Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 augustus 2020, nr. WJZ/ 20141948, tot tegemoetkoming in de schade geleden door ondernemingen in de kleinschalige visserijsector in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied en in de binnenvisserijsector door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 (Beleidsregel tegemoetkoming kust- en binnenvisserij COVID-19)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L190);

gedupeerde onderneming:

in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, actief in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied en in de binnenvisserij, die valt binnen een van de volgende categorieën:

  • a. visser die gerechtigd is te vissen op grond van artikel 7a, tweede lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985;

  • b. visser die actief is in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdelen b en c, van de Visserijwet 1963, op wiens naam een vaartuig in het visserijregister, bedoeld in het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, is geregistreerd met een lengte over alles van minder dan 12 meter, dat behoort tot het vlootsegment MFL1 of MFL2;

handelsregister:

handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

verklaring de-minimissteun:

verklaring van de gedupeerde onderneming waarin deze bevestigt dat de tegemoetkoming niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de de-minimisverordening.

Artikel 2 (verstrekking en hoogte tegemoetkoming)

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een gedupeerde onderneming die in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020:

    • a. indien de onderneming valt binnen de categorie visser die gerechtigd is te vissen op grond van artikel 7a, tweede lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, ten minste € 1.000 aan omzetverlies heeft geleden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;

    • b. indien de onderneming actief is in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdelen b en c, van de Visserijwet 1963, ten minste € 1.500 aan omzetverlies heeft geleden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt:

    • a. € 1.000 per onderneming die valt binnen de categorie visser die gerechtigd is te vissen op grond van artikel 7a, tweede lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985;

    • b. € 1.500 per onderneming die actief is in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdelen b en c, van de Visserijwet 1963.

Artikel 3 (informatieverplichtingen bij aanvraag en aanvraagperiode)

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de gedupeerde onderneming, waaronder het nummer waarmee de gedupeerde onderneming geregistreerd is in het handelsregister, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de gedupeerde onderneming staat of, indien de onderneming een eenmanszaak betreft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de gedupeerde onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien van toepassing, het registratienummer waaronder het vaartuig in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, is geregistreerd;

    • d. een verklaring de-minimissteun;

    • e. een verklaring dat de gedupeerde onderneming op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen; en

    • f. een verklaring waarin de gedupeerde onderneming aangeeft dat de onderneming in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020:

      • 1°. indien het een onderneming betreft die valt binnen de categorie visser die gerechtigd is te vissen op grond van artikel 7a, tweede lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, een omzetverlies heeft geleden van ten minste € 1.000;

      • 2°. indien het een onderneming betreft die actief is in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdelen b en c, van de Visserijwet 1963, een omzetverlies heeft geleden van ten minste € 1.500.

  • 3. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 14 september 2020 tot en met 14 oktober 2020.

  • 4. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het derde lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het derde lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 4 (afwijzingsgronden)

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen;

    • b. de gedupeerde onderneming in staat van faillissement verkeert dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de onderneming is ingediend;

    • c. er ten aanzien van de gedupeerde onderneming al een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verstrekt;

    • d. de tegemoetkoming niet verstrekt kan worden op grond van de de-minimisverordening.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid beslist de minister afwijzend op een aanvraag van een onderneming die actief is in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdelen b en c, van de Visserijwet 1963, waarvoor op grond van artikel 104a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij een verplichting tot vangstregistratie geldt, indien in de jaren 2018 en 2019 geen registratie van vangsten heeft plaatsgevonden.

Artikel 5 (aanpassing tegemoetkoming achteraf)

De minister kan de hoogte van de tegemoetkoming binnen vijf jaar na de verstrekking herzien dan wel de beschikking tot de tegemoetkoming intrekken, indien blijkt dat de tegemoetkoming, door onjuiste gegevensverstrekking door de gedupeerde onderneming, niet in overeenstemming met deze beleidsregel is verstrekt.

Artikel 6 (staatssteun)

De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de de-minimisverordening.

Artikel 7 (inwerkingtreding en vervaldatum)

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze beleidsregel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat de beleidsregel van toepassing blijft op tegemoetkomingen die voor 1 januari 2021 zijn verstrekt.

