Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 9 juli 2020, nr. PO/25015213, houdende regels voor de subsidieverstrekking voor de uitvoering van de convenanten voor de aanpak van het lerarentekort primair onderwijs in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WPO of artikel 1 van de WEC;

cofinanciering:

bijdrage van de bevoegd gezagen en gemeente in geld of in geld waardeerbaar exclusief reeds verstrekte subsidies door het ministerie van OCW ten behoeve van de uitvoering van het convenant in de desbetreffende G5-gemeente;

convenant:

convenant uitvoering Noodplannen personeelstekort G5, afgesloten met de desbetreffende G5-gemeente, de bevoegde gezagsorganen in die gemeente, de betrokken lerarenopleidingen, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister, gericht op de aanpak van het lerarentekort binnen die gemeente in de schooljaren 2020–2021 tot en met 2023–2024;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

G5-gemeente:

gemeente Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht of Almere;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

minister:

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 5, eerste lid;

school:

school als bedoeld in artikel 1 van de WPO of artikel 1 van de WEC;

schooljaar:

tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

WPO:

Wet op het primair onderwijs;

WEC:

Wet op de expertise centra.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan een bevoegd gezag dat is gevestigd in een G5-gemeente voor de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het convenant dat voor die G5-gemeente gesloten is, en de daarbij horende resultaten.

  • 2. Per gemeente wordt aan ten hoogste één bevoegd gezag subsidie verstrekt.

  • 3. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien sprake is van cofinanciering van ten minste één derde deel van de subsidiabele kosten, welke in geld of in geld waardeerbaar is.

  • 4. De activiteiten worden uitgevoerd in de schooljaren 2020–2021, 2021–2022, 2022–2023 en 2023–2024.

  • 5. De subsidie wordt niet besteed aan activiteiten waarvoor reeds op grond van een andere regeling subsidie is verstrekt.

Artikel 4. Subsidieplafond en verdeling

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling zijn per G5-gemeente maximaal de volgende bedragen beschikbaar voor vier jaar:

Gemeente

Beschikbaar bedrag

Amsterdam

€ 27.288.844

Rotterdam

€ 21.874.526

Den Haag

€ 16.205.436

Utrecht

€ 9.137.553

Almere

€ 6.193.633

Artikel 5. Penvoerderschap

  • 1. Een bevoegd gezag dat is gevestigd in een G5-gemeente treedt als penvoerder op namens de andere partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de activiteiten uit het betreffende convenant.

  • 2. De subsidie wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 3. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, alsmede de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de activiteiten in het convenant, ongeacht welke partij feitelijk met de uitvoering van de activiteiten is belast.

Artikel 6. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend tot en met 17 augustus 2020 met behulp van een format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een begroting die aansluit op de activiteiten die zijn opgenomen in het convenant, ten aanzien waarvan artikel 3.5 van de Kaderregeling van overeenkomstige toepassing is, en een samenwerkingsovereenkomst, gesloten met alle partijen die deelnemen aan de uitvoering van het convenant.

  • 3. De begroting sluit aan bij de activiteiten die zijn opgenomen in het desbetreffende convenant en bevat, onverminderd artikel 3.5 van de Kaderregeling, een toelichting op de cofinanciering.

  • 4. De samenwerkingsovereenkomst bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen, bedoeld in het tweede lid, bijdraagt aan de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • b. een beschrijving van de wijze waarop de besluitvorming plaatsvindt;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop eventueel resterende middelen, indien artikel 7, zesde lid, van toepassing is, na uitvoering van de activiteiten zullen worden verdeeld;

    • d. een verklaring van de partijen, dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen; en

    • e. een verklaring van de partijen, dat zij zullen meewerken aan een monitor- en evaluatieonderzoek en dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder zullen verstrekken.

Artikel 7. Vaststelling, uitbetaling en verantwoording

  • 1. De subsidie wordt uiterlijk binnen acht weken na 17 augustus 2020 direct vastgesteld.

  • 2. De minister betaalt de subsidie in delen per jaar uit, en volgt daarbij de volgende verdeling:

    Gemeente

    2020 (maximaal)

    2021, 2022 respectievelijk 2023 (maximaal)

    Amsterdam

    € 5.985.286

    € 7.101.186

    Rotterdam

    € 4.797.758

    € 5.692.256

    Den Haag

    € 3.554.352

    € 4.217.028

    Utrecht

    € 2.004.147

    € 2.377.802

    Almere

    € 1.358.455

    € 1.611.726

  • 3. De betaling voor 2020 geschiedt direct na de verstrekking. In 2021, 2022 en 2023 wordt het desbetreffende bedrag in september betaald.

  • 4. De minister kan de subsidie lager vaststellen op basis van het tussentijds verslag van het onderzoeksbureau als bedoeld in artikel 5 van de convenanten.

  • 5. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 6. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten passend bij het doel zoals beschreven in artikel 2 van het desbetreffende convenant.

Artikel 8. Inwerkingtreding en geldingsduur

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2020 en vervalt met ingang van 1 augustus 2024.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Op grond van deze subsidieregeling kan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: de minister) subsidie verstrekken voor de uitvoering van de convenanten met als doel het terugdringen van het lerarentekort in het primair onderwijs in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (hierna: de G5). Concreet betekent dit dat meer leraren instromen op scholen in de G5, dat meer leraren behouden blijven en dat andere organisatievormen de werkdruk van leraren verminderen.

De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt zijn nader uitgewerkt in afzonderlijke convenanten, die met de verschillende gemeenten gesloten zijn (zie vindplaats in artikelsgewijze toelichting). Aan elk convenant wordt bovendien deelgenomen door bevoegde gezagsorganen (verder: (school)besturen) uit de betreffende gemeenten, lerarenopleidingen, de minister, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze subsidieregeling draagt bij aan de uitvoering van de afspraken uit de convenanten.

2. Aanleiding

Het lerarentekort is op veel scholen voor primair onderwijs een groeiend probleem. Dat geldt zowel voor scholen voor (speciaal) basisonderwijs als het (voortgezet) speciaal onderwijs. De arbeidsmarktramingen laten bovendien zien dat de verwachte tekorten de komende jaren verder toenemen. Het is een prioriteit voor het kabinet om de tekorten aan te pakken samen met besturen, scholen, opleidingen en gemeenten. De aanpak bevat maatregelen om de instroom van leraren te verhogen, leraren te behouden en anders te werken op scholen. Deze maatregelen hebben effect, maar in een aantal regio’s is dit op korte termijn niet voldoende.

De omvang van de tekorten verschilt per regio en zijn het grootst in de G5. In deze gemeenten hebben schoolbesturen en gemeenten de noodklok geluid voor de tekorten in het primair onderwijs. Zij geven aan dat er noodmaatregelen nodig zijn om de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs aan hun leerlingen te kunnen borgen en hebben hiervoor noodplannen opgesteld. Voor de uitvoering van (een deel van) deze plannen stelt het kabinet in 2020 € 17,7 en in 2021, 2022 en 2023 € 21 miljoen beschikbaar, zoals in deze subsidieregeling beschreven. Per gemeente is een convenant opgesteld met afspraken over de precieze inzet van de middelen.

3. Convenanten

Per gemeente is een convenant opgesteld met afspraken over de inzet van de middelen, de boogde resultaten, monitoring en evaluatie. De convenanten zijn getekend door de betrokken schoolbesturen, de betrokken lerarenopleidingen, de gemeente, de minister, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De afspraken in de convenanten vloeien voort uit de noodplannen zoals de besturen en gemeenten die hebben gemaakt. Net zoals de noodplannen bevatten de convenanten de volgende randvoorwaarden:

  • 85 tot 90% van de scholen, met in totaal>90% van de leerlingen, is betrokken;

  • de schoolbesturen hebben onderling solidariteitsafspraken gemaakt;

  • de plannen zijn afgestemd met de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden van de schoolbesturen.

4. Subsidieregeling

Op grond van de subsidieregeling kan de minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de convenanten en de bijhorende resultaten.

De subsidieregeling kent een looptijd van vier jaar: 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2024.

Per gemeente kan één subsidieaanvraag door een penvoerder (een schoolbestuur) worden ingediend. Het kabinet wil de collectiviteit en solidariteit benadrukken door besturen niet individueel middelen te geven, maar gezamenlijk. Daarnaast zorgt één penvoerder er voor dat de regeling efficiënt uitgevoerd kan worden. Het aanvragende bestuur ontvangt de middelen en is eindverantwoordelijk voor de inzet en de verantwoording van de middelen. De penvoerder maakt hierover afspraken met alle andere besturen die deelnemen aan het convenant, de gemeente en de betrokken lerarenopleidingen.

