Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 20 oktober 2020, nr. IENW/BSK-2020/201912, houdende regels voor een specifieke uitkering met betrekking tot de beschikbaarheidsvergoeding voor regionale OV-concessies in verband met schade ten gevolge van de maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt (Regeling specifieke uitkering beschikbaarheidsvergoeding regionale OV-concessies 2020)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 4, eerste lid, en 5, aanhef en onderdelen a en c tot en met g, van de Kaderwet subsidies I en M, en artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

beschikbaarheidsvergoeding:

vergoeding aan de concessiehouder in het regionaal openbaar vervoer in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 en tussen concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt;

concessie:

regionale vervoersconcessie, genoemd in bijlage 1;

concessiehouder:

vergunninghoudende vervoerder aan wie een concessie is verleend, genoemd in bijlage 1;

concessieverlener:

tot verlening van een concessie bevoegd gezag, bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid van de Wet personenvervoer 2000, en genoemd in bijlage 1;

dienstregeling:

voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden waarin zijn aangeduid de halteplaatsen waartussen en de tijdstippen waarop openbaar vervoer wordt verricht, zo nodig onder de vermelding of de halteplaatsen of de tijdstippen door de reiziger kunnen worden beïnvloed;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvanger:

concessieverlener;

regionaal openbaar vervoer:

voor een ieder openstaand regionaal personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

regionaal openbaar vervoersbedrijf:

vervoerder die regionaal openbaar vervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

volwaardige dienstregeling:

dienstregeling waarbij met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

Op deze regeling zijn de artikelen 6, eerste lid, 10, eerste tot en met vierde lid, onderdelen a, c, f en g, 11, 12, aanhef en onderdelen c tot en met e en g tot en met k, 14, eerste, tweede en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen b tot en met c en e tot en met g, 18, 21, 23, tweede, derde en vijfde lid, en 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 Doel specifieke uitkering

De Minister verleent op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering per concessie aan de ontvanger, om hem in staat te stellen een beschikbaarheidsvergoeding te verstrekken.

Artikel 4 Hoogte van de specifieke uitkering

  • 1. De specifieke uitkering bedraagt 93% van de kosten die in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding, bedoeld in bijlage 2, verminderd met 100% van de gerealiseerde opbrengsten in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020, bedoeld in bijlage 3.

  • 2. De specifieke uitkering kan op aanvraag van de concessieverlener worden verhoogd indien bij de concessie waarvoor een aanvraag wordt ingediend in 2019 een winstmarge van 2% of minder is gerealiseerd.

  • 3. De verhoging bedraagt twee procentpunt.

  • 4. Met betrekking tot de tussen concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, bedoeld in bijlage 2 wordt een bedrag verstrekt van maximaal 110% van de geschatte kosten.

  • 5. Bij onvoorziene omstandigheden kan dit bedrag, bedoeld in het vierde lid, op aanvraag worden verhoogd.

  • 6. Van de kosten en opbrengsten, bedoeld in het eerste lid, worden buiten aanmerking gelaten:

    • a. kosten die geen betrekking hebben op het regionaal openbaar vervoer als overeengekomen in de vervoersconcessie;

    • b. kosten en opbrengsten van activiteiten als overeengekomen in de vervoersconcessie waarbij sprake is van 100% bekostiging door de concessieverlener; en

    • c. kosten die afwijken of nieuw zijn ten opzichte van 2019, tenzij deze aantoonbaar en gemotiveerd noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de vervoersconcessie en, hoewel niet vermeld in de vervoersconcessie, zijn overeengekomen met de concessieverlener.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag van een specifieke uitkering wordt elektronisch, per concessie en uiterlijk op 1 december 2020 ingediend.

  • 2. In de aanvraag wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M in ieder geval vermeld:

    • a. de periode waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. de geschatte reizigersinkomsten en andere ontvangsten van de concessiehouder in de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020;

    • c. de geschatte kosten van de concessiehouder voor de uitvoering van het regionaal openbaar vervoer in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020;

    • d. de geschatte kosten van tussen concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt;

    • e. de door de concessiehouder genoten of verwachte subsidie, tegemoetkoming of andere baten van zowel overheden als overige partijen waardoor de financiële gevolgen van de daling van de inkomsten dan wel de kosten zijn of worden beperkt; en

    • f. of een verhoging van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt aangevraagd.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring van de ontvanger dat de concessiehouder een aanvraag heeft ingediend voor de beschikbaarheidsvergoeding en een kopie van de door die concessiehouder ingediende aanvraag; en

    • b. een verklaring van de ontvanger dat hij aan de subsidie of aan te passen concessie ten minste de voorwaarden zal verbinden, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4. Indien wordt verzocht om een verhoging van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, dient de ontvanger een aanvullende aanvraag in.

  • 5. De ontvanger wordt in de gelegenheid gesteld de uitkeringsaanvraag binnen twee weken aan te vullen met de op grond van dit artikel te verstrekken gegevens.

Artikel 6 Voorwaarden

  • 1. De ontvanger besteedt de specifieke uitkering uitsluitend aan het doel, bedoeld in artikel 3.

  • 2. De ontvanger verstrekt een subsidie aan de concessiehouder of past de vervoersconcessie aan, onder in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a. de concessiehouder voert in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 een volwaardige dienstregeling uit met inachtneming van de kabinetsrichtlijnen voor het openbaar vervoer;

    • b. vermelding van het maximale bedrag dat kan worden besteed aan de tussen concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, alsmede een onderbouwing daarvan;

    • c. de concessieverlener vermeldt bij aanvraag de genoten of verwachte subsidie, tegemoetkoming of andere baten, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder e;

    • d. de concessiehouder overlegt ten behoeve van de verantwoording een definitieve opgave van de inkomsten, andere ontvangsten en kosten die in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding, en indien een verhoging van de specifieke uitkering wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4, tweede lid, een verklaring dat in 2019 een winstmarge is gerealiseerd van 2% of minder, met een accountantsverklaring en een rapport van bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • e. het bepaalde in het derde tot en met het negende lid.

  • 3. De beschikbaarheidsvergoeding wordt niet aangewend voor:

    • a. de verstrekking van bonussen of een ontslagvergoeding aan de bestuurders of het hoger management van de concessiehouder over 2019 of eerdere jaren;

    • b. een winstuitkering aan de bestuurders van de concessiehouder over 2019 of eerdere jaren; en

    • c. een uitkering van dividend aan de aandeelhouders in het openbaar vervoersbedrijf van de concessiehouder of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over 2019 of eerdere jaren.

  • 4. Er wordt geen beschikbaarheidsvergoeding verstrekt indien over 2020:

    • a. bonussen of een ontslagvergoeding worden verstrekt aan bestuurders of het hoger management van de concessiehouder;

    • b. een winstuitkering wordt verstrekt aan de bestuurders van de concessiehouder; of

    • c. een uitkering van dividend wordt verstrekt aan de aandeelhouders in het openbaar vervoersbedrijf van de concessiehouder of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5. In de periode van de ingangsdatum van deze regeling tot en met 31 december 2020 koopt de concessiehouder, zijn bestuur of hogere management geen aandelen in het vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6. Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, neemt de beschikbaarheidsvergoeding op in de fiscale winst over het jaar 2020.

  • 7. Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, was vóór 31 december 2019 geen onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 8. Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, is geen onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 9. De ontvangers en de concessiehouders verlenen medewerking aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de specifieke uitkering, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, tot tien jaar na de datum van vaststelling van de specifieke uitkering, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 7 Voorschotverlening

  • 1. Gelijktijdig met het besluit tot verlening van de specifieke uitkering verleent de Minister aan de ontvanger een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

  • 2. Het voorschot wordt uiterlijk op 29 december 2020 uitgekeerd.

  • 3. Door middel van een aanvullende aanvraag kan de ontvanger verzoeken tot een voorschot van het resterende bedrag van de specifieke uitkering. De aanvullende aanvraag gaat vergezeld van een definitieve opgave van de inkomsten, andere ontvangsten en kosten die in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding, en indien een verhoging van de specifieke uitkering wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4, tweede lid, een verklaring dat in 2019 een winstmarge is gerealiseerd van 2% of minder, met een accountantsverklaring en een rapport van bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8 Verantwoording

De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet vóór 16 juli 2022.

Artikel 9 Vaststelling

  • 1. De Minister stelt een specifieke uitkering uiterlijk op 31 december 2022 overeenkomstig de beschikking tot verlening vast.

  • 2. De specifieke uitkering kan op een lager bedrag worden vastgesteld indien:

    • a. de specifieke uitkering niet of niet volledig overeenkomstig het doel van deze regeling is besteed;

    • b. niet of niet volledig is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6; of

    • c. niet of niet volledig is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 8.

  • 3. De vaststelling vindt plaats op basis van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 10 Rapportage

  • 1. De ontvanger stelt aan de Minister ten behoeve van rapportage aan de Europese Commissie, binnen twee jaar na goedkeuring van de steunmaatregel voor de beschikbaarheidsvergoeding voor alle concessiehouders die gebruik maken van deze compensatie verleend door de betreffende ontvanger de volgende gegevens beschikbaar:

    • a. het bedrag aan compensatie; en

    • b. het bedrag aan teruggevorderd voordeel.

  • 2. De onder het eerste lid genoemde gegevens worden tien jaar bewaard om aan eventuele onderzoeksverplichtingen vanuit de Europese Commissie op grond van de staatssteunregels te kunnen voldoen.

Artikel 11 Evaluatie

De minister publiceert voor 31 december 2022 een verslag over de doelmatigheid, de doeltreffendheid en andere effecten van de specifieke uitkering in de praktijk.

Artikel 12 Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang 1 januari 2021 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering beschikbaarheidsvergoeding regionale OV-concessies 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

BIJLAGE 1 CONCESSIES, CONCESSIEVERLENERS EN CONCESSIEHOUDERS (ARTIKEL 1)

Concessie

Concessieverlener

Concessiehouder

Arnhem Nijmegen

Provincie Gelderland

Hermes (Breng)

Achterhoek-Rivierenland

Provincie Gelderland

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Amstelland-Meerlanden

Vervoerregio Amsterdam

Connexxion

Oost-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Arriva Personenvervoer Nederland BV

West-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Bus Rotterdam

MRDH

RET

Busvervoer Almere

Gemeente Almere

Keolis Nederland

Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem

Provincie Zuid-Holland

Qbuzz

Fast Ferry Hoek van Holland-Maasvlakte

MRDH

RET

Fast Ferry Vlissingen-Breskens

Provincie Zeeland

Westerschelde Ferry BV

Gooi- en Vechtstreek

Provincie Noord-Holland

Connexxion

Groningen-Drenthe

OV-bureau Groningen-Drenthe (OVBGD)

Qbuzz

Haaglanden stad

MRDH

HTM

Haaglanden Streek

MRDH

EBS

Haarlem-IJmond

Provincie Noord-Holland

Connexxion

Hoeksche Waard-Goeree-Overflakkee

Provincie Zuid-Holland

Connexxion

IJsselmond

Provincies Overijssel en Flevoland

OV Regio IJsselmond

IJssel-vecht

Provincies Overijssel, Flevoland en Gelderland

Keolis Nederland

Limburg

Provincie Limburg

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Maastunnelveer

Gemeente Rotterdam

Aquabus

Netz Westliches Münsterland

(Nederlandse deel van de treindiensten RB51 Enschede-Dortmund en RB64 Enschede-Münster)

Provincie Overijssel en Gemeente Enschede

DB Regio AG, Regio NRW

Noordzeekanaalponten

Gemeente Amsterdam

GVB

Noord- en zuidwest Fryslân en Schiermonnikoog

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Noord-Holland Noord

Provincie Noord-Holland

Connexxion

Noordelijke treindiensten

Provincies Groningen en Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Midden Overijssel

Provincie Overijssel

Syntus

Parkshuttle Rivium

MRDH

Connexxion

Rail Haaglanden

MRDH

HTM

Rail Rotterdam

MRDH

RET

Stadsvervoer Amsterdam

Vervoerregio Amsterdam

GVB

Stadsvervoer Lelystad

Gemeente Lelystad

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Teutoburger Wald-Netz

(Nederlandse deel van de treindienst RB61 Hengelo-Bielefeld)

Provincie Overijssel

Keolis Deutschland

Treindienst Ede/Wageningen-Barneveld-Amersfoort

Provincie Gelderland

Connexxion

Treindienst Gouda-Alphen aan den Rijn

Provincie Zuid-Holland

NS

Twente (inclusief ZHO)

Provincie Overijssel

Syntus (Twents)

Provincie Utrecht

Provincie Utrecht

Syntus

Regio Utrecht

Provincie Utrecht

Qbuzz

Vechtdallijnen

Provincies Overijssel en Drenthe

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Veerverbinding Kralingen-Feijenoord

Gemeente Rotterdam

Aquabus

Veerverbinding RDM terrein e.o.

MRDH

Aquabus

Veluwe

Provincie Gelderland

Syntus

Voorne-Putten en Rozenburg

MRDH

EBS

Waterbus Dordrecht-Drechtsteden

Provincie Zuid-Holland

Aquabus

Waterland

Vervoerregio Amsterdam

EBS

Zeeland

Provincie Zeeland

Connexxion

Zuidoost-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Hermes (Bravo)

Zaanstreek

Vervoerregio Amsterdam

EBS

Zuid-Holland Noord

Provincie Zuid-Holland

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Zuidoost Fryslân en Wadden

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

Zwolle-Kampen en Zwolle-Enschede

Provincie Overijssel

Keolis Nederland

BIJLAGE 2 KOSTEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR EEN BESCHIKBAARHEIDSVERGOEDING (ARTIKEL 4, EERSTE EN VIERDE LID)

Kosten van de concessiehouder die in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding

Kosten in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020.

• Personeelskosten;

• Operationele kosten;

• Afschrijvingskosten;

• Financieringskosten.

Kosten van de tussen de concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt.

In ieder geval de kosten van:

• Mondkapjes, handschoenen en andere beschermingsmaatregelen chauffeurs, bestuurders, machinisten, conducteurs en monteurs;

• Ontsmetting en schoonmaak van werkplekken chauffeurs, bestuurders, machinisten, conducteurs en monteurs;

• COVID-19 testen personeel;

• Extra schoonmaak van voertuigen, treinen, kleding en kantoren;

• Extra inzet (eigen materieel & mensen of onderaannemers touringcars) op bestaande OV-lijnen tot 1 juni 2020;

• Extra inzet BOA’s/handhavers, voor zover nodig voor het uitvoeren van de in het OV-protocol opgenomen taken en voor bestrijding van zwartrijders;

• Tijdelijk aanpassen van haltes/stations (stickers, bewegwijzering, andere indeling knooppunten);

• Tijdelijk inzetten van medewerkers die reizigersstromen begeleiden rondom drukke knooppunten (‘crowd control’, verkeers- en/of reizigersstroomregulatie), bijv. t.b.v. omleiden auto-/fiets-/ loopverkeer op en rond haltes en stations, aanwijzen rustige plekken in voertuigen en treinen, actieve weigering extra instappers bij ‘vol’, etc.;

• Communicatiekosten spelregels en van overige COVID-19-zaken;

• Informatievoorziening aan reizigers gericht op het voorkomen van de verspreiding van COVID-19;

• Aanbrengen en verwijderen van stickers, posters etc. over uitleg maatregelen bus, tram, metro en trein;

• Aanpassen van voertuigen: plexiglas, gebruik zit-/staanplaatsen, looproutes, wijze van betalen en onderzoek naar en verwerving van filters;

• Briefing/basistraining medewerkers met betrekking tot COVID-19;

• Aanpassen van werkplaatsen ter voorkoming van verdere verspreiding van COVID-19.

BIJLAGE 3 GEREALISEERDE OPBRENGSTEN IN DE PERIODE VAN 1 MAART 2020 TOT EN MET 31 DECEMBER 2020 (ARTIKEL 4, TWEEDE LID)

Gerealiseerde opbrengsten in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020

Subsidies concessieverlener conform concessie

• Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener;

• Prestatieafhankelijke bijdrage door concessieverlener;

• Aanvullende subsidies en omzet

OCW-contract studentenkaart

 

Directe opbrengsten van reizigers (per maand)

 

Andere opbrengsten

Andere inkomsten waaronder:

• andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt;

• rentebaten.

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding en doel van de uitkering

In verband met de COVID-19-pandemie is van overheidswege geadviseerd om alleen te reizen met het openbaar vervoer als dat noodzakelijk was. Het advies heeft geleid tot een aanzienlijke daling van het aantal reizigers, terwijl de openbaar vervoerbedrijven als onderdeel van een ‘vitale sector’ zijn blijven functioneren1. Na aanvankelijke beperking van de dienstregeling heeft het kabinet de openbaar vervoerbedrijven gevraagd om per 1 juni 2020 de dienstregeling op te schalen naar een optimale capaciteit geschiedt met inachtneming van de kabinetsrichtlijnen voor het openbaar vervoer2. Om vervoerders aan het verzoek van het kabinet om een volwaardige dienstregeling aan te bieden te kunnen laten voldoen, terwijl de reizigersaantallen en dus de inkomsten beperkt zijn, is door het kabinet besloten tot een zogenoemde beschikbaarheidsvergoeding.

De beschikbaarheidsvergoeding geldt voor – onder meer – het regionaal openbaar vervoer door middel van trams, bussen en metro van de stadsvervoerders HTM, GVB en RET en de bussen en treinen van regionale vervoerders, zoals Arriva Personenvervoer Nederland BV en Connexxion3. De vergoeding is bestemd voor al het regionaal openbaar vervoer onder een concessie. De bedrijven vervoeren onder gebieds- of lijnconcessies en lijnovereenkomsten. De beschikbaarheidsvergoeding stelt deze openbaar vervoerders in staat tot het aanbieden van een volwaardige dienstregeling terwijl de reizigersaantallen en de inkomsten beperkt zijn.

De beschikbaarheidsvergoeding beoogt een kostendekkingsgraad van 93% per concessie voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020, maximaal te verhogen met twee procentpunt, indien een winstmarge van minder dan 2% is behaald over 2019. Er wordt aan gehecht dat de vervoerders zelf ook een passende bijdrage leveren. Deze is vastgesteld op maximaal 7% van de kosten per concessie.

Met deze regeling is uitvoering gegeven aan het kabinetsbesluit. De datum van 1 maart 2020 is opgenomen omdat op 27 februari de eerste besmetting in Nederland werd vastgesteld en op 9 maart het kabinet met landelijke hygiënemaatregelen kwam. De einddatum van deze regeling is 31 december 2020. Het kabinet heeft besloten om ook in 2021 een regeling te treffen. Deze zal in een later stadium worden vastgesteld.

Specifieke uitkering

De onderhavige regeling bepaalt onder welke voorwaarden het Rijk financiële middelen in de vorm van specifieke uitkeringen kan verstrekken om decentrale overheden in staat te stellen een beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders te verstrekken. Daarnaast biedt de regeling een raamwerk voor het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de beschikbaarheidsvergoeding.

Een specifieke uitkering is een uitkering van de Rijksoverheid aan een gemeente, provincie of een bij gemeenschappelijke regeling opgericht samenwerkingsverband, die wordt verstrekt voor specifieke beleidsdoelen en ten behoeve van een bepaald algemeen belang4. Provincies, gemeenten en vervoersregio’s krijgen hun middelen normaal gesproken via de algemene uitkering uit het Provinciefonds of het Gemeentefonds respectievelijk de Brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU). In uitzonderlijke situaties als deze is het echter zinvol om voor een specifiek doel de middelen apart te verstrekken via een specifieke uitkering.

Er is voor een specifieke uitkering gekozen omdat deze de Minister de bevoegdheid geeft voorwaarden te stellen aan het ontvangen van de uitkering. Een decentralisatie-uitkering biedt deze mogelijkheid niet.

Rol van decentrale overheden

Op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) zijn regionale overheden verantwoordelijk voor de concessieverlening voor regionaal openbaar vervoer per bus, tram en metro. Daarbij treden provincies, gemeenten, de twee vervoerregio’s Vervoerregio Amsterdam (VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en OV-bureau Groningen Drenthe op als concessieverlener. De vervoersbedrijven worden als concessiehouder aangemerkt. Een overzicht van de decentrale concessieverleners en concessiehouders staat in bijlage 1.

De decentrale overheden hebben als concessieverlener voor het regionaal openbaar vervoer een belangrijke rol bij de implementatie van het beleid om de dienstregeling op peil te houden. De staatssecretaris vraagt de decentrale concessieverleners om hierover afspraken te maken met de regionale vervoerders. Om dit te bekostigen wordt aan concessieverleners een specifieke uitkering verleend, waarmee zij de concessiehouders een beschikbaarheidsvergoeding verstrekken. De beschikbaarheidsvergoeding dient als compensatie van 93% van de kosten die zijn gemoeid met het handhaven van de in de concessie overeengekomen dienstregeling met aftrek van de opbrengsten die worden gerealiseerd.

In de afspraken moet onder meer het beschikbaarheidsvereiste worden opgenomen: de verplichting dat de concessiehouder vanaf 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 een volwaardige dienstverlening aanbiedt met inachtneming van de maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Daarnaast moet een aantal voorwaarden opgenomen worden ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Verhouding tot bestaande regelgeving/juridisch kader

Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet

Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan decentrale overheden voor het betalen van een beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders van regionaal openbaar vervoer. In afwijking van artikel 4.21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is in artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M bepaald dat titel 4.2 van de Awb van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast de Kaderwet subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing, waaronder de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen van dat besluit bij ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Van die mogelijkheid is in artikel 2 van deze regeling gebruik gemaakt.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Het Rijk heeft een gecoördineerde melding van staatsteun bij de Europese Commissie gedaan. Afhankelijk van de inhoud van de diverse concessies kan er bij de beschikbaarheidsvergoeding sprake zijn van een staatssteunmaatregel. Indien de concessie geen ruimte laat voor het bieden van de compensatie, wordt het verlenen van de beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders als staatssteunmaatregelen aangemerkt.

De Europese Commissie merkt de COVID-19-pandemie aan als een ‘buitengewone gebeurtenis’ in de zin van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, VWEU5, zodat de steunmaatregel verenigbaar is met de Europese markt. Wel is van belang dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken door aan de regionale vervoerders een economisch voordeel te verschaffen, aangezien dat kan leiden tot een gunstiger mededingingspositie van het vervoersbedrijf ten opzichte van vergelijkbare bedrijven6. Overcompensatie is verboden7.

Er gelden voorwaarden om deze compensatie ‘staatssteunproof’ te mogen verlenen. Deze voorwaarden gelden voor alle ontvangers en zijn als kader vastgelegd in deze regeling. Een concept van dit kader is voorgelegd aan de Europese Commissie. Aan ontvangers wordt geadviseerd om de beschikbaarheidsvergoeding die zij verstrekken aan de concessiehouders in overeenstemming met dit kader te verlenen om mogelijke strijd met de Europese regels inzake staatssteun te voorkomen. Als aan die voorwaarde is voldaan, hoeft de ontvanger niet zelf nog een staatsteunmelding bij de Europese Commissie te doen.

De decentrale overheden bepalen zelf op welke wijze zij de beschikbaarheidsvergoeding verstrekken aan de concessiehouder. Dat kan allereerst door middel van een subsidie. In voorkomende gevallen kan de concessie ook een juridische grondslag bieden om de vergoeding op andere wijze te verstrekken. Omdat dit per concessie kan verschillen, biedt deze regeling de ruimte om daarin een eigen regionale afweging te maken.

Het opstellen en uitvoeren van de tijdelijke wijziging van de concessie en de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding geschieden onder verantwoordelijkheid van de decentrale concessieverleners.

Financieel

De budgettaire gevolgen van de beschikbaarheidsvergoeding zijn in een incidentele suppletoire begrotingswet verwerkt8. Op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is een bedrag van 1,5 miljard geraamd.

Subsidieplafond

In deze regeling is geen subsidieplafond opgenomen. Het opnemen van een dergelijk plafond kan conform artikel 4, tweede, lid, van de Kaderwet subsidies I en M achterwege worden gelaten, aangezien de Minister van Financiën daarmee heeft ingestemd.

Administratieve lasten en internetconsultatie

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de decentrale overheden en de SiSa-systematiek. Dit leidt tot de laagste uitvoeringslasten voor decentrale overheden en rijksoverheid.

Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie achterwege blijven.9 De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege gelaten.

Uitvoering

De uitvoering van deze ministeriële regeling geschiedt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en heeft tevens uitvoeringsaspecten voor decentrale concessieverleners.

Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op uitkeringen die krachtens deze regeling zijn verstrekt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De Minister stelt via een specifieke uitkering een bepaald bedrag beschikbaar voor decentrale vervoersconcessieverleners, opdat deze de regionale vervoersconcessiehouders een beschikbaarheidsvergoeding kunnen toekennen aan hun concessiehouders. De beschikbaarheidsvergoeding vult de vergoeding aan die de decentrale vervoersconcessieverleners regulier verstrekken aan de vervoersconcessiehouders voor uitvoering van de concessieovereenkomst.

De definitie van beschikbaarheidsvergoeding maakt duidelijk dat deze twee doelen dient. Het eerste doel is (gedeeltelijke) compensatie van gemaakte ongedekte kosten omdat het openbaar vervoer geacht wordt te blijven rijden omdat het als vitale sector is aangemerkt (uitvoeringsvergoeding). Kort gezegd is dat het aanbieden van vervoer. Het tweede doel is (gedeeltelijke) compensatie voor gemaakte kosten van maatregelen die door concessieverlener en concessiehouder zijn overeengekomen in verband met het voorkomen van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt (maatregelenvergoeding).

De definitie van dienstregeling komt overeen met die van artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000). De definities van concessiehouder, regionaal openbaar vervoer en regionaal openbaar vervoersbedrijf zijn geïnspireerd op de definities uit de Wp 2000 en toegespitst op het regionaal vervoer.

Artikel 2

Op deze regeling zijn bepaalde artikelen uit het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dit wordt nader uiteengezet in de toelichting op de specifieke artikelen.

Artikel 3

Uit artikel 3 volgt dat per concessie een specifieke uitkering wordt verleend. Met de specifieke uitkering voorziet de ontvanger in het kader van de uitvoering van zijn taak als concessieverlener voor het regionaal personenvervoer, in een beschikbaarheidsvergoeding aan de concessiehouder.

Artikel 4

Gelet op artikel 4, eerste lid, is de met de regeling beoogde kostendekkingsgraad 93%. Dat wil zeggen 93 % dekking van de gemaakte kosten voor de uitvoering van het regionaal openbaar vervoer in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 (uitvoeringsvergoeding) en van de kosten van tussen concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt (maatregelenvergoeding). Welke kosten in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding, is uitwerkt in bijlage 2. Belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting en eventuele voorheffing dividendbelasting, worden niet meegenomen in de grondslag voor de berekening van de beschikbaarheidsvergoeding.

Op de kosten worden volledig in mindering gebracht: subsidies, reizigersopbrengsten, tegemoetkomingen of andere baten waarmee de financiële gevolgen van de daling van de inkomsten dan wel de kosten worden beperkt of kunnen worden beperkt. Wat onder gerealiseerde opbrengsten wordt verstaan, is uitgewerkt in bijlage 3.

Voorbeelden van kosten van tussen concessieverlener en concessiehouder overeengekomen maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van COVID-19, zijn kosten van mondkapjes en handschoenen van chauffeurs en andere medewerkers, kosten van het testen van personeel op de aanwezigheid van het COVID-19 en extra schoonmaakkosten.

Voorbeelden van andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, bedoeld in bijlage 3, zijn baten die zijn ontvangen op grond van het Provinciefonds of daarop gebaseerde regelgeving, een subsidie op grond van artikel 22 van de Wp 2000, het kwijtschelden van staatsleningen die in verband met de COVID-19-pandemie zijn verstrekt, een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en een tegemoetkoming in een deel van de loonkosten als bedoeld in de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. Er mag geen sprake zijn van cumulatie met rijksregelingen.

De referentieperioden, genoemd in het tweede en derde lid, beogen een reële vergelijking.

De aanvrager kan voor een concessie verzoeken om een verhoging van maximaal 2%-punt bovenop genoemde 93% (artikel 4, tweede en derde lid). Toekenning geschiedt alleen als de vervoerder over het jaar 2019 in de betreffende concessie een winstmarge van 2% of minder heeft gehaald.

Uit het vierde en vijfde lid volgt dat een vergoeding met betrekking tot de kosten van de maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van COVID-19 een maximumbedrag is, gebaseerd op de geschatte kosten van de deze maatregelen. De maatregelenvergoeding mag de geschatte kosten met maximaal 10% overschrijden.

Conform het zesde lid komen kosten die afwijken of nieuw zijn ten opzichte van 2019 niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij de kosten aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de vervoersconcessie-overeenkomst. Voorbeelden van laatstgenoemde kosten zijn gerechtvaardigde kosten in verband met wijzigingen in de bedrijfsvoering door bijvoorbeeld areaal- of concessiewijzigingen. Deze bepaling is opgenomen ter voorkoming van misbruik.

Bij artikel 4, zesde lid, onder a, kan nog worden opgemerkt dat eventuele andere commerciële activiteiten van het vervoersbedrijf die vallen buiten het personenvervoer, als verwoord in de vervoersconcessie, niet voor de compensatie in aanmerking komen. Om cumulatie te voorkomen moeten vervoersbedrijven daarin bij aanvraag duidelijk onderscheid maken.

Artikel 5

De aanvraag moet voor 1 december 2020 worden ingediend (artikel 5, eerste lid). De reden voor de korte indieningstermijn is gelegen in een spoedige tegemoetkoming van de regionale vervoersbedrijven.

Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met vierde lid, Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent onder meer het volgende. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de staatssecretaris beschikbaar gesteld middel, bijvoorbeeld een formulier op een website. De aanvraag gaat vergezeld van de bescheiden die in dit middel staan vermeld, de bescheiden die in artikel 5, tweede lid, staan vermeld en van de volgende informatie:

  • een overzicht van de activiteiten waarvoor de uitkering wordt aangevraagd;

  • een toelichting op de kosten, genoemd in het tweede lid, onderdelen b tot en met f;

  • of er voorschotten worden gewenst;

  • het bankrekeningnummer waarop het bedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.

Daarnaast gaat de aanvraag vergezeld met een verklaring van de ontvanger dat de concessiehouder een aanvraag heeft ingediend voor de beschikbaarheidsvergoeding.

In artikel 5, vijfde lid, is bepaald dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de uitkeringsaanvraag binnen twee weken aan te vullen met de gegevens die op grond van dit artikel zijn benodigd. Gelet op artikel 2 van deze regeling, zijn de artikelen 11, 12 aanhef en onderdelen c tot en met e en g tot en met k, en 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om de uitkering als:

  • de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze regeling gestelde regels;

  • op economische, technische of andere gronden onaannemelijk wordt geacht dat de dienstregeling naar een volwaardige dienstregeling is of kan worden opgeschaald;

  • de kosten die in aanmerking komen voor de toekenning niet aannemelijk of redelijk zijn; als tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

  • als er naar het oordeel van de Minister onaanvaardbaar risico bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.

Tot slot doet de ontvanger van de uitkering onverwijld mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat: de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 6

In het eerste lid van artikel 6 is de voorwaarde opgenomen dat de ontvanger de specifieke uitkering uitsluitend besteedt aan de financiering van de beschikbaarheidsvergoeding die de ontvanger als concessieverlener voor het regionaal openbaar vervoer aan de concessiehouder verstrekt en tot financiering van de in redelijkheid gemaakte kosten van de concessieverlener die de uitvoering van de beschikbaarheidsvergoeding met zich meebrengt.

Het tweede lid vereist dat concessieverleners de beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders uitkeren door middel van een subsidie, of door middel van een aanpassing van de vervoersconcessie. Aan die subsidie of aanpassing van de vervoersconcessie worden ten minste de voorwaarden verbonden die worden gesteld, in het tweede tot en met het achtste lid.

De voorwaarden in het tweede tot en met achtste lid worden gesteld ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. De belangrijkste voorwaarde is dat de concessiehouder vanaf 1 juni 2020 tot en met 31 december 2021 een volwaardige dienstregeling uitvoert (tweede lid, onderdeel a). Met de in dat onderdeel genoemde kabinetsrichtlijnen wordt gedoeld op het Protocol verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer. In het Protocol staan de van Rijkswege aanbevolen veiligheidsmaatregelen voor het voorkomen of beperken van besmettingen met het virus dat COVID-19 veroorzaakt.

Een volwaardige dienstregeling is een dienstregeling waarbij met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit.10 Uitval van aanbod dat zich ook in normale omstandigheden voordoet (bijvoorbeeld als gevolg van infra- en materieelstoringen, werkzaamheden of een incident) wordt niet gezien als een afwijking van de volwaardige dienstregeling. Van een situatie die de concessiehouder niet aangerekend kan worden, is ook sprake bij een tekort aan personeel gerelateerd aan COVID-19. Ten aanzien van overige situaties waarin is of wordt afgeweken van de volwaardige dienstregeling, treden concessieverlener en concessiehouder met elkaar in overleg teneinde vast te stellen of de specifieke situatie de concessiehouder in deze context aangerekend kan worden of niet.

Daarnaast dienen de concessieverleners te vermelden welk bedrag kan worden besteed aan bekostiging van de maatregelen voor voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt (tweede lid, onderdeel b).

Voorts is het niet toegestaan de beschikbaarheidsvergoeding aan te wenden als dekking voor kosten, gemaakt door of in verband met bonussen of ontslagvergoeding aan de bestuurders of het hoger management van de concessiehouder, winstuitkering aan de bestuurders van de concessiehouder of de uitkering van dividend over het jaar 2019 of eerdere jaren (derde lid). Het is de bedoeling de openbaar vervoersbedrijven en aandeelhouders een fair share te laten dragen van de lagere inkomsten. Daarom worden niet alleen bepaalde baten in mindering gebracht op de specifieke uitkering, maar mag de specifieke uitkering niet worden aangewend voor genoemde kosten. De specifieke uitkering komt aldus zoveel mogelijk ten goede aan het openbaar belang.

Uit het vierde lid volgt verder dat er geen beschikbaarheidsvergoeding mag worden uitgekeerd indien er over het jaar 2020 een uitkering plaatsvindt van bonussen of ontslagvergoeding aan de bestuurders of het hoger management van de concessiehouder, een winstuitkering aan de bestuurders van de concessiehouder of van dividend.

De ingangsdatum, genoemd in het vijfde lid, is gekozen in verband met het feit dat rechtszekerheid vereist dat een verbod niet met terugwerkende kracht wordt opgelegd. De datum van 31 december 2020 is de einddatum van deze regeling.

In artikel 6, negende lid, is bepaald dat de ontvangers en de concessiehouder medewerking verlenen aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, tot tien jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Dit impliceert een bewaarplicht van de relevante stukken van tien jaar.

Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c en e tot en met g, en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de ontvanger van de uitkering dient te voldoen aan de verplichtingen die door de Minister aan de uitkering zijn verbonden. Tevens moet hij op in een deze regeling aangegeven wijze aantonen dat hij op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking verleent aan een op grond van een ministeriële regeling ingesteld evaluatieonderzoek, die de Minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek. De ontvanger verleent daarnaast medewerking aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de uitkering van de beschikbaarheidsvergoeding, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Ten slotte levert de ontvanger op verzoek van Minister nadere informatie aan ten behoeve van verantwoording aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 VWEU, dan wel een van de Europese steunkaders. Tot slot kan de Minister bij de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 7

Artikel 7 gaat over voorschotverlening. Indien na de aanvraag tot uitkering de beschikking tot uitkeringsvaststelling wordt gegeven, wordt een voorschot van 80% verstrekt.

Artikel 8

De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, en indien van toepassing, in samenhang met artikel 34a of 58a van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In artikel 17a van genoemde wet staat een aantal verantwoordingssituaties genoemd. De belangrijkste is dat gedeputeerde staten en de besturen (dagelijks en algemeen) van de vervoerregio’s en het OV-bureau Groningen Drenthe de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van een jaarrekening, een jaarverslag, een accountantsverklaring en een verslag van bevindingen.

Artikel 9

De vaststelling geschiedt uiterlijk 31 december 2022 (artikel 9, eerste lid).

De vaststelling van de uitkering kan lager zijn dan de verlening van de uitkering. Artikel 9, tweede lid, onderdeel a, kan op verschillende situaties betrekking hebben. Een voorbeeld daarvan is dat er minder is uitgegeven aan de beschikbaarheidsvergoeding dan op basis van (deel geschatte) getallen was begroot. Een ander voorbeeld is dat de specifieke uitkering niet alleen aan beschikbaarheidsvergoeding is besteed of aan de door de concessieverlener in redelijkheid gemaakte uitvoeringskosten daarvan, maar ook aan andere zaken, waar de beschikbaarheidsvergoeding niet voor is bedoeld.

Als gevolg van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet vindt de vaststelling van de specifieke uitkering plaats volgens het principe van Single Information Single Audit.

Artikel 10

De gegevens over het bedrag aan compensatie dat op grond deze specifieke uitkering door de concessieverleners wordt verleend als staatssteun en het eventueel teruggevorderde bedrag moet worden opgegeven om aan de rapportageverplichting jegens de Europese Commissie te kunnen voldoen. Het niet voldoen aan de jaarlijkse rapportageverplichting kan ertoe leiden dat de Europese Commissie haar goedkeuring aan het kader intrekt.

Artikel 11

De minister publiceert voor 31 december 2022 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de uitkering in de praktijk. Omdat bij een regeling specifieke uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet Subsidies I en M de subsidietitel van de Awb van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 Awb van toepassing: 'Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.' In deze regeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijk om bij wettelijk voorschrift een afwijkende termijn op te nemen.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wijkt de regeling af van de systematiek van de vaste verandermomenten. De Aanwijzing voor de Regelgeving 4.17 biedt echter een uitzonderingsmogelijkheid voor spoed- of noodregelgeving. Van die uitzonderingsgrond wordt in deze regeling gebruik gemaakt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295-891.

X Noot
2

Het “Protocol verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer”.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2019–2020, 23 645-723.

X Noot
4

Artikel 15a, eerste lid, Financiële-Verhoudingswet.

X Noot
5

State Aid SA.56685 (2020/N) – DK – Compensation scheme for cancellation of events related to COVID-19, 12 maart 2020, C(2020) 1698.

X Noot
6

Zaak C-280/00 Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg tegen Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, Arrest van het Europese Hof van Justitie van 24 juli 2003.

X Noot
7

De artikelen 4, eerste lid, onderdeel b, en 6 PSO-Vo.

X Noot
8

35.490 Eerste incidentele suppletoire begroting Infrastructuurfonds 2020 inzake beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer.

X Noot
9

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

X Noot
10

Kamerstukken II 2019–2020, 23645-723.

Naar boven