Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 28 november 2019, nr. IENW/BSK-2019/239580, houdende kader voor toekenning van specifieke uitkeringen voor bermmaatregelen van N-wegen (Regeling specifieke uitkeringen N-wegen)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen 2, 3, eerste lid, aanhef en onder f, 4, eerste en tweede lid, en 5, aanhef en onderdelen a tot en met f en h, van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2 en 4 van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

call:

periode waarin een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvanger:

de provincie Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland of Zuid-Holland.

Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M

De artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

Artikel 3. Doel

Het doel van de specifieke uitkering is het financieel ondersteunen van de ontvanger bij het treffen van kosteneffectieve infrastructurele maatregelen aan bermen van N-wegen die niet in beheer zijn bij het Rijk, gericht op het verminderen van ernstige bermongevallen, door:

  • a. het afschermen van obstakels binnen de obstakelvrije zone;

  • b. het vergroten van de vergevingsgezindheid van de weg; of

  • c. het vergroten van de obstakelvrije afstand.

Artikel 4. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering

  • 1. De volgende kosten komen voor de verstrekking van een specifieke uitkering in aanmerking:

    • a. voorbereidingskosten;

    • b. uitvoeringskosten; en

    • c. infrastructurele kosten.

  • 2. Kosten van activiteiten die na 31 december 2017 hebben plaatsgevonden kunnen voor verstrekking van een specifieke uitkering in aanmerking komen.

  • 3. Op grond van deze regeling wordt geen specifieke uitkering verstrekt voor:

    • a. maatregelen waarvan redelijkerwijs aangenomen moet worden dat deze geen bijdrage leveren aan het verminderen van ernstige bermongevallen;

    • b. reguliere onderhoudswerkzaamheden aan bermen, bermverharding en geleiderailsconstructie;

    • c. personele kosten of kosten voor inhuur van personeel ten behoeve van de voorbereiding van werkzaamheden;

    • d. grondaankopen; en

    • e. BTW over de kosten van activiteiten en maatregelen voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of verrekend kunnen worden.

Artikel 5. Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste 25% van de kosten, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Artikel 6. Uitkeringsplafond

  • 1. Het uitkeringsplafond voor de jaren 2019 tot en met 2021 bedraagt in totaal voor:

    • a. de provincie Drenthe: € 1.366.578,-;

    • b. de provincie Flevoland: € 1.361.250,-;

    • c. de provincie Friesland: € 1.763.498,-;

    • d. de provincie Gelderland: € 3.596.256,-;

    • e. de provincie Groningen: € 1.515.755,-;

    • f. de provincie Limburg: € 1.268.013,-;

    • g. de provincie Noord-Brabant: € 1.624.975,-;

    • h. de provincie Noord-Holland: € 1.726.203,-;

    • i. de provincie Overijssel: € 2.240.335,-;

    • j. de provincie Utrecht: € 1.033.591,-;

    • k. de provincie Zeeland: € 1.363.913,-;

    • l. de provincie Zuid-Holland: € 1.800.792,-.

  • 2. In de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 worden twee calls georganiseerd.

  • 3. Indien na de tweede call het uitkeringsplafond per ontvanger niet volledig is uitgeput, wordt een derde call georganiseerd.

  • 4. In de derde call vormt de optelsom van de resterende bedragen het uitkeringsplafond voor alle ontvangers. De minister doet mededeling van dit uitkeringsplafond in de Staatscourant.

  • 5. De verdeling van beschikbare gelden voor de derde call vindt plaats op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7. Aanvraag tot verlening

  • 1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend binnen de door de minister kenbaar gemaakte periode voor een call.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een overzicht van de voorgestelde maatregelen en activiteiten;

    • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de voorgestelde activiteiten een bijdrage leveren aan de doelen, bedoeld in artikel 3, waarbij ook rekening wordt gehouden met duurzaamheid en natuurwaarden;

    • c. een overzicht van de locaties waar de activiteiten plaatsvinden;

    • d. een tijdsplanning van de activiteiten;

    • e. een raming van de kosten voor de uitvoering van de voorgestelde maatregelen; en

    • f. een raming die voldoende inzicht geeft in de verdeling van de kosten over de verschillende activiteiten.