De aanvraagperiode start met ingang van de dag na publicatie van de regeling en loopt door tot en met 17 augustus 2020. De subsidie wordt voor vier jaar verstrekt, waarbij de subsidie in jaarlijkse delen wordt uitbetaald.

Andere regelingen voor de uitwerking van de noodplannen aanpak personeelstekort PO voor de G5

Deze subsidieregeling is niet de enige regeling waar de G5 gebruik van kan maken om het tekort tegen te gaan. Naast deze regeling zijn er nog twee regelingen specifiek voor de G5. Beide regelingen worden in de overwegingen van de convenanten benoemd.

Via de Beleidsregel andere dag- en weekindeling G5 kunnen scholen vier schooljaren vanaf 2020–2021 – wanneer het nodig is – gebruik maken van extra wettelijke ruimte voor een andere dag- en weekindeling. In totaal mogen scholen maximaal 22 uur per maand (één dag in de week) een andere professional het onderwijs laten geven. Schoolbesturen die gebruik willen maken van deze ruimte moeten een aanvraag indienen bij OCW. Scholen melden zich vervolgens aan bij een onderzoeksbureau wanneer zij gebruik maken van deze ruimte. Daarnaast krijgt de G5 via de Subsidieregeling zij-instroom PO G5 €9 miljoen subsidie per jaar voor de verbetering van de zij-instroom van nieuwe leraren. Dit is ook onderdeel van de noodplannen die in de G5 zijn opgesteld.

5. Uitvoering van de regeling

De subsidieregeling wordt uitgevoerd door Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). DUS-I stelt een format beschikbaar waarmee door de penvoerders de subsidie kan worden aangevraagd.

6. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen van subsidieontvangers.

Meldingsplicht

De meldingsplicht voor subsidieontvangers vloeit voort uit artikel 5.7 van de Kaderregeling. Subsidieontvangers moeten direct schriftelijk aan de minister melden indien:

  • a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,

  • b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan, of

  • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

De melding wordt voorzien van een toelichting en de relevante stukken worden meegestuurd. De melding wordt bij DUS-I gedaan.

Meewerken aan onderzoek en evaluatie

Het is verplicht om mee te werken aan het monitorings- en evaluatieonderzoek. Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen: (I) een brede kwantitatieve monitor en (II) een aanvullende kwantitatieve en een kwalitatieve zelfevaluatie door de besturen per stad.

De brede kwantitatieve monitor wordt centraal georganiseerd door het ministerie. De monitor geeft jaarlijks een beeld van de ontwikkelingen in de tekorten (o.a. ramingen CentERdata en eigen inventarisatie steden), de instroom (o.a. instroom in de opleidingen en aantal zij-instromers), behoud (o.a. uitval en ziekteverzuim) en anders werken (o.a. aantal onderwijsondersteunend personeel en aantallen besturen en scholen die gebruik maken van de beleidsregel andere dag- en weekindeling).

De zelfevaluatie door de besturen per stad bevat in ieder geval een reflectie op de ontwikkeling van de tekorten in de stad, op de voortgang van de gemaakte afspraken in het convenant en de resultaten, hoe tevreden besturen, opleidingen en gemeente hiermee zijn en of de gekozen maatregelen worden voortgezet of aanpassing nodig is (voor zowel de maatregelen in 3.1 als 4.4). De zelfevaluaties worden vanaf 2021 jaarlijks uiterlijk 1 oktober opgeleverd.

Na twee jaar zal een tussenevaluatie door het onderzoeksbureau worden opgeleverd. Deze biedt aanknopingspunten om de uitvoering waar nodig bij te stellen. Op basis van de eindevaluatie, na circa 3,5 jaar, kan besloten worden over de inzet van de structurele middelen na het vierde jaar.

Bovenstaand onderzoek zal aansluiten op de andere onderzoeken die gedaan worden naar onderdelen van de noodplannen. Zo laat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap specifiek onderzoek doen naar het experiment andere dag- en weekindeling en de subsidieregeling zij-instroom.

De kennis die wordt opgedaan en de resultaten die worden gerealiseerd met de inzet van deze middelen in de G5 zal ook worden vertaald naar de rest van het land waar het lerarentekort ook toeneemt.

7. Regeldruk

Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving.

Het uitgangspunt is de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden. Mede daarom is er voor gekozen om één schoolbestuur per gemeente de subsidie te laten aanvragen. In totaal worden dus maar vijf aanvragen verwacht. Het aanvraagproces wordt zo ingericht dat het zo min mogelijk administratieve lasten creëert. De eisen die aan de aanvraag worden gesteld kunnen beperkt blijven, omdat voor de doelen en resultaten kan worden verwezen naar de opgestelde convenanten. Besturen kunnen direct een aanvraag voor vier jaar indienen.

Besturen moeten meewerken aan het monitorings- en evaluatieonderzoek. Voor de verantwoording is gekozen voor een zo licht mogelijke verantwoording over de verstrekte subsidie. Volstaan wordt met verantwoording in de jaarrekening op grond van de Regeling jaarverslaglegging met model G, onderdeel 1 door het aanvragende schoolbestuur.

8. Financiële gevolgen

Eén schoolbestuur per gemeente kan als penvoerder de subsidieaanvraag indienen om het budget te krijgen dat voor de uitvoering van het convenant voor de desbetreffende gemeente is vastgesteld. Dit budget moet worden besteed aan de activiteiten zoals beschreven in artikel 3, eerste lid, van het convenant. De penvoerder is verantwoordelijk voor de algehele uitvoering en verantwoording van de middelen, onderling maken de schoolbesturen afspraken over de verantwoording aan de penvoerder van de inzet van de middelen.

Per gemeente is een subsidieplafond vastgesteld. Het maximale budget van € 21 miljoen per jaar (2020: € 17,7 miljoen, 2021/2022/2023: € 21 miljoen per kalenderjaar) is verdeeld over de besturen in de vijf gemeenten. De verdeling is gebaseerd op:

  • het aantal leerlingen in het primair onderwijs in de stad

  • het percentage tekort volgens de arbeidsmarkramingen van CentERdata; en

  • het bedrag dat nodig is om de noodplannen uit te voeren volgens de opstellers van de plannen.

Maximaal bedragen per gemeente in miljoenen

Gemeente

Maximaal beschikbaar bedrag voor de schooljaren 2020–2021 tot en met 2023–2024

Minimaal vereiste bedrag aan cofinanciering bij het aanvragen van het maximale subsidiebedrag voor de schooljaren 2020–2021 tot en met 2023–2024

Amsterdam

€ 27.288.844

€ 13.644.422

Rotterdam

€ 21.874.526

€ 10.937.263

Den Haag

€ 16.205.436

€ 8.102.718

Utrecht

€ 9.137.553

€ 4.568.777

Almere

€ 6.193.633

€ 3.096.817

Het bedrag dat de penvoerder krijgt wordt dus hoger naarmate de gemeente in vergelijking met de andere steden meer leerlingen heeft, een groter tekort heeft en meer geld nodig heeft om het noodplan uit te voeren. Op deze manier wordt een link gelegd met de middelen die in de noodplannen worden gevraagd en wordt tegelijkertijd rekening gehouden met de contextverschillen tussen de steden, namelijk het aantal leerlingen en de omvang van de tekorten.

OCW stelt cofinanciering door besturen en gemeente als voorwaarde. Cofinanciering kan geschieden in de vorm van financiële middelen maar bijvoorbeeld ook in de vorm van de inzet van personeel. De cofinanciering bedraagt een derde van het totaal van de subsidiabele kosten. Bijvoorbeeld: Amsterdam krijgt gedurende de looptijd van de regeling €27.288.844 subsidie van OCW. Het totaal aan subsidiabele kosten bedraagt dan €40.933.266. De cofinanciering vanuit de besturen en gemeente is dus over vier schooljaren minimaal €13.644.422. In de convenanten zijn afspraken gemaakt over de besteding van de cofinanciering. De inzet van de cofinanciering moet ook in de begroting worden opgenomen.

De activiteiten zijn subsidiabel vanaf 1 augustus 2020.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De convenanten zijn gepubliceerd in de Staatscourant:

Artikel 2

Er wordt gekozen voor het laagste regime van verantwoorden vanwege de administratieve lasten die schoolbesturen al genoeg hebben. Dit wordt als verantwoord gezien daar de subsidie wordt gemonitord door het onderzoeksbureau en de activiteiten in het convenant zijn vastgelegd.

