Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 6 december 2019, nummer WBV 2019/21, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De afkortingenlijst komt te luiden:

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Buwav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen

BuZa

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

bv

besloten vennootschap

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

Cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

E&S

Executie en Signalering systeem

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA regeling

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

J&V

(Minister/Ministerie) Justitie en Veiligheid

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

MvT

Memorie van Toelichting

Mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NJi

Nederlands Jeugdinstituut

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NvT

Nota van Toelichting

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

Pw

Participatiewet

RANOV

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

rvc

raad van commissarissen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo

voortgezet onderwijs

vof

vennootschap onder firma

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

Wcad

Wet conflictenrecht adoptie

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wi

Wet inburgering

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wob

Wet openbaarheid bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

B

Paragraaf A1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Voorwaarden

Als een vreemdeling, die in Nederland een verblijfsvergunning bezit of in een andere Schengenstaat een geldige verblijfstitel bezit, in het (N)SIS staat gesignaleerd, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de treffer bij bureau SIRENE en licht de IND in.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet de vreemdeling doorlaten aan de grens dan wel doorreis verlenen als de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor toegang voldoet als bedoeld in artikel 6 SGC.

Ingeval de vreemdeling in bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning en twijfel bestaat over de rechtmatigheid van deze verblijfsvergunning, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking nagaan bij de IND of de Nederlandse verblijfsvergunning rechtmatig is afgegeven.

De IND raadpleegt de Schengenstaat die een verblijfstitel aan de vreemdeling heeft afgegeven. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang op grond van artikel 14, eerste lid juncto artikel 6, eerste lid, onder e, SGC aan een vreemdeling die in het bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning of van een voor een andere Schengenstaat geldige verblijfstitel en in het E&S gesignaleerd staat.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang aan een vreemdeling die niet wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.

Onder gevaar voor de openbare orde vallen alle volgende situaties:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid (zie A1/4.10 Vc).

Als een vreemdeling gesignaleerd staat in het(N)SIS is dat een indicatie dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking die gegronde redenen heeft te veronderstellen dat de vreemdeling (politieke) activiteiten ontplooit die een gevaar opleveren voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen stemt met de IND af of toegang aan de vreemdeling kan worden verleend.

Een vreemdeling die een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid mag niet tijdens de vrije termijn in het Schengengebied verblijven.

Gevaar voor de openbare orde bestaat in ieder geval in de volgende situaties:

  • de vreemdeling staat in het E&S gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of als ‘ongewenstverklaarde vreemdeling’;

  • de vreemdeling staat ter fine van weigering van toegang tot Nederland dan wel het Schengengebied in het (N)SIS geregistreerd.

De vreemdeling moet voldoen aan de voorwaarden voor toegang tenzij deze in het bezit is van een reisdocument voor vluchtelingen dat is afgegeven op grond van tenminste één van de volgende regelingen:

  • de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen (Trb. 1959, nr. 153);

  • de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of de DT&V mag deze vreemdeling niet naar zijn land van herkomst verwijderen.

C

Paragraaf A1/4.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.10. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland

De visumplichtige vreemdeling moet, om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa, met bewijsmiddelen aantonen dat hij:

  • een familie- of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland in de zin van artikel 8.7, tweede en derde lid Vb;

  • een ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) is van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland en een duurzame relatie met die onderdaan heeft, in de zin van artikel 8.7, vierde lid Vb.

Als de vreemdeling niet overtuigend kan aantonen dat hij behoort tot de hiervoor genoemde categorieën, dan geldt het reguliere visumbeleid.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt in ieder geval aan dat sprake is van een duurzame relatie als de vreemdeling kan aantonen dat de ongehuwde partner en de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer:

  • al gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren;

  • (recentelijk) gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd;

  • uit de relatie een kind is geboren.

Bewijsmiddelen om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding of samenwoning buiten Nederland zijn in ieder geval:

  • een bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP;

  • huurcontracten;

  • hypotheken voor de aankoop van een huis op beide namen;

  • overige aanzienlijke en langlopende juridische of financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan;

  • afschriften van rekeningen op beide namen.

In alle gevallen dient het om een bestaande duurzame relatie te gaan.

Wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking de afgifte van een visum uitsluitend weigeren:

  • op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b Vb;

  • als sprake is van rechtsmisbruik of fraude zoals schijnhuwelijk.

De gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid Vb worden als volgt uitgelegd.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder a Vb

De ambtenaar belast met de grensbewaking baseert de beoordeling uitsluitend op het persoonlijk gedrag van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen (artikel 3:4 Awb). Strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf vormen onvoldoende grond om de vreemdeling toegang te weigeren. Van een bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is in ieder geval sprake in de volgende situaties:

  • de vreemdeling staat in het E&S gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’;

  • de vreemdeling is in het bezit van verboden wapens;

  • de vreemdeling is in het bezit van verdovende middelen; of

  • de vreemdeling wordt verdacht van mensenhandel.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ook in dat geval aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling vaststellen dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b Vb

Het gaat hier om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de publicaties van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Op www.Rijksoverheid.nl worden de laatste ontwikkelingen over infectieziekten bijgehouden.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c Vb

De vreemdeling moet bij de eerdere verwijdering om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid aangemerkt zijn als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. De vreemdeling die eerder om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is verwijderd mag na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.

In het geval de vreemdeling ongewenst is verklaard moet de vreemdeling een aanvraag indienen tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan de vreemdeling op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb en gebruikt hiervoor model M18. De motivering in model M18 moet concreet zijn. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag niet volstaan met de enkele mededeling dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet de ambtenaar belast met de grensbewaking vermelden dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet een (toegangs)weigeringsstempel aanbrengen op het geldige document voor grensoverschrijding van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en van hun familieleden.

D

Paragraaf A1/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6. Vrije termijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen berekent de maximale termijn van 90 dagen door voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking te nemen, conform artikel 6, aanhef, SGC. Bij de berekening van de vrije termijn zijn inreisstempels van de Schengenlanden leidend.

De IND verlengt op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vb de vrije termijn van niet-visumplichtige vreemdelingen in geval van bijzondere omstandigheden tot maximaal zes maanden (180 dagen). De vreemdeling moet bij het verzoek om verlenging van de vrije termijn een beroep doen op tenminste één van de volgende situaties:

  • overmacht;

  • ernstige ziekte van familieleden van de vreemdeling;

  • ernstige ziekte van de vreemdeling;

  • een zeer gewichtig zakelijk belang.

Daarnaast verlengt de IND in geval sprake is van een wezenlijk Nederlands belang de vrije termijn tot maximaal zes maanden (180 dagen). Het betreft hier zeer bijzondere gevallen waarbij in ieder geval de volgende nationale belangen in het geding zijn:

  • het internationaal aanzien van Nederland;

  • economische belangen van Nederland;

  • culturele belangen van Nederland.

De IND maakt, om deze verlenging van de vrije termijn zichtbaar te maken, gebruik van de sticker verblijfsaantekening algemeen, die in het geldige document voor grensoverschrijding wordt aangebracht. Een verzoek om verlenging van de vrije termijn is voor de vreemdeling gratis.

Aan een vreemdeling die gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is geen verblijf tijdens de vrije termijn toegestaan. Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden en de internationale betrekkingen. Voor een toelichting op deze voorwaarde wordt verwezen naar A1/3 Vc.

Van gevaar voor de openbare orde is sprake zijn als de vreemdeling in het E&S staat gesignaleerd als:

  • ‘ongewenste vreemdeling’; of

  • ‘ongewenstverklaarde vreemdeling’.

  • Tevens kan een vreemdeling voor weigering van toegang tot Nederland dan wel het Schengengebied in het (N)SIS geregistreerd staan. Ook kan er sprake zijn van een inreisverbod.