Artikel 8 (citeertitel)

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel tegemoetkoming kust- en binnenvisserij COVID-19.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 augustus 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I Algemeen

1. Aanleiding en doel

De crisis van het coronavirus (COVID-19) heeft Nederland op een plotse en ongeziene manier getroffen, met potentieel zeer grote gevolgen voor de samenleving en de economie. De crisis verstoort de groei in Nederland omdat de economische activiteit drastisch afneemt. De afzet van Nederlandse kust- en binnenvisserijproducten is voor een deel afhankelijk van het buitenland. Door de lockdown in diverse landen zijn verschillende buitenlandse afzetmarkten al komen te vervallen. Vanaf maandag 9 maart 2020 heeft het Nederlandse kabinet vergaande landelijke gezondheidsmaatregelen getroffen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus. Deze gezondheidsmaatregelen hebben aanzienlijke consequenties voor de inkomsten voor de kust- en binnenvisserijsector, in het bijzonder doordat eet- en drinkgelegenheden vanaf zondagavond 15 maart 2020 hun deuren moesten sluiten. Naar aanleiding van de Nederlandse maatregelen is hiermee ook de binnenlandse afzetmogelijkheid voor de kust- en binnenvisserijsector voor een belangrijk deel komen te vervallen. De ondernemers in de kust- en binnenvisserijsector hebben als gevolg hiervan hun inkomsten substantieel zien teruglopen, waardoor de continuïteit van hun bedrijfsvoering onder druk is komen te staan.

Met ingang van 1 juni 2020 om 12.00 uur heeft het kabinet de getroffen gezondheidsmaatregelen deels opgeheven door vanaf deze datum de eet- en drinkgelegenheden onder voorwaarden open te laten gaan. Het kabinet heeft bepaald dat de terrassen weer open kunnen en dat cafés en restaurants binnen maximaal 30 gasten mogen ontvangen. Hiermee is de afzet naar de horecasector weer mogelijk geworden. Naar verwachting is deze afzetketen na een aanloopperiode tot 15 juni 2020 weer kunnen gaan functioneren.

Door Wageningen Economic Research is onderzoek gedaan in welke mate dit heeft geleid tot omzetverlies voor de binnenvissers en de vissers die actief zijn in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied (hierna te noemen: de kleinschalige kustvisserij).1 Hieruit blijkt dat gemiddeld genomen de visserijbedrijven uit de kleinschalige kustvisserij in de betreffende periode een omzetverlies hebben geleden dat ligt in de ordegrootte van € 1.500. Voor de binnenvissers betreft het een geleden omzetverlies van € 1.000. Deze inkomsten die de ondernemers in de periode tussen 16 maart 2020 en 15 juni 2020 hebben misgelopen kunnen moeilijk worden ingehaald wanneer de COVID-19-uitbraak volledig achter de rug is. Om deze ondernemers snel een helpende hand te bieden, heeft het kabinet besloten om de hierdoor gedupeerde ondernemers in de kust- en binnenvisserijsector tegemoet te komen.

Het doel van deze beleidsregel is een kader te scheppen op grond waarvan getroffen ondernemingen in de binnenvisserij en de kleinschalige kustvisserij aanspraak kunnen maken op een eenmalige financiële tegemoetkoming. Hierbij wordt uitgegaan van een vast bedrag van € 1.500 per onderneming die actief is in de kleinschalige kustvisserij en een vast bedrag van € 1.000 per onderneming die actief is in de binnenvisserij.

Wageningen Economic Research heeft ook onderzocht of vissers als bedoeld in artikel 8 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, die gerechtigd zijn om te vissen in het IJsselmeer (hierna te noemen: IJsselmeervissers), omzetverlies hebben geleden in de periode van 16 maart 2020 en 15 juni 2020. Uit de afslaggegevens van Wageningen Economic Research blijkt dat de omzet van IJsselmeervissers gemiddeld genomen in de onderzoeksperiode in 2020 niet noemenswaardig afweek van de referentieperiode in 2018-2019. In het IJsselmeer is het verboden met bepaalde vistuigen gedurende het hele jaar dan wel gedurende gedeelten van een jaar te vissen.2 De in de Uitvoeringsregeling visserij vastgestelde gesloten tijden en gebieden ten aanzien van visserij met aalfuiken, aalkistjes, aalhoekwant en staande netten beogen de visserij-inspanning in het IJsselmeer drastisch te beperken ter verbetering van de aal-, de snoekbaars- en de baarsstand. In de periode van 15 maart tot en met 15 april is geen enkele visserij toegestaan in het IJsselmeer3. Vanaf 11 april (week 16) zijn hoekwant en aalkist weer toegestaan4 en vanaf 1 mei (week 19) mogen grote fuiken en schietfuiken weer worden geplaatst5. Staande netten mogen pas met ingang van 1 juli worden geplaatst (week 27)6. Doordat jaarlijks in de periode 15 maart tot 15 juni weinig visserij-activiteiten zijn toegestaan in het IJsselmeer hebben de door het Nederlandse kabinet getroffen landelijke gezondheidsmaatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te bestrijden geen of nauwelijks invloed gehad op de omzet van de IJsselmeervissers in die periode.