Dit is mogelijk op grond van artikel 1.6 van de Kaderregeling.

Artikel 3

Het eerste lid verwijst naar de convenanten waarin de te subsidiëren activiteiten en beoogde resultaten zijn opgenomen.

In het vijfde lid wordt geregeld dat activiteiten die vanuit andere subsidies worden bekostigd niet dubbel mogen worden gesubsidieerd. Het gaat om subsidies die door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn verstrekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor activiteiten in het kader van de Subsidieregeling zij-instroom PO G5. Er mag wel subsidie worden aangevraagd voor aanvullende activiteiten rondom zij-instroom die niet uit een reeds verleende subsidie kunnen worden bekostigd.

Artikel 5

Het derde lid bepaalt dat de aanvrager verantwoordelijk is voor alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke van de samenwerkende partijen feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

Artikel 6

Het tweede lid regelt dat de aanvraag bestaat uit een begroting en een samenwerkingsovereenkomst. De convenanten zoals bedoeld bij artikel 1 worden beschouwd als het activiteitenplan zoals beschreven in de Kaderregeling. Er hoeft dus niet nog een apart activiteitenplan te worden ingediend.

Het tweede lid stelt eisen aan de begroting. Zo is artikel 3.5 van de Kaderregeling van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de begroting sluitend moet zijn en dat in de begroting:

  • per activiteit een overzicht wordt gegeven van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting worden voorzien.

De opgenomen bedragen worden onderbouwd door een p*q of door offertes voor bijvoorbeeld aanschaf materialen of inhuur derden. Het uurtarief moet herleidbaar zijn. Dit betekent dat bij alle posten aangegeven moet worden voor hoeveel uur en voor welk tarief kosten worden opgevoerd.

In aanvulling op art. 3.5 moet ook een toelichting op de cofinanciering worden opgenomen.

Het vierde lid van artikel 6 stelt eisen aan de samenwerkingsovereenkomst, die ten doel hebben om een goede samenwerking te borgen tussen de partijen die deelnemen aan de uitvoering van het convenant.

De samenwerkingsovereenkomst bevat ten minste: a) een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de activiteiten, b) van de wijze waarop de besluitvorming plaatsvindt en c) hoe eventueel resterende middelen na afloop van de subsidie worden verdeeld. OCW schrijft geen format voor de samenwerkingsovereenkomst voor, omdat het aan de partijen zelf is wat en hoe ze de zaken willen regelen. Alleen de minimale eisen zijn in deze regeling opgenomen.

Verder wordt bepaald dat partijen d) verklaren dat de aanvrager gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Dit houdt in dat de aanvrager namens alle partijen een melding kan doen of bezwaar kan indienen. Dit komt de snelheid ten goede en past ook bij de verantwoordelijkheid die de aanvrager draagt als subsidieontvanger. Bovendien moeten de partijen in de samenwerkingsovereenkomst e) verklaren dat zij meewerken aan een monitor- en evaluatieonderzoek en dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de aanvrager van de besteding van de subsidie op verzoek aan de aanvrager verstrekken. Dit is bepaald zodat de aanvrager kan voldoen aan de subsidieverplichtingen. De aanvrager dient bijvoorbeeld al de activiteiten te kunnen verantwoorden, ook die die zijn uitgevoerd door de andere partijen in de samenwerking.

Artikel 7

Het tweede lid regelt de maximale subsidiebedragen die per jaar uitbetaald worden. Het eerste jaar is het bedrag lager dan in de jaren erna.

Gemeente

2020 (maximaal)

2021, 2022 respectievelijk 2023 (maximaal)

Amsterdam

€ 5.985.286

€ 7.101.186

Rotterdam

€ 4.797.758

€ 5.692.256

Den Haag

€ 3.554.352

€ 4.217.028

Utrecht

€ 2.004.147

€ 2.377.802

Almere

€ 1.358.455

€ 1.611.726

In het derde lid wordt geregeld dat de subsidie jaarlijks in september wordt uitbetaald. De middelen kunnen gedurende de gehele looptijd van de subsidie worden besteed. Dat is tot en met juli 2024.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven