Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 oktober 2020, nr. 2020-0000608180, houdende regels over het verstrekken van eenmalige specifieke uitkeringen aan gemeenten ten behoeve van het treffen van eenvoudige energiebesparende maatregelen en het geven van advies over energiebesparing in woningen

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

huurwoning:

woning die als zelfstandige of onzelfstandige woning is verhuurd;

minister:

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

woning:

woongelegenheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft tot doel het stimuleren van het treffen van energiebesparende maatregelen in woningen en het geven van advies over energiebesparing aan huurders of eigenaar-bewoners.

Artikel 3. Plafond

  • 1. Het plafond voor het totaal van de aanvragen voor specifieke uitkeringen bedraagt € 70.000.000.

  • 2. Bij het bereiken van het plafond doet de minister daarvan onverwijld mededeling in de Staatscourant.

Artikel 4. Verstrekken van de specifieke uitkering

  • 1. De minister kan op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering verstrekken aan een gemeente voor activiteiten die omvatten of ondersteunend zijn aan:

    • a. het aanbieden van eenvoudige energiebesparende maatregelen die de eigenaar-bewoner in de woning of de huurder in het gehuurde kan aanbrengen of laten aanbrengen;

    • b. het energiezuinig inregelen of laten inregelen van verwarmings- of ventilatiesystemen in woningen;

    • c. het geven of laten geven van een op de specifieke woning gericht advies over energiebesparing aan een huurder of eigenaar-bewoner;

    • d. het geven of laten geven van algemeen advies over energiebesparing aan huurders of eigenaar-bewoners.

  • 2. Een gemeente kan ten hoogste eenmaal op grond van deze regeling een specifieke uitkering ontvangen.

Artikel 5. Hoogte van de specifieke uitkering

Een specifieke uitkering bedraagt ten hoogste het aantal woningen waar activiteiten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden verricht maal € 100, met een maximum van € 9.000.000.

Artikel 6. Aanvraagperiode en wijze van indienen

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend van 09:00 uur op 16 november 2020 tot en met 17:00 uur op 1 maart 2021.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 7. Aanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt gedaan door de gemeente waarin de woningen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn gelegen.

  • 2. Een aanvraag bevat:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd;

    • b. het beoogde aantal woningen waar activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden verricht;

    • c. een omschrijving van de wijze waarop de activiteiten uitgevoerd worden;

    • d. een omschrijving van de partijen die bij de uitvoering van de activiteiten betrokken zijn en, indien verhuurders zijnde rechtspersonen betrokken zijn, de namen van de verhuurders;

    • e. een gespecificeerde begroting, die inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt gevraagd;

    • f. een tijdsplanning van de activiteiten met daarin de start- en einddatum; en

    • g. de wijze waarop de gemeente de resultaten van de onder a bedoelde activiteiten zal monitoren.

  • 3. De minister beslist binnen acht weken op een aanvraag na ontvangst daarvan. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met acht weken worden verlengd.

Artikel 8. In aanmerking komende kosten

  • 1. Een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor kosten die direct samenhangen met de activiteiten, genoemd in artikel 4, eerste lid.

  • 2. De kosten voor levering van goederen of diensten door derden worden door de gemeente marktconform bepaald.

  • 3. Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor:

    • a. BTW voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds; en

    • b. andere kosten voor activiteiten die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd of bekostigd.

Artikel 9. Wijze van beoordeling

  • 1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van de dag van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. Indien een gemeente niet voldoet aan de voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid krijgt om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag alsnog voldoet aan de voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 10. Afwijzingsgronden

De minister wijst aanvraag af indien:

  • a. met de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt aangevraagd is begonnen op het moment dat de aanvraag is ingediend;

  • b. de aanvraag van de specifieke uitkering niet is gericht op ten minste 1.000 woningen;

  • c. minder dan de helft van de woningen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, huurwoning is;

  • d. minder dan 70 procent van de aangevraagde specifieke uitkering is bestemd voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, b of c;

  • e. meer dan 10 procent van de aangevraagde specifieke uitkering is bedoeld voor activiteiten die ondersteunend zijn aan de activiteiten, genoemd in artikel 4, eerste lid; en

  • f. er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd niet of niet geheel zullen worden uitgevoerd of de gemeente niet zal voldoen aan de in deze regeling opgenomen verplichtingen.

Artikel 11. Verplichtingen

  • 1. De gemeente die een specifieke uitkering ontvangt is verplicht om:

    • a. de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, uiterlijk 31 juli 2022 af te ronden;

    • b. de minister op verzoek te informeren over de voortgang of de resultaten van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt; en

    • c. onverwijld een schriftelijke melding te doen bij de minister indien aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt niet tijdig of geheel zullen worden verricht, dat niet tijdig of geheel aan de verplichtingen in dit artikel zal worden voldaan of zich andere omstandigheden zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijzigen of intrekken van de specifieke uitkering.

  • 2. Indien de uitvoering van de activiteiten voor de datum, genoemd in het eerste lid, onder a, buiten de schuld van de ontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger een maal met ten hoogste zes maanden verlengen.

Artikel 12. Voorschot

Bij verlening van de specifieke uitkering wordt een voorschot van 100 procent van de specifieke uitkering verstrekt.

Artikel 13. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 1. De gemeente legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. De minister stelt de specifieke uitkering vast nadat de gemeente, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.

  • 3. Indien de uiterlijke datum voor het afronden van de activiteiten, bedoeld in artikel 11, eerste of tweede lid, is verstreken en de gemeente geen eindverantwoording heeft verstrekt, stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende verantwoordingsinformatie.

  • 4. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet, niet geheel, of onrechtmatig is besteed kan de minister de uitkering ter hoogte van het niet-bestede of onrechtmatig bestede deel terugvorderen.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en vervalt met ingang van 1 oktober 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling reductie energiegebruik woningen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Hoofdlijnen van de regeling

Deze regeling voorziet in het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten waarmee zij huishoudens kunnen ondersteunen bij het reduceren van hun energiegebruik. Doelgroep van de ondersteuning zijn eigenaar-bewoners en huurders van woningen. Met woningen wordt gedoeld op alle soorten woningen voor bewoning, inclusief appartementen, woonwagens en woonboten.

Het hoofddoel van de regeling is het stimuleren van huishoudens tot het treffen van eenvoudige energiebesparende maatregelen in woningen en het geven van advies over energiebesparing aan bewoners. Dit leidt tot reductie van het energiegebruik bij huishoudens en daarmee tot CO2-reductie. Een nevendoel is gemeenten in staat te stellen leerervaringen op te doen met het verduurzamen van woningen in hun gemeenten en de aanpak daarvan. De regeling is onderdeel van de uitvoering van de Urgenda-uitspraak1, waarover het kabinet de Tweede kamer heeft geïnformeerd middels de brieven over de uitwerking van maatregelen voor de gebouwde omgeving na het Urgenda-vonnis van 28 juni 20192 en 12 juni 20203. In dat kader is € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor reductie van het energiegebruik bij huishoudens. Een deel daarvan (€ 70 miljoen) wordt door middel van deze regeling via een specifieke uitkering beschikbaar gesteld aan gemeenten voor activiteiten gericht op huur- en koopwoningen. Een tweede deel van de middelen wordt vooralsnog gereserveerd voor activiteiten van verhuurders bij woningen waarvoor met gemeenten geen specifieke afspraken zijn gemaakt. Het streven is om op een later moment via een andere, maar inhoudelijk vergelijkbare, regeling subsidies beschikbaar te stellen voor verhuurders. Zoals aangegeven in de brief van 12 juni zal indicatief circa € 60 miljoen worden ingezet in de huursector. In deze regeling is daarom de voorwaarde opgenomen dat de helft van de woningen waarop de gemeente zicht richt huurwoningen moeten zijn.

In de praktijk blijkt dat eenvoudige energiebesparende maatregelen kunnen helpen het energiegebruik van huishoudens te verminderen. Dit levert niet alleen een bijdrage aan de verdere reductie van CO2-uitstoot, het is ook gunstig voor de woonlasten van huishoudens en het leidt tot een schonere leefomgeving. Door kleine maatregelen aan te brengen én met bewoners te spreken over het meest effectieve gedrag om tot energiebesparing te komen, kan voorkomen worden dat energiebesparing als gevolg van deze maatregelen, weer teniet zou worden gedaan door toenemend gebruik. Het is daarom van belang dat de gemeenten in hun plannen aangeven hoe ze de bewoners en huurders willen bereiken en bij voorkeur, als dat relevant is, ook aangeven op welke manier ze het gesprek aangaan met bewoners waarmee communicatie om uiteenlopende redenen een extra inspanning vergt (bijvoorbeeld vanwege licht verstandelijke beperking, laaggeletterdheid of het niet beheersen van het Nederlands).

