Advies Raad van State inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in verband met het verlengen van de geldingsduur van de voorzieningen in de artikelen 33 en 34 van die wet

Nader Rapport

24 juli 2020

Nr. 2984375

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in verband met het verlengen van de geldingsduur van de voorzieningen in de artikelen 33 en 34 van die wet

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 juli 2020, nr. 2020001514, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 juli 2020, nr. W16.20.0248/II, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus.

Advies Raad van State

No. W16.20.0248/II

’s-Gravenhage, 22 juli 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 15 juli 2020, no.2020001514, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in verband met verlengen van de geldingsduur van voorzieningen in de artikelen 33 en 34 van die wet, met memorie van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, S.F.M. Wortmann.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in verband met het verlengen van de geldingsduur van de voorzieningen in de artikelen 33 en 34 van die wet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de geldingsduur van de voorzieningen die in de artikelen 33 en 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid zijn getroffen, te verlengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 35 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

a. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het derde lid:

    • a. vervallen de artikelen 15 en 22 met ingang van 1 september 2023;

    • b. vervallen de artikelen 33 en 34 met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in verband met het verlengen van de geldingsduur van de voorzieningen in de artikelen 33 en 34. Het tijdstip waarop deze artikelen vervallen kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop deze artikelen zouden vervallen. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op dit koninklijk besluit.

b. Het zevende lid vervalt.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Dit wetsvoorstel heeft tot doel om het tijdelijk karakter te verlengen van twee voorzieningen die in de artikelen 33 en 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (hierna aangeduid als: de Tijdelijke wet) zijn opgenomen.

Artikel 33 maakt het mogelijk om in aanvulling op de regeling van artikel 151e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in plaats van bloed slijmvlies of sputum van een verdachte of een derde af te nemen voor de uitvoering van een onderzoek dat dient om vast te stellen of de verdachte of derde drager is van COVID-19. Dat onderzoek kan worden verricht in geval van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte het slachtoffer van dat misdrijf kan hebben besmet of dat de verdachte het slachtoffer met behulp van het celmateriaal van een derde heeft besmet door dit celmateriaal door een misdrijf op het slachtoffer over te brengen.

Artikel 34 voorziet erin uitdrukkelijk vast te leggen dat de overgang van de bevoegdheden van de burgemeester naar de voorzitter van de veiligheidsregio als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s ook de in artikel 125 van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid omvat tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot oplegging van een last onder dwangsom, bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze artikelen hebben gemeen dat zij ingevolge artikel 35, zesde lid, onder b respectievelijk onder c, van de Tijdelijke wet op 1 september 2020 vervallen, tenzij voor deze datum een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend, waarin het onderwerp van deze artikelen wordt geregeld.

Bij het tot stand brengen van die wet was de gedachte dat de in de artikelen 33 en 34 opgenomen tijdelijke voorzieningen zouden worden omgezet in een permanente regeling. Bij nader inzien is ervoor gekozen om dit nu nog niet te doen, maar eerst te regelen dat de tijdelijkheid van die voorzieningen verlengd kan worden, en op een later moment, in samenhang met de andere tijdelijke regelingen die in het kader van de coronacrisis zijn en worden getroffen, te bezien of en hoe zij een permanent karakter dienen te krijgen.

Daarom wordt voorgesteld artikel 35, zevende lid, van de Tijdelijke wet te laten vervallen en de onderdelen b en c van artikel 35, zesde lid, te vervangen door een nieuw onderdeel b dat materieel regelt dat de in artikel 35, derde lid, neergelegde systematiek van verlenging van de geldingsduur van de Tijdelijke wet ook van toepassing is op de artikelen 33 en 34 van die wet. Dat betekent dat de artikelen 33 en 34 met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in verband met het verlengen van de geldingsduur van de voorzieningen in de artikelen 33 en 34 van die wet vervallen en als daartoe noodzaak bestaat, de geldingsduur van die twee artikelen overeenkomstig artikel 35, derde lid, bij koninklijk besluit telkens voor een periode van twee maanden kan worden verlengd. Om die reden wordt in het aangepaste artikel 35, zesde lid, onder b, voorgesteld ook een periode van twee maanden aan te houden tussen de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingswet en het eerst mogelijke vervalmoment.

Op grond van artikel 35, vierde lid, van de Tijdelijke wet dat in het aangepaste artikel 35, zesde lid, onder b, van overeenkomstige toepassing is verklaard, zal een koninklijk besluit met die strekking eerst gedurende een week worden voorgelegd aan de beide Kamers van de Staten-Generaal.

Op de hiervoor beschreven wijze kan zolang dat nodig is de continuïteit van de in artikel 33 opgenomen voorziening ook na 1 september 2020 worden gewaarborgd, hetgeen gewenst is met het oog op een adequate strafrechtelijke aanpak van de zogeheten coronahoesters en -spugers. Dat zijn mensen die hulpverleners en anderen, zoals conducteurs en caissières, opzettelijk in het gezicht hoesten of spugen of met hoesten en spugen dreigen en daarbij opmerken dat ze met het coronavirus zijn besmet.

Ook de met artikel 34 gegeven duidelijkheid over de bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio kan zo na 1 september 2020 behouden blijven.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Naar boven