Het feit dat uit het onderzoek blijkt dat er geen omzetverlies is geleden door de IJsselmeervissers als gevolg van de gezondheidsmaatregelen in verband met de crisis van het coronavirus is voor het kabinet aanleiding geweest om de IJsselmeervissers niet in aanmerking te laten komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming op grond van deze beleidsregel.

2. Doelgroep

Bij het bepalen van de doelgroep die in aanmerking komt voor de eenmalige tegemoetkoming, is als criterium gehanteerd dat het moet gaan om ondernemingen in de kleinschalige kust- en binnenvisserijsector die in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 omzetderving hadden als gevolg van de getroffen maatregelen door het kabinet om de coronacrisis te bestrijden.

De volgende in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, actief in de kust- en binnenvisserij, komen in aanmerking voor een eenmalige aanvullende tegemoetkoming:

  • visser die gerechtigd is om te vissen op grond van artikel 7a, tweede lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 (binnenvisser);

  • visser die actief is in de kleinschalige visserij in de kustwateren, visserijzone en het zeegebied als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdelen b en c, van de Visserijwet 1963, op wiens naam een vaartuig in het visserijregister, bedoeld in het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 is geregistreerd met een lengte over alles van minder dan 12 meter, dat behoort tot het vlootsegment MFL1 of MFL2 (kleinschalige kustvisser). Vissersvaartuigen behorend tot het AQU vlootsegment kunnen geen aanspraak maken op een tegemoetkoming op grond van de beleidsregel.

3. Hoofdlijnen beleidsregel

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de beleidsregel uit. De doelgroep kan bij RVO een financiële tegemoetkoming aanvragen voor de eerste nood die ontstaan is door de maatregelen van de overheid om COVID-19 te bestrijden. Per onderneming wordt daarbij eenmalig een vast bedrag van € 1.500 per onderneming die actief is in de kleinschalige kustvisserij en een vast bedrag van € 1.000 per onderneming die actief is in de binnenvisserij uitgekeerd. De hoogte van de vaste bedragen ligt in voldoende mate onder de gemiddelde ingeschatte omzetverliezen van de gedupeerde ondernemingen, zoals is opgenomen in de hiervoor genoemde rapportage van Wageningen Economic Research. Wel zal afzonderlijk door ieder bedrijf moeten worden verklaard dat zij ook daadwerkelijk als onderneming die actief is in de kleinschalige kustvisserij een omzetverlies van ten minste € 1.500, en als onderneming die actief is in de binnenvisserij een omzetverlies van ten minste € 1.000, over genoemde periode hebben geleden.

Ondernemingen kunnen hiertoe een aanvraag indienen bij RVO. RVO heeft de mogelijkheid om achteraf te toetsen of de aanvrager daadwerkelijk aan alle voorwaarden voldoet. Indien dit niet het geval is, kan de beschikking tot de tegemoetkoming ingetrokken worden. Dit kan wanneer de onderneming een onvolledige, onjuiste of valse verklaring over de geleden omzetderving heeft aangeleverd dan wel niet de vereiste bewijsstukken heeft geleverd. Hierbij is het vertrekpunt voor onderbouwing van de geleden omzetschade, de omzet zoals die in de voorgaande twee jaren (2019 en 2018) over dezelfde periode (16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020) is gerealiseerd. Dit is de norm-omzet waartegen het als gevolg van de corona-maatregelen geleden omzetverlies zal worden afgezet. Dit betekent dat een onderneming die in de afgelopen twee jaren geen of nauwelijks omzet heeft gedraaid, niet zal kunnen betogen in dit jaar een omzetverlies hoger dan het normbedrag van € 1.500, indien het een kleinschalige kustvisser betreft, en het normbedrag van € 1.000, indien het een binnenvisser betreft, te hebben geleden.

Om deze reden is voor ondernemingen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserij, waarvoor een vangstregistratieplicht geldt op basis van artikel 104a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, de bepaling in de beleidsregel opgenomen dat, indien uit de vangstregistraties over de jaren 2018 en 2019 blijkt dat bepaalde ondernemingen in deze jaren geen vangsten hebben gerealiseerd, deze ondernemingen niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen.

Op basis van het aantal geregistreerde ondernemingen in de kust- en binnenvisserijsector en de in deze beleidsregel opgenomen voorwaarden is de globale inschatting dat circa 250 ondernemingen een tegemoetkoming zullen ontvangen.