Het gaat bij kleine maatregelen bijvoorbeeld om het aanbrengen van tochtstrips, radiatorfolie, ledverlichting of het gebruik van energiegebruiksmanagers. Het laten optimaliseren van Cv-installaties of aanbrengen van waterbesparende douchekoppen kan er ook toe behoren. Wanneer deze laatste maatregelen plaatsvinden in huurwoningen, is uiteraard wel afstemming met verhuurders vereist. Ook kunnen de maatregelen bestaan uit op specifiek op de woning gerichte adviezen, te denken valt bijvoorbeeld aan een warmtescan door professionele adviseurs met ervaring. Advies over verdergaande energiebesparende maatregelen (zoals dak-, raam-en gevelisolatie) kan bij woningeigenaren gegeven worden, maar het laten uitvoeren daarvan valt niet meer onder het begrip kleine energiebesparende maatregelen.

Met deze regeling kunnen gemeenten projecten opzetten waarmee huiseigenaren en huurders voorgelicht en gestimuleerd worden om energiebesparende maatregelen te nemen of te laten aanbrengen. Daarbij kunnen deze maatregelen gepositioneerd worden als eerste stap in het vergaand verduurzamen van de gebouwde omgeving en in het geval van huurwoningen in de context van mogelijke aankomende grootschalige duurzame renovaties. In dat geval is instemming en medewerking van een omvangrijke groep bewoners van belang.

De gemeente is vrij in de inrichting en uitvoering van de maatregelen. Uitvoering kan bijvoorbeeld aan de hand van vouchers aan huiseigenaren en huurders die zelf bepalen welke voorgeselecteerde activiteiten ze willen laten uitvoeren. Bij een voucher staat de bewoner centraal, hij kan zelf kiezen welke producten of diensten worden aangeschaft hetgeen bijdraagt aan doelmatig en effectief inzet van middelen. De gemeente kan ook aansluiting zoeken bij activiteiten van woningcorporaties, energiecoöperaties, bewonersinitiatieven, huurdersverenigingen of activiteiten van energieloketten, waarmee de effectiviteit van de aanpak kan worden vergroot. De gemeenten kan ook specifieke activiteiten richten op Verenigingen van Eigenaren (VvE’s).

Bij de activiteiten gericht op huurders ligt nauwe samenwerking met verhuurders zoals woningcorporaties voor de hand en het is ook wenselijk dat de gemeente daarover ook afspraken met verhuurders maakt. Een deel van de activiteiten zal immers bestaan uit activiteiten die de huurder ook zelf kan en mag laten uitvoeren. Voor ingrijpender maatregelen zoals afstelling van de CV installaties is samenwerking met en waar nodig instemming van de verhuurder nodig. Daarnaast zal de verhuurder in de praktijk een effectieve rol kunnen spelen bij de informatievoorziening richting huurders. Ook huurdersorganisaties kunnen daarbij worden betrokken.

De vrijheid in inrichting en uitvoering maakt het mogelijk dat de uitkering die de gemeente in het kader van deze regeling ontvangt, kan aansluiten bij activiteiten die in de gemeente lopen of gaan lopen in het kader van het Klimaatakkoord (wijkgerichte aanpak). Wanneer corporaties en particuliere verhuurders aansluiten bij de aanpak van de gemeente kunnen deze partijen de activiteiten ook plaatsen in de bredere aanpak van de verduurzaming van de huurwoningvoorraad. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand deze activiteiten te betrekken in het reguliere overleg tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisaties over prestatieafspraken.