E

Paragraaf A1/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2. Toegang onder voorwaarden

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang onder voorwaarden aan:

  • een vreemdeling die kort verblijf beoogt;

  • een niet-MVVplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt en kort verblijf beoogt.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan aan de vreemdeling die de toegang onder voorwaarden is verleend niet:

  • de toegang op grond van artikel 6, eerste lid, SGC weigeren;

  • tegenwerpen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening als blijk van de verleende toegang aan de vreemdeling. Deze aantekeningen zien in ieder geval op:

  • het stellen van zekerheid (zie A1/4.6 Vc);

  • het opleggen van een meldplicht aan de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de aantekeningen door middel van het aanbrengen van de sticker ‘Doorlating onder voorwaarden’ in het geldige document voor grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst het inreisstempel half op en half onder het laminaat van de sticker.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft kennis van de toegang onder voorwaarden door een formulier (zie model M20) te zenden aan de eenheidsleiding van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een garantverklaring, als die is afgegeven, met deze kennisgeving mee.

De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt de door de vreemdeling overgelegde verklaringen mee als een niet-visumplichtige vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt bij het opleggen van de meldplicht dat de vreemdeling zich binnen drie dagen moet aanmelden bij de vreemdelingenpolitie in de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Als de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet in staat is te voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking in het geldig document voor grensoverschrijding de volgende aantekening: ‘aanmelden uiterlijk op ... (datum)’.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft onmiddellijke kennis aan de ambtenaren van de KMar belast met het toezicht op vreemdelingen, evenals aan de vreemdelingenpolitie als de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken.

Aan de buitengrens aangevraagd visum voor doorreis binnen Schengengebied

In artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode en artikel 35 Visumcode zijn bepalingen opgenomen op basis waarvan toegang wordt verleend aan vreemdelingen die als passagier van een vliegtuig onvoorzien landen op een vliegveld in het Schengengebied en die niet in het bezit zijn van vereiste reisvisum of doorreisvisum voor toegang in het Schengengebied.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan een Schengenvisum verlenen aan visumplichtige vreemdelingen die door omstandigheden buiten hun wil hun reis niet kunnen voortzetten. Conform artikel 35 Visumcode dient de vreemdeling te voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 Schengengrenscode met uitzondering van de voorwaarde opgenomen in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Schengengrenscode. Een onderbreking van de reis, die plaatsvindt wegens onafhankelijke omstandigheden, zoals weersomstandigheden of technische storingen is een omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Visumcode.

De terugkeer van de aanvrager naar zijn land van herkomst of verblijf, of zijn doorreis door andere landen dan lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Visumcode, wordt zeker geacht als

  • de vreemdeling vertrekt uit het Schengengebied van de luchthaven die op zijn vliegticket genoemd staat;

  • de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en tickets op grond waarvan zijn doorreis en toegang tot het land van bestemming vaststaat.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor de bepalingen van artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode en artikel 35 van de Visumcode bedoeld zijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt in het geval van toegangsverlening aan de vreemdeling een visum voor de duur die noodzakelijk is om te vertrekken uit het Schengengebied.

Clausuleregeling voor onverwacht verblijf binnen Nederland

Onder de voorwaarden die zijn opgesomd in artikel 67, vijfde lid, onder c, Schengengrenscode kan de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang verlenen voor de duur die noodzakelijk is om de door- of terugreis van de vreemdeling per eerstvolgende gelegenheid te kunnen voortzetten. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in artikel 2.6 VV.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor artikel 6, vijfde lid, onder c, Schengengrenscode bedoeld is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt in het geval van toegangsverlening aan de vreemdeling op grond van de Clausuleregeling een afzonderlijke verklaring aan de vreemdeling.

(Model 21A).

De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst een Clausulestempel voorzien van het verbalisantennummer van de afgevende ambtenaar en de datum van de (vermoedelijke) uitreis in het document voor grensoverschrijding. In de uitsparing van de Clausulestempel wordt bij inreis tevens een inreisstempel geplaatst.

De verklaring moet door de vreemdeling bij uitreis bij de ambtenaar belast met de grensbewaking van één van de daartoe aangewezen luchthavens binnen Nederland worden ingeleverd. In de uitsparing van de Clausulestempel wordt bij uitreis een uitreisstempel geplaatst in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling.

Territoriaal beperkt visum

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan eveneens conform de voorwaarden van artikel 25 van de Verordening (EG) Nr.810/2009 (Visumcode) een territoriaal beperkt visum verlenen met een geldigheidsduur die noodzakelijk is om de doorreis te kunnen voortzetten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor deze regeling voor het beperkt territoriaal visum bedoeld is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking beperkt de territoriale geldigheid van de toegang wanneer het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet geldig is voor België of Luxemburg. In dat geval geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking aan voor welke Beneluxlidsta(a)t(en) de toegang geldig is.

Zieke zeelieden

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt zonder voorafgaande machtiging een niet-visumplichtige zeeman in het bezit van een bijzonder doorlaatbewijs, mits zijn identiteit op enigerlei wijze kan worden aangetoond, als de vreemdeling:

  • in een ziekenhuis behandeld moet worden; en

  • niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost moet in alle gevallen waarin een zieke zeeman in het bezit wordt gesteld van een bijzonder doorlaatbewijs, de eenheidsleiding van de politieregio waaronder de gemeente valt waarin het ziekenhuis staat, schriftelijk informeren. Het hoofd van de grensdoorlaatpost moet de maatregelen treffen die in A1/7.3 Vc zijn opgenomen als de zieke zeeman lijdt aan een ziekte die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren.

F

Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.

Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:

  • onmiddellijk verzenden van het vingerafdrukkenformulier naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) met daarop de afgenomen vingerafdrukken van de opgehouden persoon;

  • raadplegen van gegevens van de vreemdelingenadministratie;

  • het E&S en het (N)SIS raadplegen of de opgehouden persoon onder de opgegeven (of inmiddels vastgestelde) identiteit voorkomt.

Als de opgehouden persoon opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen voor het onderzoek de Korpschef inschakelen van het politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen (model M107-A) tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

G

Paragraaf A2/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12. Signaleringen

12.1. Inleiding

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ten aanzien van een vreemdeling zonder geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenlanden en die gesignaleerd staat in het E&S of het (N)SIS, alle volgende handelingen verrichten:

  • de toegang tot Nederland weigeren;

  • de treffer in het (N)SIS bij het Bureau SIRENE melden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen niet in het E&S controleren.

Het Bureau SIRENE verricht alle volgende handelingen:

  • gemelde treffers in het (N)SIS registreren;

  • de IND informeren over de treffer in het (N)SIS;

  • het overleg met een Schengenland vastleggen als wordt overwogen een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering van de toegang gesignaleerde vreemdeling.

12.2. Opneming van signaleringen

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de gegevens van een vreemdeling in het (N)SIS:

  • als een niet EU-onderdaan die niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

  • als een vreemdeling een zwaar inreisverbod is opgelegd op grond van 66a lid 7 Vw;

  • als een vreemdeling een licht inreisverbod is opgelegd;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de kenmerken van een verblijfsdocument in het (N)SIS:

  • De vreemdeling heeft zich uitgeschreven uit de BRP op grond van emigratie of de vreemdeling is met onbekende bestemming vertrokken en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is nog niet verlopen. De duur van de signalering is gelijk aan de nog geldende duur van de verblijfsvergunning.

In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het E&S:

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een Schengen-lidstaat die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan of niet EU-onderdaan die heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken;

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

De duur van signaleringen ter fine van handhaving van een inreisverbod of ongewenstverklaring is gelijk aan de duur van de betreffende maatregel.

De IND neemt signaleringen op in het E&S of het (N)SIS:

  • naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;

  • naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;

  • naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend verzoek tot signalering;

  • naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv;

  • naar aanleiding van een concrete aanwijzing.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het verzoek tot signalering aan de IND ten minste één van de volgende redenen voor signalering aan:

  • gevaar voor de nationale veiligheid;

  • toegangsweigering: proces-verbaal drugssmokkel gerelateerd misdrijf, (nog) geen veroordeling;

  • toegangsweigering: proces-verbaal gebruik valse/ vervalste reis-/ identiteitspapieren;

  • verwijdering van een vreemdeling met verblijfsrecht in een Schengen-lidstaat die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen stuurt met het verzoek om signalering de volgende documenten mee:

  • wanneer aanwezig kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;

  • het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering;

  • het nummer van het proces-verbaal;

  • als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdeling draagt er zorg voor dat in het kader van de signalering vingerafdrukken en een foto van de vreemdeling in de BVV voorhanden zijn. Indien dit niet mogelijk is moet hiervan de reden worden vermeld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:

  • het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt;

  • de duur van de signalering;

  • het gebied waarvoor de signalering geldt;

  • de wijze waarop de vreemdeling:

    • kan kennisnemen van de signalering;

    • om opheffing kan verzoeken;

    • bezwaar kan maken tegen de signalering.

Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.

12.3. Aanvang termijn signalering

Bij signalering van een vreemdeling in E&S of het (N)SIS, vangt de duur van de signalering aan op de datum dat de vreemdeling het Schengengebied daadwerkelijk heeft verlaten.

De signalering treedt in werking vanaf:

  • de datum van het besluit tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw of het inreisverbod;

  • de datum dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden.

12.4. Gevolgen signalering bij het aantreffen aan de grens of binnen Nederland

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij een vreemdeling die gesignaleerd staat en die in het kader van binnenlands toezicht wordt aangetroffen in ieder geval de volgende handelingen verrichten:

  • de vreemdeling die gesignaleerd staat een inreisverbod opleggen (model M107-B) anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw. De IND zorgt voor (aanpassing van) de signalering in (N)SIS;

  • bij de vreemdeling die gesignaleerd staat nagaan of de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw uit Nederland is vertrokken of uitgezet:

    • als de vreemdeling Nederland niet heeft verlaten moet geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd;

    • als de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw is vertrokken of uitgezet moet een terugkeerbesluit worden opgelegd (model M107-A).

De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 108 Vw. De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 197 WvSr.

12.5. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Bij iedere beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland moet de IND nagaan of de vreemdeling is opgenomen in het E&S of (N)SIS.

De volgende categorieën vreemdelingen worden in het kader van signalering in het (N)SIS- onderscheiden:

  • a. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient en door Nederland in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • De vreemdeling moet bij een beschikking waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen en waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of niet in Nederland afgewacht mag worden, Nederland worden uitgezet;

    • Het inreisverbod wordt opgeheven als aan betrokkene een verblijfsvergunning wordt verleend. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS;

  • b. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier indient of heeft ingediend en in het (N)SIS gesignaleerd staat voor een ander Schengenland;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet het Bureau SIRENE van de signalerende lidstaat in kennis stellen dat de vreemdeling in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier heeft ingediend;

    • De IND treedt in overleg met de signalerende lidstaat over de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning;

    • De IND moet na het indienen van de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning, de vreemdeling een verklaring uitreiken waarin is vermeld dat de vreemdeling een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl de vreemdeling ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling moet deze verklaring bij zich dragen en op verzoek verstrekken. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast;

    • De vreemdeling moet bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of deze niet in Nederland mogen worden afgewacht, worden uitgezet. Als aan de vreemdeling een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen;

  • c. Een vreemdeling die in Nederland of in een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet de IND en het Bureau SIRENE van het andere Schengenland in kennis stellen;

    • De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadplegingprocedure toe;

    • De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die de vreemdeling aantreft verricht alle volgende handelingen:

      • bij de IND informeren of de afgifte van de (tijdelijke) verblijfstitel rechtmatig is;

      • als de signalering van de vreemdeling bij afgifte van de verblijfstitel of bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (nog) niet bekend was bij de IND, een proces-verbaal van bevindingen opmaken;

      • een kopie van alle bewijsmiddelen maken die nog niet bekend waren bij de IND.

12.6. Aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling te kennen geeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen en in het (N)SIS of E&S gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen alle volgende handelingen:

  • de treffer melden bij het Bureau SIRENE;

  • de IND op de hoogte stellen van het bestaan van de (N)SIS- of E&S-signalering.

De IND neemt de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling.

Bij een negatief besluit op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, moet de vreemdeling worden uitgezet en blijft de signalering in (N)SIS of E&S gehandhaafd.

Als sprake is van een claim op basis van de Verordening (EU) nr. 604/2013 neemt het verantwoordelijke land de behandeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd over en blijft de (N)SIS-signalering voorlopig gehandhaafd. Het Schengenland dat de vreemdeling heeft gesignaleerd neemt de beslissing over het handhaven of laten vervallen van de signalering.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen (model M107-C).

12.7. Bezit geldige verblijfstitel en signalering

Als een vreemdeling die in Nederland of een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking de volgende handelingen:

  • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

  • inlichten van de IND;

  • de vreemdeling doorlaten of doorreis verlenen;

  • bij twijfel over de verblijfsstatus van de vreemdeling bij de IND nagaan of de verblijfsstatus van de vreemdeling geldig is voordat de vreemdeling wordt doorgelaten.

De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadplegingprocedure toe.

In geval van een vreemdeling die in het bezit is van een voor een ander Schengenland geldige verblijfstitel en in het E&S gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking de volgende handelingen:

  • weigeren van de toegang tot Nederland;

  • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

  • inlichten van de IND.

12.8. Opheffing van signaleringen

Een signalering wordt door de IND uit het (N)SIS verwijderd als de termijn van de signalering is verstreken.

De IND kan een signalering opheffen voordat de termijn van de signalering is verstreken als sprake is van gewijzigde omstandigheden, die aanzetten tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • de grondslag voor de signalering is komen te vervallen;

  • de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan. Als aan de vreemdeling verblijf in een andere lidstaat wordt toegestaan moet het Bureau SIRENE van het betreffende Schengenland aan Nederland verzoeken de signalering op te heffen. Het Bureau SIRENE van Nederland stuurt het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS en gaat na of de signalering vervolgens in het E&S wordt opgenomen. Met opneming van de signalering van de vreemdeling in E&S, moet de IND rekening houden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in het land waar hem verblijf wordt toegestaan, als de vreemdeling onder de werking van het Unierecht komt te vallen.

12.8.1. Verzoek opheffing van een signalering in het (N)SIS

Een vreemdeling die gesignaleerd staat in het (N)SIS mag bij elk Schengenland een verzoek indienen om opheffing van de signalering.

In Nederland moet de vreemdeling een verzoek tot opheffing van een signalering van een andere lidstaat richten aan de DLIO (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Als de signalering dient ter fine van handhaving van een door Nederland opgelegd inreisverbod, moet het verzoek van de vreemdeling tot opheffing van de signalering gericht zijn op de opheffing van het inreisverbod.

Een verzoek tot opheffing van een door Nederland opgenomen signalering moet door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd. Binnen vier weken nadat het verzoek van de vreemdeling is ontvangen, wordt door de IND schriftelijk beslist op het verzoek tot opheffing van de signalering.

12.8.2. Verzoek opheffing van signalering in het E&S

Een vreemdeling die is geregistreerd in het E&S heeft het recht een verzoek in te dienen om de signalering te verwijderen uit het E&S. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de DLIO (zie artikel 35 en artikel 36 Wbp). De DLIO stuurt het verzoek door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen vier weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.

Een signalering wordt door de IND uit het E&S verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken.

