Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 26 juni 2020, nr. WJZ/ 20146069, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling om getroffen MKB-ondernemingen in staat te stellen hun vaste lasten te betalen in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 (Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-1)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

ambulante onderneming:

onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 50.10, 50.30, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

Belastingdienst:

Belastingdienst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

MKB-onderneming:

in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf, die een kleine onderneming of middelgrote onderneming is in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

getroffen MKB-onderneming:

MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2, tweede lid, onderdelen c, d en e;

getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum:

getroffen MKB-onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 88.10.2, 88.99.3 of 88.99.9 van de Standaard Bedrijfsindeling, en een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum exploiteert;

getroffen MKB-onderneming met geregistreerde nevenactiviteit:

getroffen MKB-onderneming die op 15 maart 2020 alleen voor een nevenactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister met een activiteit die in de bijlage is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;

getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel:

getroffen MKB-onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 10.71, 10.72, 11.05, 14.13, 14.19 of 74.10.2 van de Standaard Bedrijfsindeling, en een fysieke retailwinkel exploiteert;

handelsregister:

handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

horecaonderneming:

onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

omzet:

opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

omzet in de referentieperiode:

omzet als bedoeld in artikel 3, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

omzet in de subsidieperiode:

omzet als bedoeld in artikel 3, vierde lid;

omzetverlies:

omzetverlies als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

overheidsbedrijf:

overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

vestiging:

vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.

Artikel 2 (verstrekking subsidie)

  • 1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, ten minste € 4.000 bedraagt;

    • c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. waarvan de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien uit de aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de onderneming, waaronder de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, ten genoegen van de minister blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.

  • 4. Indien een MKB-onderneming na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister:

    • a. is het tweede lid, aanhef en onderdeel a, niet van toepassing;

    • b. wordt subsidie in afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, verstrekt indien de onderneming verwacht in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020 ten minste € 4.000 aan vaste lasten te hebben.

Artikel 3 (bepaling omzetverlies)

  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in hele procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2019.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:

    • a. een getroffen MKB-onderneming die na 1 april 2019 en uiterlijk op 15 november 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de vier kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten;

    • b. een getroffen MKB-onderneming die na 15 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de periode na de dag van de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020 gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met vier.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2020, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.

  • 5. Indien de getroffen MKB-onderneming een getroffen MKB-onderneming met geregistreerde nevenactiviteit is, heeft het omzetverlies uitsluitend betrekking op zijn nevenactiviteit of nevenactiviteiten die in de bijlage is of zijn opgenomen.

  • 6. Indien de getroffen MKB-onderneming een getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum is, heeft het omzetverlies uitsluitend betrekking op horeca activiteiten of activiteiten met betrekking tot zaalverhuur van de betreffende onderneming.

  • 7. Indien de getroffen MKB-onderneming een getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel is, heeft het omzetverlies uitsluitend betrekking op de activiteiten van de onderneming voor de retailwinkel.

  • 8. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.

  • 9. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het achtste lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.

  • 10. Tot de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 4 (hoogte subsidie)

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 50.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x 0,5

    Hierbij staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in hele procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.000, indien:

    • a. de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.000;

    • b. het een getroffen MKB-onderneming betreft die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien:

    • a. de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit die in de bijlage is opgenomen, uitvoert;

    • b. de getroffen MKB-onderneming een getroffen MKB-onderneming met een nevenactiviteit is en meer dan een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, uitvoert.

Artikel 5 (afwijzingsgronden)

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. de getroffen MKB-onderneming al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

    • c. de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen, meer bedraagt dan:

      • 1°. € 800.000;

      • 2°. € 120.000, indien de getroffen MKB-onderneming, niet zijnde een getroffen MKB-onderneming met nevenactiviteit, mede actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

      • 3°. € 100.000 indien de getroffen MKB-onderneming, niet zijnde een getroffen MKB-onderneming met nevenactiviteit, mede actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

    • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in hele procenten, minder dan 30% bedraagt.

  • 2. Het eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel d, is niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

Artikel 6 (informatieverplichtingen bij aanvraag)

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander document waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien het een getroffen MKB-onderneming met nevenactiviteit betreft en de onderneming over de gehele omzet van de nevenactiviteit of nevenactiviteiten, genoemd in de bijlage, omzetbelasting heeft betaald in de referentieperiode: een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald ten aanzien van de nevenactiviteit of nevenactiviteiten;

      • 5°. indien het een getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum betreft en die onderneming over de gehele omzet van haar horeca activiteiten of activiteiten met betrekking tot zaalverhuur omzetbelasting heeft betaald in de referentieperiode: een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald ten aanzien van die activiteiten;

      • 6°. indien het een getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel betreft en die onderneming over de gehele omzet van haar activiteiten voor de retailwinkel omzetbelasting heeft betaald in de referentieperiode: een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald ten aanzien van die activiteiten;

      • 7°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2019 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2019 blijkt.

    • d. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • e. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk;

    • f. indien de MKB-onderneming voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020: een verklaring dat de onderneming in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020 verwacht ten minste € 4.000,– aan vaste lasten te hebben.

  • 3. Het tweede lid, aanhef in samenhang met onderdelen c en d, is niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

Artikel 7 (aanvraagperiode)

  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 8 (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 9 (voorschot)

  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 4, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 10 (verplichtingen subsidieontvanger)

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen MKB-onderneming mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

Artikel 11 (vaststelling subsidie)

  • 1. De getroffen MKB-onderneming vraagt de vaststelling van de subsidie aan voor 1 april 2021 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangifte voor het kalenderjaar 2020, indien die aangifte enkel betrekking heeft op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij een krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • d. indien het een getroffen MKB-onderneming met nevenactiviteit betreft en de onderneming over de gehele omzet van de nevenactiviteit of nevenactiviteiten, genoemd in de bijlage, omzetbelasting heeft betaald in de referentieperiode: een kopie van een bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald ten aanzien van de nevenactiviteit of nevenactiviteiten;

    • e. indien het een getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum betreft en die onderneming over de gehele omzet van haar horeca activiteiten of activiteiten met betrekking tot zaalverhuur omzetbelasting heeft betaald in de referentieperiode: een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald ten aanzien van die activiteiten;

    • f. indien het een getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel betreft en die onderneming over de gehele omzet van haar activiteiten voor de retailwinkel omzetbelasting heeft betaald in de referentieperiode: een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald ten aanzien van die activiteiten;

    • g. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2020 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2020 blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 4.

  • 4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 5. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12 (gegevensuitwisseling)

  • 1. De minister levert aan de Belastingdienst gegevens over de subsidieaanvragers met het oog op het verkrijgen van de voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke vaststellings- en controlegegevens met betrekking tot de omzet van de aanvrager.

  • 2. De Belastingdienst maakt de voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke vaststellings- en controlegegevens met betrekking tot de omzet van de aanvrager bekend aan de minister.

Artikel 13 (staatssteun)

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.57712 (2020/N).

  • 2. De minister maakt na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 86, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 14 (inwerkingtreding en vervaldatum)

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor 1 januari 2021 zijn verleend.

Artikel 15 (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 juni 2020

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 1, 2, 3, 4, 6, 9 EN 11

Omschrijving activiteit

SBI-code

Nadere clausulering

% vaste kosten / omzet

Vervaardiging van brood en vers banketbakkerswerk

10.71

Alleen voor zover de onderneming een fysieke retailwinkel exploiteert

15%

Vervaardiging van beschuit en koekjes en van ander houdbaar banketbakkerswerk

10.72

Alleen voor zover de onderneming een fysieke retailwinkel exploiteert

15%

Vervaardiging van bier

11.05

Alleen voor zover de onderneming een fysieke retailwinkel exploiteert

15%

Vervaardiging van overige bovenkleding

14.13

Alleen voor zover de onderneming een fysieke retailwinkel exploiteert

15%

Vervaardiging van baby- en sportkleding en kledingaccessoires

14.19

Alleen voor zover de onderneming een fysieke retailwinkel exploiteert

15%

Tandtechnische bedrijven

32.50.1

 

15%

Handel en reparatie van caravans

45.19.4

 

9%

Groothandel in bloemen en planten

46.22

 

11%

Groothandel in huisdieren, siervissen, siervogels en wilde dieren

46.23.2

 

11%

Groothandel in huiden en vellen

46.24.1

 

11%

Groothandel in leer en halffabrikaten van leer

46.24.2

 

11%

Groothandel in groenten en fruit

46.31.1

 

11%

Groothandel in consumptieaardappelen

46.31.2

 

11%

Groothandel in vlees en vleeswaren en in wild en gevogelte (niet levend)

46.32

 

11%

Groothandel in zuivelproducten en spijsoliën en -vetten

46.33.1

 

11%

Groothandel in eieren

46.33.2

 

11%

Groothandel in dranken (geen zuivel)

46.34

 

11%

Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk

46.36

 

11%

Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen (geen ruwe)

46.37

 

11%

Groothandel in snacks

46.38.1

 

11%

Groothandel in vis-, schaal- en weekdieren

46.38.2

 

11%

Gespecialiseerde groothandel in overige voedings- en genotmiddelen (rest)

46.38.3

 

11%

Groothandel in bakkerijgrondstoffen

46.38.4

 

11%

Gespecialiseerde groothandel in overige grondstoffen en halffabrikaten voor de voedings- en genotmiddelenindustrie (rest)

46.38.9

 

11%

Groothandel in voedings- en genotmiddelen algemeen assortiment

46.39

 

11%

Groothandel in kledingstoffen en fournituren

46.41.1

 

11%

Groothandel in huishoudtextiel en beddengoed

46.41.2

 

11%

Groothandel in bovenkleding

46.42.1

 

11%

Groothandel in werkkleding

46.42.2

 

11%

Groothandel in onderkleding

46.42.3

 

11%

Groothandel in schoenen

46.42.4

 

11%

Groothandel in modeartikelen

46.42.5

 

11%

Groothandel in textielwaren algemeen assortiment

46.42.9

 

11%

Groothandel in witgoed

46.43.1

 

11%

Groothandel in elektrische huishoudelijke apparatuur (geen witgoed, audio en video)

46.43.2

 

11%

Groothandel in audio- en videoapparatuur

46.43.3

 

11%

Groothandel in fotografische artikelen

46.43.4

 

11%

Groothandel in beeld- en geluidsdragers

46.43.5

 

11%

Groothandel in optische artikelen

46.43.6

 

11%

Groothandel in glas, porselein en aardewerk

46.44.1

 

11%

Groothandel in huismeubilair

46.47.1

 

11%

Groothandel in woningtextiel en vloerbedekking

46.47.2

 

11%

Groothandel in verlichtingsartikelen

46.47.3

 

11%

Groothandel in juweliersartikelen en uurwerken

46.48

 

11%

Groothandel in fietsen en bromfietsen

46.49.1

 

11%

Groothandel in watersportartikelen

46.49.2

 

11%

Groothandel in kampeerartikelen (geen caravans)

46.49.3

 

11%

Groothandel in speelgoed

46.49.4

 

11%

Groothandel in muziekinstrumenten

46.49.5

 

11%

Groothandel in sportartikelen (geen watersport)

46.49.6

 

11%

Groothandel in papier- en kartonwaren (geen verpakkingsmateriaal)

46.49.7

 

11%

Groothandel in boeken, tijdschriften en overig drukwerk

46.49.8

 

11%

Groothandel in overige consumentenartikelen (non-food) (rest)

46.49.9

 

11%

Groothandel in computers, randapparatuur en software

46.51

 

11%

Groothandel in elektronische en telecommunicatieapparatuur en bijbehorende onderdelen

46.52

 

11%

Groothandel in bedrijfsmeubels

46.65

 

11%

Groothandel in kantoormachines (geen computers)

46.66

 

11%

Niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelenn

46.90.1

 

11%

Supermarkten en dergelijke winkels met een algemeen assortiment voedings- en genotmiddelen

47.11

Alleen voor zover de onderneming voor zijn omzet afhankelijk is van en gevestigd op of nabij een camping, studentencampus, transportterminal, station of recreatieterrein

15%

Warenhuizen

47.19.1

 

15%

Winkels met algemeen assortiment non-food (geen warenhuizen)

47.19.2

 

15%

Winkels in aardappelen, groenten en fruit

47.21

 

15%

Winkels in vlees en vleeswaren

47.22.1

 

15%

Winkels in wild en gevogelte

47.22.2

 

15%

Winkels in vis

47.23

 

15%

Winkels in brood en banket

47.24.1

 

15%

Winkels in chocolade en suikerwerk

47.24.2

 

15%

Winkels in dranken

47.25

 

15%

Winkels in tabaksproducten

47.26

 

15%

Winkels in kaas

47.29.1

 

15%

Winkels in natuurvoeding en reformartikelen

47.29.2

 

15%

Winkels in buitenlandse voedingsmiddelen

47.29.3

 

15%

Gespecialiseerde winkels in overige voedings- en genotmiddelen (rest)

47.29.9

 

15%

Benzinestations

47.30

 

15%

Winkels in computers, randapparatuur en software

47.41

 

15%

Winkels in telecommunicatieapparatuur

47.42

 

15%

Winkels in audio-en videoapparatuur

47.43.1

 

15%

Winkels in een algemeen assortiment van wit-en bruingoed

47.43.2

 

15%

Winkels in kledingstoffen

47.51.1

 

15%

Winkels in huishoudtextiel

47.51.2

 

15%

Winkels in breiwol, handwerken en fournituren

47.51.3

 

15%

Winkels in ijzerwaren en gereedschappen

47.52.1

 

15%

Winkels in verf, verfwaren en behang

47.52.2

 

15%

Winkels in houten bouw- en tuinmaterialen

47.52.3

 

15%

Winkels in tegels

47.52.4

 

15%

Winkels in keukens

47.52.5

 

15%

Winkels in parket-, laminaat- en kurkvloeren

47.52.6

 

15%

Winkels gespecialiseerd in overige doe-het-zelfartikelen

47.52.7

 

15%

Winkels in vloerbedekking en gordijnen

47.53

 

15%

Winkels in witgoed

47.54.1

 

15%

Winkels in naai- en breimachines

47.54.2

 

15%

Winkels in overige elektrische huishoudelijke apparatuur

47.54.3

 

15%

Winkels in onderdelen voor elektrische huishoudelijke apparatuur

47.54.4

 

15%

Winkels in meubels

47.59.1

 

15%

Winkels in verlichtingsartikelen

47.59.2

 

15%

Winkels in artikelen voor woninginrichting algemeen assortiment

47.59.3

 

15%

Winkels in muziekinstrumenten

47.59.4

 

15%

Winkels in glas-, porselein- en aardewerk

47.59.5

 

15%

Winkels gespecialiseerd in overige huishoudelijke artikelen (rest)

47.59.6

 

15%

Winkels in huishoudelijke artikelen algemeen assortiment

47.59.7

 

15%

Winkels in boeken

47.61

 

15%

Winkels in kranten, tijdschriften en kantoorbehoeften

47.62

 

15%

Winkels in audio- en video-opnamen

47.63

 

15%

Winkels in fietsen en bromfietsen

47.64.1

 

15%

Winkels in watersportartikelen

47.64.2

 

15%

Winkels in sportartikelen (geen watersport)

47.64.3

 

15%

Winkels in kampeerartikelen (geen caravans)

47.64.4

 

15%

Winkels in speelgoed

47.65

 

15%

Winkels in herenkleding

47.71.1

 

15%

Winkels in dameskleding

47.71.2

 

15%

Winkels in bovenkleding en modeartikelen (algemeen assortiment)

47.71.3

 

15%

Winkels in baby- en kinderkleding

47.71.4

 

15%

Winkels in babyartikelen algemeen assortiment

47.71.5

 

15%

Winkels in onderkleding, foundations e.d.

47.71.6

 

15%

Winkels in modeartikelen

47.71.7

 

15%

Textielsupermarkten

47.71.8

 

15%

Winkels in schoenen

47.72.1

 

15%

Winkels in lederwaren en reisartikelen

47.72.2

 

15%

Winkels in medische en orthopedische artikelen

47.74.2

Alleen voor zover de onderneming een thuiszorgwinkel of een audicien betreft

15%

Winkels in parfums en cosmetica

47.75

 

15%

Winkels in bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden

47.76.1

 

15%

Tuincentra

47.76.2

 

15%

Winkels in dieren, dierbenodigdheden en hengelsportartikelen

47.76.3

 

15%

Winkels in juweliersartikelen

47.77

 

15%

Winkels in fotografische artikelen

47.78.1

 

15%

Winkels in optische artikelen (inclusief thuiszorgwinkels)

47.78.2

 

15%

Winkels in schilderijen, lijsten, prenten, kunstvoorwerpen en religieuze artikelen

47.78.3

 

15%

Winkels gespecialiseerd in overige artikelen (rest)

47.78.9

 

15%

Winkels in antiek

47.79.1

 

15%

Winkels in tweedehands kleding

47.79.2

 

15%

Winkels in tweedehands goederen (geen kleding)

47.79.3

 

15%

Markthandel in aardappelen, groenten en fruit

47.81.1

 

15%

Markthandel in overige voedings- en genotmiddelen

47.81.9

 

15%

Markthandel in textiel, kleding en schoenen

47.82

 

15%

Markthandel in bloemen, planten, zaden en tuinbenodigdheden

47.89.1

 

15%

Markthandel in tweedehands goederen

47.89.2

 

15%

Markthandel in overige goederen

47.89.9

 

15%

Vervoer per taxi

49.32

 

33%

Ongeregeld personenvervoer over de weg

49.39.1

 

33%

Zee en Kustvaart

50.10

 

43%

Binnenvaart (passagiersvaart en veerdiensten)

50.30

 

43%

Dienstverlening voor vervoer over land

52.21

 

21%

Dienstverlening voor vervoer over water

52.22

 

21%

Dienstverlening voor de luchtvaart

52.23

 

21%

Hotel-restaurants

55.10.1

 

40%

Hotels (geen hotel-restaurants), pensions en conferentieoorden

55.10.2

 

40%

Verhuur van vakantiehuisjes en appartementen

55.20.1

 

40%

Jeugdherbergen en vakantiekampen

55.20.2

 

40%

Kampeerterreinen

55.30

 

40%

Restaurants

56.10.1

 

25%

Fastfoodrestaurants, cafetaria’s, ijssalons, eetkramen e.d.