Van gemeenten wordt gevraagd om aan te geven hoe monitoring en verslaglegging van de activiteiten zal plaatsvinden. Omdat de gemeente vrij is in de aanpak en de inzet op de activiteiten niet specifiek wordt voorgeschreven, zal er geen “format” beschikbaar zijn voor deze monitor. Wel wordt van de gemeente verwacht daar aandacht aan te besteden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het opstellen van een dashboard waar inzicht wordt geboden in het aantal verstrekte en verzilverde vouchers, bezoek aan informatiebijeenkomsten, het aantal gevraagde offertes, gerichte adviezen, uitgevoerde werkzaamheden en de CO2-besparing van de maatregelen die zijn genomen. Een dergelijke monitor kan door de gemeente ook benut worden voor de verantwoording richting deelnemende partijen zoals energie coöperaties, woningcorporaties, huurdersorganisaties en de gemeenteraad. Of de activiteiten zijn gerealiseerd wordt uiteindelijk vastgesteld in de verantwoording via het voor gemeenten bekende systeem van Single information, Single audit (SiSa).

De ervaringen uit een tussentijdse evaluatie4 van een vergelijkbare regeling (de Regeling Reductie Energiegebruik; RRE5) uit 2019 laat zien dat de vrijheid van gemeenten voor de inrichting van de activiteiten ook een belangrijk neveneffect heeft. Er wordt door gemeenten veel ervaring opgedaan in de aanpak richting bewoners en zij kunnen daarbij aansluiting zoeken bij de lokale situatie. Hierdoor zijn er bij de RRE ook innovatieve aanpakken ontstaan. Deze nieuwe regeling kan dat proces voorzetten.

2. Verhouding tot hoger recht

2.1 Staatssteunrecht

Bij het verlenen van de specifieke uitkeringen dient rekening te worden gehouden met de Europese staatssteunregels, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (artikelen 107 tot en met 109 VWEU6) en de verordeningen, mededelingen en richtsnoeren die ter uitvoering van deze artikelen zijn vastgesteld.

Gemeenten die een specifieke uitkering aanvragen op grond van deze regeling kunnen verdergaande maatregelen voor energiebesparing stimuleren. Daarbij behoren de gemeenten zelf conform de Europese staatssteunregels te handelen en daar waar nodig een melding wegens staatssteun te doen of te bezien of gebruik gemaakt kan worden van een vrijstellingsverordening. Bij het beschikbaar stellen van advies, energiebesparende materialen of het inregelen van een Cv-installatie voor een eigenaar-bewoner is er in ieder geval op dat niveau geen sprake van staatssteun, omdat dit particulieren betreft en geen ondernemingen in Europeesrechtelijke zin. Voor het beschikbaar stellen van advies, energiebesparende materialen of het inregelen van een Cv-ketel voor een huurder via de verhuurder evenmin, als de gehele uitkering wordt ingezet voor de huurder.

Wanneer de gemeente in het kader van de specifieke uitkering afspraken maakt met verhuurders bij de aanpak, moeten de afspraken zijn gericht op het geven van informatie en bieden van eenvoudige energiebesparende maatregelen aan huurders om deze aan te brengen in de woningen. In dat geval is er geen sprake van een voordeel dat de verhuurders toekomt, mits de specifieke uitkering wordt ingezet voor de huurder. Er is evenmin sprake van een economische activiteit waarvoor de specifieke uitkering beschikbaar wordt gesteld. De informatie en de maatregelen worden immers ter beschikking gesteld aan de huurders en komt hen ook ten goede in het energieverbruik. De maatregelen zullen niet leiden tot een waardestijging of hoger aantal WWS-punten waardoor een hogere huur zou kunnen worden verlangd van de huurder.

Voorwaarde daarbij is, dat de materialen die ter beschikking worden gesteld, tegen marktconforme prijzen worden ingekocht. Wanneer dit niet gebeurt, kan er sprake zijn van indirecte staatssteun aan de leveranciers van de materialen. Er kan eveneens sprake zijn van staatssteun als de gemeente er voor kiest om door middel van de specifieke uitkering economisch voordeel te doen toekomen aan verhuurders of andere ondernemingen. In dat geval zal de gemeente de staatssteun moeten kunnen rechtvaardigen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een vrijstellingsverordening.

2.2 Financiële-verhoudingswet

Aan gemeenten kan op grond van deze regeling, gebaseerd op artikel 17, vijfde lid van de Financiële-verhoudingswet, een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet worden verstrekt. De regels in de Financiële-verhoudingswet over specifieke uitkeringen zijn daarom van toepassing. Dit betekent onder meer dat de verantwoording verloopt op de in artikel 17a van die wet aangegeven wijze.

2.3 Wet op het BTW-compensatiefonds

De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de gemeente BTW verschuldigd is. Gemeenten kunnen in bepaalde gevallen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op terug ontvangst van de betaalde BTW-componenten. Als de kosten op die manier gecompenseerd kunnen worden vanuit het BTW-compensatiefonds, komen ze niet in aanmerking voor de specifieke uitkering. Het maximale bedrag van € 9.000.000 is dan ook exclusief compensabele BTW.

3. Uitvoering, toezicht en handhaving

Namens de minister van BZK zal RVO in mandaat de aanvragen beoordelen. De aanvragen zullen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Wanneer het plafond is bereikt zullen nieuwe aanvragen worden afgewezen. De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) teruggevorderd worden. Deze financiële verantwoording bestaat naast de mogelijkheid voorde minister om informatie te vragen aan gemeenten over de voortgang van de activiteiten, in het kader van het monitoren van het effect van deze regeling.

4. Gevolgen van de regeling

4.1 Bestuurlijke lasten

De bestuurlijke lasten van de regeling bestaan uit lasten voor gemeenten die een aanvraag doen en tussentijds informatie aanleveren over het verloop van de activiteiten nadat de aanvraag is toegekend. De aanvraag wordt digitaal gedaan. In de aanvraag worden de voornemens toegelicht. De aanvraag vormt de basis voor de beoordeling van de aanvraag op de in de regeling genoemde voorwaarden. Gemeenten zullen ten behoeve van het aanvraagproces gegevens over de uitvoering moeten verzamelen. Inschatting is dat daar circa 4 uur mee gemoeid is. Voor het invoeren van de aanvraag wordt 2 uur geraamd. Uitgaande van gemiddeld uurtarief van € 50 komen de administratieve lasten voor een individuele aanvrager neer op ongeveer € 300. Verwacht wordt dat er circa 150 gemeenten een aanvraag zullen doen. Daarmee is dan een bedrag gemoeid van € 45.000.

Daarnaast biedt de regeling de mogelijkheid tussentijds informatie op te vragen. Inschatting is dat daar circa 2 uur mee gemoeid is. Dit leidt tot een totaalbedrag voor 150 gemeenten van € 15.000.

4.2 Financiële gevolgen Rijksoverheid

Voor deze regeling is in totaal € 70.000.000 euro beschikbaar op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering voor gemeenten, met één aanvraagperiode en één toekenningsmoment. Daarnaast is € 2.000.000 beschikbaar voor de uitvoering door RVO en € 2.900.000 voor het BTW-compensatiefonds.

4.3 Gevolgen voor het milieu

De regeling is er op gericht huishoudens te bewegen tot reductie van het energiegebruik. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de CO2-reductie. Zoals aangegeven in de kamerbrief over de uitvoering van het Urgenda-vonnis zal de behaalde CO2-reductie overkoepelend worden gemonitord.7 Er zijn met deze regeling geen negatieve effecten voor het milieu te verwachten.

5, Advies en consultatie

5.1 Consultatie van belanghebbenden

Bij het opstellen van de regeling is deze voorgelegd aan Aedes, vereniging van woningcorporaties, Vastgoed Belang, de Woonbond, en IVBN. Aedes en de Woonbond hebben instemming getoond ten aanzien van de noodzaak van de regeling. Aedes hechtte er aan dat gemeenten bij de aanvragen ook actief samenwerken met verhuurders. Dit wordt onderschreven en in de toelichting is het belang van samenwerking met verhuurders onderstreept. Daarnaast gaven zowel Aedes als de Woonbond aan dat de uitvoeringstermijn voor gemeenten voldoende lang moet zijn om ervoor te zorgen dat bewoners daadwerkelijk bereikt worden. Hieraan is tegemoet gekomen door de uitvoeringstermijn te verlengen tot 31 juli 2022.

5.2 Code interbestuurlijke verhoudingen

De regeling is voorgelegd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen. De VNG heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij de regeling zoals voorgelegd.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimumtermijn voor invoering. Dit is omdat het uitvoeren van de Urgenda-uitspraak vereist dat initiatiefnemers zo snel mogelijk aan de slag kunnen met het realiseren van CO2-reductie.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de definitiebepalingen opgenomen. De specifieke uitkering kan door gemeenten worden ingezet voor energiebesparing in woningen, gedefinieerd als woongelegenheden als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet. Onder de definitie in de Woningwet vallen onder meer ook woonboten en woonwagens. Bij koopwoningen zal de gemeente zich richten tot de eigenaar-bewoners van die woningen. Bij huurwoningen is dat de huurder, eventueel via de verhuurder. In de definitie van huurwoning komt tot uitdrukking dat het kan gaan om zelfstandige en onzelfstandige woningen.

Artikel 4. Verstrekken van de specifieke uitkering

Gemeenten kunnen een specifieke uitkering ontvangen voor vier activiteiten. Allereerst kunnen zij eenvoudige energiebesparende maatregelen aanbieden aan huurders en eigenaar-bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan ledverlichting, radiatorfolie, waterbesparende koppen en andere eenvoudig toe te passen maatregelen. Ten tweede kunnen zij geld ontvangen om verwarmings- en ventilatiesystemen in woningen energiezuinig af te (laten) stellen. Ten derde en vierde kunnen de gemeenten advies (laten) geven aan huurders en eigenaar-bewoners. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen algemeen advies, bijvoorbeeld het verstrekken van informatie op een bijeenkomst, en een advies dat specifiek is afgestemd op de woning, waarmee de bewoner informatie ontvangt over de maatregelen die in de woning getroffen kunnen worden en het effect daarvan. De specifieke uitkering kan ook (beperkt) verstrekt worden voor kosten die niet onder te brengen zijn bij de vier bovengenoemde activiteiten en dus dienen ter ondersteuning van die activiteiten. Dat kunnen bijvoorbeeld communicatiekosten zijn.

Een gemeente kan ten hoogste éénmaal een specifieke uitkering ontvangen op grond van de regeling. Als de activiteiten worden verricht in meerdere complexen of wijken kunnen deze wel in één aanvraag opgenomen worden.

Artikel 5. Hoogte van de specifieke uitkering

De hoogte van de specifieke uitkering is op twee manieren beperkt: er kan maximaal € 9 miljoen per gemeente worden aangevraagd (en verleend) en het totaalbedrag bedraagt per gemeente maximaal € 100 keer het beoogde aantal woningen dat de aanvrager door middel van de specifieke uitkering wil bereiken. Eventuele niet-compensabele BTW telt mee in het maximumbedrag. BTW die gecompenseerd kan worden kan echter niet worden opgevoerd in de aanvraag. Het maximumbedrag is dus exclusief compensabele BTW.

Artikel 6. Aanvraagperiode en wijze van indienen

In dit artikel zijn de aanvraagtermijn en de wijze van indienen bepaald. De aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering loopt vanaf 16 november 2020, 9 uur in de ochtend, tot en met 1 maart 2021, 17 uur in de middag. Een eventueel overschot na het beoordelen van de aanvragen en verstrekken van de uitkeringen wordt niet via onderhavige regeling toebedeeld. De aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op www.RVO.nl.

Artikel 7. Aanvraagvereisten

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt gedaan door een gemeente. Gemeenten kunnen samenwerken en een gelijkluidende aanvraag doen, maar de subsidieverhouding en afrekening is tussen het rijk en de gemeente die de aanvraag heeft gedaan.

