Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 februari 2020, kenmerk 1649175-201919-DMO, houdende wijziging van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg in verband met verruiming van de reikwijdte en vereenvoudiging van de uitvoering

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Stimuleringsregeling Wonen en Zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel procesbegeleider komt te luiden:

  • procesbegeleider: een persoon of rechtspersoon, niet zijnde een toekomstige bewoner van het woonzorgarrangement, die de realisatie van het woonzorgarrangement begeleidt;

2. Het onderdeel WZ-ondernemer komt te luiden:

  • WZ-ondernemer: één of meerdere rechtspersonen (vereniging, stichting of besloten vennootschap) niet zijnde rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, die een kmo in stand houden, die gericht is op het realiseren van een woonzorgarrangement;

3. In het onderdeel zorg wordt na ‘Zvw-zorg’ ingevoegd ‘en Wlz-zorg’.

4. Op alfabetische volgorde wordt het volgende onderdeel ingevoegd, luidende:

  • de-minimisverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening;

B

Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d vervalt de zinsnede ‘aan het collectief of de individuele bewoners’.

2. In onderdeel e wordt ‘toenemende sociale cohesie en ontmoeting’ vervangen door ‘tot een toename van sociale cohesie en ontmoeting of voor mensen met een intensieve zorgvraag leidt tot een betere kwaliteit van leven’.

C

In artikel 2.1 wordt de zinsnede ‘voor ondersteuning door een procesbegeleider bij’ vervangen door ‘ten behoeve van’.

D

Artikel 2.2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring, die niet ouder is dan een jaar op het moment van de aanvraag, van de betreffende gemeente dat er een locatie beschikbaar is voor de ontwikkeling van het woonzorgarrangement dan wel dat zij zich inspant een locatie beschikbaar te stellen;

    • b. een projectomschrijving met een planning en een begroting van de kosten die samenhangen met het onderzoeken van de haalbaarheid van het woonzorgarrangement;

    • c. een de-minimisverklaring.

E

Artikel 2.3 vervalt, onder vernummering van de artikelen 2.4 tot en met 2.10 tot 2.3 tot en met 2.9.

F

Artikel 2.3 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 2.3. Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 1.000 per wooneenheid tot een maximum van € 20.000 per woonzorgarrangement.

G

In artikel 2.4, tweede lid, (nieuw) wordt ‘2019’ vervangen door ‘2020’.

H

In artikel 2.8, eerste lid (nieuw) wordt ‘artikel 2.8, eerste of tweede lid’ vervangen door ‘artikel 2.7, eerste of tweede lid’.

I

Artikel 2.9 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 2.9. Staatssteun

Subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt slechts verleend indien deze in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van artikel I, onderdeel G terug tot en met 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding en doel

De Stimuleringsregeling Wonen en Zorg (verder: de regeling) richt zich op de stimulering van de totstandkoming van geclusterde woonvormen met levensloopbestendige of makkelijk aanpasbare woningen. Naar verwachting zal door de vergrijzing de vraag naar geclusterd wonen de komende jaren toenemen. Het aanbod tussen thuis en instelling is gezien de komende opgave beperkt en nog weinig vernieuwend, of juist alleen voor mensen met een hoger inkomen weggelegd. Doel van de regeling is daarom de ontwikkeling en totstandkoming van woonzorgarrangementen voor ouderen met een smallere en gemiddelde beurs, waarbij een latere zorgvraag kan worden verminderd en/of een overgang naar een instelling kan worden uitgesteld of voorkomen. Een belangrijk aspect van de stimuleringsregeling is daarmee ook om te komen tot vernieuwing van aanbod van woonvormen voor mensen die nog zelfstandig willen wonen, maar niet naar het verpleeghuis willen.

De regeling zoals deze in 2019 is vastgesteld, bestaat uit drie onderdelen:

  • 1. De Staat verstrekt een subsidie voor de initiatieffase;

  • 2. De Staat stelt zich borg voor een lening in de planontwikkelfase;

  • 3. De Staat stelt zich borg voor een achtergestelde lening van 15% van de stichtingskosten bij de bouwfase.

Na het eerste jaar is gebleken dat in de uitvoering van de regeling enkele knelpunten zitten: de initiatieffase is maar beperkt toegankelijk voor sociaal ondernemers, de periode waarover subsidie kan worden aangevraagd is beperkt en de banken blijken veel moeite te hebben om de uitvoering van de regeling in te passen in hun bestaande systemen. Deze inpassing is alleen mogelijk tegen forse aanpassingskosten, welke niet in verhouding zouden staan tot het verwachte gebruik van de regeling. Tegelijkertijd blijkt er ook een wens voor een iets bredere reikwijdte van de regeling: zowel bij banken als bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hebben veel verschillende initiatieven interesse in de regeling getoond, waarbij bewoners zwaardere zorg, vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), nodig hebben. Deze initiatieven vallen buiten de huidige regeling. Met deze wijziging van de regeling wordt geprobeerd deze knelpunten voor de initiatieffase op te lossen. Een onderzoek naar mogelijke verbeteringen in de planontwikkelfase en bouw- en nafinancieringsfase loopt nog. Eventuele wijzigingen voor die fases volgen op een later moment.

In de kern gaat het om de volgende wijzigingen:

  • De regeling is verruimd naar initiatieven voor mensen die zorg vanuit de Wlz nodig hebben.

  • Sociale ondernemers die ook een rol bij de procesbegeleiding hebben, kunnen een aanvraag indienen.

  • Bij de subsidie in de initiatieffase vervalt de koppeling met de in aanmerking komende kosten en wordt een lumpsum bedrag per wooneenheid beschikbaar gesteld.

  • De verklaring van de gemeente voor een locatie mag niet ouder zijn dan een jaar op het moment van aanvraag voor subsidie.

Met de verruiming van de reikwijdte van de regeling blijft het accent van de regeling op de groep ouderen gericht, maar komen ook initiatieven van groepen mensen die verpleeghuiszorg nodig hebben in aanmerking. Gezien de verwachte vraag naar verpleeghuiszorg, is stimulering van deze kleinschalige wooninitiatieven gewenst. Daarnaast zal een toename van initiatieven het ook interessanter maken voor kredietverstrekkers om de regeling uit te voeren.

Initiatieffase (Hoofdstuk 2 van de regeling)

In de huidige regeling kan alleen subsidie worden aangevraagd voor kosten van een externe procesbegeleiding voor een haalbaarheidsonderzoek. De regeling bleek daarbij in de praktijk voor veel sociale ondernemers niet toegankelijk, omdat de procesbegeleiding bij het haalbaarheidsonderzoek vaak onlosmakelijk verbonden is met het concept dat ze ontwikkelen. Het vereiste dat de procesbegeleiding door een externe gedaan moet worden, wordt losgelaten. Met deze wijziging wordt bereikt dat sociale ondernemers die zelf de procesbegeleiding uitvoeren ook van de regeling gebruik kunnen maken.

De regeling is sterk vereenvoudigd. In de huidige regeling werd uitgegaan van een percentage van de kosten in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid, waarbij de activiteiten voor het haalbaarheidsonderzoek nog niet mogen zijn aangevangen. In de praktijk leidt dit tot afwijzingen van projecten die een deel van de kosten al maken voordat een gemeente een verklaring afgeeft dat een locatie kan worden gebruikt. Om aan de ene kant vooral te blijven stimuleren dat deze woonzorgarrangementen er komen en aan de andere kant de regeling wel te behouden voor kansrijke initiatieven (d.w.z. waarvoor een locatie beschikbaar is) is gekozen voor een sterke vereenvoudiging. Voor het haalbaarheidsonderzoek komt er een bedrag per wooneenheid beschikbaar voor projecten die over een verklaring van de gemeente beschikken.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1)

De definitie van WZ-ondernemer is aangepast waarbij rekening is gehouden met de mogelijkheid dat meerdere rechtspersonen als debiteur voor de financiering van de planontwikkelfase en/of de bouw- en nafinancieringsfase worden aangemerkt. Dit is vooral van belang voor sociale ondernemers met een uitgebreidere organisatiestructuur ten behoeve van de ontwikkeling van één of meerdere woonzorgarrrangementen.

Tevens wordt de begripsbepaling van het onderdeel procesbegeleider gewijzigd. Met deze wijziging wordt het ook voor sociaal ondernemers en architecten mogelijk om als procesbegeleider op te treden. Het is gewenst dat de procesbegeleider onafhankelijk advies kan geven. Het is daarom voor één van de toekomstige bewoners niet mogelijk en niet gewenst om als procesbegeleider op te treden.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1.4)

De regeling was erop gericht dat vooral zorg en ondersteuning wordt voorkomen. Met deze wijziging wordt mogelijk gemaakt dat ook initiatieven tot stand komen voor groepen mensen die reeds een zorgvraag hebben, zoals mensen met een Wlz-indicatie die deze willen verzilveren in de vorm van een Modulair Pakket Thuis (MPT), Volledig Pakket Thuis (VPT) of persoonsgebonden budget (PGB). Hiertoe is ook de definitie van zorg in artikel 1.1 aangepast.

Artikel I, onderdeel C (artikel 2.1)

Met de wijzigingen wordt de uitvoering aanzienlijk vereenvoudigd. Voor de uitvoering is lastig vast te stellen hoe hoog de gemaakte kosten van het haalbaarheidsonderzoek precies zijn. Een deel van de kosten wordt daarbij reeds gemaakt voordat de verklaring van de gemeente verkregen is. Tegelijkertijd is uit de praktijk bekend dat de kosten voor het onderzoeken van de haalbaarheid ca. 1.500–2.000 euro per wooneenheid zijn. De koppeling met de kosten van het haalbaarheidsonderzoek wordt daarom losgelaten. Hiermee blijft alleen het vaste bedrag aan subsidie per wooneenheid over en het maximumbedrag per woonzorgarrangement.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.2)

Om het risico op ongeoorloofde staatssteun uit te sluiten, moet de subsidieverlening in overeenstemming zijn met de de-minimisverordening. Elke WZ-ondernemer dient aan te geven of er binnen de voorgaande twee jaren en het huidige jaar overheidssubsidie (hiermee wordt bedoeld: subsidie van de rijksoverheid én decentrale overheden, zoals provincies en gemeenten) is ontvangen en voor welk totaalbedrag. Indien er al subsidie ontvangen is, dan zal gevraagd worden een de-minimisverklaring in te vullen. Het format voor deze verklaring is beschikbaar bij het aanvraagformulier. Het begrip de-minimisverklaring is daarom toegevoegd aan de definities in artikel 1.1 van deze regeling.

Artikel I, onderdeel F (artikel 2.3 (nieuw))

Deze wijzigingsregeling brengt een verruiming van de voor subsidie in aanmerking komende kosten gedurende de initiatieffase met zich mee. Die wijzigingen hebben ook gevolgen voor de toepassing van de staatssteunregels. De wijzigingsregeling geeft niet langer toepassing aan artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar aan de de-minimisverordening. Hierdoor kunnen de voorwaarden van de in aanmerking komende kosten en het subsidiëren van 50% daarvan worden losgelaten.

Artikel I, onderdeel I (artikel 2.9 (nieuw))

De initiatieffase was gekoppeld aan consultancysteun op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Om de gewenste wijzigingen mogelijk te maken, is deze koppeling losgelaten. De subsidie in de initiatieffase voldoet echter nog altijd aan de voorwaarden van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). De subsidieverstrekking in de initiatieffase is daarom in overeenstemming met de de-minimisverordening gebracht. Steun die in overeenstemming met de de-minimisverordening wordt verstrekt, wordt geacht het handelsverkeer tussen lidstaten niet ongunstig te beïnvloeden en de mededinging niet te vervalsen of dreigen te vervalsen. Daarmee is niet aan alle voorwaarden van artikel 107, eerste lid, van het VWEU voldaan en is er geen sprake van staatssteun.

Een WZ-ondernemer mag in totaliteit niet meer dan € 200.000 aan subsidie van alle overheden ontvangen binnen een periode van de twee voorgaande jaren en het huidige belastingjaar.

Artikel II (inwerkingtreding)

Het is wenselijk dat de wijzigingen om de reikwijdte te verbreden en de knelpunten op te lossen zo snel mogelijk in werking treden ten gunste van potentiële aanvragers. Er wordt daarom afgeweken van de vaste verandermomenten. Onderdeel G betreft de vaststelling van het subsidieplafond voor 2020, geldend voor een jaar vanaf 1 januari 2020.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven