Regeling van de Minister van Financiën van 21 september 2020, 2020-000019594, directie Financiële Markten, tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met het aanpassen van de artikelen die betrekking hebben op het overdragen van vorderingen uit hoofde van kredietovereenkomsten en enkele technische aanpassingen en tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Wft in verband met het aanpassen van de dekkingsbedragen voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2:49b, 2:54.0a, 2:64, eerste lid, 3:3, 4:7, eerste lid, 4:75, derde lid, en 4:76, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:

b. kredietbeheerder:

een aanbieder in krediet of bemiddelaar in krediet die in het kader van de overdracht van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten van krediet voor de verkrijgende onderneming de overeenkomsten van krediet beheert en uitvoert of assisteert bij het beheer en de uitvoering van de overeenkomsten van krediet;

B

In artikel 1f, tweede lid, wordt ‘Artikel 1d, tweede tot en met vijfde lid’ vervangen door ‘Artikel 1e, tweede tot en met vijfde lid’.

C

Artikel 1g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 1d, eerste lid, onderdelen a tot en met f’ vervangen door ‘artikel 1e, eerste lid’.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 1e, eerste lid, onderdelen a tot en met g’ vervangen door ‘artikel 1f, eerste lid’.

3. In het vierde lid wordt ‘Artikel 1d, derde tot en met vijfde lid’ vervangen door ‘Artikel 1e, derde tot en met vijfde lid’.

D

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld ondernemingen waaraan vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet zijn overgedragen die zij niet zelf als wederpartij zijn aangegaan, indien het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten krachtens overeenkomst geschiedt door een kredietbeheerder.

E

In artikel 18b wordt ‘artikel 1d, eerste lid, of 1f, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 1e, eerste lid, of 1g, eerste lid’ en wordt ‘artikel 1e, eerste lid, of 1f, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 1f, eerste lid, of 1g, tweede lid’.

F

Na paragraaf 4.9. wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.10. Kredietbeheerder

Artikel 52a

Een kredietbeheerder is vrijgesteld van artikel 86c van het besluit.

ARTIKEL II

Artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Wft komt te luiden:

Artikel 15

De beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening, bedoeld in de artikelen 4:75, eerste lid, en 4:76, eerste lid, van de wet dekt ten minste

de bedragen zoals genoemd in artikel 4, tiende lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie zoals laatstelijk gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2019/1935 van de Commissie van 13 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor het aanpassen van de basisbedragen in euro voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de financiële draagkracht van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen (PbEU 2019, L 301).

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

TOELICHTING

1. Algemeen

Als gevolg van de ruime definitie van aanbieden in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dienen partijen die vorderingen uit hoofde van een kredietovereenkomst verkrijgen over een vergunning te beschikken voor het aanbieden van krediet. Dit geldt voor de situatie dat een ‘special purpose vehicle’ (SPV) vorderingen uit hoofde van een kredietovereenkomst verkrijgt van de oorspronkelijke aanbieder van krediet. De SPV voert het beheer van de kredietovereenkomsten niet zelf uit, maar het beheer en uitvoering van de overeenkomst wordt veelal gedaan door de oorspronkelijke aanbieder van krediet. De laatste jaren zijn naast banken ook zogenaamde regiepartijen actief als aanbieder van krediet. Deze regiepartijen sluiten als aanbieder van krediet een kredietovereenkomst met de consument en dragen in de praktijk vrijwel direct daarna de vorderingen uit hoofde van deze kredietovereenkomst over aan een investeerder (veelal een institutionele belegger, bijvoorbeeld een pensioenfonds). De overdracht van de vorderingen uit de kredietovereenkomst aan de institutionele belegger geschiedt doorgaans via stille cessie waardoor de consument niets merkt van de overdracht. De oorspronkelijke kredietaanbieder blijft ook in dit geval veelal verantwoordelijk voor het beheer en de uitvoering van de kredietovereenkomst.

In beide situaties dient de kredietaanbieder ook na de overdracht van de vorderingen te (blijven) voldoen aan de gedragsregels voor aanbieders zoals onder meer opgenomen in de Wft) en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Dit laat onverlet dat deze aanbieder het beheer en de uitvoering van de overeenkomst kan uitbesteden aan een andere kredietbeheerder (dat wil zeggen een aanbieder van krediet of een bemiddelaar in krediet). In een dergelijk geval blijft de kredietaanbieder verantwoordelijk voor de naleving van de op haar van toepassing zijnde regels. Indien de oorspronkelijke kredietaanbieder de kredietovereenkomst niet meer wenst te beheren of uit te voeren dan kan het beheer en uitvoering worden gedaan door een vergunninghoudende derde (dit kan zowel een kredietaanbieder of een bemiddelaar in krediet zijn). Gelet op het bovenstaande is de definitie van kredietbeheerder aangepast zodat duidelijk is dat zowel een aanbieder van krediet als een bemiddelaar in krediet de kredietovereenkomst kan beheren en uitvoeren. Tevens is een kredietbeheerder vrijgesteld van het provisieverbod zodat de kredietbeheerder een vergoeding kan ontvangen voor het beheren en uitvoeren van de kredietovereenkomsten.

Verder is artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Wft aangepast. In artikel 15 wordt verwezen naar de gedelegeerde verordening 2019/19351 waarin de dekkingsbedragen voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor adviseurs en bemiddelaars in verzekeringen en herverzekeringsbemiddelaars zijn aangepast (verhoging met 4,03%).

2. Gevolgen voor het bedrijfsleven

Door de aanpassing van artikel 3 wordt voorkomen dat een institutionele belegger of SPV een vergunning moet aanvragen voor het aanbieden van krediet en wordt verduidelijkt dat de oorspronkelijke aanbieder op basis van zijn vergunning voor het aanbieden van krediet de overeenkomst kan blijven beheren en uitvoeren. Hierdoor wordt voorkomen dat deze partijen worden geconfronteerd met kosten voor het aanvragen van een vergunning voor het aanbieden van krediet respectievelijk het bemiddelen in krediet. Op grond van artikel 52a is een kredietbeheerder vrijgesteld van het provisieverbod zodat de kredietbeheerder een vergoeding kan ontvangen voor het beheren en uitvoeren van de kredietovereenkomsten. Hierdoor hoeft de kredietbeheerder niet langer een ontheffing van het provisieverbod aan te vragen bij de Autoriteit Financiële Markten.

3. Marktconsultaties

De concept-ministeriële regeling is openbaar geconsulteerd van 24 december 2019 tot en met 16 februari 2020. Reacties zijn ontvangen van de Dutch Securitisation Association, FIZ advocaten, C.J. de Jong Consultancy & Support, Loyens & Loeff en de Nederlandse Vereniging van Banken. Verschillende partijen geven aan dat de voorgestelde wijziging van artikel 3 de huidige vrijstelling beperkt. Zij stellen dat op grond van het voorgestelde artikel 3 een onderneming uitsluitend nog voor een vrijstelling in aanmerking komt, indien de vorderingen worden beheerd en uitgevoerd door de oorspronkelijke kredietaanbieder. Het is niet langer mogelijk om de vorderingen rechtstreeks door een derde partij (een kredietaanbieder of bemiddelaar in krediet) te laten beheren en uit te voeren. De partijen geven aan dat in de praktijk vaak een derde partij (een aanbieder van krediet of bemiddelaar in krediet) de overeenkomst beheert en uitvoert. Daarnaast komt het voor dat de oorspronkelijke aanbieder, bijvoorbeeld door faillissement, niet meer in staat is de kredietovereenkomst te beheren.

Zij stellen voor het huidige artikel 3 te handhaven maar wel de definitie van kredietbeheerder aan te passen zodat duidelijk is dat naast een bemiddelaar in krediet ook een aanbieder van krediet de kredietovereenkomst kan beheren en uitvoeren. Naar aanleiding van deze reacties is de definitie van kredietbeheerder en artikel 3 aangepast zodat de vrijstelling van toepassing is als de kredietovereenkomst wordt beheerd door een aanbieder van krediet (waaronder de oorspronkelijke kredietaanbieder) of door een bemiddelaar in krediet.

Verder stelt FIZ advocaten voor om een vrijstelling van het provisieverbod op te nemen zodat de bemiddelaar in krediet een vergoeding mag ontvangen van de onderneming (institutionele belegger/SPV) die de vorderingen heeft verkregen. Naar aanleiding van de opmerkingen van FIZ advocaten is in artikel 52a van de Vrijstellingsregeling Wft een vrijstelling van het provisieverbod opgenomen.

De Jong Consultancy & support merkt op dat de dekkingsbedragen voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn gebaseerd op de gedelegeerde verordening 2019/1935 (PbEU 2019, L 301) en rechtstreeks toepasselijk zijn in alle lidstaten. Daarom zijn de artikelen 4:75, derde lid, en 4:76, derde lid, Wft overbodig. Dit is een terechte opmerking maar op dit moment schrijven die artikelen voor dat bij ministeriële regeling de hoogte wordt vastgesteld van de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Daar wordt middels onderhavige regeling aan voldaan. Bij de eerst volgende Wijzigingswet Financiële Markten zullen deze artikelleden worden geschrapt. Op dat moment kan ook artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Wft vervallen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

A

De definitie van kredietbeheerder is aangepast aangezien naast de bemiddelaar in krediet ook een aanbieder van krediet de overeenkomst kan beheren en uitvoeren. De aanbieder van het krediet kan de oorspronkelijke aanbieder zijn maar ook een derde die een vergunning heeft voor het aanbieden van krediet. In het kader van de overdracht van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten van krediet aan een onderneming als bedoeld in artikel 3 (bijvoorbeeld een institutionele belegger of SPV) kan de kredietbeheerder de overeenkomst van krediet beheren en uitvoeren of assisteren bij het beheer en uitvoering van de kredietovereenkomst. Veelal zal dit de oorspronkelijke kredietaanbieder zijn. Echter indien de oorspronkelijke kredietaanbieder de kredietovereenkomst niet meer wenst te beheren of uitvoeren (bijvoorbeeld bij desinvesteringstransacties) of de oorspronkelijke kredietaanbieder haar activiteiten moet of wil staken (bijvoorbeeld door een faillissement) dan kan het beheer en uitvoering van de kredietovereenkomst worden gedaan door een vergunninghoudende derde (dit kan zowel een kredietaanbieder of een bemiddelaar in krediet zijn).

B en C

In deze onderdelen zijn enkele onjuiste verwijzingen aangepast.

D

Een onderneming waaraan vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet zijn overgedragen die zij niet zelf als wederpartij is aangegaan, is vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van artikel 2:60, eerste lid, van de Wft indien het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten krachtens overeenkomst geschiedt door een kredietbeheerder. Dit laat onverlet dat de kredietaanbieder (als wederpartij van de consument bij de kredietovereenkomst) gedurende de looptijd van de kredietovereenkomsten dient te voldoen aan de regels omtrent informatieverstrekking en andere gedragsregels zoals opgenomen in de artikelen 68, 68a, 68b, 81a, 81ca, 81c, 81d en 81e van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). De kredietaanbieder blijft verantwoordelijk voor de naleving van de gedragsregels ook al wordt de overeenkomst beheerd en uitgevoerd door een bemiddelaar in krediet (vaak zal sprake zijn van uitbesteding van de werkzaamheden).

E

In dit onderdeel zijn enkele onjuiste verwijzingen aangepast.

F

Op grond van artikel 4:25a, eerste lid, onderdeel b, Wft en artikel 86c BGfo geldt voor hypothecair krediet een provisieverbod. Dit betekent dat een aanbieder van krediet of een bemiddelaar in krediet geen provisie (vergoeding) mag ontvangen voor het beheren en uitvoeren van de overeenkomst voor degene die de vorderingen heeft gekocht. In deze situatie is er echter geen risico op ongewenste sturing omdat de kredietbeheerder uitsluitend werkzaamheden verricht voor de onderneming waarop de vrijstelling van artikel 3 van toepassing is (een institutionele belegger respectievelijk SPV) en niet voor consumenten.

Daarom wordt op grond van artikel 52a een kredietbeheerder vrijgesteld van het provisieverbod zodat de kredietbeheerder een vergoeding kan ontvangen voor het beheren en uitvoeren van de kredietovereenkomsten. De onderneming waarop de vrijstelling van artikel 3 van toepassing is, is op grond van artikel 43, vierde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde en kan daarom provisie verstrekken aan de kredietbeheerder.

ARTIKEL II

Artikel 10, vierde lid, van Richtlijn nr. 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PbEU 2016, L 26) bepaalt dat verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen in het bezit moeten zijn van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die van toepassing is op het gehele grondgebied van de Unie, of van een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid. Deze bepaling is in Nederland geïmplementeerd in de artikelen 4:75, eerste lid, en 4:76, eerste lid, van de Wft en nader uitgewerkt in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Wft. Op grond van artikel 10, zevende lid, van de richtlijn worden de in het vierde lid van dat artikel genoemde dekkingsbedragen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering elke vijf jaar aangepast aan het door Eurostat bekendgemaakte Europees indexcijfer van de consumentenprijzen. Dit leidt ertoe dat de dekkingsbedragen met een percentage van 4,03 procent zijn verhoogd (stijging tussen 1 januari 2013 tot eind december 2017). Deze bedragen zijn opgenomen in de gedelegeerde verordening 2019/1935. Aangezien een verordening rechtstreekse werking heeft in de lidstaten wordt in artikel 15 naar deze verordening verwezen.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Gedelegeerde verordening 2019/1935 van de Commissie van 13 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor het aanpassen van de basisbedragen in euro voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de financiële draagkracht van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen (PbEU 2019, L 301).

Naar boven