In de aanvraag voor een specifieke uitkering dient te worden ingegaan op de vormgeving van het project door het omschrijven van de geplande activiteiten en de wijze waarop de activiteiten worden uitgevoerd. De gemeente wordt gevraagd om de beoogde activiteiten te omschrijven en daarbij in ieder geval in te gaan op de verdeling over de verschillende soorten activiteiten, genoemd in artikel 4. Dit is nodig om te toetsen aan de voorwaarden in artikel 10. Het verdient aanbeveling om hierbij in te gaan op de verwachting wat betreft de effecten van de activiteiten op het energiegebruik van de bewoners. Wordt er bijvoorbeeld gekozen om eerst algemene informatiebijeenkomsten te houden, waarbij huiseigenaren zich kunnen opgeven voor verdergaande adviezen, of wordt ingezet op energiecoaches die aan bewoners vouchers aanbieden om met korting werkzaamheden uit te laten voeren? De keuze in activiteiten ligt bij de gemeente, maar deze wordt wel gevraagd te onderbouwen hoe de activiteiten samenhangen en waarom de aanvrager verwacht dat deze activiteiten effectief zijn. Indien er samenwerking wordt gezocht met andere partijen dient hierop ingegaan te worden. Bij samenwerking met professionele verhuurders wordt gevraagd om de naam van de verhurende rechtspersoon. In geval van natuurlijke personen die optreden als verhuurder hoeft de naam niet in de aanvraag opgenomen te worden. Daarnaast wordt gevraagd om een schatting van het aantal woningen dat de gemeente verwacht te bereiken met de voorgenomen maatregelen. Daarbij gaat het zowel om de huishoudens die worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot energiebesparing als over de huishoudens die met hulp van de gemeente of een betrokken partij energiebesparende maatregelen treffen. Bij de aanvraag dient eveneens een begroting gevoegd te worden. Deze begroting moet gedetailleerd genoeg zijn om te kunnen toetsen aan de vereisten in artikel 10. De gemeente moet dus aangeven hoeveel geld is begroot voor welke soort activiteit (maatregelen, inregelen installaties, specifieke woningadvies, algemeen advies) en aangeven welke kosten niet onder te brengen zijn bij een activiteit en daarom gelden als ondersteunende kosten. Onderdeel van de aanvraag is ook een tijdsplanning, waarin is aangegeven wanneer het project start en wanneer het afgerond wordt. Tot slot wordt de gemeente gevraagd om in te gaan op de wijze waarop de effecten van de activiteiten gemonitord worden.

In het derde lid is bepaald dat een aanvraag binnen acht weken beoordeeld wordt, met een eventuele verlenging van nog eens acht weken.

Artikel 8. In aanmerking komende kosten

In artikel 8 zijn de voor de specifieke uitkering in aanmerkende kosten opgenomen. Hierbij is vastgelegd dat de kosten van derden, zoals advies- of installatiebedrijven, marktconform bepaald moeten worden. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat de specifieke uitkering (indirect) leidt tot verstrekking van onrechtmatige staatssteun. In het derde lid is opgenomen dat een specifieke uitkering niet kan worden verstrekt voor kosten die al uit andere hoofde bekostigd of gesubsidieerd zijn of BTW die op grond van de Wet op de BTW-compensatie reeds gecompenseerd is. Hiermee wordt dubbele bekostiging of subsidiëring voorkomen.

Artikel 9. Wijze van beoordeling

De beschikbare middelen worden toegekend op basis van “wie het eerste komt, wie het eerst maalt”. Hierbij wordt gekeken naar de dag waarop de aanvraag (digitaal) ontvangen is. Als er meerdere aanvragen ontvangen zijn op dag dat het beschikbare budget wordt uitgeput, waardoor niet alle gemeenten een specifieke uitkering kunnen ontvangen, wordt er geloot tussen die aanvragen. Indien de aanvraag niet voldoet aan de regeling en afgewezen wordt, wordt de aanvraag niet meegenomen in het toekennen van de beschikbare middelen.

In sommige gevallen zal bij een gebrekkige aanvraag de mogelijkheid geboden worden om de aanvraag te herstellen (artikel 4:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht). In dat geval bepaalt de regeling dat dan de datum van ontvangst van de verbeterde aanvraag telt als de dag van ontvangst.

Artikel 10. Afwijzingsgronden

In artikel 10 zijn afwijzingsgronden opgenomen. Allereerst wordt de aanvraag afgewezen als de te financieren activiteiten al zijn begonnen op het moment van aanvraag. Dit is om het stimulerend effect van de uitkering te waarborgen. Het gaat daarbij om de activiteiten waarvoor de uitkering is aangevraagd. Als een bestaand project wordt uitgebreid met nieuwe activiteiten is dat dus mogelijk, mits die nieuwe activiteiten pas worden gestart na de aanvraag. Denk aan een project waarbinnen advies wordt verleend aan bewoners dat wordt uitgebreid met huurders als nieuwe doelgroep of nieuwe wijken. Ten tweede zal de gemeente zich moeten richten op tenminste 1.000 woningen, om de gewenste schaal en impact te halen. Van het beoogde aantal woningen moet ten minste de helft huurwoning zijn. Het minimum aantal huurwoningen is dus 500, als de gemeente beoogt om 1.000 woningen te bereiken. Om te waarborgen dat er voldoende daadwerkelijke besparing plaats vindt, wordt van de gemeente ten derde gevraagd om ten minste 70% van de activiteiten (qua budget) te richten op het energiezuinig (laten) inregelen van verwarmings- of ventilatiesystemen, het aanbieden van energiebesparende maatregelen of adviezen die specifiek op de woningen van de eigenaar-bewoner of huurder gericht zijn. De rest van het budget kan ingezet worden voor het geven van algemeen advies en kosten voor ondersteunende activiteiten, zoals organisatie- en communicatiekosten. Die laatste categorie van kosten mogen daarbij maximaal 10% van de aangevraagde uitkering uitmaken. Tot slot kan de aanvraag afgewezen worden indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de gemeente niet in staat zal zijn om de activiteiten te verrichten of niet zal kunnen voldoen aan de in de regeling opgenomen verplichtingen. Deze laatste afwijzingsgrond zal niet zo maar kunnen leiden tot afwijzing: er moeten aantoonbare en concrete redenen zijn om aan te nemen dat de gemeente de activiteiten niet kan verrichten of niet kan voldoen aan de regeling. Dit is bijvoorbeeld het geval indien uit de planning blijkt dat de einddatum van 31 juli 2022 niet wordt gehaald.

Artikel 11. Verplichtingen

De gemeente die een specifieke uitkering ontvangt op grond van deze regeling heeft een aantal verplichtingen. Ten eerste zullen de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt uiterlijk 31 juli 2022 zijn uitgevoerd. Deze datum is gesteld als einddatum, omdat beoogd wordt om al op de korte termijn zoveel mogelijk energie te besparen in woningen. De activiteiten zijn afgerond indien het geld is besteed en de beoogde bewoners zijn bereikt. In de verantwoording via de SiSa zal deze verplichting terugkomen in de indicatoren voor besteding van het geld en het aantal bereikte woningen. Als gedurende de looptijd van de uitkering blijkt dat de datum, buiten de schuld van de ontvanger om, niet meer haalbaar is kan de minister uitstel verlenen. De gemeente zal hiertoe wel tijdig een (gemotiveerde) aanvraag moeten indienen.

Ten tweede zal de gemeente, op verzoek, informatie moeten verstrekken over het verloop en bereik van de activiteiten. Deze informatie kan onder meer gebruikt worden om de effecten van de regeling te monitoren.

Tot slot zal de gemeente een melding moeten doen als er omstandigheden zijn waardoor aannemelijk is dat de activiteiten niet (geheel) zullen plaatsvinden, verplichtingen in de regeling niet nageleefd kunnen worden of er andere omstandigheden zijn die zouden leiden tot aanpassing of intrekking van de specifieke uitkering.

Artikel 13. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

De verantwoording over het besteden van de specifieke uitkering verloopt via de zogenoemde ‘single information, single audit’-systematiek (SiSa). In de beschikking die gemeenten ontvangen kunnen indicatoren worden opgenomen die uiteindelijk terug te zien zijn in de SiSa-verantwoording. Nadat de gemeente in SiSa heeft aangegeven dat het gaat om de eindverantwoording, wordt de specifieke uitkering vastgesteld. Als de datums, genoemd in artikel 11, voorbij zijn kan de uitkering bovendien ambtshalve worden vastgesteld aan de hand van de eerstvolgende Sisa-verantwoording na de genoemde einddatums. De vaststelling van de uitkering kan lager zijn dan het verleende bedrag als de gemeente een deel van het geld niet heeft uitgegeven, of minder woningen heeft bereikt dan beoogd waardoor het maximum van € 100 per woning overschreden wordt. Indien uit de verantwoording blijkt dat het geld onrechtmatig is besteed, kan het eveneens terug gevorderd worden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Gerechtshof Den Haag, 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2591

X Noot
2

Kamerstukken II, 2018-19, 32 813, nr. 341

X Noot
3

Kamerstukken II, 2019-2020, 32 813, nr. 532

X Noot
6

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (geconsolideerde versie, 2012), PbEU C326/47.

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstukken II, 2019-2020, 32 813, nr. 532

Naar boven