4. Indiening aanvraag

De aanvragen voor een tegemoetkoming kunnen vanaf 14 september 2020 om 09:00 uur tot en met 14 oktober 2020 om 17:00 uur worden ingediend bij de RVO. Deze periode is korter dan de looptijd van de beleidsregel, zodat er voldoende tijd is om de ingediende aanvragen te kunnen beoordelen. Gelet op de urgentie van de beleidsregel en het feit dat deze tot doel heeft om snel een deel van de eerste nood als gevolg van de COVID-19 maatregelen weg te nemen, zal zo spoedig mogelijk op een aanvraag worden beslist, maar uiterlijk binnen een termijn van acht weken conform artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Bij de aanvraag voor een tegemoetkoming kan gebruik worden gemaakt van het formulier dat hiertoe via RVO ter beschikking is gesteld. Bij de aanvraag dient de gedupeerde onderneming gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres, en het KvK-nummer van de gedupeerde onderneming en de gegevens van de contactpersoon. Daarnaast dient de onderneming een aantal zaken te verklaren. Het gaat om een verklaring dat de gedupeerde onderneming op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen en een verklaring dat de omzetderving in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 ten minste € 1.500 bedroeg voor een kleinschalige kustvisser en ten minste € 1.000 bedroeg voor een binnenvisser. De verklaringen kunnen worden geleverd door middel van een checklist, die is opgenomen in het aanvraagformulier.

Er is gekozen voor 16 maart 2020 omdat toen de eerste schade ontstond als gevolg van de sluiting van de eet- en drinkgelegenheden in Nederland. De datum van 15 juni 2020 is aangehouden vanwege het openstellen van de horeca per 1 juni 2020, waarbij een hierop aansluitende aanloopperiode van twee weken is opgeteld.

5. Staatssteunaspecten

De onderhavige steunmaatregel is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Voor deze beleidsregel wordt gebruik gemaakt van Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190) (hierna: de-minimisverordening). Een aanmelding ter goedkeuring bij de Europese Commissie is dan niet nodig.

De in aanmerking komende ondernemingen hoeven slechts een verklaring aan te leveren dat zij nog in aanmerking komen voor de-minimissteun. Daarbij moeten zij met name op twee zaken letten. Dit geldt ten eerste voor het zogenoemde ‘de-minimisplafond’ per onderneming. Het is een plafond van € 30.000 aan de-minimissteun per drie belastingjaren. Er moet gekeken worden naar het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren. Ten tweede is van belang dat dit plafond per onderneming geldt en niet per vestiging van de onderneming. Artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening geeft aan wanneer sprake is van één onderneming. Het kan namelijk voorkomen dat twee (of meer) ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden en dan onder deze verordening als één onderneming worden gezien. Aanvragen van ondernemingen die geen ruimte hebben voor onderhavige de-minimissteun, worden afgewezen.

Vanwege de eenvoud van de beleidsregel is het alleen mogelijk voor kleinschalige kustvissers een forfaitair bedrag van € 1.500 en voor binnenvissers een forfaitair bedrag van € 1.000 aan te vragen, en niet minder. Hiermee wordt geborgd dat aanvragen zo snel mogelijk afgehandeld kunnen worden. Dit betekent echter wel dat een onderneming die nog wel de-minimisruimte heeft, maar minder dan € 1.500 voor kleinschalige kustvissers en minder dan € 1.000 voor binnenvissers, niet het lagere bedrag aan beschikbare ruimte aan de-minimissteun kan aanvragen. Derhalve dient de kleinschalige kustvisser, om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming, minstens € 1.500 aan ruimte voor de-minimissteun te hebben. De binnenvisser dient minstens € 1.000 aan ruimte voor de-minimissteun te hebben.

6. Regeldruk

De regeldruk voor de gedupeerde onderneming behelst het kennisnemen van de beleidsregel, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen (middels een afvinklijstje dat opgenomen is bij het aanvraagformulier). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kennisneming een half uur kost en de invulling van de complete aanvraag door de onderneming een kwartier aan inzet kost, dus totaal 0,75 uur per onderneming. Uitgaande van 250 ondernemingen die, tegen een gemiddeld uurtarief van € 39, een aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor de ondernemingen op circa € 7.300 uit.

II. Artikelsgewijze toelichting

De artikelen in deze beleidsregel worden hieronder waar nodig toegelicht.

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. De onderscheiden definities zijn alfabetisch gerangschikt. Het begrip gedupeerde onderneming ziet op de ondernemingen die actief zijn in de kleinschalige kust- en binnenvisserijsector. Het begrip geeft de reikwijdte van de beleidsregel aan.