Artikel 8. Verlening

  • 1. De minister beslist binnen dertien weken na de sluitingstermijn van de call op de aanvraag van de specifieke uitkering.

  • 2. Een besluit tot verlening vermeldt in elk geval:

    • a. de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend;

    • b. het bedrag van de uitkering; en

    • c. de periode waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend.

Artikel 9. Bevoorschotting en betaling

De minister verstrekt bij het besluit tot verlening, bedoeld in artikel 8, tweede lid, een voorschot van 100%.

Artikel 10. Voorwaarden

  • 1. De ontvanger besteedt de specifieke uitkering uitsluitend aan de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend.

  • 2. Ten hoogste 25% van de meerkosten van activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend kunnen worden voldaan uit een eventueel surplus dat resteert als gevolg van lagere kosten van andere activiteiten waarvoor specifieke uitkering is verleend, mits dit tijdig aan de minister wordt gemeld.

  • 3. Alle maatregelen waarvoor een specifieke uitkering is verleend zijn uiterlijk op 31 december 2023 gerealiseerd.

Artikel 11. Verplichtingen ontvanger

  • 1. Uiterlijk op 31 december 2024 stelt de ontvanger een rapportage op over de effecten van de gerealiseerde maatregelen op de verkeersveiligheid. De rapportage wordt openbaar gemaakt.

  • 2. In de rapportage, bedoeld in het eerste lid, wordt in elk geval ingegaan op:

    • a. de lengte van het wegennet waarop maatregelen zijn genomen;

    • b. het aantal en het type gerealiseerde maatregelen.

  • 3. Indien gegevens daarvoor beschikbaar zijn, maakt de ontvanger met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld format een analyse van het aantal bermgerelateerde verkeersongevallen van de situatie voor en na de gerealiseerde maatregelen.

  • 4. Het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de ontvanger bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project een toegevoegde waarde heeft geleverd aan de in artikel 3 omschreven doelen;

  • 5. De minister kan bij het besluit tot verlening van een specifieke uitkering andere verplichtingen opleggen die de minister noodzakelijk acht ter verwezenlijking van het doel van de specifieke uitkering.

Artikel 12. Verantwoording

De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 13. Vaststelling van de specifieke uitkering

  • 1. De minister stelt de specifieke uitkering vast op het bedrag dat is bepaald in de verlening indien de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend geheel zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 11, vierde en vijfde lid.

  • 2. De minister stelt de specifieke uitkering op een lager bedrag vast indien de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden binnen de termijn, bedoeld in artikel 10, derde lid.

Artikel 14. Terugvordering

De minister kan onverschuldigd betaalde uitkeringsbedragen en voorschotten terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de uitkering is vastgesteld is bekendgemaakt, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 15. Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling in het kader van de eerste call worden beschouwd en behandeld als aanvragen op grond van deze regeling.

  • 2. In afwijking van artikel 8, eerste lid, worden besluiten op aanvragen als bedoeld in het eerste lid, genomen binnen dertien weken na de inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 16. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkeringen N-wegen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen

In het Regeerakkoord is opgenomen dat het Rijk met de provincies zal investeren in de verkeersveiligheid van N-wegen. Er is een bedrag van € 25 miljoen beschikbaar gesteld voor bermmaatregelen op provinciale N-wegen. In het Bestuurlijk Overleg (BO-MIRT) van november 2018 zijn nadere afspraken hierover gemaakt. In de afsprakenlijst van het BO-MIRT van 21 en 22 november 2018 wordt gerefereerd aan het afsprakenkader voor de rijksbijdragen. Het afsprakenkader is niet gepubliceerd. De afspraken zijn in deze regeling opgenomen.

In aanloop naar deze regeling zijn de provincies en het Rijk al bezig geweest met het beoordelen van maatregelen die in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit het Rijk in de vorm van een specifieke uitkering.

Staatssteun

Er is geen sprake van staatssteun, want de provincies kunnen een specifieke uitkering krijgen voor de uitvoering van hun publieke taken op het gebied van de veilige inrichting van wegen. De provincies zijn daarom geen onderneming in de zin van de staatssteunregels.

Regeldrukgevolgen

De specifieke uitkering is vormgegeven in de voor provincies bekende methodiek van het provinciefonds en de sisa-verantwoording. Dit leidt tot de minste uitvoeringslasten voor zowel de provincies als voor de rijksoverheid.

Inwerkingtreding en einde looptijd

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die voor die datum op grond van deze regeling is verstrekt. Vóór 1 januari 2024 moeten alle werkzaamheden waarvoor een specifieke uitkering is verleend immers zijn afgerond. Voor alle ontvangers blijft via de verleende uitkeringen de verplichting voor het verstrekken van de analyse, bedoeld in artikel 11, gelden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepaling

Er zijn in dit artikel enkele definities opgenomen.

Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn de artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling voor het verlenen van specifieke uitkeringen aan provincies. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies worden aangehouden.

Artikel 3. Doel

Het doel van de specifieke uitkering is het bevorderen van de verbetering van de veilige inrichting van N-wegen op korte termijn, opdat de kans op bermongevallen met ernstige afloop daalt.

De N-wegen in beheer bij het Rijk zijn uitgezonderd. Dit is tot uitdrukking gebracht in de doelomschrijving van de regeling. De wegen binnen het grondgebied van een provincie die in beheer zijn bij andere wegbeheerders, zoals gemeenten en waterschappen, vallen eveneens onder deze regeling.

De maatregelen zijn gericht op:

  • a. het afschermen van obstakels binnen de obstakelvrije zone1; bijvoorbeeld door het plaatsen van een geleiderailconstuctie;

  • b. het vergroten van de vergevingsgezindheid van de weg, bijvoorbeeld door het aanbrengen van redresseerstroken of bermverharding; of

  • c. het vergroten van de obstakelvrije afstand, bijvoorbeeld door het verwijderen of verplaatsen van fysieke objecten.

Artikel 4. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering

In het eerste lid is omschreven voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden verstrekt: voorbereidingskosten, zoals ontwerp of onderzoek, uitvoeringskosten, zoals de diensten van een aannemer en infrastructurele kosten, zoals geleiderails en grasbetontegels.

In het derde lid zijn de kosten omschreven die niet in aanmerking komen voor een specifieke uitkering, zoals reguliere onderhoudswerkzaamheden (te denken valt aan maaien, snoeien, vervanging van geleiderails) en BTW.

Artikel 5. Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering wordt verstrekt op basis van cofinanciering en kan maximaal 25% van de kosten van maatregelen dekken.

Artikel 6. Uitkeringsplafond

In dit artikel worden de maximale bedragen per ontvanger vastgesteld. De plafondbedragen zijn exclusief BTW vastgesteld. Voor de BTW-kosten kan er doorgaans een beroep worden gedaan op het BTW-compensatiefonds. De verdeling van de € 25 miljoen over de verschillende provincies is naar de lengte van het N-wegennet2 per provincie. De ontvangers kunnen binnen hun plafonds aanvragen indienen in ten minste twee periodes (calls). Als de middelen na de tweede call niet zijn uitgeput, worden de resterende bedragen opgeteld en beschikbaar gesteld voor alle ontvangers. De verdeling van de middelen in de derde call geschiedt op basis van de volgorde van indiening van aanvraag.

De termijnen voor de aanvraagrondes worden door de minister bekendgemaakt. De eerste call is al in volle gang. Zie ook de toelichting op artikel 15.

Artikelen 7, 8 en 9. Aanvraag, verlening, bevoorschotting en betaling

De artikelen 7 tot en met 9 hebben betrekking op de wijze waarop verlening en betaling van de specifieke uitkering geschiedt.

Specifieke uitkeringen worden op aanvraag verstrekt. De minister organiseert calls en beoordeelt de aanvragen. Uit de toelichting op de aanvragen moet blijken hoe er rekening wordt gehouden met duurzaamheid en natuurwaarden. De ontvangers kunnen ook de meest actuele CROW-richtlijnen voor veilige weg- en berminrichting in de toelichting voor de voorgestelde maatregelen gebruiken, want de minister houdt er rekening mee bij de beoordeling van de aanvragen. De aanvragers ontvangen een besluit. Als de minister tot verlening besluit, wordt er een voorschot van 100% betaald.

Artikel 10. Voorwaarden

In het tweede lid wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om de meerkosten van activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend te bekostigen met een eventueel surplus dat resteert als gevolg van lagere kosten van andere activiteiten waarvoor specifieke uitkering is verleend. Voorwaarde daarvoor is dat de minister hierover tijdig wordt geïnformeerd.

De financiële administratie dient hiervoor adequaat te worden bijgehouden. Dit is ook van belang voor de controle dat de specifieke uitkering niet meer dekt dan 25% van de meerkosten.

In het derde lid is bepaald dat alle maatregelen waarvoor en specifieke uitkering is verleend, moeten zijn afgerond voor 1 januari 2024. Hierdoor wordt gewaarborgd dat alle voorgenomen maatregelen binnen een redelijke termijn worden genomen en werkzaamheden niet (onnodig) lang kunnen duren.

Artikel 11. Verplichtingen ontvanger

Om de effecten van de genomen maatregelen vast te kunnen stellen is het nodig dat de provincies informatie hierover verzamelen en beschikbaar stellen. Om die reden is er een rapportage gevraagd.

Indien er gegevens beschikbaar zijn, dienen de provincies ook een comparatieve analyse te maken over de situatie voor en na de maatregelen. Omwille van de uniformiteit van de rapportages zal het Rijk in samenwerking met de provincies een format ontwerpen.

De provincies moeten ook meewerken aan door de minister een eventueel in te stellen onderzoek naar de effecten van de maatregelen.

Artikelen 12 en 13. Verantwoording en vaststelling

Verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering geschiedt volgens de voor de provincies bekende sisa-systematiek.

Na afronding van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt of in ieder geval na afloop van de uiterste termijn om die activiteiten af te ronden (31 december 2023) beslist de minister over de vaststelling van de specifieke uitkering. Deze kan op een lager bedrag (waaronder op nihil) worden vastgesteld als de activiteiten niet volgens plan zijn uitgevoerd of niet aan de andere voorwaarden van de verlening is voldaan.

Artikel 14. Terugvordering

Bij een lagere vaststelling van de specifieke uitkering, wordt het onverschuldigd betaalde deel teruggevorderd. Terugvordering kan plaatsvinden binnen vijf jaren na de vaststelling.

Artikel 15. Overgangsrecht

Dit artikel regelt dat de aanvragen in het kader van de eerste call kunnen worden behandeld onder deze regeling. Vanaf 1 juli 2018 was bekend dat de cofinanciering zou kunnen plaatsvinden en konden provincies aanvragen indienen. Sommige aanvragen zijn dus al ingediend onder deze eerste call. Omdat die aanvragen op dezelfde manier moeten worden behandeld, is de betreffende overgangsrechtelijke bepaling gemaakt.

Hoewel er geen sprake was van formele aanvragen in de zin van deze regeling, worden de eerder ingediende aanvragen wel als zodanig beschouwd. Voor wat betreft de afhandeling ervan is in afwijking van de hoofdregel gekozen voor een termijn van dertien weken na de inwerkingtreding van deze regeling. In veel gevallen zullen immers als dertien weken na indiening verstreken zijn.

Artikel 16. Inwerkingtreding en vervaldatum

Hiervoor wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Een definitie luidt: ‘Het gebied langs het deel van de verkeersbaan waarin geen obstakels mogen voorkomen’, met als doel ‘om risico’s voor inzittenden bij aanrijding van obstakels (en als gevolg daarvan grote voertuigvertragingen) te beperken (persoonlijk risico) en anderzijds om risico’s voor tegengestelde en/of onderliggende verkeersstromen te beperken (risico voor derden)’, Rijkswaterstaat (2015), Richtlijn Ontwerp Autosnelwegen 2014. Rijkswaterstaat, Grote Projecten en Onderhoud.

X Noot
2

CBS-Statline Lengte Wegen, 6 juli 2017 (geraadpleegd op 19 oktober 2018).

Naar boven