrekking tot de berekende indicatoren van de energieprestatie, waaronder de energielabelklasse, het primair fossiel energiegebruik, het aandeel hernieuwbare energie in het geval van een woning of woongebouw de oververhitting in de zomer en de warmtebehoefte en, in het geval van een utiliteitsgebouw, de energiebehoefte.

Artikel 5
  • 1. De Minister kan registreren:

    • a. gegevens over voor welke gebouwen de energieprestatie is geregistreerd, waaronder adresgegevens, identificerend objectnummer van het pand of verblijfsobject als bedoeld in artikel 19 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen en de opleverstatus van het gebouw;

    • b. kenmerken van de registratie van de energieprestatie bedoeld in artikel 2, eerste lid, waaronder de aanduiding van het soort opname van de energieprestatie, de opnamedatum en gegevens over de adviseur, de certificaathouder en de geattesteerde software;

    • c. de registratiedatum en het unieke registratienummer van het energielabel;

    • d. de gegevens, bedoeld in artikel 4, op basis waarvan het energielabel is vastgesteld.

  • 2. De Minister beheert de registratie.

  • 3. De registratie heeft tot doel het toezicht op de naleving en handhaving van de voorschriften op het gebied van energielabels te kunnen waarborgen en de verstrekking van de gegevens aan de instellingen en organisaties, bedoeld in het vijfde lid, mogelijk te maken voor zover de gegevens noodzakelijk zijn in verband met hun werkzaamheden als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4. De Minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 5. De Minister kan de gegevens, bedoeld in het eerste lid, verstrekken aan:

    • a. certificerende instellingen, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun taak zoals omschreven in BRL 9500-W van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020 of BRL 9500-U van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020;

    • b. het centraal bureau voor de statistiek, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor het van overheidswege uitvoeren van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap;

    • c. andere onderzoeksinstellingen en -organisaties, voor zover de gegevens gebruikt worden voor wetenschappelijke, statistische of historische doeleinden en de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig geschaad wordt.

  • 6. De gegevens in de registratie worden ten hoogste vijftien jaar bewaard, gerekend vanaf de opnamedatum van een energielabel.

Artikel 6

Bij de toepassing van artikel 2.4 van het besluit wordt ten minste een weergave van de numerieke energieprestatie-indicator van het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2.jr en de in een letter of lettercombinatie uitgedrukte weergave van dat energiegebruik opgehangen op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in het gebouw.

Artikel 7

Met een energielabel als bedoeld in deze regeling wordt gelijkgesteld een energielabel dat is vastgesteld door een persoon of een bedrijf die voldoet aan beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eis wordt nagestreefd.

Artikel 7a

Onder energielabel wordt niet verstaan het document dat is opgesteld op basis van de energieprestatie geregistreerd in het kader van een vergunningsaanvraag als bedoeld in BRL 9500-W van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020 of BRL 9500-U van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020.

C

Paragraaf 2a vervalt.

D

Artikel 8 vervalt.

E

Voor artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

Wanneer een energielabelplichtige voor 1 januari 2021 de gegevens aan een erkende energielabeldeskundige heeft gestuurd als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, wordt het energielabel afgegeven met inachtneming van deze regeling zoals die luidde voor 1 januari 2021.

F

Bijlage I wordt vervangen door bijlage I die als bijlage bij deze regeling is opgenomen.

G

Bijlage Ia wordt vervangen door bijlage Ia die als bijlage bij deze regeling is opgenomen.

H

De bijlagen II tot en met IIIb vervallen.

ARTIKEL II

De Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘een energie-index’ vervangen door ‘een energielabel’ en wordt ‘de verwachte energie-index’ vervangen door ‘het verwachte energielabel’.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Het energielabel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, is vastgesteld en afgegeven op de wijze, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Regeling energieprestatie gebouwen.

3. In het vierde lid wordt ‘de energie-index’ vervangen door ‘het energielabel’.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, wordt ‘een energie-index die is vastgesteld en afgegeven’ vervangen door ‘een energielabel dat is vastgesteld en afgegeven’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid geschiedt de aanmelding van een gerealiseerde investering, waarvoor een voorlopige investeringsverklaring is afgegeven voor 1 januari 2021, met inachtneming van het eerste lid zoals dat gold voor 1 januari 2021.

ARTIKEL III

De Regeling energieprestatievergoeding huur wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de definitie van ‘BRL’ ‘de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland’ vervangen door ‘InstallQ’.

B

In artikel 2 wordt ‘bedoeld in BRL 9500, deel 00, zoals vastgesteld op 31 augustus 2011, en deel 05, zoals vastgesteld op 23 juni 2016’ vervangen door ‘bedoeld in BRL 9500-W, zoals vastgesteld op 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020’.

C

Na artikel 4bis wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4ter

  • 1. In afwijking van artikel 4 wordt een energieprestatievergoeding overeengekomen met inachtneming van bijlage III, indien de warmtevraag van de woning reeds voor 1 januari 2021 was vastgesteld ten behoeve van een energieprestatievergoeding voor die woning.

  • 2. In afwijking van artikel 4bis wordt een energieprestatievergoeding overeengekomen met inachtneming van bijlage IV, indien de warmtevraag van de woning reeds voor 1 januari 2021 was vastgesteld ten behoeve van een energieprestatievergoeding voor die woning.

D

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel komt de kolom ‘Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh_th/m2] per jaar’ te luiden:

Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh/m2] per jaar

0 < Netto warmtevraag ≤ 15

15 < Netto warmtevraag ≤ 27

27 < Netto warmtevraag ≤ 33

33 < Netto warmtevraag ≤ 41

2. In de tekst na de aanduiding ‘*’ wordt ‘(Qv)’ vervangen door ‘(E-H;nd)’ en vervalt ‘die ontleend zijn aan de berekening van de energieprestatiecoëfficient (EPC) van de woning’.

3. In de tekst na de aanduiding ‘***’ wordt ‘50 kilowattuur per vierkante meter per jaar’ vervangen door ‘41 kilowattuur per vierkante meter per jaar’ en wordt ‘bij de verstrekking van een EPC of energie-index’ vervangen door ‘krachtens NTA 8800’.

4. In de tekst na de aanduiding ‘****’ wordt ‘50 kilowattuur per vierkante meter per jaar’ vervangen door ‘41 kilowattuur per vierkante meter per jaar’.

E

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel komt de kolom ‘Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh_th/m2] per jaar’ te luiden:

Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh/m2] per jaar

0 < Netto warmtevraag ≤ 15

15 < Netto warmtevraag ≤ 27

27 < Netto warmtevraag ≤ 33

33 < Netto warmtevraag ≤ 41

2. In de tabel komt de kolom ‘Minimaal duurzaam opgewekt equivalent aan energie voor verwarming en warm tapwater [kWh /m2] per jaar*’ te luiden:

Minimaal duurzaam opgewekt equivalent aan energie voor verwarming en warm tapwater [kWh /m2] per jaar*

3. In de tekst na de aanduiding ‘*’ wordt ‘(Qv)’ vervangen door ‘(E-H;nd)’.

4. In de tekst na de aanduiding ‘***’ wordt ‘50 kilowattuur per vierkante meter per jaar’ vervangen door ‘41 kilowattuur per vierkante meter per jaar’ en wordt ‘bij de verstrekking van een EPC of energie-index’ vervangen door ‘krachtens NTA 8800’.

5. In de tekst na de aanduiding ‘****’ wordt ‘50 kilowattuur per vierkante meter per jaar’ vervangen door ‘41 kilowattuur per vierkante meter per jaar’.

F

Na bijlage II wordt een bijlage toegevoegd overeenkomstig bijlage III die bij deze regeling is gevoegd.

G

Na bijlage III wordt een bijlage toegevoegd overeenkomstig bijlage IV die bij deze regeling is gevoegd.

ARTIKEL IV

De Regeling Omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 vervalt de definitie van ‘EPC’ en in de definitie van ‘BRL’ wordt ‘de Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector’ vervangen door ‘InstallQ’.

B

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde onderdeel komt te luiden:

  • 4. uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu:

    • a. gegevens en bescheiden over de waarden voor energiebehoefte en primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie, de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie en de beperking van luchtdoorlatendheid;

    • b. gegevens en bescheiden over de milieubelasting van het gebouw door de toe te passen materialen, bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken van 1 januari 2019 met inbegrip van het wijzigingsblad van 1 juli 2019.

2. In het vijfde onderdeel, subonderdeel j, wordt ‘het daarbij behorende systeemrendement’ vervangen door ‘de daarbij behorende waarde voor de energieprestatie’.

C

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘de EPC berekening’ vervangen door ‘de berekening van de waarden, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012’.

2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘EPC begrenzing’ vervangen door ‘de begrenzing van de waarden, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 voor’

3. In het tweede lid, onderdeel f, wordt ‘EPC berekening’ vervangen door ‘voor de berekening van de waarden, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012’.

4. In het derde lid wordt ‘met een NL-EPBD®EPC geattesteerd computerprogramma’ vervangen door ‘met behulp van geattesteerde software’ en wordt ‘BRL 9501 van 6 december 2006, inclusief wijzigingsbladen van 27 september 2012 en 4 december 2014’ vervangen door ‘BRL 9501 van 28 november 2019, inclusief wijzigingsblad van 1 juli 2020’.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de artikelen I, II, onderdelen A en C, III, onderdelen A, C en D, IV en VI van het Besluit tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels in werking treden.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage I. bij artikel 2, derde lid, van de Regeling energieprestatie gebouwen

Tabel 1: Klassenindeling energielabel woningen naar primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

Letter of lettercombinatie

Primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

A++++

Kleiner of gelijk aan 0,00

A+++

0,01 t/m 50,00

A++

50,01 t/m 75,00

A+

75,01 t/m 105,00

A

105,01 t/m 160,00

B

160,01 t/m 190,00

C

190,01 t/m 250,00

D

250,01 t/m 290,00

E

290,01 t/m 335,00

F

335,01 t/m 380,00

G

Groter dan 380,00

BIJLAGE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage Ia. bij artikel 3, derde lid, van de Regeling energieprestatie gebouwen

Tabel 2.a: Klassenindeling energielabel utiliteitsgebouwen voor de gebruiksfuncties 1 t/m 5 naar primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)
 