56.10.2

 

25%

Eventcatering

56.21

 

25%

Kantines en contractcatering

56.29

 

25%

Cafés

56.30

 

25%

Productie van films (geen televisiefilms)

59.11.1

 

72%

Productie van televisieprogramma’s

59.11.2

 

72%

Facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie

59.12

 

72%

Distributie van films en televisieproducties

59.13

 

72%

Bioscopen

59.14

 

72%

Maken en uitgeven van geluidsopnamen

59.20

 

72%

Reclamebureaus

73.11

Alleen voor zover de onderneming een standbouwer betreft

14%

Industrieel en productontwerp

74.10.2

Alleen voor zover de onderneming een fysieke retailwinkel exploiteert

15%

Fotografie

74.20.1

 

20%

Ontwikkelwinkels

74.20.2

 

20%

Ontwikkelcentrales

74.20.3

 

20%

Vertalers en tolken

74.30

 

20%

Verhuur van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen operational lease)

77.11.1

 

35%

Verhuur en lease van vrachtwagens, autobussen en campers

77.12

 

35%

Verhuur van sport- en recreatieartikelen

77.21

 

35%

Videotheken

77.22

 

35%

Verhuur van leesportefeuilles

77.29.1

 

35%

Verhuur van kleding en huishoudelijke artikelen

77.29.2

 

35%

Verhuur van overige consumentenartikelen (rest)

77.29.9

 

35%

Verhuur en lease van computers en kantoorapparatuur

77.33

 

35%

Verhuur en lease van schepen

77.34

 

35%

Verhuur en lease van vliegtuigen

77.35

 

35%

Verhuur van automaten

77.39.1

 

35%

Verhuur en lease van overige machines en werktuigen en van overige goederen neg (geen automaten)

77.39.9

 

35%

Uitzendbureaus

78.20.1

 

7%

Uitleenbureaus

78.20.2

 

7%

Reisbemiddeling

79.11

 

4%

Reisorganisatoren

79.12

 

4%

Informatieverstrekking op het gebied van toerisme en reserveringsbureaus

79.90

 

4%

Particuliere beveiliging

80.10

 

16%

Facility management

81.10

 

15%

Organiseren van congressen en beurzen

82.30

 

26%

Zeil- en surfscholen

85.51.1

 

18%

Overig sport- en recreatieonderwijs

85.51.9

 

18%

Dansscholen

85.52.1

 

18%

Kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen)

85.52.2

 

18%

Auto-en motorrijscholen

85.53

 

18%

Bedrijfsopleiding en -training

85.59.2

 

18%

Dienstverlening voor het onderwijs

85.60

 

18%

Geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting

86.10.4

 

15%

Praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg

86.22.2

 

15%

Praktijken van tandartsen

86.23.1

 

15%

Praktijken van tandheelkundig specialisten

86.23.2

 

15%

Praktijken van verloskundigen

86.91.1

 

15%

Praktijken van fysiotherapeuten

86.91.2

 

15%

Praktijken van psychotherapeuten en psychologen

86.91.3

 

15%

Overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie of psychologie) en alternatieve genezers

86.91.9

 

15%

Welzijnswerk voor ouderen

88.10.2

Alleen voor zover de onderneming een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum betreft

11%

Lokaal welzijnswerk

88.99.3

Alleen voor zover de onderneming een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum is

11%

Overig maatschappelijk advies, gemeenschapshuizen en samenwerkingsorganen op het gebied van welzijn

88.99.9

Alleen voor zover de onderneming een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum is

11%

Beoefening van podiumkunst

90.01.1

 

37%

Producenten van podiumkunst

90.01.2

 

37%

Circus en variété

90.01.3

 

37%

Dienstverlening voor uitvoerende kunst

90.02

 

37%

Theaters en schouwburgen

90.04.1

 

37%

Evenementenhallen

90.04.2

 

37%

Openbare bibliotheken

91.01.1

 

37%

Kunstuitleencentra

91.01.2

 

37%

Overige culturele uitleencentra en openbare archieven

91.01.9

 

37%

Musea

91.02.1

 

37%

Kunstgalerieën en -expositieruimten

91.02.2

 

37%

Monumentenzorg

91.03

 

37%

Dieren- en plantentuinen, kinderboerderijen

91.04.1

 

37%

Natuurbehoud

91.04.2

 

37%

Casino’s

92.00.1

 

26%

Exploitatie van speelautomaten

92.00.9

 

26%

Zwembaden

93.11.1

 

34%

Sporthallen, sportzalen en gymzalen

93.11.2

 

34%

Sportvelden

93.11.3

 

34%

Overige sportaccommodaties

93.11.9

 

34%

Sportaccommodaties

93.11

 

34%

Veldvoetbal

93.12.1

 

34%

Veldsport in teamverband (geen voetbal)

93.12.2

 

34%

Atletiek

93.12.3

 

34%

Tennis

93.12.4

 

34%

Paardensport en maneges

93.12.5

 

34%

Wielersport

93.12.6

 

34%

Auto- en motorsport

93.12.7

 

34%

Wintersport

93.12.8

 

34%

Overige buitensport

93.12.9

 

34%

Fitnesscentra

93.13

 

34%

Indviduele zaalsport

93.14.1

 

34%

Zaalsport in teamverband

93.14.2

 

34%

Kracht- en vechtsport

93.14.3

 

34%

Bowlen, kegelen, biljarten e.d.

93.14.4

 

34%

Denksport

93.14.5

 

34%

Sportscholen

93.14.6

 

34%

Overige binnensport en omnisport

93.14.9

 

34%

Zwem- en onderwatersport

93.15.1

 

34%

Roei- kano- zeil- en surfsport e.d.

93.15.2

 

34%

Hengelsport

93.19.2

 

34%

Verzorgen van vistochten

93.19.3

 

34%

Organiseren van sportevenement

93.19.5

 

34%

Overige sportactiviteiten (rest)

93.19.9

 

34%

Pret-en themaparken

93.21.1

 

34%

Kermisattracties

93.21.2

 

34%

Jachthavens

93.29.1

 

34%

Overige recreatie (rest)(geen jachthavens)

93.29.9

 

34%

Reparatie van computers en randapparatuur

95.11

 

19%

Reparatie van communicatieapparatuur

95.12

 

19%

Reparatie van consumentenelektronica (geen computers)

95.21

 

19%

Reparatie van elektrische huishoudelijke apparaten

95.22

 

19%

Reparatie van schoenen en lederwaren

95.23

 

19%

Reparatie en stoffering van meubels

95.24

 

19%

Reparatie van uurwerken en juweliersartikelen

95.25

 

19%

Reparatie van overige consumentenartikelen

95.29

 

19%

Wasserijen en linnenverhuur

96.01.1

 

23%

Chemische wasserijen en ververijen

96.01.2

 

23%

Wassalons en -verzendinrichtingen

96.01.3

 

23%

Haarverzorging

96.02.1

 

23%

Schoonheidsverzorging, pedicures en manicures, visagie en image consulting

96.02.2

 

23%

Sauna’s, solaria, baden e.d.

96.04

 

23%

Overige dienstverlening (rest)

96.09

 

23%

TOELICHTING

1. Inleiding

In de Kamerbrief ‘Noodpakket banen en economie’1 van 17 maart jl. heeft het kabinet een aantal noodmaatregelen aangekondigd, bedoeld om de eerste acute en breed verspreide economische schok ten gevolge van het coronavirus en de ingestelde crisismaatregelen te dempen. In de Kamerbrief ‘Noodpakket 2.0’2 van 20 mei jl. heeft het kabinet aangekondigd diverse maatregelen uit het eerste noodpakket met drie maanden te verlengen en in sommige gevallen uit te breiden en aan te vullen. Op 28 mei heeft het kabinet in een aanvullende kamerbrief ‘Noodpakket 2.0’3 enkele aanpassingen aangekondigd ten opzichte van de brief van 20 mei jl. Dit betreft onder meer een verlenging van de periode van het Noodpakket 2.0 naar vier maanden en een verhoging van het maximum bedrag van de subsidie op grond van deze regeling. In deze brieven is een nadere toelichting op de achtergronden en hoofdlijnen van deze noodpakketten beschreven.

Deze subsidieregeling betreft de uitwerking van de in de brieven van 20 mei jl. en 28 mei jl. aangekondigde tegemoetkoming in de vaste lasten voor een specifieke groep MKB-bedrijven, en is mede ter uitvoering van de motie van de leden Dijkhoff en Jetten4. Voor veel bedrijven en organisaties zijn de vaste kosten een probleem in het licht van de economische gevolgen van de strijd tegen het coronavirus. Deze groep MKB-bedrijven is direct getroffen door de coronamaatregelen door sluiting of het ontmoedigen van klanten om te komen. Ook als de voorgenomen versoepeling van de coronamaatregelen betekent dat sectoren weer open kunnen, zijn ze niet altijd in staat een normale omzet te draaien, laat staan het eerder geleden omzetverlies in te halen.

Deze maatregel voorziet tegen die achtergrond in een subsidie voor deze kosten ten behoeve van de hardst geraakte sectoren in het MKB, waaronder de horeca, recreatie, sportscholen, evenementen, kermissen, speelautomatenhallen, podia en theaters, waarvan een aantal sectoren ook in de zomermaanden nog gesloten blijft. Doel is dat bedrijven hiermee over voldoende liquide middelen beschikken om de komende maanden de vaste lasten te kunnen blijven betalen en hun onderneming draaiende te houden, ook als ze minder omzet behalen. In de brief van 20 mei jl. is tevens aangekondigd dat de subsidie die op grond van deze regeling is verleend zal worden vrijgesteld van belastingheffing.

Deze regeling schept het kader op grond waarvan bepaalde ondernemingen aanspraak kunnen maken op financiële ondersteuning. Zo is opgenomen welke ondernemingen in aanmerking komen voor de subsidie, aan welke criteria zij moeten voldoen om in aanmerking te komen, hoe de aanvraag ingediend moet worden en binnen welke termijn beslist wordt op de aanvraag.

Onderdeel van het eerste noodpakket was een tegemoetkoming aan ondernemers in getroffen sectoren, ook wel aangeduid als TOGS. Die tegemoetkoming wordt verleend met toepassing van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (hierna: TOGS).5 Deze tegemoetkoming maakt geen onderdeel uit van het noodpakket 2.0. Onderhavige nieuwe subsidieregeling is op onderdelen vergelijkbaar met TOGS, zoals de afbakening van de doelgroep, maar heeft ook op onderdelen een andere systematiek. De regeling houdt, anders dan de TOGS regeling, rekening met de hoogte van het omzetverlies en de omvang van de vaste lasten in een sector en sluit daarmee gerichter aan op de behoeften per individuele onderneming. Dit betekent ook dat de subsidie voor een onderneming hoger, maar ook lager kan uitvallen dan de tegemoetkoming die op grond van de TOGS kan worden ontvangen.

Onderhavige subsidieregeling bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies heeft ingestemd. Het geraamde budget voor de regeling is € 1.400.000.000.

2. Afbakening van de doelgroep

De subsidie is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, inclusief ZZP-ers, omdat deze groep doorgaans het hardst getroffen wordt door omzetverlies, hoge vaste kosten en weinig financiële buffers heeft, en minder goed in staat is op andere wijze de liquiditeitspositie te verbeteren. Daarom komen enkel kleine en middelgrote ondernemingen in aanmerking voor subsidie. Hierbij is in de regeling gebruik gemaakt van de definitie van kleine en middelgrote onderneming zoals die in het staatssteunrecht wordt gebruikt, waarbij grenzen gelden wat betreft het aantal werknemers en de jaaromzet of de jaarbalans.

De doelgroep van deze maatregel is verder op een gelijke wijze beperkt als in de TOGS, namelijk dat de MKB-onderneming moet behoren tot in de bijlage bij de regeling opgenomen type onderneming, bepaald aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code. Het gaat hierbij om ondernemingen die:

  • door overheidsingrijpen gedwongen hun deuren hebben moeten sluiten;

  • dicht moeten vanwege het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen;

  • direct getroffen zijn door het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • omzetverlies lijden die het directe gevolg is van het wegblijven van consumenten door de overheidsmaatregelen of die hun activiteit niet meer kunnen uitoefenen als direct gevolg van de overheidsmaatregelen, zoals de markthandel die vanwege gezondheidsredenen door lokale overheden gesloten wordt;

  • die zorg verlenen of groothandel zijn en hun omzet hebben zien dalen door de overheidsmaatregelen (vooral omdat ze toeleveren aan de direct getroffen sectoren en bedrijven).

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid is ervoor gekozen dat het moet gaan om een onderneming die op 15 maart 2020 ingeschreven was in het handelsregister, onder één van de in bijlage opgenomen activiteiten met bijbehorende SBI-codes (artikel 2, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid). Deze eis is ook onderdeel van de TOGS.

De aanduiding van de hoofd- en nevenactiviteiten met bijbehorende SBI-codes zijn in het handelsregister gebaseerd op de aanduiding van de activiteiten van de onderneming. Bij de uitvoering van de TOGS is gebleken dat er ondernemingen zijn die op grond van de hoofd- en nevenactiviteiten met bijbehorende SBI-codes zijn in het handelsregister niet in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming, terwijl op grond van de aanduiding van hun activiteiten zij wel een activiteit uitvoeren die in de bijlage van de TOGS stond genoemd. Die gevallen kwamen onder de TOGS ook in aanmerking voor een tegemoetkoming. Die mogelijkheid zal ook tijdens de uitvoering van onderhavige regeling worden geboden (artikel 2, derde lid, van de regeling). Het gaat daarbij om gevallen waarin voldoende duidelijk blijkt dat de onderneming wel een activiteit genoemd in de bijlage bij de regeling uitvoert. Dit moet blijken uit de aanduiding van de activiteiten zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond. Deze mogelijkheid ziet dus niet op na die datum aangepaste aanduidingen van activiteiten in het handelsregister, of om feitelijke activiteiten die afwijken van wat er in het handelsregister is opgenomen. Tot slot ziet deze mogelijkheid enkel op het geval dat de in het handelsregister opgenomen hoofd- of nevenactiviteit met bijbehorende SBI-code van een onderneming niet in de bijlage is opgenomen en niet op het geval waarin de in het handelsregister opgenomen hoofd- of nevenactiviteit wel in de bijlage is opgenomen, maar de onderneming bijvoorbeeld van oordeel is dat de verdeling in hoofd- en nevenactiviteit ook anders gemaakt had kunnen worden. De ondernemers die met toepassing van deze mogelijkheid een tegemoetkoming hebben ontvangen op grond van de TOGS, komen automatisch ook in aanmerking voor onderhavige subsidie, uiteraard mits ze aan de overige criteria voldoen.

Verder wordt de subsidie, overeenkomstig de TOGS, alleen verstrekt aan ondernemingen met een vestiging buiten de woning waar degene aan wie de onderneming toebehoort zelf woont, tenzij het een vestiging betreft die fysiek gescheiden is van de woning en een eigen opgang heeft. Deze eis geldt niet voor ambulante ondernemingen en horecaondernemingen met een horecagelegenheid. Zie hiervoor artikel 2, tweede lid, onderdeel e.

Tot slot zijn overheidsbedrijven uitgezonderd van de regeling. Dit zijn bedrijven als bedoeld in artikel 25g van de Mededingingswet, namelijk ondernemingen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon in staat is het beleid te bepalen, en ondernemingen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt. Deze zijn uitgesloten omdat de subsidie bedoeld is voor private ondernemingen. Een en ander volgt uit artikel 1 (begripsbepaling getroffen MKB-onderneming).

Ondernemingen kunnen aanspraak maken op de subsidie met zowel hun in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit als hun in het handelsregister geregistreerde nevenactiviteit(en). Voorwaarde voor subsidie voor ondernemers die alleen op basis van geregistreerde nevenactiviteit(en) in aanmerking komen voor de regeling is wel dat het verwachte omzetverlies van 30% en de drempel van artikel 2, tweede lid, onderdeel, b in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 uitsluitend betrekking heeft op die geregistreerde nevenactiviteit(en) van de onderneming die in bijlage van de regeling is of zijn opgenomen (artikel 3, vijfde lid, van de regeling).

Ten aanzien van toeleveranciers van getroffen sectoren geldt dat deze, net als bij de TOGS, in aanmerking komen voor deze regeling. Deze zijn opgenomen in de lijst met SBI-codes in de bijlage. De eis dat deze toeleveranciers voor minimaal 70% van hun omzet afhankelijk moeten zijn van een getroffen sector zoals die bij de TOGS regeling geldt, is in de onderhavige regeling vervallen. Dit verlaagt de administratieve lasten voor de ondernemers en de uitvoeringskosten voor RVO en bovendien kent de onderhavige regeling de eis dat een onderneming een minimale omzetderving heeft van 30% (zie paragraaf 3.1 van deze toelichting). Daarmee wordt geborgd dat het om daadwerkelijk getroffen ondernemingen gaat.

Voorts komen alleen ondernemingen die niet al in problemen verkeerden op 31 december 2019 voor subsidie in aanmerking (artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de regeling). Deze voorwaarde vloeit voort uit de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I;6 hierna: tijdelijk steunkader) en geldt in aanvulling op artikel 4:35, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.

Tot slot kan alleen subsidie worden verstrekt indien de onderneming, met inbegrip van subsidie op grond van onderhavige regeling, niet meer dan € 800.000 zou ontvangen aan steun met toepassing van titel 3.1 van het tijdelijk steunkader (artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de regeling). Deze eis vloeit ook voort uit de toepassing van titel 3.1 van het tijdelijke steunkader. Deze maxima zijn ingevolge het steunkader lager voor ondernemingen die mede actief zijn in de landbouw- en visserijsector of in de verwerking van landbouwproducten, waarbij het moet gaan om ondernemingen met meer dan één hoofdactiviteit, waaronder één hoofdactiviteit genoemd in de bijlage en de voornoemde activiteit. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in punt 23bis van titel 3.1 van het tijdelijk steunkader.

Voor ondernemingen die enkel een nevenactiviteit uitvoeren die in de bijlage wordt genoemd geldt in alle gevallen het maximum van € 800.000. Voor die categorie wordt immers enkel de omzet van die activiteit in aanmerking genomen (zie paragraaf 3.1 van deze toelichting over de bepaling van de omzet).

3. Hoofdlijnen subsidie

3.1 Omzetverlies

Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een onderneming ten minste 30% omzetverlies hebben (artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de regeling). Het doel van de regeling is om te voorkomen dat getroffen MKB-ondernemingen in liquiditeitsproblemen komen door omzetverlies. Van ondernemingen die een omzetverlies van minder dan 30% ervaren, mag verwacht worden dat zij zonder steun van de overheid liquiditeitsproblemen zullen weten te voorkomen.

Het omzetverlies wordt in beginsel bepaald door de omzet in de voor deze subsidie relevante periode te vergelijken met dezelfde periode in 2019, toen deze ondernemingen nog niet getroffen waren. Op deze wijze wordt een reëel beeld verkregen van het omzetverlies. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de omzet in de voor de subsidie relevante periode pas na afloop van die periode bekend is. Bij de subsidieaanvraag zal dan ook een schatting van de omzet in de subsidieperiode moeten worden gegeven. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verwachte omzetdaling 30% is, waarbij als dat niet zo is de aanvraag wordt afgewezen (artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de regeling). Ook de hoogte van het voorschot wordt bepaald met gebruikmaking van deze schatting (artikel 9, tweede lid, van de regeling). Aanvragen van subsidie kan tot en met 30 oktober 2020. Hoe later de subsidie wordt aangevraagd, hoe beter de inschatting van omzetverlies kan worden gemaakt. Daar staat tegenover dat hoe later de subsidie wordt aangevraagd, hoe later ook een voorschot wordt ontvangen.

De meerderheid van de ondernemingen die in aanmerking komt voor subsidie draagt omzetbelasting (ook wel BTW genoemd) af over zijn activiteiten. Binnen die groep doet een aanzienlijk deel van de ondernemingen aangifte per kalenderkwartaal. Zowel vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid als voor beperking van de administratieve lasten is het wenselijk dat de groep ondernemingen die per kalenderkwartaal aangifte doet voor de omzetbelasting, zijn omzet kan aantonen met zijn aangiften.

De subsidieperiode, juni–september 2020, sluit echter niet precies aan op de kalenderkwartalen. Om die reden is er voor gekozen om bij de bepaling van de omzet gebruik te maken van de omzet in het tweede kalenderkwartaal en het derde kalenderkwartaal van de betreffende jaren (2019 en 2020). Zo wordt een goed beeld verkregen van de omzet in de subsidieperiode. Daarbij telt de omzet in het tweede kalenderkwartaal voor 1/3e mee, waarmee de omzet van de maand juni wordt bepaald, en de omzet in het derde kalenderkwartaal volledig (artikel 3, tweede en vierde lid, van de regeling).

Omwille van de rechtsgelijkheid geldt deze berekeningsmethode ook voor de ondernemingen die niet per kwartaal aangifte doen voor de omzetbelasting. Dit zijn ondernemingen die per kalendermaand of kalenderjaar aangifte voor de omzetbelasting doen en voor ondernemingen die voor (een deel van) hun activiteiten vrijgesteld zijn van de omzetbelasting of omzetbelasting buiten Nederland afdragen.

De hiervoor beschreven berekening van de omzet is – voor wat betreft de omzet in de referentieperiode – niet toepasbaar op ondernemingen die in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of later voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor deze ondernemingen schrijft de regeling een andere referentieperiode voor die het mogelijk maakt om hun omzetverlies op een reële wijze vast te stellen (artikel 3, derde lid, van de regeling).

Voor ondernemingen die uiterlijk 15 november 2019 zijn gestart (maar wel na 1 april 2019) wordt de omzet in 2019 van de eerste 4 maanden na de start van de onderneming als referentieomzet genomen. Is de onderneming na 15 november 2019, maar uiterlijk op 29 februari 2020, gestart dan geldt als referentieomzet de omzet vanaf de start tot en met 15 maart 2020, gedeeld door het aantal maanden dat het beslaat, vermenigvuldigd met 4. Hierdoor wordt deze omzet teruggerekend naar een referentieomzet vergelijkbaar met 4 maanden.

Voor een onderneming met alleen een geregistreerde nevenactiviteit opgenomen in de bijlage bij de regeling, geldt dat het omzetverlies van ten minste 30% betrekking dient te hebben op de geregistreerde nevenactiviteit (artikel 3, vijfde lid, van de regeling). Een onderneming mag dus uitsluitend omzetverliezen die betrekking hebben op deze nevenactiviteit meetellen om te bepalen of zij in aanmerking komt voor de subsidie, en niet verwachte omzetverliezen van activiteiten die niet opgenomen zijn in de bijlage bij de regeling. De subsidie is immers alleen en uitsluitend bedoeld als subsidie voor het verwachte omzetverlies en de verwachte vaste lasten die betrekking hebben op de geregistreerde activiteit van de onderneming die is opgenomen in de bijlage bij de regeling. Ditzelfde geldt voor getroffen MKB-ondernemingen met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met een retailwinkel (artikel 3, zesde en zevende lid, van de regeling). Voor deze categorieën tellen enkel de omzetverliezen mee die betrekking hebben op horeca en zaalverhuur, respectievelijk de retailwinkel.

De omzet in de voor deze subsidie relevantie periode in 2019 (hierna ook wel de referentieomzet genoemd) en het omzetverlies worden ook gebruikt om de subsidie te bepalen. Dat wordt hieronder verder uitgewerkt (zie paragraaf 3.3).

De berekening van het percentage omzetverlies is dan als volgt: omzet in de referentieperiode – omzet in de subsidieperiode, gedeeld door de omzet in de referentieperiode, vermenigvuldigd met 100%. De uitkomst van deze berekening geeft het omzetverlies in procenten (%). In formulevorm is dit:

Voor ondernemingen die zich tussen 1 maart en 15 maart voor de eerste maal hebben ingeschreven in het handelsregister wordt het omzetverlies op basis van deze regeling niet bepaald. De periode waarover hun omzet in de referentieperiode moet worden bepaald is dermate kort (maximaal 14 dagen) dat dat aan dat bedrag onvoldoende betekenis kan worden toegekend om het omzetverlies te berekenen. Van deze categorie wordt het omzetverlies dus niet in aanmerking genomen. De drempel van 30% omzetverlies is op deze categorie dan ook niet van toepassing (artikelen 2, vierde lid, onderdeel a, en 11, vijfde lid, van deze regeling).

3.2 Bepaling van de omzet

De subsidieontvanger moet op grond van de regeling zijn omzet in de referentieperiode en in de subsidieperiode opgeven. Op basis van die omzetbedragen wordt bepaald of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie en wordt de hoogte van de subsidie bepaald. De definitie van het begrip ‘omzet’ in artikel 1 van de regeling is gebaseerd op wat er onder ‘netto-omzet’ wordt verstaan in artikel 2:377, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit is de omzet die moet worden opgenomen in de jaarrekening van een rechtspersoon.

Een groot deel van de ondernemingen die in aanmerking komt voor subsidie, betaalt omzetbelasting over haar omzet op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De in die wet gebruikte definitie van omzet sluit aan bij de definitie van omzet die in onderhavige regeling wordt gebruikt. Vanwege de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten is in de regeling als uitgangspunt opgenomen dat als een onderneming omzetbelasting betaalt over de omzet, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, geldt als omzet (artikel 3, achtste lid, van de regeling). Deze aangifte moet zijn gedaan overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.

Deze aanpak heeft als voordeel dat deze ondernemingen hun omzet kunnen aantonen met kopieën van hun aangiften voor de omzetbelasting. Dit laatste geldt overigens enkel als de onderneming per kalendermaand of -kwartaal aangifte doet. Een aangifte voor de omzetbelasting over een kalenderjaar geeft immers niet voldoende informatie om de omzet in de referentie- en subsidieperiode te bepalen. Hetzelfde geldt als de onderneming behoort tot een fiscale eenheid en btw-aangifte doet op het niveau van de eenheid. In beide gevallen is de relevante omzet van hun onderneming niet te herleiden uit de aangifte en zullen zij met een ander bewijsstuk moeten aantonen over welk bedrag zij omzetbelasting hebben betaald.

Indien een MKB-onderneming enkel in aanmerking komt voor subsidie met haar nevenactiviteit, zal de onderneming het deel van de omzet dat betrekking heeft op de nevenactiviteit moeten opgeven (artikel 3, vijfde lid, van de regeling). Ook dit zal in beginsel niet uit haar btw-aangifte te herleiden zijn, dus de onderneming zal ook hier een ander geloofwaardig bewijsstuk moeten aanleveren. Ditzelfde geldt voor getroffen MKB-ondernemingen met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en een getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel (artikel 3, zesde en zevende lid, van de regeling).

Voorts zijn bepaalde activiteiten die in de bijlage bij de regeling zijn genoemd vrijgesteld van de omzetbelasting ingevolge artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Ook geldt een vrijstelling van de omzetbelasting voor kleine ondernemers (zie artikel 25 van die wet). Tot slot behalen ondernemingen voor sommige activiteiten ook in het buitenland omzet. Voor deze categorieën geldt dat zij hun omzet uiteraard los van de aangifte van de omzetbelasting moeten aantonen; zij doen daar immers geen aangifte voor. Artikel 3, negende lid, van de regeling bepaalt dat de omzet voor die ondernemingen eenvoudig of duidelijk moet blijken uit de financiële administratie of een ander bewijsmiddel.

In artikel 3, tiende lid, van de regeling is ten slotte bepaald dat subsidies, tegemoetkomingen of andere steun van de overheid in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19, waaronder bijvoorbeeld subsidies verleend op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, geen deel uitmaakt van de omzet bij de toepassing van deze regeling. Op deze wijze is zeker gesteld dat er geen ingewikkelde wisselwerking tussen deze subsidieregeling en andere vormen van steun ontstaat.

Er zij overigens wel op gewezen dat andere subsidies, tegemoetkomingen of steun van de overheid in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19 wel meetellen bij het bepalen van de maxima genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, worden overschreden. Daarbij moet het wel gaan om staatssteun die is verleend met toepassing van het tijdelijke steunkader. Dat is bijvoorbeeld bij de hiervoor genoemde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid niet het geval.

3.3 Bepaling en drempel vaste lasten

Ondernemingen komen voorts enkel in aanmerking voor subsidie als hun vaste lasten, zoals op grond van de regeling bij benadering wordt bepaald, meer bedragen dan € 4.000. De achtergrond van deze drempel is vergelijkbaar met die van de drempel voor omzetverlies. De subsidie heeft tot doel liquiditeitsproblemen te voorkomen bij ondernemingen die geconfronteerd worden met een aanmerkelijk omzetverlies. Deze liquiditeitsproblemen kunnen worden veroorzaakt doordat de vaste lasten van de onderneming gelijk blijven terwijl de omzet daalt. Voor ondernemingen die maar beperkt vaste lasten hebben, zullen in de regel ook minder snel liquiditeitsproblemen optreden.

Zoals hierboven genoemd, worden de vaste lasten in deze regeling bij benadering bepaald. De meest zuivere manier zou zijn om uit te gaan van de daadwerkelijke vaste lasten van de ondernemingen in de periode van 1 juni tot en met 30 september 2020. De daarbij horende bewijslast acht het kabinet echter onevenredig in het licht van de aard van de doelgroep (zwaar getroffen MKB-sectoren) en de relatief beperkte hoogte van de subsidie (maximaal € 50.000). Er is daarom voor gekozen om de vaste lasten te bepalen aan de hand van de omzet in de referentieperiode. Dit bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met een gemiddelde verhouding tussen vaste lasten en omzet, bepaald voor de sector waartoe de onderneming behoort.

Het aandeel vaste lasten in de omzet is bepaald op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek7 en is opgenomen in de vierde kolom in de tabel in de bijlage bij de regeling. Bij de berekening zijn de volgende kostensoorten beschouwd als vaste lasten: de afschrijvingen op vaste activa en de overige bedrijfskosten. Onder de afschrijvingen op vaste activa wordt door het CBS verstaan de waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen, vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering. Onder de overige bedrijfskosten vallen de bedrijfskosten die niet betrekking hebben op de inkoopwaarde van de omzet, de arbeidskosten en de afschrijvingen op vaste activa.

Er is voor gekozen om het aandeel vaste lasten in de omzet te bepalen op branche-niveau (dit komt overeen met een tweecijferige SBI-code). Verdere uitsplitsing binnen branches (drie- of viercijferige SBI-code) bleek geen optie vanwege onvoldoende beschikbaarheid van gegevens om verschillen tot op dat niveau goed te kunnen onderbouwen.

De SBI codes 11.05, 14.13, 14.19 en 74.102 zijn onderdeel van de bijlage voor zover er sprake is van een bedrijf met een winkel. Daarom hebben deze sectoren het vaste lasten percentage van de detailhandel (SBI code 47). De tandtechnici (SBI 32.50.1) hebben hetzelfde percentage als de tandheelkundige specialisten (SBI code 86.23.2).

In een beperkt aantal gevallen was het aandeel vaste lasten in de omzet ook op branche-niveau niet goed te bepalen op grond van de beschikbare gegevens. In die gevallen zijn de overige bedrijfskosten bepaald op basis van een inschatting van het aandeel in de bedrijfskosten bestaande uit de inkoopwaarde van de omzet en de overige bedrijfskosten. Dit heeft betrekking op de sectoren met een SBI code vanaf 82 tot en met 96, met uitzondering van SBI code 95 (reparatie van consumenten artikelen).

Inherent aan de gekozen systematiek is dat voor sommige ondernemingen de verhouding tussen omzet en vaste lasten die van toepassing is te hoog zal zijn, en voor andere ondernemingen te laag in vergelijking met de daadwerkelijke verhouding. De verhouding is per sector vastgesteld; ondernemingen binnen sectoren laten zich immers redelijk goed vergelijken. Hierdoor wordt dit effect deels gemitigeerd. Met deze wijze wordt geen rekening gehouden met verschillen tussen ondernemingen binnen sectoren, bijvoorbeeld verschillen in omvang, locatie en wijze van bedrijfsuitoefening. Het belang van uitvoerbaarheid en beperking van de administratieve lasten wegen voor het kabinet op dit punt echter zwaarder.

De uitkomst van de berekening van de vaste lasten van de onderneming heeft in beginsel geen relatie met het bedrag aan vaste lasten dat de onderneming betaalt in de subsidieperiode. Ondernemingen hoeven het bedrag van de vaste lasten in die periode dan ook niet aan te tonen. Opgemerkt wordt wel dat als een subsidieontvanger gedurende de subsidieperiode stopt met zijn activiteiten en ook zijn vaste lasten tot nul brengt, de subsidieontvanger oneigenlijk gebruik maakt van de subsidie. Hij handelt dan immers in strijd met het doel van de subsidie, het bijdragen aan de financiering van de vaste lasten van getroffen MKB-ondernemingen (artikel 2, eerste lid, van de regeling).

Het aandeel vaste lasten in de omzet zoals hier omschreven, en vastgelegd in de bijlage van de regeling wordt ook gebruikt voor de bepaling van de hoogte van de subsidie. Zie hiervoor verder paragraaf 3.4 van deze toelichting.

Voor ondernemingen die zich tussen 1 maart en 15 maart 2020 voor de eerste maal hebben ingeschreven in het handelsregister wordt de omzet in de referentieperiode niet bepaald. Voor deze categorie kan dus ook niet berekend worden met het aandeel vaste lasten. Voor deze categorie geldt een andere drempel voor de vaste lasten: zij moeten verwachten dat zij in de subsidieperiode ten minste € 4.000 vaste lasten hebben (artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, van de regeling). In het kader van de uitvoering van het toezicht op deze regeling kan een onderneming die tot deze groep behoort gevraagd worden aan te tonen dat aan deze eis daadwerkelijk is voldaan.

3.4 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies (zie paragraaf 3.1 en 3.2) en de omvang van de vaste lasten van de getroffen onderneming (zie paragraaf 3.3). Daartoe wordt de omzet in de referentieperiode vermenigvuldigd met het gemiddelde aandeel vaste lasten in de omzet voor de branche waar de onderneming toe behoort.

Uitgangspunt is voorts dat de subsidie niet ziet op het gehele bedrag aan vaste lasten dat de uitkomst van de berekening is. Ten principale is er voor gekozen om maximaal 50% van de vaste lasten te subsidiëren. Het kabinet acht dit reëel om liquiditeitsproblemen te voorkomen. Ondernemingen hebben bijvoorbeeld ook andere mogelijkheden tot financiering of om de vaste lasten omlaag te brengen. Daarnaast wordt de subsidie verleend naar rato van het omzetverlies. Wie omzet heeft, kan dat immers gebruiken om de vaste lasten te bekostigen. Dit betekent dat de subsidie ten hoogste 50% van de totale vaste lasten bedraagt (bij het volledig wegvallen van de omzet) en ten minste 15% van de totale vaste lasten (bij het halen van de drempel van het omzetverlies van 30%).

De subsidie wordt dan als volgt bepaald:

Referentieomzet (A) * Omzetverlies(%) (B) * Aandeel vaste kosten van de omzet (%) (C) * 50%, in de regeling weergegeven als A*B*C*0,5 (artikel 4, eerste lid).

De subsidie bedraagt maximaal € 50.000, met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare overheidsmiddelen heeft de subsidie een bovengrens. Deze bovengrens is € 50.000 voor de volledige vier maanden. Hiermee worden tevens mogelijkheden voor misbruik en oneigenlijk gebruik gemitigeerd. De subsidie bedraagt € 1.000 indien uit de berekening van de hoogte van de subsidie een bedrag komt dat lager is dan € 1.000 (artikel 4, tweede lid, onderdeel a). Op deze wijze wordt voorkomen dat er op grond van de regeling kleine bedragen worden uitgekeerd, hetgeen de effectiviteit van de subsidie ten goede komt.

Ondernemingen die tussen 1 en 15 maart 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven en die aan de eisen van de regeling voldoen, krijgen een vast subsidiebedrag van € 1.000 (artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van de regeling). Zoals hierboven aangegeven is voor deze ondernemers geen betrouwbare referentie omzet en daarmee ook geen omzetverlies vast te stellen. Om deze ondernemers toch te ondersteunen ontvangen deze ondernemers, mits ze aan de overige voorwaarden voldoen, daarom het minimumbedrag waarop ondernemers recht hebben in deze regeling.

4. Aanvraag, verlening, voorschot en vaststelling

De aanvragen voor een subsidie kunnen vanaf 30 juni 2020 worden ingediend bij RVO. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het formulier dat hiertoe via RVO ter beschikking is gesteld. Dit elektronische aanvraagformulier is te vinden op de website van RVO: www.rvo.nl/tvl.

Bij de aanvraag dient de onderneming de in artikel 6, tweede lid, genoemde gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres, en het KvK-nummer van de getroffen MKB-onderneming en de gegevens van de contactpersoon. Daarnaast dient de onderneming administratieve bewijslast te leveren, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2019.

De aanvraag kan worden ingediend tot en met 30 oktober 2020 (artikel 7, eerste lid). Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. RVO toetst binnengekomen aanvragen op basis van de geselecteerde SBI-codes. RVO raadpleegt ook het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de onderneming die de subsidie aanvraagt, ter controle dat de onderneming inderdaad aan de voorwaarden van deze regeling voldoet. Ondernemingen hoeven bij de aanvraag geen bewijs van omzetverlies in te dienen, maar moeten wel hun omzet in de referentieperiode aantonen en een schatting geven van hun omzet in de periode van 1 juni tot en met 30 september 2020. Ook dient aangegeven te worden of op basis van de omzet in de referentieperiode en de ratio vaste lasten in de bijlage, het aandeel vaste lasten meer bedraagt dan € 4.000.

Vanwege de nood bij de getroffen MKB-ondernemingen wordt zo snel mogelijk op de aanvraag beslist, maar uiterlijk binnen acht weken. In het uiterste geval dat een beslissing binnen acht weken niet haalbaar is, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld, en wordt een redelijke termijn gegeven waarbinnen de aanvrager de beschikking wel tegemoet kan zien (artikel 7). De subsidieverlening vindt uiterlijk plaats op 31 december 2020, de datum waarna de regeling vervalt (zie paragraaf 9 van deze toelichting). In de beschikking tot subsidieverlening wordt overeenkomstig artikel 4:31 van de Awb vastgelegd op welke wijze de hoogte van de subsidie zal worden berekend en wordt de maximale hoogte van de subsidie bepaald. Dit is de uitkomst van de berekening in artikel 4, eerste lid, bij een maximaal omzetverlies (100%) of € 50.000, naar gelang welke van de twee bedragen hoger is.

Na verlening van de subsidie zal een voorschot verstrekt worden van 80% van het bedrag, zoals deze wordt berekend met toepassing van artikel 4 van de regeling op basis van de bij de aanvraag geleverde gegevens over de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode (artikel 8). Het voorschot wordt in één keer uitgekeerd. De voorschotverlening draagt bij aan het voorkomen van liquiditeitsproblemen van de betrokken ondernemingen.

Voor 1 april 2021 verzoekt de onderneming om vaststelling van de subsidie via het daarvoor ontworpen formulier (artikel 11, eerste lid). Ook dit formulier is beschikbaar op www.rvo.nl/tvl. Vervolgens zal op basis van de omzet in de subsidieperiode vastgesteld worden hoe groot het daadwerkelijke omzetverlies is geweest en wordt met behulp daarvan de subsidie vastgesteld. RVO raadpleegt hierbij de gegevens van de Belastingdienst van de onderneming, ter controle dat de onderneming inderdaad aan de voorwaarden van deze regeling voldoet. Dit gebeurt binnen 16 weken na ontvangst van deze aanvraag (artikel 11, zesde lid). Bij de afrekening kan sprake zijn van terugvordering of nabetaling. De subsidie wordt op nihil vastgesteld als blijkt op basis van de definitieve omzet in de subsidieperiode dat het omzetverlies minder dan 30% bedraagt. Het omzetverlies kan immers op dat moment pas definitief worden vastgesteld.

5. Verplichtingen voor de subsidieontvanger

In artikel 10 van de regeling zijn enkele verplichtingen opgenomen voor de subsidieontvanger. In de eerste plaats is het van belang dat de ontvanger zijn administratie voert en bewaart op een manier waardoor tot tien jaar na de subsidieverlening op duidelijke en eenvoudige wijze blijkt dat hij aan de eisen heeft voldaan (eerste en tweede lid). Met deze verplichting wordt mede voldaan aan punt 89 van het tijdelijk steunkader.

Voorts is bepaald dat de ontvangers een verplichting hebben om mee te werken met een evaluatie naar de effecten van de regeling, indien daartoe wordt overgegaan (derde lid). Tot slot is ter uitvoering van de voorwaarden van het tijdelijk steunkader opgenomen dat als een onderneming mede actief is in de verwerking van landbouwproducten, zij de subsidie niet mag doorgeven aan primaire producenten van die producten (vierde lid).

6. Uitvoering

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Het uitvoeringsproces is deels geautomatiseerd om grote aantallen gedupeerde MKB-ondernemers snel te kunnen helpen. Ter ondersteuning van het controleren van de aanvragen worden gegevens van onder andere het Handelsregister en de Belastingdienst gebruikt. RVO doet aanvullend gerichte controles met oog op potentiële risico's op misbruik en fraude. Subsidieontvangers zijn ook na de subsidievaststelling verplicht om hieraan mee te werken.

Voor zowel verificatie van de door de aanvrager verstrekte gegevens als ten behoeve van de vaststelling van de subsidie wordt door RVO gebruik gemaakt van gegevens van de Belastingdienst. Het uitgangspunt van de regeling is dat de aanvrager verantwoordelijk is voor de informatie die hij bij zijn aanvraag verstrekt. De gegevens van de Belastingdienst dienen ter controle en betreffen de bij hem bekende gegevens over de omzet van de aanvragers, waarbij naast het bedrag van de omzet bijvoorbeeld ook kan gaan om de vraag of de aanvrager vrijgesteld is van het afdragen van omzetbelasting. De Belastingdienst beschikt over deze gegevens vanwege de heffing en inning van omzetbelasting.

De omzet van de aanvrager speelt een grote rol in onderhavige subsidieregeling (zie paragrafen 3.1 en 3.2 van de regeling). Bij een omvangrijk deel van de aanvragers wordt het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, beschouwd als het bedrag van de omzet van de aanvrager. De verstrekking door de Belastingdienst beperkt zich tot gegevens met betrekking tot aanvragers die zich melden bij RVO in het kader van onderhavige regeling. Hiermee valt deze verwerking binnen de grenzen van de principes doelbinding en proportionaliteit. Omdat de gegevens niet op een andere wijze te verkrijgen zijn door RVO, valt de verwerking tevens binnen de grenzen van subsidiariteit.

Om deze gegevensverstrekking mogelijk te maken, bevat artikel 12 van de regeling hiertoe een grondslag. Deze grondslag dekt het verzoek aan de Belastingdienst om de gegevens te verstrekken (eerste lid) en de daadwerkelijke verstrekking (tweede lid). Deze grondslag vormt samen met de grondslag voor de regeling, te weten artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, het wettelijke voorschrift in de zin van artikel 67, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat de Belastingdienst verplicht tot bekendmaking van de gegevens. De geheimhoudingsplicht die op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de ambtenaren van de Belastingdienst wordt op deze doorbroken om deze gegevensverstrekking mogelijk te maken.

Tot slot zij voor de goede orde opgemerkt dat artikel 12 van de regeling los moet worden gezien van de mogelijkheid die de Belastingdienst heeft om op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen gegevens en inlichtingen te vragen aan bestuursorganen, waaronder de minister van Economische Zaken en Klimaat, ter uitvoering van deze wet.

7. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de tijdelijke kaderregeling.

In deze tijdelijke kaderregeling zet de Europese Commissie uiteen onder welke voorwaarden staatssteun voor maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19 uitbraak gerechtvaardigd is op grond van artikel 107, derde lid, onder b, van het VWEU. Op grond van deze tijdelijke kaderregeling kan steun worden verleend, onder meer in de vorm van subsidies. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in paragraaf 3.1. van de tijdelijke kaderregeling.

De onderhavige subsidieregeling past binnen de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling en is om die reden op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)). In de onderhavige regeling zijn de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling verwerkt. In deze toelichting is dit steeds bij de relevante onderdelen vermeld. In aanvulling daarop wordt aan het bepaalde in onderdeel b van punt 23 van het steunkader, op grond waarvan geldt steun aan ondernemingen die zich toeleggen op de primaire productie van landbouwproducten niet mag worden vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de producten die in de handel worden gebracht, wordt voldaan omdat de hoogte van de subsidie wordt gebaseerd op de omzet van de onderneming (artikel 4 van de regeling) en dus niet wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de producten die in de handel worden gebracht.

Om eenvoudig terug te kunnen vinden op welke wijze de bepalingen uit de tijdelijke kaderregeling zijn omgezet en daarmee derhalve aan de tijdelijke kaderregeling is voldaan, is in hieronder een transponeringstabel opgenomen:

Bepaling Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak

Onderhavige regeling

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder a

artikel 5, eerste lid, onderdeel c, onder 1°

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder b

paragraaf 1, laatste alinea, van deze toelichting

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder c

artikel 5, eerste lid, onderdeel b

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder d

artikel 14

Paragraaf 3.1, onderdeel 22, onder e en onderdeel 23bis

artikel 10, vierde lid

Paragraaf 3.1, onderdeel 23, onder a t/m c en onderdeel 23bis

artikelen 4 en 5, eerste lid, onderdeel c, onder 2° en 3°

Paragraaf 4, onderdeel 86

artikel 13, tweede en derde lid

Paragraaf 4, onderdeel 89

artikel 10

8. Regeldruk

De regeldruk voor de getroffen onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij aanvraag en bij vaststelling. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

Op het moment van aanvragen kan dit eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst dat is opgenomen in het aanvraagformulier. Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2019.

Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van een half uur voor de kennisneming, en twintig minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal 60 minuten. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 39 per onderneming. Uitgaande van circa 200.000 ondernemingen die aan aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie voor deze groep ondernemingen uit op circa € 7,8 mln.

Bij de aanvraag van vaststelling van de subsidie neemt de ondernemer wederom kennis van de regeling, vult hij de aanvraag in en wordt door de onderneming bewijs aangeleverd, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2020.

Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van een tien minuten voor de kennisneming, en twintig minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal 40 minuten. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 26 per onderneming. Uitgaande van circa 200.000 ondernemingen die aan aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidievaststelling voor deze groep ondernemingen uit op circa € 5,2 mln.

9. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst en treedt onmiddellijk in werking. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkintreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt. Gelet op het tijdelijke en eenmalige karakter van de regeling vervalt deze op 1 januari 2021. Bestaande verplichtingen op grond van deze regeling blijven echter in stand.

10. Advisering

Een concept van deze regeling en toelichting is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) en het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: het Atr) voor advies. De AP heeft op 23 juni 2020 advies uitgebracht8 en het Atr op 24 juni 20209. Beide adviezen hebben betrekking op de gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl). Zoals in paragraaf 5 is toegelicht, zal de RVO.nl voor controledoeleinden omzetgegevens van subsidieontvangers opvragen bij de Belastingdienst, waarna de Belastingdienst deze verstrekt aan RVO.nl.

De AP beschouwt de inzet van beschikbare belastinggegevens voor een toets op juistheid van aanvragen op zichzelf aanvaardbaar. Zij adviseert echter om, indachtig het beginsel van minimale gegevensverwerking (ook wel dataminimalisatie genoemd) zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming, te bezien of ook gekozen kan worden voor een systeem waarbij de Belastingdienst slechts ‘hit no hit’ aangeeft welke aanvragen niet corresponderen met de beschikbare gegevens. De gegevensverstrekking van de Belastingdienst aan RVO.nl wordt dan beperkt tot de probleemgevallen waarin de gegevens waarover de Belastingdienst beschikt afwijken van de door de subsidieontvanger aan RVO.nl verstrekte gegevens.

Het Atr adviseert te bewerkstelligen om op korte termijn data uit te wisselen tussen het RVO en de Belastingdienst uitgaande van het principe ‘eenmalige uitvraag en meervoudig gebruik’. Als de RVO.nl de aangifte van de omzetbelasting van een ondernemer direct ontvangt van de Belastingdienst, dan is dat een voor de ondernemer minder belastend alternatief bezien vanuit het belang van het beperken van de regeldruk omdat de ondernemer deze aangiftes dan niet zelf ook hoeft aan te leveren bij RVO.nl.

De door de AP en het Atr beschreven varianten hebben voordelen bezien vanuit het belang van dataminimalisatie en het beperken van de regeldruk. Deze varianten zijn bij het voorbereiden van de uitvoering van deze subsidieregeling dan ook in beeld gebracht. Gebleken is echter dat deze varianten onvoldoende technisch en organisatorisch uitvoerbaar zijn, omdat ze te veel capaciteit van de Belastingsdienst en RVO.nl vragen om de daarvoor benodigde architectuur van gegevensuitwisseling te ontwikkelen, die niet bovendien niet realiseerbaar zou zijn binnen deze periode in het licht van de schaal van gebruik.

Aan het beginsel van minimale gegevensverwerking, waar de AP op wijst, wordt op de volgende wijze invulling gegeven bij de gegevensuitwisseling zoals neergelegd in artikel 12 van de regeling. In de eerste plaats worden enkel de relevante gegevens verwerkt van ondernemingen die subsidie ontvangen op grond van deze regeling. Voorts zal de bewaartermijn bij de RVO.nl van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens zo kort mogelijk zijn, namelijk nadat de bezwaarperiode na de vaststelling is verstreken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019/20, 35 420, nr. 2.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2019/20, 35 420, nr. 38.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2019/2020, 35 420, nr. 42.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2019/20, 25 295, nr. 320.

X Noot
5

Zie Stcrt. 2020, nrs. 19159, 22337 en 26906.

X Noot
6

Gewijzigd door Wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 112  I).

X Noot
7

Zie CBS Statline thema bedrijven/financiële gegevens. De ratio voor de SBI’s 82 en hoger (uitgezonderd de sbi 95 (reparatie consumentenartikelen)) is bepaald met behulp van de CBS-gegevens uit de statistiek financiën van niet financiële ondernemingen.

X Noot
8

Brief met kenmerk z2020-10751.

X Noot
9

Brief met kenmerk MvH/RvZ/SH/bs/ATR1227/2020-U094.

Naar boven