De IND kan een signalering in het E&S opheffen voordat de signaleringstermijn is verstreken als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing.

De IND heft een signalering in het E&S op als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.

12.9. Toegang verlenen ondanks signalering

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt het Bureau SIRENE op de hoogte als een vreemdeling die gesignaleerd staat de toegang tot Nederland voor een kort verblijf wordt verleend. Het Bureau SIRENE informeert de andere Schengenlanden over deze toegangsverlening.

H

Paragraaf A3/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Zelfstandig vertrek

De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt. De politie, KMar en ZHP kunnen hierbij gebruik maken van model M107-A.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.

De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:

  • een alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.

Naast deze begeleiding door de DT&V kunnen andere vormen van begeleiding plaatsvinden, zoals begeleiding:

  • door de KMAR in het kader van veiligheid van de vlucht; of

  • door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie

In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten verblijf heeft, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Onder lidstaten wordt tevens verstaan de niet bij de Europese Unie, maar wel bij de Terugkeerrichtlijn aangesloten lidstaten, zijnde Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd door de IND, KMAR, politie of ZHP.

Voordat een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit krijgt uitgereikt door de IND dat tevens een zwaar inreisverbod inhoudt, moet de consultatieprocedure, zoals hieronder is beschreven, worden opgestart. Overeenkomstig A4/2.2 kan een zwaar inreisverbod worden opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw, ongeacht of het verblijfsrecht in de andere lidstaat wordt ingetrokken naar aanleiding van de consultatie. Het inreisverbod met de rechtsgevolgen zoals bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, kan al worden opgelegd terwijl de consultatieprocedure nog niet volledig is doorlopen.

Een licht inreisverbod wordt alleen opgelegd door de IND, KMAR, politie of ZHP als het verblijfsrecht in de andere lidstaat is ingetrokken.

Voordat een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt dat tevens een licht inreisverbod inhoudt, moet de IND, politie, KMar en ZHP contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Dit kan onder meer via Bureau Sirene; Bureau Sirene kan daarbij aan de andere lidstaat informatie verstrekken die relevant kan zijn voor de beoordeling van het verblijfsrecht in de andere lidstaat.

Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, bestaat aanleiding om overeenkomstig A4/2.1 een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen en de vreemdeling overeenkomstig A2/12.2 in het SIS te signaleren.

Als uit de consultatie van de andere lidstaat blijkt dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken en overeenkomstig A4/2.2 een zwaar inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd, staat dat in de weg aan (het laten voortduren van) een SIS signalering.

Signalering in E&S kan wel plaatsvinden.

Als uit (de aard van) het verleende verblijfsrecht elders blijkt dat het uitvoeren van het terugkeerbesluit, strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt in het besluit vermeld door de IND, KMar, politie en ZHP dat het terugkeerbesluit niet zal worden geëffectueerd dan wel ten aanzien van welke landen het niet zal worden geëffectueerd.

Daarbij wordt gedacht aan de vreemdeling met een vluchtelingenstatus of verblijfsvergunning vanwege subsidiaire bescherming in een andere lidstaat.

In afwijking van de richtlijn 2008/115 wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;

  • de vreemdeling heeft geen verblijf in Nederland;

  • de vreemdeling is in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;

  • de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.

I

Paragraaf C1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. De procedure bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd

Voornemen in de intrekkingsprocedure

De voornemenprocedure bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd, is dezelfde als de voornemenprocedure zoals die wordt gevolgd in de verlengde asielprocedure. Paragraaf C1/2.12 Vc is van overeenkomstige toepassing.

Als de IND ook voornemens is om de vreemdeling een inreisverbod op te leggen, dan maakt de IND dit eveneens kenbaar in het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Indien de IND het in het kader van een onderzoek naar de toepasbaarheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag noodzakelijk acht om de vreemdeling hierover voorafgaand aan het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd te horen, wordt dit gehoor uitgevoerd door een ambtenaar van de IND, die gespecialiseerd is in de materie van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Het intrekkingsgehoor

Het gehoor als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Vw wordt aangeduid als het intrekkingsgehoor.

Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘Algemeen’ is van overeenkomstige toepassing bij het intrekkingsgehoor.

Voorafgaand aan het intrekkingsgehoor beoordeelt de IND of een goede communicatie kan worden gewaarborgd zonder de diensten van een tolk. Daartoe neemt de IND, als dit mogelijk is, contact op met de vreemdeling. Als een goede communicatie zonder de diensten van een tolk niet gewaarborgd is, dan neemt de IND het intrekkingsgehoor af met behulp van een tolk.

De IND stelt de vreemdeling tijdens het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd mondeling toe te lichten.

Bij de intrekking van een afgeleide verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid en onder e, Vw stelt de IND de vreemdeling in het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zelfstandige asielgronden naar voren te brengen (zie paragraaf C2/10.6 Vc).

Indien de vreemdeling niet in de gelegenheid is om te verschijnen op het geplande intrekkingsgehoor dient hij zo snel mogelijk contact met de IND op te nemen om een nieuwe afspraak te maken voor het gehoor.

Indien de vreemdeling niet verschijnt bij het intrekkingsgehoor, neemt de IND contact op met de vreemdeling of diens gemachtigde om navraag te doen naar de redenen hiervoor. De intrekkingsprocedure kan zonder intrekkingsgehoor worden voortgezet indien ten minste één van de onderstaande situaties van toepassing is:

  • De vreemdeling is niet bereikbaar;

  • Diens verblijfsplaats is niet bekend; of

  • De vreemdeling heeft geen verschoonbare reden voor het niet verschijnen.

Indien de vreemdeling een verschoonbare reden heeft, wordt hij nogmaals uitgenodigd voor een intrekkingsgehoor. De volgende omstandigheden worden door de IND in ieder geval niet aangemerkt als verschoonbare redenen voor het niet verschijnen:

  • Vakantie;

  • Detentie;

  • Nalatigheid;

  • Het na ontvangst niet hebben gelezen van de uitnodigingsbrief.

De IND past de beleidsregels omtrent het intrekkingsgehoor overeenkomstig toe bij andere gehoren die de IND afneemt in het kader van de (beoordeling van de mogelijkheid tot) intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Reactietermijn intrekkingsgehoor

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van het intrekkingsgehoor te reageren. De beleidsregels van paragraaf C1/2.12 Vc onder ‘Uitstel voor het indienen van de zienswijze’ zijn van overeenkomstige toepassing.

Beschikking in de intrekkingsprocedure

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘wijze van bekendmaken’ en ‘de beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

Verlopen verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

Indien de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen en er is geen aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend, beziet de IND of aanleiding bestaat om de internationale beschermingsstatus te beëindigen. Voor deze procedure wordt verwezen naar paragraaf C5/2 Vc onder ‘indiening aanvraag’ (en paragrafen C2/10.1 Vc en C2/10.4 Vc).

J

Paragraaf C2/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap

Algemeen

Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA).

Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.

De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:

  • als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én

  • de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:

  • a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de bescherming of de bijstand verleent;

  • b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;

  • c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.

Ad c.

De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;

  • het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.

In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,

  • hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.

Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.

Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag

De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.

Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).

Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

Risicogroepen

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.

Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden;

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.

Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van deze activiteiten van de vreemdeling; en

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:

  • godsdienst;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.

Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Sociale groep – vrouwen

De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals bedoeld in artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.

Sociale groep – seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid.

In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van de vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld verklaringen van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het feitelijk uiten van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. De IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND beoordeelt vervolgens of de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou leiden.

Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een wijze die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van deze uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de seksuele gerichtheid wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze waarop de vreemdeling deze wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven aan de seksuele gerichtheid conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In die situatie kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook als een deel van de verklaring (het uiten van de gerichtheid op een wijze die verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet aannemelijk wordt beschouwd. Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden. Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

Politieke overtuiging

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.

Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Het enkele feit dat een vreemdeling, die weigert zijn militaire dienst te vervullen, bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger is op zich onvoldoende om dit als vervolging aan te merken.

Artikel 3.36 lid 2, onder b en c, VV is alleen van toepassing indien is vastgesteld dat artikel 3.36 lid 2, onder e niet van toepassing is. Dat wil zeggen dat de IND, indien de vreemdeling een beroep doet op het feit dat hij dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te hebben moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven, eerst toetst of de vreemdeling op deze grond vluchteling is. Als gebleken is dat daarvan geen sprake is, wordt pas getoetst aan onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel gewetensbezwaren).

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig vorenstaande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • 1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 lid 2, onder e, VV aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.

    Bij de beoordeling van de aannemelijkheid dienen alle omstandigheden van het geval betrokken te worden, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en de situatie van betrokkene.

    De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. Indien sprake is van een conflict dat door de internationale gemeenschap is veroordeeld of indien door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan omtrent schendingen van de fundamentele normen, wordt in beginsel aangenomen dat, zo er al geen duidelijke informatie is over reeds gepleegde oorlogsmisdrijven, de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd. De bewijslast wordt voor de vreemdeling daarentegen verzwaard, indien het land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat door het land van herkomst oorlogsmisdrijven worden gepleegd dan wel dat de kans daarop groot is. De bewijslast wordt voor de vreemdeling ook verzwaard indien in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar worden geacht en actief (strafrechtelijk) worden vervolgd.

    • De vreemdeling dient te behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden voor de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. Indien een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn, betrekt de IND de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zou (moeten) hebben gemaakt. Daarnaast beoordeelt de IND wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zou zijn.

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. Als de vreemdeling een ander middel daartoe had, dan kan bescherming op grond van artikel 3.36 lid 2, onder e VV niet worden ingeroepen. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid had om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming bestond, dat wil zeggen in hoeverre het de vreemdeling toen al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.

  • 2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval derhalve de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de dienstweigering of desertie, met name een behandeling in de zin van artikel 3.36 lid 2, onder b en c, van het Voorschrift Vreemdelingen.

  • 3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.

De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.

Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

K

Paragraaf C2/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10. Verlenging en intrekking verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

10.1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden in aanvulling van artikel 32 Vw en van de artikelen 3.105d en 3.105f Vb betreffende de verlenging en de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In deze paragraaf staat een aantal onderwerpen die voor alle gronden uit artikel 32 Vw gelden.

Ambtshalve toets

Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen (zie verder paragraaf C1/4.5 Vc onder het kopje ambtshalve toets). Als er een zwaar inreisverbod is opgelegd, laat de IND – overeenkomstig paragraaf C1/4.5 Vc – de ambtshalve toets op grond van artikel 3.6a Vb achterwege, behoudens de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM (artikel 3.6a, eerste lid onder a, Vb).

Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie verder paragraaf C2/3.3 Vc onder het kopje medische omstandigheden), met dien verstande dat in dat geval de ambtshalve beoordeling uitsluitend plaatsvindt indien de vreemdeling de voor die beoordeling relevante medische gegevens en overige bescheiden heeft overgelegd.

Als er geen ambtshalve toets hoeft te worden uitgevoerd maar er wel een terugkeerbesluit moet worden genomen zal er in het kader van een terugkeerbesluit getoetst moeten worden of de terugkeer niet wegens medische redenen strijdig is met artikel 3 EVRM. Op basis van de zienswijze kan dan toch getoetst worden of er aanleiding is om voorlopig uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 Vw. Indien de medische situatie reden is voor het verlenen van uitstel van vertrek, dan wordt er geen terugkeerbesluit genomen. Een terugkeerbesluit dient te worden genomen bij het besluit tot het intrekken van de artikel 64-status of in situaties dat de periode van uitstel van vertrek eindigt en de vreemdeling het grondgebied van de Unie moet verlaten. Paragraaf C2/3.3 is van toepassing.

1F

Indien artikel 1F Vluchtelingenverdrag na verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog van toepassing blijkt te zijn, dan geldt het gestelde in paragraaf C2/7.10.2 Vc. De ambtshalve toets zoals hierboven is beschreven is van overeenkomstige toepassing.

Indiening aanvraag om verlenging

De IND wijst een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan zes maanden voor afloop van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend.

Ingangsdatum verblijfsvergunning asiel

Als de vreemdeling de aanvraag indient na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel, verlengt de IND de verblijfsvergunning met ingang van de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verloopt als:

  • de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel is verlopen op of na 1 oktober 2018;

  • het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op dat moment nog niet in rechte vaststaat; én

  • de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voldoet.

Overgangsrecht

Als de verblijfsvergunning asiel is verlopen vóór 1 oktober 2018 geldt het recht zoals dat gold voor die datum. Dat betekent dat als de vreemdeling een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd indient na afloop van de verblijfsvergunning asiel de IND conform artikel 44, vijfde lid, Vw beoordeelt of er omstandigheden zijn waardoor de te late indiening de vreemdeling niet is toe te rekenen. Als dat het geval is wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verlengd met ingang van de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt. De IND merkt een van de omstandigheden als opgenomen in paragraaf B1/6.1, onder ad a, Vc in ieder geval niet aan als verschoonbare reden voor de te late indiening. Als de aanvraag om verlenging is ingediend meer dan 6 maanden na de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel afloopt neemt de IND aan dat er in ieder geval geen sprake is van een omstandigheid waardoor de te late indiening de vreemdeling niet is toe te rekenen.

10.2. De vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid

Met het intrekken of niet-verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, beoordeelt de IND de situatie zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest. Dit geldt voor vergunningen asiel voor bepaalde tijd die zijn verleend op grond artikel 29, eerste en tweede lid, Vw. Als de IND vaststelt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste gegevens heeft verstrekt of dat over hem door een ander onjuiste gegevens zijn verstrekt, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw in het bezit moet blijven van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.

Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling, op het moment van de beoordeling, in het land van herkomst een risico loopt op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

10.3. Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid

Intrekking met terugwerkende kracht

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

In aanvulling op artikel 3.105d, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de daarin opgenomen strafmaat de norm van C2/7.10.1 overstijgt.

Tevens beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, is ingetrokken of de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vw.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

Internationale instrumenten zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder a, Vb zijn onder andere:

  • het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest);

  • Het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.

In aanvulling op artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de daarin opgenomen strafmaat de norm van C2/7.10.1 overstijgt.

Tevens beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vw.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw (afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden)

De IND kan de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden intrekken of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur afwijzen als er sprake is van een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Daarbij is niet van belang of de verblijfsvergunning ambtshalve dan wel op aanvraag is verleend, noch of deze is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e dan wel onder f, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Artikel 3.86, eerste tot en met twaalfde en zeventiende lid, Vb alsmede artikel 3.87 Vb en B1/6.2.2 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

De IND beoordeelt bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur dan wel de intrekkingsprocedure tevens of sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf of een ernstig misdrijf als bedoeld in C2/10.1 als:

  • de afgeleide vergunning niet wordt verlengd dan wel wordt ingetrokken op grond van de openbare orde; en

  • de vreemdeling na de ex-nunc toetsing valt onder de beschermingsgronden van artikel 29, eerste lid, Vw.

De IND laat intrekking of niet verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning achterwege indien er geen grond bestaat om aanspraken op artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw te onthouden.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c en d, Vw

De IND beoordeelt of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde aan de hand van de voorwaarden van artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid, Vb, in het geval de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Gevaar voor de nationale veiligheid

Paragraaf B1/4.4 Vc onder het kopje nationale veiligheid is van overeenkomstige toepassing.

Ambtshalve toets

Paragraaf C2/10.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.

10.4. De grond voor verlening is komen te vervallen

Algemeen

De IND stelt vast dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is komen te vervallen aan de hand van:

  • de relevante intrekkingsgronden in de Kwalificatierichtlijn, voor zover van toepassing;

  • de beoordeling of de wijziging van de omstandigheden ingevolge artikel 3.37g VV een voldoende ingrijpend en niet voorbijgaand karakter hebben, voor zover van toepassing. Daarbij betrekt de IND in ieder geval:

    • of op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook één of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29, eerste of tweede lid Vw van toepassing waren;

    • of de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste of tweede lid, Vw (tenzij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28, eerste lid onder d, Vw ambtshalve is verleend);

    • of de vreemdeling dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw kan aanvoeren om te weigeren terug te keren naar zijn land van herkomst; en,

    • of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel III (overgangsrecht) van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Als tenminste één van deze omstandigheden zich voordoet, trekt de IND de verblijfsvergunning niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur niet af.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de grond voor verlening is komen te vervallen.

Dwingende redenen

De IND verstaat onder ‘dwingende redenen’ als bedoeld in artikel 3.37g, VV twee hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en,

  • b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.

Ad a.

De IND beschouwt de volgende daden als wandaden:

  • verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en,

  • de vreemdeling was getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.

Ad b.

De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt hiertoe naar de huidige situatie of daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.

Wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst

De IND geeft in paragraaf C7, Vc aan of een wijziging in de algemene situatie in (een deel van) een bepaald land een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37g, VV.

Vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst

Het enkele feit dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst is niet voldoende voor de IND om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken of niet te verlengen.

Als de IND vaststelt dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van zijn reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, in onder toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag, indien een vreemdeling een paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, niet in, indien de vreemdeling met bewijsmiddelen onderbouwt dat artikel 1C Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw is verlopen en er is geen aanvraag om verlenging of aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend

De IND beoordeelt of de internationale beschermingsstatus van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden beëindigd omdat de grond voor verlening, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, is komen te vervallen. Deze situatie doet zich voor als er geen aanvraag voor verlenging van de asielvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingediend. De IND neemt aan dat door het niet tijdig indienen van een dergelijke aanvraag de vreemdeling niet langer internationale bescherming nodig heeft en dat de grondslag voor verlening is komen te vervallen. Als hier sprake van is brengt de IND een voornemen tot beëindiging van de beschermingsstatus uit, dat wordt verstuurd naar het laatst bekende adres. Als de vreemdeling niet op het voornemen reageert, beëindigt de IND de beschermingsstatus op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

Als de vreemdeling zich bij de IND meldt voordat het besluit tot beëindiging in rechte is komen vast te staan, beziet de IND of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte besluit te heroverwegen. Als de vreemdeling zich kenbaar maakt nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan, en de vreemdeling stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben, dan kan deze een nieuwe asielaanvraag indienen. De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a en b, Vw, als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken

De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden ingetrokken als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. De IND gaat daarbij uit van het vervallen van de verleningsgrond:

  • indien aannemelijk is dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten; en

  • uit de omstandigheden van het vertrek op voorhand duidelijk is dat de verleningsgrond is vervallen; of

  • De vreemdeling niet reageert op een informatieverzoek van de IND over zijn verblijfsplaats en of hij in dat licht nog internationale bescherming behoeft; of

  • Op basis van de reactie van de vreemdeling op vorenbedoeld informatieverzoek kan worden aangenomen dat de verleningsgrond is vervallen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken als:

  • De vreemdeling is uitgeschreven uit het BRP; of

  • De vreemdeling ingeschreven is in het RNI.

Voor zover er door het vertrek uit Nederland niet op voorhand duidelijk is dat een intrekkingsgrond zich voordoet, stelt de IND de vreemdeling eerst in de gelegenheid informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats en of hij nog bescherming behoeft. De IND stuurt hiertoe een brief naar het laatst bekende adres en stelt de vreemdeling daarbij in de gelegenheid te reageren binnen een uiterste termijn van tenminste twee weken.

Indien de informatie niet leidt tot het oordeel dat de intrekking achterwege moet worden gelaten, brengt de IND een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uit, conform paragraaf C1/2.12 Vc. Als de reactie of het uitblijven daarvan daar aanleiding toe geeft, trekt de IND de verblijfsvergunning in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

Als de vreemdeling zich bij de IND meldt voordat het besluit tot intrekking in rechte is komen vast te staan, beziet de IND of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte intrekkingsbesluit te heroverwegen. Als de vreemdeling zich meldt nadat het besluit tot intrekking in rechte vast is komen te staan, en de vreemdeling stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben, dan kan hij een nieuwe asielaanvraag indienen. Deze aanvraag zal niet niet-ontvankelijk worden verklaard als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

De IND concludeert niet dat de grond voor verlening is komen te vervallen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, alleen vanwege het feit dat de daders van de als traumatiserend aangemerkte gebeurtenis die aan de verlening van de verblijfsgunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening ten grondslag lag, zijn bestraft.

Als de IND constateert dat in het land van herkomst een doeltreffend systeem voor opsporing, vervolging en bestraffing van daders van als traumatiserend aangemerkte gebeurtenissen aanwezig is, kan dit aanleiding geven voor de conclusie dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is komen te vervallen.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het wijzigingsbesluit waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd.

10.5. De vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland gevestigd

Voor de invulling van de term ‘hoofdverblijf’ zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw wordt verwezen naar paragraaf B1/6.2.1 Vc.

Als de vreemdeling in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw zijn hoofdverblijf verplaatst, beoordeelt de IND in het kader van de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’ of dit leidt tot intrekking van de verleende vergunning.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, als de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in zijn land een risico loopt op vervolging of ernstige schade.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder d, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kon worden vastgesteld.

10.6. De huwelijks- of gezinsband is verbroken

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw in op grond van artikel 32, eerste lid, onder e Vw juncto artikel 3.106 Vb als de huwelijks- of gezinsband is verbroken.

De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in paragrafen B7/3.1 en B7/3.2.1 van de Vc.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt verwezen naar C2/4.1 Vc.

De IND beschouwt de gezinsband tussen ouders en kinderen niet als verbroken als de nareizende gezinsleden wegens een tekort aan passende woonruimte noodgedwongen op een ander adres dan de referent worden gehuisvest.

Bij het verbreken van de gezinsband trekt de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, in ieder geval niet in als:

  • een op het moment van de aanvraag minderjarig kind langer dan één jaar houder is van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij zijn of haar ouder;

  • een op het moment van de aanvraag meerderjarig kind langer dan één jaar houder is van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij de ouder(s); en

  • de ouder(s) langer dan één jaar houder zijn van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij hun minderjarige kind.

Overgangsrecht

Indien de afgeleide verblijfsvergunning voor 1 januari 2014 is verleend en de feitelijke gezinsband is verbroken, wordt ingevolge artikel 3.106, vierde lid, Vb een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet om die reden afgewezen.

L

Paragraaf C5/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Paragraaf C2/10 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en aan artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb. Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd intrekt, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM.

De vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland gevestigd

Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de Kwalificatierichtlijn van toepassing is

De IND neemt in ieder geval aan dat op een vergunning voor onbepaalde tijd de Kwalificatierichtlijn van toepassing is als:

  • de vergunning bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 van rechtswege is aangemerkt als verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wegens voorafgaande toelating als vluchteling; of

  • de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend op basis van (voorafgaande aanspraken op) een verblijfsgunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a dan wel b, Vw.

De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de Kwalificatierichtlijn van toepassing is, kan worden ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

De IND beoordeelt of er sprake is van verplaatsing hoofdverblijf overeenkomstig paragraaf C2/10.5 Vc.

De IND trekt de verblijfsvergunning alleen in op grond van verplaatsing hoofdverblijf:

  • voor zover het verplaatsen van het hoofdverblijf een intrekkingsgrond in de zin van de Kwalificatierichtlijn oplevert; en

  • overeenkomstig paragraaf C2/10.4 Vc onder het kopje Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a en b, Vw, als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken.

Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is

Paragraaf C2/10.5 Vc is van overeenkomstige toepassing.

M

Het model 21-A Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 december 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A, B, C, D, F, G & H

In de paragrafen A1/3, A1/4.10, A1/6, A2/3, A2/12 en A3/2 Vc is de afkorting OPS gewijzigd in E&S omdat per november 2019 het opsporingssysteem OPS niet meer operationeel is en vervangen is door het systeem Executie en Signalering (E&S). Het E&S is een samenvoeging van twee oude aparte systemen, het executie- en het opsporingssysteem. De afkorting E&S is opgenomen in de afkortingenlijst.

E

Met de aanpassing in deze paragraaf wordt de clausuleregeling voor vreemdelingen die onvoorzien in Nederland hun reis moeten onderbreken aangepast. De wijziging van de clausuleregeling is noodzakelijk omdat de regeling was gebaseerd op Benelux regelgeving welke door Schengenregelgeving niet langer van toepassing is. Schengenregelgeving vereist een geldig visum voor reizen binnen het Schengengebied ook in het geval van een onderbreking van de reis en doorreis naar een luchthaven binnen het Beneluxgebied vanwege een onvoorziene omstandigheid. De mogelijkheid om in het geval van een onvoorziene onderbreking een visum aan de grens te verstrekken staat beschreven in artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode.

Wanneer de passagier zijn reis na een onvoorziene onderbreking voortzet vanaf een luchthaven binnen Nederland blijft de clausuleregeling van toepassing. De passagier behoeft voor zijn reisonderbreking niet in het bezit gesteld te worden van een visum en ontvangt als hij aan bepaalde voorwaarden voldoet een clausulestempel in zijn reisdocument en een M21a formulier. Dit formulier levert de passagier weer in bij vertrek uit Nederland. Hij ontvangt dan ook een uitreisstempel in zijn reisdocument.

I

De aanpassingen in deze paragraaf zijn voornamelijk bedoeld om de leesbaarheid te verbeteren en enkele verwijzingen te actualiseren. Daarnaast is het beleid verduidelijkt. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd. De passage over het formulier waarin aangegeven wordt dat het verslag een correcte afspiegeling is van het intrekkingsgehoor is geschrapt nu dit met de correcties en aanvullingen wordt ondervangen.

De passage over het toezenden van beschikkingen naar een buitenlands adres is geschrapt. In de praktijk worden beschikkingen zo mogelijk aan de vreemdeling uitgereikt om op die manier te waarborgen dat de vreemdeling zelf van de beschikking op de hoogte raakt. Door het schrappen van deze beleidspassage, wordt gebruik gemaakt van de ruimte die artikel 3:41 Awb biedt om van geval tot geval te beoordelen hoe de beschikking op de juiste wijze bekend kan worden gemaakt.

J

In deze paragraaf zijn een aantal redactionele wijzingen aangebracht.

Wanneer onoverkomelijke gewetensbezwaren niet als vrijstellingsgrond zijn erkend en er ook geen mogelijkheid van vervangende dienstplicht is in een land, dan dient de IND onder het huidige beleid een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Met beleidswijziging wordt beoogd dat de strafmaat die staat op het niet willen vervullen van de militaire dienstplicht bij gewetensbezwaren, ook wordt betrokken bij de beoordeling of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Wanneer er geen strafmaat staat op het niet vervullen van de dienstplicht wegens gewetensbezwaren, is het niet juist om een verblijfsvergunning asiel te verlenen omdat er geen vervolging dreigt. Ook de oplegging van bijvoorbeeld een boete is niet zwaarwegend genoeg om vervolging aan te nemen en een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Om die reden is de tekst toegevoegd dat er alleen een verblijfsvergunning asiel kan worden verleend indien het niet vervullen van de militaire dienst wegens onoverkomelijke gewetensbezwaren leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing.

K

In de tekst zijn verschillende tekstuele verbeteringen aangebracht en zijn enkele verwijzingen geactualiseerd. Zo is onder het kopje Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw een onjuiste verwijzing naar een onderdeel van artikel 3.105c aangepast naar het juiste artikel (artikel 3.105d Vb).

Daarnaast is het beleid op enkele punten gewijzigd.

In het beleid is nu expliciet neergelegd dat volgend op de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of het niet verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ambtshalve de aanspraken op artikel 8 EVRM worden onderzocht. In de meeste gevallen vond een dergelijke reguliere toets al plaats op grond van artikel 3.6a Vb. Alleen bij een zwaar inreisverbod werd een dergelijke toets achterwege gelaten gelet op het bepaalde in paragraaf C1/4.5 Vc. Met onderhavige beleidswijziging wordt nu in alle gevallen waarin de vreemdeling niet langer aanspraak kan maken op een asielvergunning, voorzien in een ambtshalve beoordeling van artikel 8 EVRM. Daarmee is het beleidskader in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3960). Uit die uitspraak vloeit voort dat bij de intrekking van een asielvergunning een toets aan artikel 8 EVRM niet achterwege kan worden gelaten. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat aanspraken op artikel 8 EVRM geen aanleiding geven om de intrekking van de asielvergunning achterwege te laten, maar wel om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Een ander uitgangspunt zou immers strijd opleveren met de Kwalificatierichtlijn, waaruit de verplichting voortvloeit een internationale beschermingsstatus in te trekken als niet langer aan de voorwaarden voor verlening wordt voldaan (vergelijk artikel 3.105d en 3.105f Vb).

Daarnaast is het beleid verduidelijkt. In het beleid wordt tot uitdrukking gebracht dat de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’’ overeenkomstig de relevante bepalingen van de Kwalificatierichtlijn dient te worden toegepast. Deels vloeit dat al voort uit artikel 3.37g VV, waar in het beleid ook al naar werd verwezen. Die bepaling ziet in eerste instantie op de situatie dat de situatie in het land van herkomst is verbeterd en beoordeeld dient te worden of die verbetering – kort gezegd – voldoende structureel van aard is. Er zijn echter ook andere redenen om de verblijfsvergunning in te trekken, bijvoorbeeld indien de vreemdeling terug is gekeerd naar zijn land van herkomst. Zoals naar voren komt uit ABRvS 15 juni 2016, 201508135/1 (ECLI:NL:RVS:2016:1773), is het van belang de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’ richtlijnconform uit te leggen, in het daar voorliggende geval aan de hand van cessation clauses in art. 11 lid 1 Kwalificatierichtlijn 2011/95/EU. Deze richtlijnconforme uitleg in de situaties dat de verleningsgrond van de asielvergunning daar aanleiding voor geeft, wordt nu expliciet in het beleid opgenomen. Daarnaast is in het beleid opgenomen onder welke omstandigheden intrekking van de verblijfsvergunning plaatsvindt wegens het vertrek van de vreemdeling uit Nederland.

Daartoe is aan paragraaf C2/10.4 Vc het kopje ‘Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a en b, Vw, als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken’ toegevoegd.

Ook omdat deze situatie in de praktijk meermaals voorkomt is er aanleiding gezien hier specifieke beleidsregels voor op te nemen.

Op grond van artikel 54 Vw is de vreemdeling verplicht de IND te informeren van veranderingen in zijn woon- of verblijfsplaats en vertrek naar het buitenland. Indien de vreemdeling dit heeft nagelaten en de IND ook, ondanks pogingen daartoe, niet met de vreemdeling in contact kan komen gaat de IND er vanuit dat de vreemdeling niet langer de bescherming van de Nederlandse autoriteiten behoeft. Dit wordt in het beleid tot uitdrukking gebracht. Tevens wordt verwezen naar de toelichting op de wijzingen die zijn aangebracht in paragraaf C5/4 Vc onder het kopje de vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland gevestigd.

Tot slot heeft er – mede in het licht van de wijzigingen in paragraaf C5/4 Vc – een aanpassing plaatsgevonden van paragraaf C2/10.5 Vc ten aanzien van de intrekkingsgrond ‘verplaatsen hoofdverblijf’. Alhoewel het op basis van de huidige inzichten mogelijk wordt geacht om op deze grond een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken (overeenkomstig de hierboven reeds genoemde richtlijnconforme uitleg), heeft dat in het geval van de toepassing van die intrekkingsgrond geen toegevoegde waarde. De vraag of de vergunning voor intrekking in aanmerking komt, kan in dat geval immers plaatsvinden aan de hand van de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’. In paragraaf C5/4 Vc wordt de toepasbaarheid van de intrekkingsgrond ‘verplaatsen hoofdverblijf’ nader toegelicht.

L

Het beleid wordt op twee punten gewijzigd.

Allereerst is het beleid gewijzigd naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 november 2019, 201809164/1 (ECLI:NL:RVS:2019:3960). Uit die uitspraak volgt dat bij een intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd altijd getoetst moet worden aan artikel 8 EVRM, waarbij de ABRvS verwijst naar een uitspraak van het EHRM (het arrest van het EHRM van 12 juni 2012, Bajsultanov tegen Oostenrijk, (ECLI:CE:ECHR:2012:0612JUD005413110), alsmede naar de ongeclausuleerde verwijzing naar artikel 3.86 Vb. In de uitspraak is aanleiding gezien het beleid als volgt aan te passen. Overeenkomstig de beoogde uitleg en aansluitend bij de intrekking van de asielvergunning voor bepaalde tijd, wordt expliciet gemaakt dat enkel artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid van toepassing is op de intrekking van de asielaanvraag. Anderzijds wordt recht gedaan aan de Afdelingsuitspraak en de daaruit voortvloeiende verplichting artikel 8 EVRM in ogenschouw te nemen, door te bepalen dat in alle gevallen waarin de asielvergunning voor onbepaalde tijd wordt ingetrokken, wordt getoetst aan artikel 8 EVRM. Anders dan bij de asielvergunning voor bepaalde tijd, vindt die toets niet plaats op grond van artikel 3.6a Vb, maar door gebruik te maken van de in artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb opgenomen bevoegdheid. Net als bij de intrekking van de asielvergunning voor bepaalde tijd (zie onderdeel K) vormt artikel 8 EVRM geen aanleiding om de intrekking van de asielvergunning achterwege te laten, maar om ambtshalve te beoordelen of er aanspraken bestaan op regulier verblijf op grond van artikel 8 EVRM.

Ten tweede is het beleid omtrent verplaatsen hoofdverblijf buiten Nederland gewijzigd. In het voorheen geldende beleid werd er van uitgegaan dat een asielvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden kon worden ingetrokken. Jurisprudentie heeft duidelijk gemaakt dat dit geen houdbare benadering is. Uit de uitspraak van de ABRvS van 2 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1550) blijkt immers dat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd onder de reikwijdte van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) blijft vallen, in het geval de verlening van de vergunning voor onbepaalde tijd is te herleiden tot de internationale beschermingsgronden als bedoeld in de richtlijn (artikelen 13 en 18).

Om die reden is het beleid aangepast. Allereerst is opgenomen in welke gevallen de IND – in ieder geval – aanneemt dat een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd onder het bereik van de Kwalificatierichtlijn valt. De bewoording ‘in ieder geval’ is toegevoegd, omdat niet ten volle wordt uitgesloten dat zich nog andere situaties voor kunnen doen waarin de vergunning voor onbepaalde tijd ook onder de Kwalificatierichtlijn valt.

Vervolgens zijn er aanvullende eisen in het beleid opgenomen, om te waarborgen dat de intrekkingsgrond verplaatsen hoofdverblijf alleen wordt tegengeworpen overeenkomstig de eisen die de Kwalificatierichtlijn aan intrekking van internationale bescherming statussen stelt.

Om die reden is aansluiting gezocht bij het beleid zoals dat voor de intrekking van de vergunning voor bepaalde tijd geldt (in het kader van de intrekkingsgrond vervallen verleningsgrond). Net als de intrekkingsgrond vervallen verleningsgrond (vgl ABRvS 15 juni 2016, 201508135/1, ECLI:NL:RVS:2016:1773) leent ook de intrekkingsgrond verplaatsen hoofdverblijf zich voor een richtlijnconforme uitleg.

Dat betekent dat intrekking van een verblijfsvergunning onbepaalde tijd in die gevallen alleen mogelijk is als de intrekking in lijn is met de in de Kwalificatierichtlijn opgenomen intrekkingsgronden. De Afdelingsuitspraak van 17 juni 2016 (ABRvS 17 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1779), staat niet aan deze uitleg in de weg. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn niet voorziet in de mogelijkheid om de vluchtelingenstatus in te trekken (enkel) omdat een vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten de betreffende lidstaat heeft gevestigd. Juist om die reden is in het beleid als aanvullende voorwaarde gesteld dat de enkele verplaatsing van het hoofdverblijf niet volstaat, maar dat dit tevens een intrekkingsgrond in de zin van Kwalificatierichtlijn dient op te leveren.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 21-A Verklaring ex. art. 6, vijfde lid en onder c Schengengrenscode

Koninklijke Marechaussee

 

District [[DistrictNaam]]

Brigade [[BrigOmschrijving]]

 

Postbus [[BrigPostbusNummer]] Telefoon [[BrigTelefoonNummer]] [[BrigAdres]]

 

[[BrigPostbusPostCode]][[BrigPostbusPlaats]] Telefax [[BrigFaxNummer]]

 

[[BrigPostCode]] [[BrigPlaats]]

 

Nummer Rapport

: [[ProcId]]

Datum: [[Systeem datum]]

Onderwerp

: Clausule (Permit to leave the airport)

 

Clausule

 

Aan de onderstaande vreemdeling wordt toegang tot Nederland verleend op grond van artikel 6, vijfde lid en onder c Schengengrenscode.

 

V-nummer

: [[VreemdelingVreemdelingNr]]

Naam

: [[VreemdelingGeslachtsNaam]]

Voorletters

: [[VreemdelingVoorLetters]]

Geboortedatum

: [[VreemdelingGeboorteDatum]]

Geboorteplaats

: [[VreemdelingGeboortePlaats]]

Nationaliteit

: [[VreemdelingNationaliteit]]

Paspoortnummer

: [[VreemdelingDocumentNr]]

Burgerlijke staat

: [[A1]]

   
 

Bestemming

: [[VliegtuigUit1AankomstLuchtHaven]]

Vluchtnummer

: [[VliegtuigUit1VertrekVluchtNr2]]

Datum vertrek

: [[VliegtuigUit1VertrekDatumZonderTijd]]

Tijdstip vertrek

: [[VliegtuigUit1VertrekTijd]]

 
 

Naam doorlaatpost

: [[ProcFiatteerderNaam]]

(Stempel)

Hoofd van de doorlaatpost

Voor deze: [[StellerNaam]]

 
 
 

WAARSCHUWING

 

1.

De vreemdeling dient dit document in zijn/haar bezit te houden en op het moment van uitreis uit Nederland te overhandigen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. Indien dit niet gebeurt kan dit in de toekomst een reden zijn toegang tot Nederland te weigeren.

 

2.

Het zich niet houden aan de hierboven gestelde voorwaarde voor toegang leidt tot illegaal verblijf.

   
Naar boven