1. kantoor

2. bijeenkomst zonder kinderdagverblijf

3. bijeenkomst met kinderdagverblijf

4. onderwijs

5. zorg zonder bed

Letter of lettercombinatie

Primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

A+++++

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

A++++

0,01 t/m 40,00

0,01 t/m 50,00

0,01 t/m 55,00

0,01 t/m 50,00

0,01 t/m 45,00

A+++

40,01 t/m 80,00

50,01 t/m 100,00

55,01 t/m 110,00

50,01 t/m 100,00

45,01 t/m 90,00

A++

80,01 t/m 120,00

100,01 t/m 150,00

110,01 t/m 165,00

100,01 t/m 150,00

90,01 t/m 135,00

A+

120,01 t/m 160,00

150,01 t/m 200,00

165,01 t/m 220,00

150,01 t/m 200,00

135,01 t/m 180,00

A

160,01 t/m 180,00

200,01 t/m 230,00

220,01 t/m 265,00

200,01 t/m 235,00

180,01 t/m 210,00

B

180,01 t/m 200,00

230,01 t/m 255,00

265,01 t/m 290,00

235,01 t/m 260,00

210,01 t/m 230,00

C

200,01 t/m 225,00

255,01 t/m 285,00

290,01 t/m 330,00

260,01 t/m 295,00

230,01 t/m 260,00

D

225,01 t/m 250,00

285,01 t/m 320,00

330,01 t/m 365,00

295,01 t/m 330,00

260,01 t/m 295,00

E

250,01 t/m 275,00

320,01 t/m 355,00

365,01 t/m 405,00

330,01 t/m 360,00

295,01 t/m 325,00

F

275,01 t/m 300,00

355,01 t/m 385,00

405,01 t/m 445,00

360,01 t/m 395,00

325,01 t/m 355,00

G

Groter dan 300,00

Groter dan 385,00

Groter dan 445,00

Groter dan 395,00

Groter dan 355,00

Tabel 2.b: Klassenindeling energielabel utiliteitsgebouwen voor de gebruiksfuncties 6 t/m 10 naar primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)
 

6. zorg met bed

7. winkel

8. sport

9. logies

10. cel

Letter of lettercombinatie

Primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr)

A+++++

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

Kleiner of gelijk aan 0,00

A++++

0,01 t/m 90,00

0,01 t/m 60,00

0,01 t/m 35,00

0,01 t/m 50,00

0,01 t/m 60,00

A+++

90,01 t/m 180,00

60,01 t/m 120,00

35,01 t/m 70,00

50,01 t/m 100,00

60,01 t/m 120,00

A++

180,01 t/m 270,00

120,01 t/m 180,00

70,01 t/m 105,00

100,01 t/m 150,00

120,01 t/m 180,00

A+

270,01 t/m 360,00

180,01 t/m 240,00

105,01 t/m 140,00

150,01 t/m 200,00

180,01 t/m 240,00

A

360,01 t/m 430,00

240,01 t/m 285,00

140,01 t/m 155,00

200,01 t/m 230,00

240,01 t/m 300,00

B

430,01 t/m 470,00

285,01 t/m 315,00

155,01 t/m 170,00

230,01 t/m 255,00

300,01 t/m 330,00

C

470,01 t/m 530,00

315,01 t/m 355,00

170,01 t/m 195,00

255,01 t/m 285,00

330,01 t/m 370,00

D

530,01 t/m 595,00

355,01 t/m 395,00

195,01 t/m 215,00

285,01 t/m 320,00

370,01 t/m 415,00

E

595,01 t/m 655,00

395,01 t/m 435,00

215,01 t/m 240,00

320,01 t/m 355,00

415,01 t/m 455,00

F

655,01 t/m 715,00

435,01 t/m 475,00

240,01 t/m 260,00

355,01 t/m 385,00

455,01 t/m 500,00

G

Groter dan 715,00

Groter dan 475,00

Groter dan 260,00

Groter dan 385,00

Groter dan 500,00

BIJLAGE BIJ ARTIKEL III, ONDERDEEL F

Bijlage III. bij artikel 4ter, eerste lid, van de Regeling energieprestatievergoeding huur

Maximale energieprestatievergoeding bij een woonruimte met een aansluiting op het gasnet.

Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh_th/m2] per jaar

Minimale duurzaam opgewekt equivalent aan energie voor verwarming en warm tapwater en koken [kWh/m2] per jaar*

Minimale productie duurzaam opgewekte energie voor gebruik huurder [kWh/m2] per jaar, mits per woonruimte ≥ (Ehulp +1600) en ≤ (Ehulp + 2.400) **

Maximale vergoeding [€/m2/maand]***

0 < Netto warmtevraag ≤ 15

Ehulp + 23

1,22

15 < Netto warmtevraag ≤ 30

Ehulp + 23

1,12

30 < Netto warmtevraag ≤ 40

Ehulp + 23

0,90

40 < Netto warmtevraag ≤ 50

Ehulp + 23

0,64 ****

* Het uitgangspunt is dat in een woning welke een aardgasaansluiting heeft in de vraag naar ruimteverwarming, warm tapwater en energie voor koken doorgaans wordt voorzien door het gebruik van gas. Het gasgebruik in de woning dient aldus te worden gecompenseerd, op basis van een gemiddeld gebruik en bij gemiddelde klimaatomstandigheden. De opwek hoeft niet per se in thermische energie plaats te vinden, noch hoeft deze gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn.

De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van gas op de woning dient te worden opgewekt, dient minimaal gelijk te zijn aan de warmtevraag (Qv) plus de benodigde hoeveelheid energie voor warm tapwater (15 kWh/m2), beide gedeeld door een factor die het rendement van de installatie weergeeft. Daarbij dient te worden opgeteld een waarde die de benodigde hoeveelheid energie voor kookgas (4,6 kWh) weergeeft. Deze hoeveelheid energie is gebaseerd op een gemiddeld gebruik van gas voor koken van 39 m3 per woning. Deze drie posten bij elkaar opgeteld dienen te worden gedeeld door de primaire energie factor: 2,14.

De compensatie van de energiestromen wordt gedaan op basis van de primaire energie factor van 2,14. De energie dient ter compensatie van de gebruikte hoeveelheid fossiele energie en wordt doorgaans in de vorm van elektriciteit op de woning opgewekt en aan het net geleverd. De primaire energiefactor van elektriciteit is hoger dan die van gas, omdat voor elektriciteitsproductie in centrales meer energie nodig is om dezelfde hoeveelheid finale energie op te wekken. Daarom dient de vereiste opwekking van duurzame energie die de hoeveelheid gebruikte fossiele energie compenseert (warmtevraag, warm tapwater en gas om te koken) door deze factor te worden gedeeld.

Bij het bepalen van de hoeveelheid op te wekken duurzame energie ter compensatie van het gasgebruik, wordt rekening gehouden met het rendementsverlies in de gasketel. Hiervoor kan worden uitgegaan van forfaitaire waarden die ontleend zijn aan de berekening van de energieprestatiecoëfficient (EPC) van de woning, zijnde een rendement van 0,975 voor de opwek van warmte voor ruimteverwarming en een rendement van 0,65 voor de opwek van warm tapwater.

Conform het besluit dient de opwek van duurzame energie die dient ter compensatie van het gebruik van gas te worden gemeten en in het jaarlijkse overzicht dat de verhuurder aan de huurder verstrekt te worden opgenomen.

** Het betreft hier de opgewekte hoeveelheid energie voor een gemiddeld elektriciteitsgebruik van de bewoners over een jaar bezien. Ook hier hoeft de opwek niet per se gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn.

Ehulp betreft hier de gebouwgebonden (elektrische) energie die nodig is voor het laten werken van installaties, zoals ventilatie, (comfort)koeling en monitoring. Eventuele input energie voor een installatie die warmte en/of warm tapwater opwekt valt onder deze Ehulp. Energie voor verlichting valt in dit geval niet onder de Ehulp. Energie voor verlichting valt onder de energie die ter beschikking staat van de huurder (minimaal 23 kWh per vierkante meter per jaar).

De minimale productie van energie hoeft niet groter te zijn dan Ehulp + 2.400 kWh per woning en mag niet kleiner zijn dan Ehulp + 1.600 kWh per woning. De hier bedoelde productie van energie is additioneel aan de opwek uit de vorige kolom.

*** De energieprestatievergoeding wordt uitgedrukt in een bedrag per vierkante meter gebruikersoppervlak van de woonruimte per maand, waarbij de warmtevraag en de hoeveelheid op de woning opgewekte duurzame energie in kilowattuur per vierkante meter per jaar worden uitgedrukt. Daarbij zijn de uitgangspunten gehanteerd dat de warmtevraag niet hoger is dan 50 kilowattuur per vierkante meter per jaar. De woning wekt een minimale hoeveelheid duurzame energie op die equivalent is aan de benodigde energie voor verwarming en warm tapwater en koken per jaar. De duurzame energie die ter beschikking staat voor gebruik door de huurder is ten minste 23 kilowattuur per vierkante meter per jaar.

Voor de oppervlakte die volgens deze tabellen moet worden bepaald, wordt uitgegaan van de gebruikersoppervlakte van de woning die wordt bepaald bij de verstrekking van een EPC of Energie-Index met toepassing van NEN 2580:2007 (inclusief correctieblad NEN 2580:2007/C1:2008). Deze is in de regel al beschikbaar.

**** Indien de warmtevraag hoger is dan 50 kilowattuur per vierkante meter per jaar en/of de duurzame energie die ter beschikking staat voor gebruik door de huurder lager is dan 23 kilowattuur per vierkante meter per jaar, kan geen energieprestatievergoeding worden overeengekomen en dient de in rekening te brengen energielevering te worden beoordeeld aan de hand van de thans vigerende regeling voor servicekosten en nutsvoorziening overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL III, ONDERDEEL G

Bijlage IV. bij artikel 4ter, tweede lid, van de Regeling energieprestatievergoeding huur

Maximale energieprestatievergoeding bij een woonruimte die is aangesloten op een warmtenet en waarbij de warmte niet volledig duurzaam is of niet volledig op de woning wordt opgewekt.

Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh_th/m2] per jaar

Minimaal duurzaam opgewekt equivalent aan energie voor verwarming en warm tapwater [kWh /m2] per jaar*

Minimale productie duurzaam opgewekte energie voor gebruik huurder [kWh/m2] per jaar, mits per woonruimte ≥ (Ehulp +1800) en ≤ (Ehulp + 2.600) **

Maximale vergoeding [€/m2/maand]***

0 < Netto warmtevraag ≤ 15

Ehulp + 26

0,74

15 < Netto warmtevraag ≤ 30

Ehulp + 26

0,64

30 < Netto warmtevraag ≤ 40

Ehulp + 26

0,32

40 < Netto warmtevraag ≤ 50

Ehulp + 26

0,05****

* Het uitgangspunt is dat in een woning, die is aangesloten op een onder de Warmtewet vallend warmtenet, in de vraag naar ruimteverwarming en warm tapwater doorgaans wordt voorzien door het gebruik van warmte uit dit net. Het warmtegebruik in de woning, voor zover dat primair met fossiele energie is opgewekt, dient te worden gecompenseerd met duurzaam op de woning opgewekte energie, op basis van een gemiddeld gebruik en bij gemiddelde klimaatomstandigheden. De opgewekte energie dient ter beschikking te staan van de huurder, maar dit hoeft niet per se met thermische energie te zijn, noch hoeft deze gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn. De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van warmte op de woning dient te worden opgewekt, is afhankelijk van de mate waarin niet-duurzame energie nodig is om (een deel van) deze warmte aan de woning te leveren. De compensatie dient te worden bepaald op basis van het equivalent opwekkingsrendement van het aangesloten warmtenet (EOR). Daartoe dient de verhuurder bij het aangaan van de overeenkomst een door het Bureau Controle en Registratie Gelijkwaardigheidsverklaring (Hierna: Bureau CRG) goedgekeurde EMG-verklaring over te leggen van het warmtenet waarop de woning is (of wordt) aangesloten. De EMG-verklaring is een kwaliteitsverklaring die het EOR beschrijft, en is daarmee een maat voor de hoeveelheid primaire fossiele energie die benodigd is voor de levering van warmte door het warmtenet aan de woning. Deze verklaring mag niet ouder zijn dan drie jaar. De berekening van de EOR wordt uitgevoerd conform NVN 7125-2011 of NEN 7125-2017. Indien NEN 7125-2017 wordt gebruikt wordt specifiek opgewekte duurzame warmte niet gealloceerd aan specifieke gebouwen, maar wordt gerekend met de gemiddelde EOR van het warmtenet. Met een goedgekeurde EMG-verklaring wordt gelijkgesteld een kwaliteitsverklaring die is afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een kwaliteitsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met het vereiste van een goedgekeurde EMG-verklaring wordt geboden. De hoeveelheid duurzame energie die op de woning dient te worden opgewekt ter compensatie van het gebruik van niet-duurzaam opgewekte warmte, dient minimaal gelijk te zijn aan de warmtevraag (Qv) plus de benodigde hoeveelheid energie voor warm tapwater (15 kWh/m2), beide gedeeld door het EOR. Indien de woning is aangesloten op een secundair warmtenet is het EOR van dit secundaire net van toepassing.

** Het betreft hier de opgewekte hoeveelheid energie voor een gemiddeld elektriciteitsgebruik van de bewoners over een jaar bezien. Ook hier hoeft de opwek niet per se gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn. Ehulp betreft hier de gebouwgebonden (elektrische) energie die nodig is voor het laten werken van installaties, zoals ventilatie, (comfort)koeling en monitoring. Eventuele input energie voor een installatie die warmte en/of warm tapwater opwekt valt onder deze Ehulp. Energie voor verlichting valt in dit geval niet onder de Ehulp. Energie voor verlichting valt onder de energie die ter beschikking staat van de huurder (minimaal 26 kWh per vierkante meter per jaar). De minimale productie van energie hoeft niet groter te zijn dan Ehulp + 2.600 kWh per woning en mag niet kleiner zijn dan Ehulp + 1.800 kWh per woning. De hier bedoelde productie van energie is additioneel aan de opwek uit de vorige kolom.

*** De energieprestatievergoeding wordt uitgedrukt in een bedrag per vierkante meter gebruikersoppervlak van de woonruimte per maand, waarbij de warmtevraag en de hoeveelheid op de woning opgewekte duurzame energie in kilowattuur per vierkante meter per jaar worden uitgedrukt. Daarbij zijn de uitgangspunten gehanteerd dat de warmtevraag niet hoger is dan 50 kilowattuur per vierkante meter per jaar. De woning wekt, als deze niet op de woning volledig duurzame warmte opwekt, een hoeveelheid duurzame energie op ter compensatie van de gebruikte met primaire fossiele energie opgewekte warmte. De duurzame energie die ter beschikking staat voor gebruik door de huurder is ten minste 26 kilowattuur per vierkante meter per jaar. Voor de oppervlakte die volgens deze tabel moet worden bepaald, wordt uitgegaan van de gebruikersoppervlakte van de woning die wordt bepaald bij de verstrekking van een EPC of Energie-Index met toepassing van NEN 2580:2007 (inclusief correctieblad NEN 2580:2007/C1:2008). Deze is in de regel al beschikbaar.

**** Indien de warmtevraag hoger is dan 50 kilowattuur per vierkante meter per jaar en/of de duurzame energie die ter beschikking staat voor gebruik door de huurder lager is dan 26 kilowattuur per vierkante meter per jaar, kan geen energieprestatievergoeding worden overeengekomen en dient de in rekening te brengen energielevering te worden beoordeeld aan de hand van de thans vigerende regeling voor servicekosten en nutsvoorziening overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Met ingang van 1 januari 2021 wordt de energieprestatie ten behoeve van het energielabel uitgedrukt met een nieuwe indicator; het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2 per jaar. De dimensieloze indicator Energie-Index (hierna: EI) op energielabels is komen te vervallen. De nieuwe indicator wordt berekend met de nieuwe bepalingsmethode die tevens per 1 januari 2021 in werking is getreden, de zogenoemde NTA 8800. NTA 8800 heeft de eerdere bepalingsmethoden voor het meten van de energieprestatie van gebouwen vervangen.

Het uitdrukken van de energieprestatie in kWh/m2 per jaar op het energielabel is nodig conform de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen, hierna herziene richtlijn of EPBD (Energy Performance of Buildings Directive, richtlijn 2018/844/EU van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen richtlijn 2018/844/EU). De wijziging van regelgeving voor de aanwijzing van NTA 8800 als nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen betreft dus de implementatie van de herziene richtlijn.1

De nieuwe bepalingsmethode NTA 8800 kan, naast het uitrekenen van de energieprestatie in kWh/m2 per jaar, ook nieuwe technologieën meerekenen en mede daardoor preciezere uitkomsten leveren over energieprestaties van gebouwen. Om de berekening mogelijk te maken is een meer uitgebreide invoer van parameters nodig dan met de oude bepalingsmethoden. In het economische verkeer, waar een steeds grotere waarde wordt toegekend aan de energieprestatie van gebouwen, is deze nauwkeurigheid van belang. Voor de waarde van woningen is te zien dat de betekenis van het energielabel toeneemt, hiermee stijgt ook het belang van de nauwkeurigheid van het energielabel.

Het energielabel voor woningen waarbij een erkend energielabeldeskundige op afstand bewijsmateriaal keurde (ook vaak het Vereenvoudigd Energielabel, het VEL, genoemd) was niet toereikend om met de nieuwe bepalingsmethode te rekenen. Voor de nieuwe bepalingsmethode is het nodig dat een uitgebreide opname van de woning wordt gedaan door een deskundige zodat nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de vaststelling van de energieprestatie wordt geborgd. Om die reden is het eerdere systeem voor de totstandkoming van het energielabel voor woningen, waarbij een erkend energielabeldeskundige op afstand bewijsmateriaal keurt, herzien. In deze wijzigingsregeling is uitgewerkt hoe invulling is gegeven aan de introductie van een meer uitgebreide methode voor het bepalen van de energieprestatie van woningen op basis van NTA 8800, waarbij een adviseur in een woning de opname doet. Tevens zijn de technische wijzigingen in deze wijzigingsregeling opgenomen voor bepaling van het energielabel voor utiliteitsbouw op basis van NTA 8800.

2. Hoofdlijnen van de regeling

Met de voorliggende wijziging zijn de volgende regelingen aangepast:

  • In de Regeling energieprestatie gebouwen is de systematiek voor het vaststellen en afgeven van een energielabel voor woningen aangepast en geënt op de nieuwe bepalingsmethode, NTA 8800. Voor utiliteitsgebouwen is tevens de nieuwe bepalingsmethode aangewezen voor het energielabel. De wijzigingen betreffen de nadere uitwerking van voorschriften over het energielabel.

  • In de Regeling energieprestatievergoeding huur zijn de indicator voor de warmtevraag en de staffelgrenzen voor de energieprestatievergoeding technisch aangepast op basis van de nieuwe bepalingsmethode. Deze wijzigingen hebben geen effect op reeds vastgestelde energieprestatievergoedingen.

  • In de Regeling vermindering verhuurderheffing zijn de technische eisen, die verbonden zijn aan de toekenning van een heffingsvermindering, voor nieuwe aanvragen aangepast aan de nieuwe bepalingsmethode per 1 januari 2021. Daarnaast zijn overgangsbepalingen toegevoegd voor de lopende aanvragen die nog op de methode voor vaststelling van de energieprestatie met de EI zijn gebaseerd.

  • In de Regeling Omgevingsrecht zijn de eisen aan de energieprestatiecoëfficiënt vervangen door de eisen aan bijna energie-neutrale gebouwen (BENG-eisen).

2.1 De nieuwe bepalingsmethode NTA 8800

NTA 8800 is de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen. Deze bepalingsmethode is opgenomen in het Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (BENG) en heeft drie bepalingsmethoden vervangen, te weten NEN 7120, het zogenoemde Nader Voorschrift in combinatie met NEN 7120 en ISSO 75.3 (Kamerstukken II 2018/19, 30 196, nr. 651 (bijlage)). Met de invoering van NTA 8800 zijn ook de verwijzingen naar NEN 1068 vervallen. De inhoud van deze norm is geactualiseerd op basis van recente Europese normen en daarna verwerkt in NTA 8800. Vanwege NTA 8800 zijn de indicatoren voor de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) en de EI vervangen door indicatoren gebaseerd op het energiegebruik per vierkante meter per jaar (kWh/m2.jr). Waar de eerdere bepalingsmethoden toerekenden naar één totaalscore voor energieprestatie (het primair fossiel energiegebruik), levert NTA 8800 daarnaast ook inzicht in de energiebehoefte, het aandeel hernieuwbare energie en het risico op oververhitting in de zomer. NTA 8800 bevat niet de eisen aan de energieprestatie, maar is een bepalingsmethode waarmee de energieprestatie inzichtelijk wordt gemaakt. NTA 8800 is gratis beschikbaar via NEN.nl.

Energielabels voor gebouwen bevatten een energieprestatie-indicator. Eerder was dit een letter of lettercombinatie, voor sociale huurwoningen veelal gebaseerd op de dimensieloze EI. Ingeval het energielabel gebaseerd was op de EI, was aan de hand van een zogenoemde inijkingstabel door middel van de klassengrenzen af te lezen welke labelletter bij een bepaalde EI hoorde. De herziene richtlijn schrijft voor dat de energieprestatie op het energielabel uitgedrukt wordt in een indicator van het primair energiegebruik in kWh/m2 per jaar. De energielabels zoals afgegeven voor 1 januari 2021 voldeden daar niet aan. Door de overgang naar de nieuwe bepalingsmethode NTA 8800 per 1 januari 2021 kan de vereiste indicator in kWh/m2.jr wel worden berekend. De letter op het label wordt, evenals voor 1 januari 2021, gebaseerd op het primair fossiel energiegebruik. De indicator primair fossiel energiegebruik is dezelfde indicator waar voor nieuwbouw de ‘BENG 2’-eis geldt conform het Bouwbesluit 2012.

Het getal uitgedrukt in kWh/m2 per jaar op het energielabel geeft meer inzicht in een score voor energieprestatie dan een dimensieloze indicator. Daarnaast is de meerwaarde van NTA 8800 als bepalingsmethode voor het energielabel dat breder inzicht kan worden gegeven in de energieprestatie van het gebouw. Zo wordt op het energielabel inzicht gegeven in onder andere de energiebehoefte of de warmtebehoefte, het aandeel hernieuwbare energie en voor woningen de kans op te hoge temperaturen in de zomer in de woning.

De wijze waarop gerekend wordt met gebiedsmaatregelen is zoveel mogelijk beleidsneutraal overgenomen bij de bepaling van de energieprestatie op het energielabel. Voor woningen wordt hiervoor gerekend met forfaitaire waarden en bij utiliteitsgebouwen wordt de labelletter berekend met de kwaliteitsverklaringen voor gebiedsmaatregelen.

2.2 Nieuwe energielabelsystematiek voor woningen en woongebouwen

De energielabelsystematiek voor woningen waarbij een erkend energielabeldeskundige op afstand het bewijsmateriaal keurt is aangepast naar een systematiek waarvoor een meer uitgebreide opname van een woning wordt gedaan.2 Deze opname is nodig om de energieprestatie van de woning met NTA 8800 te kunnen berekenen. Daar waar voor de hiervoor geldende systematiek met de erkend energielabeldeskundige op afstand maximaal 14 kenmerken ingevoerd moesten worden over een woning, is met de nieuwe systematiek, gebaseerd op NTA 8800, voor elk gebouwonderdeel meer invoer nodig, wat kan resulteren in aanzienlijk meer invoergegevens. Het grote verschil in de hoeveelheid invoer is enerzijds te verklaren door de methodiek van NTA 8800 die over meer energetische kenmerken uitgebreidere berekeningen kan uitvoeren en daarvoor meer invoer nodig heeft. Anderzijds is dit te verklaren door het introduceren van een meeromvattende opname van de woning zelf, in plaats van het bepalen van een groot aantal energetische kenmerken op basis van onderzoek naar veelvoorkomende waarden voor die kenmerken.

De voorgaande energielabelsystematiek voor woningen ging uit van een opname in huis die mogelijk was door de woningeigenaar zelf. Uitgangspunt voor een nieuw energielabel op basis van kWh/m2.jaar is geweest om het vereenvoudigd energielabel te handhaven. Uit onderzoek van DGMR en MetrixLab3 blijkt echter dat dit niet mogelijk is met dezelfde mate van nauwkeurigheid. Een hoge mate van nauwkeurigheid is nodig om een geloofwaardig instrument te behouden met voldoende draagvlak. Dit kan zorgen voor energiesparing omdat de woningeigenaar waarde hecht aan de informatie en het handelingsperspectief dat het biedt. Over de nauwkeurigheid van het VEL waren door partijen en de Europese Commissie in het verleden twijfels geuit. De systematiek van het VEL behouden met een nieuwe bepalingsmethode waarbij de nauwkeurigheid minder groot zou worden was daarom geen reële optie.

Uit het onderzoek van DGMR en MetrixLab blijkt dat er beperkingen zijn aan hetgeen aan een woningeigenaar kan worden gevraagd en dat de geometrie van een woning veel invloed heeft op de einduitkomst en daarmee op de labelletter. De geometrie is de vorm van de woning: is de woning compact gebouwd of heeft deze bijvoorbeeld een uitbouw. Om de geometrie vast te stellen moet de woning nauwkeurig opgemeten worden, iets waar een woningeigenaar gemakkelijk een fout in maakt. Een kleine meetfout kan al zorgen voor een verkeerde labelletter. De beperkingen die er zijn om een woningeigenaar om informatie te vragen en de effecten van kleine meetfouten maken het noodzakelijk dat in de nieuwe systematiek een adviseur een opname doet in de woning om een energieprestatie te kunnen registreren.

Het introduceren van een systematiek waarbij een meeromvattende opname van de woning door een adviseur wordt gedaan gaat gepaard met een systeem dat robuuster is in de veranderende context van energiebesparing in gebouwen waarin het energielabel en energieprestaties een steeds grotere rol spelen in het economische verkeer. Zo speelt het energielabel een rol bij de woningwaarde en voor bepaling van nog te nemen verduurzamingsmaatregelen. Een systematiek met een uitgebreide opname biedt enerzijds een grotere mate van nauwkeurigheid over de energieprestaties van een gebouw. Anderzijds draagt het feit dat een adviseur de opname doet positief bij aan de betrouwbaarheid van het label.

2.3 Inijking energielabelklassen

Met de introductie van NTA 8800 is de bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen gewijzigd. Dit zorgt voor andere resultaten uit de berekening, zowel inhoudelijk als in een andere eenheid, namelijk kWh/m2.jr. Hierdoor is een nieuwe indeling van de energielabelklassen nodig.

Het opnieuw bepalen van de energielabelklassen kan op verschillende manieren. In twee onderzoeken, de een voor woningen4, de ander voor utiliteitsgebouwen5, en in een herberekening6 zijn verschillende varianten uitgewerkt. Per variant is bekeken hoe de verdeling van de gebouwvoorraad over de verschillende labelklassen eruit komt te zien. Uit het onderzoek blijkt dat de varianten grofweg in twee categorieën zijn te verdelen: een categorie met varianten waarbij de verdeling over de labelklassen zoveel mogelijk gelijk blijft en een categorie met varianten waarbij de ijkpunten worden aangepast naar de huidige energetische staat van de woningmarkt, waardoor veel gebouwen in een lagere labelklasse terecht komen ten opzichte van de oude methode.

In de voorliggende wijziging is de variant uitgewerkt, waarbij de verdeling over de verschillende labelklassen gemiddeld gelijk blijft. Daardoor blijven zoveel mogelijk gebouwen in dezelfde labelklasse. Het uitgangspunt is namelijk een zuiver technische en zoveel mogelijk beleidsneutrale overgang. Toch zullen sommige gebouwen met NTA 8800 een betere of slechtere labelletter krijgen, dan met de oude bepalingsmethode. Bij woningen behoudt 53% dezelfde labelletter, 21% verschuift naar één labelklasse beter en 17% verschuift naar één labelklasse slechter. In zijn algemeenheid behoudt in totaal 91% van de woningen dus dezelfde labelletter of verschuift hooguit één labelklasse. Bij utiliteitsgebouwen behoudt 52% dezelfde labelletter, 12% verschuift naar één labelklasse beter en 12% verschuift naar één labelklasse slechter. In totaal behoudt 76% van de utiliteitsgebouwen dezelfde labelletter of verschuift hooguit één labelklasse.

Dat er toch verschuivingen optreden is niet te voorkomen. De verschuivingen hebben verschillende oorzaken, maar hebben met name te maken met de toegenomen invloed van de geometrie van het gebouw op de uitkomst en met de actualisatie van de primaire energiefactor (hierna: PEF) voor elektriciteit. Met de geometrie van het gebouw wordt in dit verband de verhouding tussen de verliesoppervlakte van de schil (gevels, dak en vloer) en de gebruiksoppervlakte (vloeren) verstaan, ook wel de compactheid van het gebouw. Ter illustratie: in een rijtje met identieke woningen, zal de hoekwoning een slechtere energieprestatie krijgen, doordat deze meer verliesoppervlakte heeft (namelijk een zijgevel) dan de tussenwoning. De woning verliest meer energie door deze extra buitengevel en heeft dus naar verwachting een hoger primair fossiel energiegebruik. In de oude methode werd deze geometrie niet meegenomen, wat leidde tot uitkomsten die minder correlatie hadden met de werkelijke energiegebruiken. De PEF drukt uit hoeveel kWh fossiele energie gebruikt wordt voor de productie van 1 kWh elektriciteit. In NTA 8800 is de PEF van elektriciteit veel lager geworden, omdat de opwekking van stroom de laatste jaren duurzamer is geworden. Daardoor gaan woningen met elektrische installaties beter scoren, maar woningen met veel eigen zonnestroom (door middel van PV-panelen) juist slechter.

Bij woningen is ervoor gekozen om extra energielabelklassen toe te voegen om nieuwbouw en zeer energiezuinige woningen beter te kunnen onderscheiden. Voor utiliteitsbouw is er één energielabelklasse toegevoegd om energieopwekkende gebouwen te onderscheiden en zijn de grenzen van de labelklassen per gebruiksfunctie bepaald, waardoor er per gebruiksfunctie een aparte inijkingstabel is. Hiervoor is gekozen, omdat het energiegebruik tussen de verschillende functies sterk uiteenloopt. Indien er wel voor één inijkingstabel was gekozen, zouden bepaalde gebruiksfuncties (zoals kantoren) altijd goed scoren, terwijl andere (zoals zorg met bed) niet uit de lagere labelklassen zouden kunnen komen. Met een inijkingstabel per gebruiksfunctie wordt dit voorkomen. Een utiliteitsgebouw met meer dan één gebruiksfunctie krijgt een eigen inijkingstabel. Deze tabel komt tot stand door het naar oppervlakte gewogen gemiddelde van de inijkingstabellen van de gebruiksfuncties in dat gebouw. Stel dat de oppervlakte van een gebouw voor 80% een kantoorfunctie heeft en voor 20% een bijeenkomstfunctie, dan krijgt deze een inijkingstabel met waarden die voor 80% die van kantoor zijn en voor 20% die van bijeenkomst.

In deze wijzigingsregeling zijn de tabellen opgenomen met de indeling van de energielabelklassen op basis van de nieuwe indicator voor de energieprestatie, namelijk het primaire fossiele energiegebruik van het gebouw, uitgedrukt in kWh/m2.jr. Deze energieprestatie-indicator wordt berekend aan de hand van NTA 8800 als bedoeld in artikel 5.2 van het Bouwbesluit 2012. Bij de vaststelling ervan wordt voor woningen gebruikgemaakt van de forfaitaire waarde voor de energiebesparende maatregel op gebiedsniveau die in NTA 8800 is opgenomen en voor utiliteitsgebouwen wordt deze berekend met een kwaliteitsverklaring. Op een af te geven energielabel worden de waarde van het primaire fossiele energiegebruik (in kWh/m2.jr) en de corresponderende labelletter weergegeven. Zo houdt een energielabel B voor een woning in dat de waarde van het primaire fossiele energiegebruik minimaal 160,01 en maximaal 190,00 kWh/m2.jr is.

3. Verhouding tot hoger en ander recht

3.1 Verhouding tot de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD)

De voorliggende wijziging past vier regelingen aan. In de regelingen gaat het om beleid ter stimulering van de verduurzaming van de gebouwde omgeving. In de regelingen wordt gebruikgemaakt van energielabels en/of de bepalingsmethode voor de energieprestatie. Aan het energielabel en de bepalingsmethode stelt de (herziene) EPBD eisen. Met de introductie van NTA 8800 en de aanpassing van het energielabel wordt aan deze Europese verplichting voldaan.

3.2 Aanpassing NTA 8800 en inijking

De onderhavige regeling past ministeriële regelingen aan aan de invoering van NTA 8800 en de inijking van energielabels. Op AMvB-niveau geschiedt de aanpassing middels het Besluit tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen. Inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling is voorzien op 1 januari 2021, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de artikelen I tot en met IV en VI van dit bovenliggende besluit.

3.3 Aanpassing aan het stelsel van de Omgevingswet

Het stelsel van de Omgevingswet voorziet onder meer in de intrekking van de Regeling energieprestatie gebouwen. De bepalingen uit deze regeling worden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in de Omgevingsregeling. De in de onderhavige regeling opgenomen wijzigingen zullen dus ook in de Omgevingsregeling worden verwerkt. Dit gebeurt in een aparte regeling.

3.4 Algemene verordening gegevensbescherming

In het kader van de controle op de naleving en uitvoering van de voorschriften met betrekking tot de energielabels worden persoonsgegevens verwerkt door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: minister van BZK). Het gaat hier om de gegevens zoals opgenomen in artikel 4 van de Regeling energieprestatie gebouwen. De bestaande registratie wordt in het kader van de introductie van de nieuwe bepalingsmethode van de energieprestatie uitgebreid met een aantal nieuwe gegevens: een aantal gegevens met betrekking tot berekende energieprestatiefactoren (de energiebehoefte, het primair fossiel energiegebruik, het aandeel hernieuwbare energie, de warmtebehoefte en de oververhitting in de zomer), de opleverstatus van het gebouw en kenmerken van de registratie van de energieprestatie, waaronder gegevens met betrekking tot de adviseur. Deze gegevens betreffen deels gegevens die direct tot de persoon te herleiden zijn, zoals de naam van de adviseur die de opname doet, en deels gegevens die indirect tot de persoon te herleiden zijn, namelijk de gegevens omtrent de energieprestatie van het gebouw, doordat via de openbare gegevens van het kadaster te achterhalen valt wie de eigenaar van het gebouw is door middel van een koppeling met het in de registratie bekende adres. Hiermee zijn ook deze gegevens in de meeste gevallen te herleiden tot een identificeerbare natuurlijke persoon. Daarmee zijn beide categorieën gegevens persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming aangezien de gegevens te herleiden zijn tot een identificeerbare persoon en de persoonsgegevensverwerking in Nederland plaatsvindt. De rechtmatigheid van deze persoonsgegevensverwerking door de minister van BZK vindt haar grondslag in artikel 6, onderdeel c, van de Algemene verordening gegevensbescherming; het betreft een persoonsgegevensverwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke (in casu de minister van BZK) rust. Op grond van artikel 27 van de EPBD dienen de lidstaten immers alle noodzakelijke maatregelen te nemen om inbreuken op de krachtens de richtlijn ingestelde nationale bepalingen te voorkomen. De registratie van deze gegevens is in het kader hiervan noodzakelijk. Er worden geen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Avg verwerkt.

Een aantal gegevens wordt in het kader van de actieve openbaarmakingsplicht zoals neergelegd in artikel 8 van de Wet openbaarheid bestuur openbaar gemaakt via de website www.ep-online.nl. Het gaat dan om de gegevens zoals opgenomen in artikel 4, onderdelen a en d, van de Regeling energieprestatie gebouwen. Het belang van openbaarmaking is er in gelegen dat hierdoor een goede uitvoering van het beleid met betrekking tot de energielabels mogelijk gemaakt wordt, doordat op deze wijze inzicht geboden wordt in de energieprestatie van woningen aan (toekomstige) woningeigenaren en huurders en daarmee de verduurzaming van woningen gestimuleerd wordt.

4. Uitvoering, toezicht en handhaving

Uitvoering van de regels rondom de registratie van energielabels wordt gedaan door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl), die EP-online beheert.

Het aanvragen van energielabels voor woningen waarbij een erkend energielabeldeskundige op afstand bewijsmateriaal keurt blijft mogelijk tot 31 december 2020. Om de behandeling en afronding van deze aanvragen te kunnen laten plaatsvinden blijft de digitale omgeving waarin dit mogelijk wordt gemaakt tot 1 april 2021 beschikbaar.

Registratie van EI’s bij RVO.nl blijft tijdelijk mogelijk na 1 januari 2021 en exclusief ten behoeve van de vaststelling van lopende bijdragen en subsidies. Deze EI’s zijn niet zichtbaar voor derden in de registratiedatabase EP-online en zijn niet 10 jaar geldig. De registratie is uitsluitend bedoeld voor de vaststelling van de heffingsvermindering en andere subsidies, zoals de STEP. Verder is met leveranciers van softwarepakketten voor de berekening van de EI de afspraak gemaakt dat deze pakketten beschikbaar blijven na 1 januari 2021. De software wordt als het ware ‘bevroren’ per 31 december 2020 en blijft tot eind 2022 beschikbaar, specifiek voor de afhandeling van lopende subsidies en investeringsverklaringen in het kader van de STEP en de Heffingsvermindering Verduurzaming.

Deze regeling voorziet niet in wijzigingen in het toezicht en handhaving van de betrokken regelgeving.

5. Administratieve lasten en financiële gevolgen

5.1 Regeldruk Regeling energieprestatie gebouwen

Het aanpassen van de energielabelsystematiek voor woningen heeft gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven. De effecten zijn zo laag mogelijk gehouden binnen de nieuwe systematiek voor het energielabel doordat in de opnameprotocollen het uitgangspunt is gehanteerd dat (kenmerken van) maatregelen pas opgenomen worden als ze een reële bijdrage aan het energiebesparingsresultaat leveren. Hiermee wordt de benodigde opnametijd korter en worden de kosten voor de adviseur lager. Het gebruik van referentiegebouwen kan in gevallen ook zorgen voor lagere kosten, maar deze referentiegebouwen met beschikbare gegevens zullen niet voor veel gebouwen beschikbaar zijn.

Voor het bedrijfsleven heeft de labelsystematiek betrekking op bedrijfsmatige woning-overdrachten (met uitzondering van woningen van woningcorporaties). De effecten voor woningcorporaties zijn nagenoeg nihil, omdat zij in de huidige situatie geen gebruikmaken van het VEL, maar van de EI. De tijdsbesteding en kosten voor de EI zijn vergelijkbaar met de toekomstige energielabel-onderzoeken op basis van NTA 8800. De lasten komen voort uit het verdwijnen van het vereenvoudigd energielabel en het bij-/omscholen van adviseurs.

Uit onderzoek van SIRA (2019)7 blijkt dat wordt geschat dat voor eengezinswoningen de kosten rond de € 190 zullen uitkomen voor de opname en registratie van een energielabel. Dit betekent een stijging van € 170 per label. Voor appartementen is de tijdsbesteding lager en daarmee ook de kosten van het energielabel. Deze kosten worden geschat op € 100 per label. Een stijging van € 80 per label.

Jaarlijks zijn er circa 44.220 overdrachten van eengezinswoningen en circa 22.780 overdrachten van appartementen door burgers waarvoor een nieuw energielabel moet worden aangevraagd.8 Dit resulteert in € 7.517.400 per jaar administratieve lastenverhoging voor eengezinswoningen en € 1.822.400 per jaar voor appartementen voor deze doelgroep. In totaal 9,3 miljoen euro voor burgers.

Bedrijfsmatige overdracht van eengezinswoningen bedraagt circa 48.180 per jaar en circa 24.820 per jaar van appartementen waarvoor een nieuw energielabel moet worden aangevraagd.9 Dit levert een administratieve lastenverhoging op voor bedrijven van respectievelijk € 8.190.600 per jaar en € 1.985.600 per jaar, in totaal 10,2 miljoen euro.

De eenmalige administratieve lasten voor erkend energielabeldeskundigen bedragen circa € 579.200 en vloeien voort uit herscholing en -examinering. De eenmalige administratieve lasten voor de bijscholing van EPA-W- en EPA-U-adviseurs bedragen circa € 2.635.200. De berekende structurele kosten die samenhangen met de certificering van bedrijven om de energielabels te mogen afgeven, veranderen niet.

Voor de volledigheid worden alle gevolgen hieronder weergegeven (in miljoen euro’s).

 

2021

2022

2022

2024

2025

2026

Gevolgen voor het bedrijfsleven

           

Administratieve lasten

10,2

10,2

10,2

10,2

10,2

10,2

Inhoudelijke nalevingskosten

3,2

0

0

0

0

0

Gevolgen voor de burger

           

Administratieve lasten

9,3

9,3

9,3

9,3

9,3

9,3

Inhoudelijke nalevingskosten

0

0

0

0

0

0

5.2 Regeldruk overige regelingen

De regeldrukeffecten van de wijziging in de Regeling vermindering verhuurderheffing en de Regeling energieprestatievergoeding zijn eerder in beeld gebracht bij de consultatie van het Besluit tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels.10 De daar genoemde regeldrukeffecten gelden zowel voor de wijzigingen in het besluit als de regeling. De wijzigingen in deze regelingen zijn namelijk een nadere uitwerking van de aanpassingen in respectievelijk het Besluit energieprestatievergoeding huur en het Besluit vermindering verhuurderheffing. Uit hoofde van de wijziging in deze twee regelingen volgen dus geen nieuwe of andere regeldrukeffecten. Ook voor de wijzigingen in de Regeling omgevingsrecht geldt dat die niet tot regeldrukeffecten leiden.

6. Advies, consultatie en notificatie

6.1 Begeleidingscommissie Inijking Energielabels

Ter begeleiding van de totstandkoming van de nieuwe labelklassen is de begeleidingscommissie Inijking Energielabels in het leven geroepen. De begeleidingscommissie Inijking Energielabels is betrokken geweest bij de inijkingsstudies betreffende woningen en utiliteitsgebouwen. Deze commissie bestond uit vertegenwoordigers van particuliere huiseigenaren, huurders, woningcorporaties, eigenaren van utiliteitsgebouwen en specifieke gebouweigenaren zoals het Rijksvastgoedbedrijf. Uit deze begeleidingscommissie kwam in sterke mate de wens naar voren om te komen tot een wijziging zoals vormgegeven met onderhavige regeling. Vanuit de huurders, vertegenwoordigd door de Woonbond, kwam de wens naar voren naar een meer inhoudelijke wijziging; een wijziging meer gebaseerd op woonlasten. Een dergelijke wijziging zal worden bezien bij de regelgeving ter uitwerking van het Klimaatakkoord.

In september 2019 is door de RVO.nl op basis van de inbreng van de begeleidingscommissie een advies uitgebracht ten aanzien van de wijze van inijking.11 Dit advies is opgevolgd. De enige aanpassing ten opzichte van het advies is het toevoegen van een extra labelklasse bij woningen om nieuwbouw en zeer zuinige woningen beter te kunnen onderscheiden.

6.2 MKB-toets

De MKB-toets is tegelijkertijd met de internetconsultatie van de wijzigingsregeling uitgevoerd. In deze bijzondere periode vanwege het coronavirus is een andere werkwijze gevolgd dan gebruikelijk. Gezien de belemmeringen voor fysieke overleggen is ervoor gekozen om de MKB-toets op digitale wijze in te richten. De wijzigingsregeling is vergezeld met een aantal gerichte vragen onder de aandacht gebracht van diverse organisaties en koepels die vanuit het perspectief van vastgoedeigenaren en MKB relevant zijn, zoals MKB-Nederland, Vastgoedbelang, IVBN en energieadviseurs (Avepa, Fedec). Ieder van deze partijen is verzocht te reageren en gevraagd om – indien gewenst – individuele MKB-bedrijven uit te nodigen om op de wijzigingsregeling te reageren. De partijen die gereageerd hebben, hebben hun reactie ingebracht in de internetconsultatie. De gemaakte opmerkingen worden in paragraaf 6.3 behandeld. Overigens zijn in de voorbereiding van de wijziging MKB’ers betrokken. Het gaat daarbij met name om eigenaren/verhuurders van gebouwen en energieadviseurs.

6.3 Internetconsultatie

De internetconsulatie van de conceptregeling heeft plaatsgevonden van 15 mei tot en met 12 juni 2020. De consultatie heeft elf reacties opgeleverd. De reacties komen met name van brancheorganisaties, maar ook van enkele organisaties en personen die in hun werkzaamheden te maken hebben met het energielabel.

Een reactie betrof zorgen over de kosten van het nieuwe label ten opzichte van het VEL en hetgeen de woningeigenaar hiervoor krijgt. Het aanpassen van de energielabelsystematiek voor woningen heeft gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven. De effecten zijn zo beperkt mogelijk gehouden ten behoeve van een betaalbaar energielabel. Zo is in de opnameprotocollen het uitgangspunt gehanteerd dat maatregelen pas opgenomen worden als ze een reële bijdrage aan het energiebesparingsresultaat leveren. Hiermee wordt de opnametijd korter en daarmee de kosten lager. Doordat de woning uitgebreider wordt opgenomen is het echter ook mogelijk om meer inzicht te geven in verbetermogelijkheden. Op het energielabel zullen deze verbetermogelijkheden worden vermeld voor isolatie en installaties om te voldoen aan de standaard en aardgasvrij te worden. Hiermee kan de woning verder worden verduurzaamd, waarmee wordt bespaard op energiekosten en het wooncomfort omhoog gaat. Op deze manier draagt het energielabel bij aan het behalen van de doelen uit het Klimaatakkoord.

Er zijn zorgen geuit omtrent de beschikbaarheid van voldoende vakbekwame adviseurs. De opleidingen van de energieprestatieadviseurs voor de nieuwe bepalingsmethode zijn reeds door de sector ontwikkeld en van start gegaan. De eerste examens worden vanaf eind juni 2020 afgenomen. De verwachting vanuit de sector is dat een groot deel van de huidige EPA-adviseurs (circa 2.000) en ook nieuwe adviseurs zich gaan kwalificeren om vanaf 1 januari 2021 volgens de nieuwe bepalingsmethode energielabels op te nemen en registreren. Daarbij is er ruim voldoende capaciteit bij de opleiders en exameninstituten om ervoor te zorgen dat er eind 2020 voldoende adviseurs beschikbaar zijn.

Ook is er geïnformeerd naar de consequenties voor huiseigenaren als het nieuwe label in een andere klasse valt. De geldigheidsduur van een geregistreerd energielabel blijft 10 jaar. Met de nieuwe bepalingsmethode is er gekozen voor een zo beleidsneutraal mogelijke overgang. Dat betekent dat, net als nu, enkel een nieuw energielabel aangevraagd dient te worden wanneer bij een transactiemoment er geen of een verlopen energielabel aanwezig is. Een eventuele verschuiving van het energielabel heeft geen gevolgen in het kader van de energielabelplicht.

Voorts geldt in zijn algemeenheid dat in totaal 91% van de woningen dezelfde labelletter behoudt of hooguit één labelklasse verschuift. Daarmee is het aantal labelverschuivingen beperkt. Voor huurwoningen geldt dat de wijziging zo is vormgegeven dat deze geen effect heeft op de gemiddelde maximale huurprijs. Voor zover het huidige puntenstelsel leidt tot de mogelijkheid van huurverhogingen of -verlagingen blijft hierdoor dat met de voorgestelde wijziging in zijn algemeenheid onveranderd. Wel is het mogelijk dat er door de hiervoor aangeven verschuivingen in een enkel geval wijzigingen optreden bij individuele woningen. Enerzijds kan een lager puntenaantal binnen het woningwaarderingsstelsel voor de woonruimte ontstaan door een slechter energielabel. In een aantal gevallen kan dit leiden tot huurverlaging. Opmerking daarbij is dat dit alleen kan optreden indien de maximale huurprijs hierdoor lager wordt dan de feitelijke huurprijs. Gelet op de algemene huurprijsniveaus zal dit zich maar in geringe mate voordoen.

Verhuurders geven aan positief te zijn over de beleidsneutrale insteek bij de invoering van de nieuwe bepalingsmethode en de nieuwe klassenindeling. Daarnaast pleiten ze voor een wijziging van het woningwaarderingsstelsel door daarin uit te gaan van een langere geldigheidsduur van het energielabel. De ontwerpregeling betreft een zo beleidsneutraal mogelijke aanpassing van regelgeving vanwege de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen en leidt daarom niet tot inhoudelijke wijzigingen zoals bepleit door verhuurders. De wenselijkheid van wijzigingen in het woningwaarderingsstelsel zal aan de orde komen bij de uitwerking van het Klimaatakkoord. Hiervoor wordt gewezen op de brief van 17 december 2019 (TK 32 813, nr. 437). Daarin is aangegeven dat een aanpassing van het woningwaarderingsstelsel en andere maatregelen zullen worden onderzocht om de prikkel om te verduurzamen te vergroten. De verwachting is dat de Tweede Kamer daarover na de zomer wordt geïnformeerd in combinatie met de overige mogelijke huurmaatregelen zoals aangegeven in de brief van 17 december 2019.

Een reactie gaat in op de wijzigingen in de Regeling energieprestatievergoeding huur en stelt dat de overgangsregeling ontoereikend is omdat die regeling alleen van toepassing is op woningen die zijn aangesloten op een gasnet of een warmtenet, en niet op woningen die alleen zijn aangesloten op een elektriciteitsnet. Voor woningen die enkel op een elektriciteitsnet zijn aangesloten (all electric) is echter het Besluit energieprestatievergoeding huur van toepassing.12 De overgangsbepalingen zijn voor alle woningen met een bestaande EPV gelijk: in zowel voornoemd besluit als de Regeling energieprestatievergoeding huur wordt vanaf 1 januari 2021 dwingend voorgeschreven dat een EPV wordt overeengekomen met gebruikmaking van de oude warmtevraag wanneer die warmtevraag voor 1 januari 2021 is vastgesteld. Voor alle bestaande gevallen geldt dat ze gebruik moeten blijven maken van hun bestaande, oude, bepaling van de warmtevraag, via de oude methode.

Een reactie pleit voor een overgangsregeling zodat voor woningen waarvan de aanvraag omgevingsvergunning heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2021, de mogelijkheid bestaat om de energieprestatie na 1 januari 2021 te bepalen volgens het oude stelsel. Deze mogelijkheid is eerder bekeken en daar is niet voor gekozen. Zo’n overgangsregeling zou inhouden dat er de facto twee verschillende energielabelsystemen en meerdere rekenmethodes operationeel en onderhouden moeten worden. Bovendien voldoet een energielabel op basis van de oude methode niet aan de EPBD-verplichting om het energielabel te baseren op de nieuwe indicator (primair fossiel energiegebruik in kWh/m2.jr). Bij oplevering van een (nieuw) gebouw dient vanaf 1 januari 2021 een energielabel te worden opgeleverd conform de nieuwe bepalingsmethode NTA 8800. Daarbij kan grotendeels van de dezelfde gegevens gebruik worden gemaakt als voor de (eerder aangevraagde) omgevingsvergunning op basis van de EPC-berekening. De aanvullende informatie die nodig is voor de berekening van het energielabel conform NTA 8800 kan verzameld worden tijdens de verplichte gebouwopname die hiertoe nodig is. Voor de STEP-subsidie en de Heffingsvermindering Verduurzaming is gekozen voor een overgangsregeling zodat de vaststelling van de bijdragen met dezelfde methode geschiedt als de aanvraag. Deze berekening kan alleen voor de vaststelling van de bijdrage gebruikt worden. Er volgt geen geldig energielabel uit.

Diverse reacties gaan over de onderliggende methode van NTA 8800 en niet zozeer over de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving. NTA 8800 is ontwikkeld door een projectgroep onder leiding van de NEN, waarin diverse partijen zijn betrokken. De reacties die over de methodiek gaan worden onder de aandacht gebracht van de projectgroep NTA8800.

6.4 Advisering Adviescollege Toetsing Regeldruk

Op 5 juni 2020 heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) haar advies uitgebracht. Hieronder staat een overzicht van de adviespunten en hoe deze zijn verwerkt.

  • 1.1 Het college adviseert in de toelichting nader te onderbouwen waarom niet wordt gekozen voor een vorm van een vereenvoudigd energielabel dat is gebaseerd op de indicator kWh/m2 jaar, en in die onderbouwing expliciet in te gaan op de bijdrage van een nauwkeuriger label aan energiebesparing en CO2-reductie, en het nemen van verduurzamingsmaatregelen.

    Reactie: De wijziging van de bepalingsmethode voor het energielabel komt voort uit de bepaling van de herziene EPBD. De NEN7120, het Nader Voorschrift en ISSO75 voldoen niet aan de begin 2019 gepubliceerde Europese set EPB-normen voor de bepalingsmethode voor de energieprestatie volgens de EPBD richtlijn. Met de nieuwe bepalingsmethode, NTA 8800, wordt hier wel aan voldaan. Startpunt bij de implementatie van de nieuwe bepalingsmethode is geweest om de systematiek van het vereenvoudigd label te handhaven. Uit onderzoek van DGMR en MetrixLab bleek echter dat het niet mogelijk om de nieuwe bepalingsmethode te gebruiken met de VEL-systematiek met resultaten met dezelfde mate van nauwkeurigheid. De reden om aan een gelijke mate van nauwkeurigheid vast te houden heeft te maken met de zorgen in het verleden van de sector en de politiek over de nauwkeurigheid van het VEL. Ook de Europese Commissie heeft in het verleden vragen gesteld over de nauwkeurigheid van het VEL en of de methode wel voldeed aan de vereisten uit de richtlijn. Zie voor de Nederlandse reactie ook de brief van 20 augustus 2018 (TK 2017/18, 30 196, nr. 609). Het invoeren van een minder nauwkeurig energielabel dan het VEL is daarmee geen reële optie. Ook gezien het steeds belangrijker wordend thema en dus de maatschappelijke relevantie van energiebesparing en verduurzaming. De toelichting van de regeling is hierop aangevuld. Relevant in dit verband is verder de motie Koerhuis (Kamerstuk 30 196 nr. 702) die de regering verzocht een second opinion uit te laten voeren naar een betaalbaar energielabel vergelijkbaar met het VEL. Deze motie is januari 2020 door de Kamer verworpen.

    Kantar Public (2017) heeft de effectiviteit van het energielabel onderzocht, uit dit onderzoek blijkt dat bijna twee derde (64%) van de huiseigenaren door het energielabel meer kennis heeft vergaard over de energiezuinigheid van hun woning en 59% geeft aan beter te weten welke maatregelen ze moeten treffen. Circa een tiende (9%) van de woningeigenaren die recent energiebesparende maatregelen hebben genomen zou dit niet hebben gedaan als het energielabel er niet was geweest. Met het nieuwe energielabel krijgt de woningeigenaar nog beter inzicht in de energiezuinigheid en de mogelijkheden voor verbeteringen zoals hierboven aangegeven. Daarmee is te verwachten dat meer inzicht in de energiezuinigheid en de verbetermogelijkheden met het nieuwe energielabel leidt tot meer energiebesparing. Niet alleen zal de energiezuinigheid op het energielabel worden vermeld, maar ook het risico op te hoge binnentemperaturen in de zomer en het aandeel hernieuwbare energie waar de woning gebruik van maakt. Verder wordt het door de hogere nauwkeurigheid van de opname mogelijk te bepalen of de woning voldoet aan de isolatiestandaard en streefwaarden voor woningisolatie. Deze geven aan of een woning klaar is voor aardgasvrij. Deze zullen ook op het label worden vermeld als ze worden vastgesteld. Evenals geconstateerd in het onderzoek van Kantar Public in 2017 is het van belang te beseffen dat het daadwerkelijk treffen van maatregelen afhankelijk is van allerlei factoren. Het energielabel is een belangrijk bewustwordingsinstrument dat kan helpen de beslissing te ondersteunen om wel of niet (direct) over te gaan op het nemen van maatregelen.

  • 2.1 Het college adviseert om (1) te onderzoeken of een aangepast, vereenvoudigd, minder nauwkeurig energielabel uitgedrukt in kWh/m2.jaar mogelijk is, (2) daarbij te onderzoeken welke effecten een dergelijk label heeft op de energieprestatie van woningen in particulier eigendom, en (3) de regeldrukeffecten van een dergelijk label in kaart te brengen.

    Reactie: Zoals bij de reactie bij adviespunt 1.1 aangegeven is het invoeren van een minder nauwkeurig energielabel dan het VEL geen reële optie. Daarom is bij het onderzoek naar een vereenvoudigd label op basis van kWh/m2.jaar het uitgangspunt gehanteerd om aan een gelijke mate van nauwkeurigheid vast te houden. Toen uit het onderzoek van DGMR en MetrixLab bleek dat dit niet mogelijk was, is die route niet verder gevolgd.

  • 2.2 Het college adviseert in de toelichting in te gaan op de gevolgen van een duurder expert-label voor de effectiviteit en doelbereik van het instrument.

    Reactie: Het nieuwe energielabel zal veel meer informatie bevatten dan het VEL. Niet alleen zal een algemene energieprestatiescore worden weergeven (de energielabelletter), maar ook op deelaspecten wordt aangegeven wat de kenmerken zijn van de woning. Als de standaard en de streefwaarden worden vastgesteld, zal bijvoorbeeld informatie gegeven worden over de mate waarin de woning al voldoet aan de standaard en de streefwaarden (en dus voorbereid is voor de aardgasvrije toekomst), het aandeel hernieuwbare energie waar de woning gebruik van maakt, kans op te hoge binnentemperaturen in de woning in de zomer en wordt per isolatie- en installatieonderdeel aangegeven wat de verbetermogelijkheden zijn voor de woning. Het nieuwe label zal dus veel meer inzicht en handelingsperspectief geven voor het nemen van verduurzamingsmaatregelen wat ten goede komt aan het doelbereik en de effectiviteit van het instrument.

  • 3.1 Het college adviseert om een MKB-toets uit te voeren.

    Reactie: De MKB-toets is tegelijkertijd met de internetconsultatie van de wijzigingsregeling uitgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 6.2.

  • 4.1 Het college adviseert de kennisnamekosten als gevolg van het vervallen van het VEL in beeld te brengen conform Rijksbrede methodiek.

    Reactie: Uit de wijziging vloeien geen nieuwe of additionele kennisnamekosten voort. De kennisnamekosten zijn al eerder in beeld gebracht. Uit de rapportage blijkt dat burgers doorgaans pas kennis van de wijzigingen in de regelgeving nemen op het moment dat zij hun woning willen verkopen en dat de kennisname onderdeel is van de reguliere kennisname bij het te koop zetten van de woning.13 De wijziging heeft hierdoor geen eenmalige effecten. De wijziging rapporteert daarom alleen de structurele effecten.

Tot slot geeft het college ter overweging om te onderzoeken hoe andere lidstaten de herziene richtlijn EPBD hebben geïmplementeerd en daarbij te kijken of een vorm van een vereenvoudigd label wordt gehanteerd.

Reactie: In de brief (TK 2019/2020, 30 196 nr. 690) uit december 2019 is een korte vergelijking gemaakt met andere lidstaten en toegelicht dat het Nederlandse vereenvoudigd energielabel voor woningen uniek is binnen de Europese Unie. In andere lidstaten wordt het energielabel in het algemeen afgegeven op basis van gegevens die door onafhankelijke deskundigen zijn vastgesteld tijdens een bezoek aan het gebouw.

6.5 Technische notificatie

De conceptregeling is op 16 juli 2020 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie)(PbEU 2015, L 241) voorgelegd aan de Europese Commissie (notificatienummer 2020/0460/NL). De meeste bepalingen in de regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning. Zie daarvoor artikel 7 van de Regeling energieprestatie gebouwen. Van de Commissie zijn geen opmerkingen ontvangen.

7. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De regeling treedt gelijktijdig met de artikelen I, II, onderdelen A en C, III, onderdelen A, C en D, IV en VI van het bovenliggende besluit (het Besluit tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels) in werking. Waar nodig zijn overgangsbepalingen gemaakt, bijvoorbeeld voor de afwikkeling van lopende toekenningen die nog op de oude bepalingsmethode zijn gebaseerd, zoals bij de Regeling vermindering verhuurderheffing en de Regeling energieprestatievergoeding huur.

II. Artikelsgewijs deel

Artikel I (wijziging Regeling energieprestatie gebouwen)

Onderdeel A

Een aantal definities is vervallen ten gevolge van de nieuwe energielabelsystematiek. De vervallen definities zagen op de systematiek van het Vereenvoudigd Energielabel (VEL).

Ook is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een aantal definities te laten vervallen dat te maken heeft met het keuren van airconditioningsystemen. De eisen aan deze systemen zijn met het besluit EPBD III en de regeling EPBD III overgeheveld naar het Bouwbesluit 2012 respectievelijk de Regeling Bouwbesluit 2012. Daarom zijn ze vervallen in de onderhavige regeling.

De begrippen EPC en Energie-Index zijn vervallen, nu deze indicatoren zijn vervangen door indicatoren van het energiegebruik per vierkante meter per jaar (kWh/m2.jr).

In de nieuwe energielabelsystematiek bestaat geen onderscheid meer tussen het proces van de totstandkoming van het energielabel van een woning en van een utiliteitsgebouw. Daarom is ‘woning’ in de definitie van ‘energielabelplichtige’ vervangen door ‘gebouw’.

De definities van ‘utiliteitsgebouw’ en ‘woning’ zijn aangepast zodat gebouwen of gedeeltes daarvan met een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw (recreatiewoningen) voor de onderhavige regeling niet langer kwalificeren als utiliteitsgebouw maar als woning. Deze gebouwen of gedeeltes daarvan krijgen daarmee een energielabel voor woningen, zoals ook omschreven in de nieuwe BRL. Voor recreatiewoningen geldt dat zij voor de bouwtechnische eisen zoals voorgeschreven door het Bouwbesluit 2012 nog steeds kwalificeren als logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw.

Onderdeel B

In deze artikelen is de nieuwe energielabelsystematiek beschreven. Met de overgang naar de nieuwe bepalingsmethode NTA 8800 per 1 januari 2021 is sprake van een nieuwe berekening en een nieuwe indicator van de energieprestatie. Daarom zijn de klassenindelingen van de energielabels voor woningen en utiliteitsgebouwen opnieuw ingedeeld. De in de bijlagen opgenomen tabellen tonen de indeling van de energielabelklassen op basis van de nieuwe indicator, namelijk het primair fossiel energiegebruik, uitgedrukt in kWh/m2.jr.

Op grond van de nieuwe artikelen 2 en 3 moet de energieprestatie worden berekend door een op basis van BRL 9500-W of BRL 9500-U gecertificeerde organisatie. Bij woningbouw wordt gebruikgemaakt van BRL 9500-W. In alle andere gevallen geldt BRL 9500-U. Uit de beide BRL’en volgt dat daarbij gebruik moet worden gemaakt adviseurs met een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in paragraaf 4.1 van BRL 9500-W of BRL 9500-U. De adviseur die de berekening uitvoert moet daarbij gebruikmaken van op basis van BRL 9501 geattesteerde software. De adviseurs nemen de energieprestatie op en registreren deze in EP-online (www.ep-online.nl). EP-online wordt beheerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarna wordt door de minister van BZK het energielabel afgegeven. Omdat er naar verwachting niet direct voldoende bedrijven en organisaties zijn gecertificeerd, is een overgangsbepaling opgenomen, zodat gedurende de eerste periode na inwerkingtreding ook een organisatie mag worden ingeschakeld dat wel bezig is met het verkrijgen van de certificatie, maar dat proces nog niet heeft afgerond.

Voor het registreren van de energieprestatie van een gebouw en het afgeven van een energielabel worden op basis van artikel 5 gegevens door de minister van BZK verwerkt. Het gaat allereerst om gegevens ter identificatie van het gebouw. Dit betreffen adresgegevens en identificerende objectnummers zoals vermeld in de Basis Administratie Gebouwen (BAG) van het gebouw of een deel daarvan (zoals een appartement) waarvoor de adviseur de energieprestatie registreert. Deze gegevens worden ook door de minister van BZK gebruikt om vast te stellen voor welk gebouw(deel) een energielabel is afgegeven en de verplichting van een energielabel bij transactie te handhaven. Gegevens over de opleverstatus van een gebouw zijn nodig om na te gaan voor welk doeleinde het energielabel is geregistreerd. Zo kunnen labels van voor de oplevering van een gebouw voor de omgevingsvergunning voor het bouwen gebruikt worden. Het bevoegd gezag kan dan zien of voor (de bouw van) het gebouw aan de gestelde eisen wordt voldaan.

Kenmerken van de registratie, waaronder de adviseur die de energieprestatie registreert en het gebruikte rekenprogramma, worden verwerkt zodat enerzijds de minister van BZK vast kan stellen of de verwerkte registratie voldoet aan de gestelde voorwaarden (zoals verifiëren of de opname is uitgevoerd door bevoegde personen en instanties en of het rekenprogramma geattesteerd is) en anderzijds de certificerende instanties door middel van steekproeven op basis van de registraties per gecertificeerde organisatie de energieprestatie kunnen controleren en de kwaliteit kunnen borgen. Verder kan de aanduiding van het soort opname geregistreerd worden, waarmee bedoeld wordt of er een basisopname of detailopname is gedaan. Een ander verwerkt gegeven is de datum van registratie en het registratienummer van het energielabel. De datum van registratie geeft voor alle partijen in het systeem aan wat het meest recente energielabel is voor een gebouw. De minister van BZK kent een geregistreerd energielabel een registratienummer toe en registreert dit. Het registratienummer is het enige gegeven van het energielabel dat op zichzelf altijd uniek is en is dus een middel ter identificatie van het label. Tot slot worden de gegevens verwerkt op basis waarvan het energielabel wordt vastgesteld, dit zijn de algemene gebouwkenmerken en gegevens omtrent isolatie, installaties en berekende energieprestatie-indicatoren. Al deze gegevens worden door de adviseur geregistreerd en worden door de minister van BZK gebruikt om een energielabel vast te stellen en af te geven.

Op een af te geven energielabel zal onder meer de labelletter worden weergegeven die correspondeert met de waarde van het primaire fossiele energiegebruik.

Onderdeel C

Paragraaf 2a is vervallen omdat deze zag op de oude energielabelsystematiek.

Onderdeel D

Artikel 8 is vervallen. Het eerste lid zag op de oude energielabelsystematiek. De bepalingen over het keuren van airconditioningsystemen zijn met de Regeling EPBD III overgeheveld naar de Regeling Bouwbesluit 2012.

Artikel E

Er is een overgangsbepaling opgenomen zodat gevallen waarin een aanvraag van het VEL al was aangevangen voor 1 januari 2021 kunnen worden afgehandeld volgens de oude systematiek en regelgeving.

Onderdelen F en G

De onderdelen F en G introduceren de tabellen behorende bij de (nieuwe) indeling van de energielabelklassen op basis van de nieuwe indicator voor de energieprestatie. Zie hiervoor ook onderdeel B.

Onderdeel H

De bijlagen zijn vervallen omdat zij zagen op de oude energielabelsystematiek.

Artikel II (wijziging Regeling vermindering verhuurderheffing 2014)

Onderdelen A en B

De Energie-Index is vervallen met inwerkingtreding van de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen. In onderdeel A is daarom de begripsbepaling van ‘Energie-Index’ vervallen. De Energie-Index is op verschillende plaatsen in de regeling vervangen door het energielabel.

Voor lopende gevallen wordt overgangsrecht gehanteerd. Dit houdt in dat voor die gevallen de Energie-Index gebruikt moet worden bij de aanmelding van de gerealiseerde investering, ook als die aanmelding plaatsvindt na de inwerkingtreding van de onderhavige regeling op 1 januari 2021. Voor alle huurwoningen in de lopende aanvragen is voor de startsituatie de maatstaf Energie-Index gehanteerd. Door ook de Energie-Index te gebruiken voor het meten van de energieprestatie ná de renovatie wordt de start- en de eindsituatie op dezelfde maatstaf gebaseerd.

Artikel III (wijziging Regeling energieprestatievergoeding huur)

Onderdeel A

In de definitie van BRL is Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland vervangen door InstallQ, nu voornoemde stichting is opgegaan in de stichting InstallQ.

Onderdeel B

De BRL 9500 is herzien naar aanleiding van de nieuwe bepalingsmethode NTA 8800. In onderdeel A is de verwijzing naar de per 1 januari 2021 verouderde BRL 9500 vervangen door een verwijzing naar de herziene versie.

Onderdelen C

Onderdeel C bevat overgangsrecht voor woningen waarvoor de warmtevraag reeds was vastgesteld voor inwerkingtreding van deze regeling. Bij het bepalen van de energieprestatievergoeding wordt dan gebruikgemaakt van de reeds uitgevoerde berekening van de warmtevraag. In het eerste lid van artikel 4ter is verwezen naar bijlage III, waarin de systematiek en toelichting is opgenomen zoals deze gold voor inwerkingtreding van de onderhavige regeling voor woningen aangesloten op een gasnet. In het tweede lid is verwezen naar bijlage IV, waarin op dezelfde manier uitgegaan wordt van de oude systematiek maar dan voor woningen aangesloten op een warmtenet.

Onderdelen D en E

Met deze onderdelen zijn de bijlagen aangepast aan de nieuwe methodiek voor het bepalen van de energieprestatie. De grenzen van de warmtevraag voor het bepalen van de energieprestatievergoeding zijn aangepast. Voorheen werden de grenzen bepaald volgens de methodiek, bedoeld in BRL 9500, deel 00, zoals vastgesteld op 31 augustus 2011, en deel 05, zoals vastgesteld op 23 juni 2016. Daarbij was een warmtevraag van 50 kWh/m2 per jaar, bepaald volgens BRL 9500, afdoende om een energieprestatievergoeding overeen te komen, mits aan de andere eisen werd voldaan. Met de invoering van de NTA 8800 detailmethode is deze grens verlegd naar 41 kwh/m2 per jaar. Ook is de afkorting voor warmtevraag, Qv, vervangen door de aanduiding ‘E-H;nd’, die staat voor de warmtebehoefte. Voorts zijn ook de grenzen die de hoogte van de energieprestatievergoeding bepalen deels aangepast. Deze aanpassingen zijn zoveel mogelijk beleidsneutraal. Dat wil zeggen dat in het theoretische geval dat voor eenzelfde woning de warmtevraag via de BRL 9500 en de NTA 8800 detailmethode zou worden bepaald, de kans zo groot mogelijk is gehouden dat dezelfde maximale energieprestatievergoeding zou gelden.

Onderdelen F en G

Deze onderdelen hebben bijlagen vastgesteld die nodig zijn om de energieprestatievergoeding te kunnen bepalen volgens de oude systematiek en toelichting, voor gevallen waarin de warmtevraag reeds voor 1 januari 2021 was bepaald. De bedragen in de tabellen in deze bijlagen worden nog jaarlijks geïndexeerd.

Artikel IV (wijziging Regeling omgevingsrecht)

Onderdelen A en C

De wijzigingen in de Regeling omgevingsrecht vloeien voort uit de nieuwe bepalingsmethodiek voor de energieprestatie van gebouwen die op grond van de EPBD, via het Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (BENG), wordt geïntroduceerd. De eisen om bijna energie-neutraal te bouwen (BENG-eisen) komen met voornoemd besluit in de plaats van de eisen aan de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Met het vervallen van de EPC zijn de verwijzingen naar de EPC vervangen door verwijzingen naar het Bouwbesluit 2012, waarin de BENG-eisen per 1 januari 2021 zijn opgenomen.

Onderdeel B

In het vierde lid, onderdeel a, van artikel 2.2 is het begrip ‘EPC’ vervangen door de drie indicatoren voor de energieprestatie onder BENG. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het vierde lid, onderdeel b, te verwijzen naar een meer recente versie van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt een onvolkomenheid in het vijfde lid te herstellen.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip dat de artikelen I, II, onderdelen A en C, III, onderdelen A, C en D, IV en VI van het Besluit tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels in werking treden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
2

Deze energielabelsystematiek gold voor alle woningen, maar voor het bepalen van de maximale huurprijs moest de Energie-Index worden bepaald en anders moest teruggevallen worden op de energetische kwaliteit afgeleid van het bouwjaar van de woning. Voor de gereguleerde huursector werd in de praktijk vrijwel altijd een Energie-Index opgesteld. Tot mei 2018 werd de energielabelletter in alle gevallen gebaseerd op de VEL-methode, daarna werd de EI-score aan de hand van een transponeringstabel gebruikt voor bepaling van de energielabelletter.

X Noot
3

Overkoepelende rapportage RVO, DGMR (2019). Vereenvoudigd Energielabel NTA 8800. Kamerstuk 30 196 nr. 667, bijlage.

X Noot
4

Rapport ‘Inijking energielabels woningen’ van INNAX Bouwkundig adviseurs B.V., 2019. Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2019/10/04/advies-inijking-labelklassen-energielabel-op-basis-van-nta-8800-woningbouw-en-utiliteitsbouw.

X Noot
5

Rapport ‘Inijking energielabels utiliteitsgebouwen’ van W/E adviseurs, 2019. Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2019/10/04/advies-inijking-labelklassen-energielabel-op-basis-van-nta-8800-woningbouw-en-utiliteitsbouw.

X Noot
6

Advies klassenindeling energielabel op basis van NTA 8800 voor woningen en utiliteitsgebouwen. Te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/04/29/advies-klassenindeling-energielabel-op-basis-van-nta-8800-voor-woningen-en-utiliteitsgebouwen.

X Noot
8

Niet voor alle woningoverdrachten is een nieuw energielabel nodig. Zo zijn er uitzonderingen bepaald waarvoor een energielabel niet verplicht is zoals bij monumenten. Daarnaast is een energielabel 10 jaar geldig en gedurende deze tijd is het niet nodig een nieuw energielabel te laten registreren ook al vindt er een nieuwe transactie met de woning plaats.

X Noot
9

Zie voetnoot 7.

X Noot
11

‘Advies inijking labelklassen energielabel op basis van NTA 8800, woningbouw en utiliteitsbouw’ van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2019.

X Noot
12

Eerder is een voorgenomen wijziging van het Besluit Energieprestatievergoeding huur in consultatie gebracht. Zie hiervoor https://www.internetconsultatie.nl/besluit_ivm_nieuwe_bepalingsmethodiek_energieprestatie_gebouwen.

X Noot
13

SIRA, Regeldrukeffecten vernieuwd energielabel voor woningen (2014).

Naar boven