Artikel 2 (verstrekking en hoogte tegemoetkoming)

In artikel 2 van deze beleidsregel wordt aangegeven waaraan de gedupeerde ondernemingen moeten voldoen om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Een binnenvisser moet in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 ten minste € 1.000 aan omzetverlies hebben geleden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. Een kleinschalige kustvisser moet in diezelfde periode ten minste € 1.500 aan omzetverlies hebben geleden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 1.000 voor een binnenvisser en op € 1.500 voor een kleinschalige kustvisser.

Artikel 3 (informatieverplichtingen bij aanvraag en aanvraagperiode)

Bij de aanvraag dient de onderneming de in artikel 3 genoemde gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres, en het KvK-nummer van de gedupeerde onderneming en de gegevens van de contactpersoon. Daarnaast dient de onderneming een aantal zaken te verklaren. Het gaat om een verklaring dat de gedupeerde onderneming op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen, een verklaring de-minimissteun en een verklaring dat de onderneming, indien het een binnenvisser betreft, ten minste € 1.000, en indien het een kleinschalige kustvisser betreft, ten minste € 1.500 aan omzetverlies heeft geleden. De verklaringen kunnen worden geleverd door middel van een afvinklijst in het aanvraagformulier.

Voor zover er sprake is van gegevens die zijn te herleiden tot natuurlijke personen, is beoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze beleidsregel gelet op de aard, de omvang, de context en de doeleinden een laag risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, voor zover daar al sprake van is. Vanwege het lage risico, of de afwezigheid van enig risico, is voor deze beleidsregel afgezien van het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA).

Artikel 4 (afwijzingsgronden)

Een aanvraag wordt afgewezen indien een onderneming niet valt binnen de omschrijving van een gedupeerde onderneming. Faillissement of surseance van betaling van de gedupeerde ondernemer is een reden om de aanvraag tot tegemoetkoming af te wijzen. Ook als de ondernemer niet voldoet aan alle voorwaarden die in het elektronische aanvraagformulier op de RVO-website zijn opgenomen, zal een afwijzing volgen.

Daarnaast wordt een aanvraag afgewezen als er ten aanzien van de gedupeerde onderneming al een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 is verstrekt. De aanvraag van een kleinschalige kustvisser, waarvoor een vangstregistratieplicht geldt op basis van artikel 104a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, wordt tevens afgewezen als er in de afgelopen twee jaren geen vangstregistratie heeft plaatsgevonden.

Artikel 5 (aanpassing tegemoetkoming achteraf)

Indien achteraf blijkt dat niet aan alle voorwaarden voor verstrekken van de tegemoetkoming is voldaan kan de tegemoetkoming worden ingetrokken en kan het uitbetaalde bedrag worden teruggevorderd. In dit artikel wordt de grondslag genoemd op basis waarvan dit geschiedt; zie hoofdstuk I, paragraaf 3, voor verdere toelichting.

Artikel 6 (staatssteun)

In dit artikel is opgenomen dat de tegemoetkoming die gedupeerde ondernemingen ontvangen (mogelijk) staatssteun bevat, en dat gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening. Voor verdere toelichting op de staatssteunaspecten van deze beleidsregel wordt verwezen naar de toelichting in hoofdstuk I, paragraaf 5.

Artikel 7 (inwerkingtreding en vervaldatum)

In dit artikel is de vervaltermijn van deze beleidsregel opgenomen. Deze is gesteld op 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op tegemoetkomingen die voor die datum zijn verstrekt. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om nieuwe tegemoetkomingen te verstrekken.

De beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is geen vast verandermoment als bedoeld in aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens wordt afgeweken van de regel dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat de doelgroep van deze beleidsregel gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding, waarvoor afwijking volgens aanwijzing 4.17, vijfde lid, eerste uitzonderingsgrond, in dit geval is toegestaan. Een en ander spreekt voor zich gelet op de aard van de problematiek waar de ondernemingen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus mee worden geconfronteerd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

W. Zaalmink, B. Deetman, A. Mol, (2020). Verschil in omzet van de kleinschalige kust-, IJsselmeer- en binnenvisserij tussen 2020 en voorgaande jaren. Wageningen Economic Research. https://edepot.wur.nl/528147.

X Noot
2

Artikelen 29 tot en met 32 van de Uitvoeringsregeling visserij.

X Noot
3

Artikel 29, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij.

X Noot
4

Artikel 29, eerste lid, onderdelen d en e, van de Uitvoeringsregeling visserij.

X Noot
5

Artikel 29, eerste lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringsregeling visserij.

X Noot
6

Artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling visserij.

Naar boven