Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 oktober 2019, nr. WJZ/19222282, houdende vaststelling van de rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap voor Pluimvee en Eieren

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel XLVI van de Wet opheffing bedrijfslichamen;

Besluit:

Artikel 1

De rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap Pluimvee en Eieren wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum na die waarop het is bekendgemaakt.

Dit besluit wordt met de bijlage geplaatst in de Staatscourant en toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.

’s-Gravenhage, 7 oktober 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, t.a.v. de afdeling Juridische Zaken, p/a VOPBO, Postbus 7377, 2701 AJ Zoetermeer

Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren

Met de inwerkingtreding van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob) op 1 januari 2015 zijn de zeventien Product- en bedrijfschappen opgeheven. In artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogens van de schappen. Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Voor u ligt de Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE). Het schriftelijk verslag, opgenomen in Deel I, gaat vergezeld van een slotbalans op 31 december 2017 en een rekening van baten en lasten over de periode 2015–2017 die zijn opgenomen in Deel II, en een bijlage waarin het stappenplan van de vereffening wordt toegelicht.

Het Ontwerp van de Rekening en verantwoording heeft conform artikel XLVI, vierde lid, van de Wob 8 weken ter inzage gelegen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiervan is op 19 april 2019 mededeling gedaan in de Staatscourant nr. 23196. In deze periode hebben zich geen nieuwe schuldeisers gemeld. Het voorliggende document is de definitief vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE).

Na vereffening resteert voor PPE een batig saldo van € 64.327.

Conform artikel XLVII van de Wob draagt de Minister er zorg voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PPE.

Conform artikel XLVI, achtste lid, van de Wob zendt de Minister de vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PPE aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Inhoudsopgave

Deel I, Schriftelijk verslag

1.

Achtergrond

2.

Het Productschap voor Pluimvee en Eieren

3.

Verplichtingen jegens oud-werknemers

4.

Vorderingen van het schap

5.

Vorderingen op het schap

6.

Projectsubsidies

7.

Overgedragen financiële middelen

8.

Juridische claims

9.

Materiële vaste activa

10.

Financiële vaste activa

11.

Overige zaken in het kader van de vereffening

12.

Archiefbescheiden

13.

Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

14.

Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

15.

Bestemming van het resterende vermogen

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Slotbalans op 31-12-2017

Toelichting op de Slotbalans

Staat van Baten en Lasten over de periode 2015–2017

Toelichting op de Staat van Baten en Lasten

Bijlage

Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren

Deel I, Schriftelijk verslag

1. Achtergrond

1.1 De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving. Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca. Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het bedrijfsleven wel een schap en andere niet.

Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna: PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van 17; 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.

Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De betrokken Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.

De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van de schappen.

1.2 Politieke ontwikkelingen

Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Aptroot van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie van Aptroot aangenomen waarin het Kabinet werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015.

Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd, zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.

1.3 Wet opheffing bedrijfslichamen

Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna de Minister) bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste komen van het vermogen van het desbetreffende schap.

In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de stand van de vereffening over de periode 2015–2016 (vergaderjaar 2016–2017, 33 910, nr. 27).

Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording. Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister van LNV de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.

2. Het Productschap voor Pluimvee en Eieren

Op grond van de Wbo werd in 2004 het Productschap voor Pluimvee en Eieren (hierna: PPE) opnieuw ingesteld als opvolger van het Productschap van Pluimvee en Eieren uit 1956, daarvoor het Bedrijfschap voor Pluimvee en Eieren dat in de jaren daarvoor was ingesteld.

Net als de andere schappen had PPE de taak om een algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld. Hierbij hoorde ook het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen. Meer specifiek lagen de taken op het gebied van voedselveiligheid en voedselkwaliteit, waaronder monitoring kritische stoffen, hygiënecodes, voedselketeninformatie, salmonella aanpak en terugdringen van antibioticagebruik. Ook waren er taken op het gebied van diergezondheid en welzijn, arbeid, markt en afzetbevordering, veterinair informatiepunt en EU-regelingen.

Taken in medebewind waren er op het gebied van het betaalbaar stellen van exportrestituties, het afgeven van uitvoercertificaten, het betaalbaar stellen van markt-ondersteunende subsidies, het afgeven van importcertificaten en het uitvoeren van niet financiële regelingen. Ook waren er taken die primair samenhangen met het tegengaan van dierziekten in de sector.

3. Verplichtingen jegens oud-werknemers

De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZK) als rechtsverhouding naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.

3.1 Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Bedrijfschappen/Productschappen

In 1993 werd het Gezamenlijk Secretariaat Productschappen Vee, Vlees en Eieren (GS PVE) ingesteld door de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE) en Vee en Vlees (PVV) voor de uitvoering van een aantal gemeenschappelijke werkzaamheden die voorheen door de afzonderlijke secretariaten werden uitgevoerd. Het taakgebied van het GS PVE valt nagenoeg samen met de zogenaamde PIOFACH taken (Personeel, Inkoop, Organisatie, Financiën, Automatisering, Communicatie en Huisvesting). Alle medewerkers van PPE en PVV waren in dienst van het GS PVE. Op 1 januari 2015 was het GS PVE ondergebracht bij PVV. Daarom worden de gegevens met betrekking tot de verloningen en de pensioenen van de oud-medewerkers van PPE verantwoord in het vereffeningsverslag van PVV. De kosten van de verloningen ten behoeve van PPE werden via een rekeningcourantverhouding bij PPE in rekening gebracht.

4. Vorderingen van het schap

Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van PPE overgenomen tot zowel het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.

4.1 Opleggen van achterstallige heffingen

Voor PPE zijn geen (achterstallige) heffingen opgelegd.

4.2 Innen van (achterstallige) vorderingen

Alle nog openstaande vorderingen uit hoofde van heffingen zijn in de periode 2015–2017 geïncasseerd of bij gebleken oninbaarheid, afgeboekt. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.

4.3 Overige vorderingen

Voor PPE niet van toepassing

5. Vorderingen op het schap

Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening op 1 oktober 2015 bekend gemaakt in de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding van de grondslag van de vordering.

Voor PPE heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.

6. Projectsubsidies

Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden. In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80% opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren na de opheffing van het schap doorliepen.

De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie, zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen) tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.

Op 1 januari 2015 had PPE 23 projectsubsidies uitstaan. Eén projectsubsidie was voor 100% bevoorschot, de andere 22 voor 80%. In de periode 2015–2017 zijn 18 projectsubsidies vastgesteld. Er was vrijval. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf A.5 van dit verslag.

In 2018 is één projectsubsidie vastgesteld. Er was geen vrijval.

De overige 4 projectsubsidies worden in de periode 2019–2020 afgehandeld.

7. Overgedragen financiële middelen

Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.

Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen. Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden, konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd. Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover informatie te verstrekken aan de VOPBO.

Op 1 januari 2015 had PPE geen ‘Overgedragen middelen’ die afgehandeld moesten worden.

8. Juridische claims

Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun inschakeling van de Landsadvocaat.

Op 1 januari 2015 had PPE geen juridische procedures lopen die afgehandeld moesten worden.

In de periode 2015–2017 zijn geen nieuwe procedures aangemeld.

9. Materiële vaste activa

Niet van toepassing

10. Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

11. Overige zaken in het kader van de vereffening

Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op PPE waren te herleiden en evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. De meest relevante c.q. omvangrijkste daarvan worden hieronder kort beschreven.

11.1 Resterend vermogen van het Landbouwschap na vereffening in 2017 uitgekeerd

Bij Koninklijk Besluit van 28 september 2000 is het Landbouwschap opgeheven. De SER werd aangesteld als vereffenaar van het vermogen en PPE aangewezen als een van de vijf ‘Erfschappen’ van het resterend vermogen na vereffening. Dit waren de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE), Vee en Vlees (PVV), Tuinbouw (PT), Zuivel (PZ) en het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA).

Een belangrijk onderdeel van de vereffening was het geschil inzake ‘Aujeszky’ tussen de vereffenaar enerzijds en vijf varkenshouders en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) anderzijds. De achtergrond van het geschil was dat ter bestrijding van de ziekte van Aujeszky bij varkens, deze bij verordening van het Landbouwschap ingeënt moesten worden. In deze verordening was tevens per inenting de door de varkenshouder te betalen prijs aan veeartsen bepaald. Volgens de vijf varkenshouders en de NVV was deze prijs te hoog. Hierin werden zij in juli 2009 door de rechter in het gelijk gesteld. In het arrest was ook een verklaring voor recht opgenomen ten aanzien van de varkenshouders die destijds lid waren van de NVV. In totaal werd ruim € 16 mln. uitgekeerd.

De SER en de NVV hadden in het verlengde hiervan een geschil over de ingangsdatum voor de te berekenen wettelijke rente, volgens de SER 2003 volgens de NVV 1993. In hoger beroep stelde het gerechtshof in Den Haag in maart 2016 de NVV in het gelijk. Na beraad ging de SER hiertegen niet meer in cassatie en keerde het bedrag aan wettelijke rente uit (€ 11,5 mln.). Het Landbouwschap, en in aansluiting daarop zijn vereffenaar hadden de te betalen bedragen in het kader van ‘Aujeszky’ voorzien. Toen dit geschil was afgehandeld, kon de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap worden afgerond.

Het resterend vermogen van het Landbouwschap (€ 6.440.001) moest conform het Koninklijk besluit terugvloeien naar de vermogens van de Erfschappen. Hiervoor was indertijd een verdeelsleutel bepaald. Voor PPE betrof dit 3.3% van het resterend vermogen, te weten € 212.520. Na ontvangst in februari 2017 werd dit via de baten toegevoegd aan de algemene reserve van PPE.

11.2 Overdracht bestemmingsfonds Veeziektewet naar Diergezondheidsfonds

PZ, PPE en PVV inden in het verleden op basis van heffingsverordeningen gelden die bestemd waren voor het Diergezondheidsfonds (DGF) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

De gelden in het DGF zijn geoormerkt voor het bestrijden van dierziekten en eventueel daarmee gepaard gaande ruimingen bij bedrijven. De (financierings)afspraken waren vastgelegd in het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV-PVV-PPE-PZ, 2010–2014.

In het najaar van 2015 hebben de VOPBO, de RVO.nl en de Directie Financieel Economische Zaken van EZK afspraken gemaakt om de procedure voor de definitieve verrekening van de bedragen over de jaren 2013 en 2014 in goede banen te leiden. Een belangrijk onderwerp was dat er geen kosten in rekening werden gebracht van de bestemmingsfondsen van PZ, PPE en PVV die voortvloeiden uit DGF-betalingen ten behoeve van 2015.

Op de balansen van 31 december 2014 waren bij PPE, PVV en PZ nog gelden in de bestemmingsfondsen aanwezig, die conform de Wob, artikel XXXVIII, overgeboekt moesten worden naar het DGF van het ministerie. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragrafen 2.6 en 5.1 van dit verslag.

Medio 2015 zijn de Productschap declaraties voor PPE, PVV en PZ over de jaren 2013 en 2014 opgesteld en voorzien van een controleverklaring. De hieruit voortvloeiende door het schap teveel betaalde voorschotten aan het DGF over 2013 en 2014 zijn via het resultaat toegevoegd aan de reserves van de diverse sectoren in het DGF van het schap. In 2017 is de definitieve décharge van het ministerie ontvangen.

11.3 Afrekening vaccinatie- en ruimingskosten Salmonella seizoen 2014

Voor het terugdringen van salmonella bij pluimvee verleende PPE subsidie aan ondernemers wanneer er ten gevolge van een uitbraak van salmonella pluimvee geruimd moest worden. Ook stelde PPE tegemoetkomingen aan ondernemers beschikbaar ten behoeve van de aankoop van vaccins ter bestrijding van salmonella. Dit was onderdeel van een EZK-programma waarvoor de EU fondsen ter beschikking stelde. Het totaal aan fondsen dat ter beschikking stond, werd voor de helft bekostigd door EZK (voorheen LNV) en voor de andere helft door PPE. De voorfinanciering voor een bepaald jaar werd verzorgd door RVO.nl. Tussentijds verrichtte PPE deelbetalingen aan EZK. Na afloop van het jaar volgde de eindafrekening.

Eind 2015 ontving de VOPBO de declaratie Salmonella seizoen 2014 van RVO.nl. Omdat deze hoger uitviel dan aanvankelijk was ingeschat, heeft de VOPBO intensief overlegd met RVO.nl, vooral over de onderliggende specificaties. Belangrijk was dat er geen kosten in rekening werden gebracht bij PPE die voortvloeiden uit salmonella-betalingen ten behoeve van het seizoen 2015. Ook het uitbrengen van de vereiste controleverklaring vroeg de nodige tijd. Nadat medio 2017 alle verantwoordingsinformatie was overlegd, kon de VOPBO de rekening betalen en het dossier sluiten. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 7.2

11.4 Terugvordering EU-subsidie Salmonella seizoen 2014

In oktober 2017 plaatsten de auditors van DG Santé vraagtekens bij de kosten die in Nederland zijn vergoed voor de jaren 2014 en 2015, en in tweede instantie ook voor de jaren 2016 en 2017. De auditors stelden dat voor 2014 tot en met 2017 ‘alleen aankoopkosten van vaccins (in casu vaccindoses) subsidiabel zijn’. Nederland had ook andere kostenelementen in de vergoeding opgenomen, zoals de kosten van toediening. Nederland heeft zich schriftelijk verweerd tegen de voorlopige conclusies van de audit. In de afsluitende reactie gaf DG Santé aan dat bij eerdere audits over de jaren vóór 2014 is geconstateerd dat de werkelijke kosten hoger waren dan Nederland declareerde. Door de scherpe daling van de aankoopkosten van de vaccins is door de auditors geconcludeerd dat dit voor 2014 tot en met 2017 niet meer gold. Dit heeft geleid tot een financiële correctie over deze jaren van. Voor 2014 ging het om € 987.338. In oktober 2018 heeft het Ministerie van LNV de factuur betaald.

12. Archiefbescheiden

Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 22 januari 2018 ontving de VOPBO de door de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende verklaring van overbrenging als bedoeld in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van PPE over de periode 1956–2013.

De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren en vernietigen’ van 30 november 2017 heeft de VOPBO toestemming verleend voor het vernietigen van de documenten per januari 2031 (einde wettelijke bewaartermijn voor de documenten van PPE). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan het Ministerie van LNV.

De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren bewaard moeten blijven, worden na de vereffening eveneens opgeslagen bij de firma Oasis.

De archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering in aanmerking kwamen, zijn–onder de naam PPE–opgeslagen in een digitaal archief dat na de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie van LNV.

13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 19 april 2019 in de Staatscourant nr. 23196 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PPE vanaf 1 mei 2019 gedurende 8 weken op het Ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal is op te vragen. In deze periode kan iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp inbrengen bij de Minister van LNV.

Voor PPE zijn geen bezwaren en opmerkingen ingediend.

14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

Niet van toepassing.

15. Bestemming van het resterende vermogen

Na de vereffening van het vermogen van PPE is overgebleven:

een batig saldo van € 64.327

De Minister van LNV draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PPE.

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Namens de Minister–aanvankelijk de Minister van EZ(K), later de Minister van LNV–heeft de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO) de vereffening uitgevoerd. De opdracht was om op doelmatige en zorgvuldige wijze alle (mogelijke) verplichtingen met betrekking tot de vermogens van de schappen af te wikkelen. De veelal financiële werkzaamheden werden uitgevoerd door oud-medewerkers van de schappen die goed waren ingewerkt in de materie en in de historie. Alle werkzaamheden op personeel en facilitair gebied werden eveneens door oud-medewerkers uitgevoerd. Daarnaast was een oud medewerker van een van de schappen overgekomen voor de afwikkeling van de projectsubsidies en een oud-medewerker van de Sociaal-Economische Raad (SER) voor de afwikkeling van de meer algemene dossiers. Specialistische werkzaamheden op juridisch, personeels- en (incidenteel) op financieel gebied werden in overleg met de VOPBO uitgevoerd door medewerkers van de daarvoor door de Minister gemandateerde directies van EZ(K)/LNV. Voor enkele juridisch zeer specialistische dossiers werd de Landsadvocaat ingehuurd. In bijlage I. is het stappenplan opgenomen waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend.

Begin 2015 werden allereerst de afsluitende jaarrekeningen 2014 van de schappen opgesteld. Daarna kon een start gemaakt worden met de vereffeningswerkzaamheden. Begonnen werd met het opleggen van (achterstallige) heffingen en het actief innen van de vorderingen. De niet voorziene opbrengsten zijn als incidentele baten toegevoegd aan het vermogen van de desbetreffende schappen. Ook het afhandelen van de subsidieprojecten door de jaren heen heeft veel vrijval opgeleverd dat als incidentele baten weer is toegevoegd aan de vermogens van de schappen. In de vereffeningsverslagen van de desbetreffende schappen is dit zichtbaar gemaakt.

In 2014 hebben de besturen van de schappen overdrachtsdocumenten opgesteld en daarin aangegeven welke werkzaamheden na 1 januari 2015 nog uitgevoerd moesten worden. In de loop van de vereffening werd duidelijk dat een deel van de vereffeningswerkzaamheden niet was voorzien in deze documenten. Begin 2015 was niet duidelijk hoeveel projectsubsidies afgewikkeld moesten worden. In de loop van de vereffening bleken dit er ruim 550 te zijn; sommige vrij overzichtelijk om financieel vast te stellen maar andere zeer ingewikkeld. Een aantal juridische claims was (zeer) complex waardoor er veel tijd nodig was om ze af te handelen. Voor deze uitvoeringskosten waren geen voorzieningen getroffen. De uitvoering van de sociale plannen was extern belegd en loopt voor de meeste schappen nog jaren door. De kosten van deze werkzaamheden waren veelal niet meegenomen in de voorzieningen. In zijn algemeenheid had bijna geen enkel schap een voorziening getroffen voor de afwikkeling van de archiefbescheiden. Dit gold ook voor de kosten van de ICT-voorzieningen die nodig waren om de vereffeningswerkzaamheden goed uit te kunnen voeren. Alle kosten van de vereffening zijn conform artikel XL van de Wob ten laste gebracht van de vermogens van de schappen.

Bij de berekeningen voor het vaststellen van de voorzieningen waren de schappen uitgegaan van het worst case scenario (100% voorzien). Door enkele schappen werden de voorzieningen voor de sociale plannen in de loop van 2014 naar beneden bijgesteld.

Dit alles heeft er toe geleid dat er in de loop van de vereffening voor de meeste schappen meerdere keren extra dotaties gedaan moesten worden aan de voorzieningen voor de kosten van de vereffeningswerkzaamheden en/of voor de uitvoering van de sociale plannen.

Samenvattend heeft de vereffening van de vermogens van de schappen langer geduurd dan in 2014 was voorzien en waren de voorzieningen voor de vereffeningskosten te laag ingeschat. Ook waren de kosten van de werkzaamheden voor de uitvoering van de sociale plannen na de vereffening niet of nauwelijks in de voorzieningen opgenomen.

Op verzoek van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van EZK heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden bij de VOPBO uitgevoerd. Deze opdracht was op basis van negen onderzoeksvragen gericht op de inrichting van de slotbalansen op 31 december 2017 en de onderbouwing van de daarin opgenomen vermogensposities. De opdracht is in maart 2019 afgerond.

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Discontinuïteit

Met opheffing van de bedrijfslichamen op 1 januari 2015 is de continuïteitsveronderstelling komen te vervallen. De jaarrekening 2014 van PPE is dan ook opgesteld uitgaande van liquidatie van het geheel der werkzaamheden van de organisatie. Ook ten aanzien van de financiële verantwoording over de vereffening van het vermogen van PPE is dit van toepassing.

Waarderingsgrondslagen

De grondslagen van waardering zijn op liquidatiebasis en zijn als volgt:

  • vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid;

  • liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde;

  • schulden zijn gewaardeerd tegen de bedragen die noodzakelijk zijn om de desbetreffende posten contractueel af te wikkelen;

  • voorzieningen zijn gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat dit leidt tot een uitstroom van middelen en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is in te schatten en zijn gewaardeerd tegen nominale waarde tegen de beste schatting van de bedragen die nodig zijn om de verplichtingen af te wikkelen;

  • baten en lasten zijn verantwoord in het jaar waarop deze betrekking hebben.

Slotbalans op 31 december 2017 Productschap Pluimvee en Eieren

ACTIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

           

1. Vaste activa

         

1.1 Materiele vaste activa

 

   

           

1.2 Financiële vaste activa

 

   

           

2. Vlottende activa

         
           

Vorderingen op korte termijn

         

2.1 Uit hoofde van heffingen

   

1.068.577

 

2.2 Overige vorderingen

   

 

2.3 Te verrekenen inzake subsidies

   

180.000

 

2.4 Lopende interest

   

19.834

 

2.5 Rekeningen courant

2.081

   

 

2.6 Overige overlopende activa

1.949

   

638.902

 

Totaal vlottende activa

4.030

 

1.907.313

           

3. Liquide middelen

         
           

Tegoeden bij banken

1.928.869

   

6.068.364

 

Totaal Liquide middelen

1.928.869

 

6.068.364

           

TOTAAL ACTIVA

 

1.932.899

   

7.975.677

           

PASSIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

           

4. Eigen vemogen

         

4.1 Algemene reserve

64.327

   

510.000

 

4.2 Bestemmingsreserve

   

 

Totaal eigen vermogen

64.327

 

510.000

           

5. Bestemmingsfondsen

         

5.1 Diergezondheidsfonds

   

168.303

 

Totaal Bestemmingsfondsen

 

168.303

           

6. Voorzieningen

         

6.1 Voorziening sociaal plan

1.118.793

   

1.834.512

 

6.2 Voorziening vereffeningskosten

62.319

   

27.993

 

6.3 Voorziening risico's afbouw schap

   

 

6.4 Voorziening WGA

55.115

   

 

6.5 Overige voorzieningen

   

 

Totaal voorzieningen

1.236.227

 

1.862.505

           

7. Vlottende passiva

         

7.1 Te betalen inzake subsidies

335.720

   

1.463.429

 

7.2 Diverse crediteuren en transitoria

296.625

   

3.971.440

 

Totaal vlottende passiva

632.345

 

5.434.869

           

TOTAAL PASSIVA

 

1.932.899

   

7.975.677

Toelichting op de Slotbalans op 31 december 2017

1. Vaste activa

1.1 Materiele vaste activa

Niet van toepassing.

1.2 Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

2. Vlottende activa

2.1. Vorderingen uit hoofde van heffingen.

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Openstaande vorderingen

 

15.938

 

49.802

 

1.124.577

Voorziening dubieuze debiteuren

 

–15.938

 

–43.651

 

–56.000

Balans

 

 

6.151

 

1.068.577

               

De VOPBO heeft een actief invorderingsbeleid gevoerd waardoor in 2017 de op 1 januari 2015 openstaande vorderingen grotendeels zijn geïncasseerd. Een deel van de voorziening voor dubieuze debiteuren is vrijgevallen (€ 29.277).

2.2 Overige vorderingen

Niet van toepassing.

2.3 Te verrekenen inzake subsidies

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Bijdrage Ned. Federatie Pelsdierenhouders (NFE)

 

 

104.765

 

180.000

Balans

 

 

104.765

 

180.000

               

De bijdrage betreft de cofinanciering door het NFI van het project ‘Pelsdierengezondheidszorg’ en is in 2015 volledig ontvangen.

2.4 Lopende interest

De lopende interest betreft de in de maand januari ontvangen interest over het voorgaande boekjaar.

2.5 Rekening courant

De rekening courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van de medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De kosten van deze medewerkers zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

2.6 Overlopende activa.

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Vordering MinEZ inzake het Diergezondheidsfonds

 

225.000

 

225.000

 

Te ontvangen PVV inzake personele kosten

 

33.372

 

–6.929

 

68.865

EU bijdrage AI monitoring 2010-2014

   

494.559

 

494.559

 

494.559

NTO se/St Frisian Egg

   

 

 

10.917

Vooruitbetaalde salariskosten

 

 

129.049

 

Te ontvangen bedragen

 

 

 

54.995

Waarborgsommen

 

 

 

4.595

Nog te facturen bedragen

 

 

 

4.671

Overige overlopende activa

1.949

 

890

 

 

Balans

1.949

 

753.821

 

841.679

 

638.602

               

De vordering inzake het DGF vloeit voort uit de in 2015 van EZ ontvangen afrekening over de jaren 2013 en 2014 waaruit bleek dat PPE teveel voorschotten over beide jaren heeft betaald. In 2017 is de vordering afgewikkeld. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 5.1 van dit verslag.

De te ontvangen bedragen van PVV inzake personele kosten betreft de afrekening met het Pensioenfonds Productschappen over 2014, de vooruitbetaalde pensioen premies en een levensloopuitkering.

De EU-bijdrage Aviaire Influenza (vogelgriep) monitoring is in 2017 ontvangen.

De overige overlopende activa betreffen te ontvangen bedragen van een deurwaarderskantoor.

3. Liquide middelen

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Spaar tegoeden

 

1.824.931

 

1.823.118

 

1.050.394

Rekening(en) courant

1.928.869

 

773.370

 

3.336.774

 

5.017.970

Balans

1.928.869

 

2.598.301

 

5.159.892

 

6.068.364

               

De liquide middelen worden aangehouden bij de ING bank. Op 31 december 2017 is nog één bankrekening aangehouden.

4. Eigen vermogen

4.1 Algemene reserve

 

2017

 

2016

 

2015

   
 

 

 

   

Stand per 1-1

–200.904

 

–455.261

 

510.000

   

Exploitatie resultaat

265.231

 

254.357

 

–965.261

   

Balans 31-12

64.327

 

–200.904

 

–455.261

   

Het exploitatieresultaat over de periode 2015–2017 is - € 220.673. Hieronder valt de afrekening DGF 2013 en 2014 ad € 225.000, die ten gunste van het bestemmingsfonds is gekomen, zie ook deel II, paragraaf 5.1. Het verschil van - € 445.673 is ten laste gekomen van de Algemene reserve.

4.2 Bestemmingsreserve

Niet van toepassing.

5. Bestemmingsfonds

5.1 Diergezondheidfonds

 

2017

 

2016

 

2015

 

 

 

Stand per 1-1

225.000

 

393.303

 

168.303

Decharge

–225.000

 

–168.303

 

Afrekening 2013-2014

 

 

225.000

Balans 31-12

 

225.000

 

393.303

Het bestemmingsfonds op 1 januari 2015 is bestemd voor de kosten over 2015 van het DGF. In 2015 is de afrekening over de jaren 2013 en 2014 ontvangen waaruit bleek dat PPE teveel voorschotten over 2013 heeft betaald (€ 225.000). Dit bedrag is via de baten (zie A.9) toegevoegd aan het bestemmingsfonds.

In 2016 is het bedrag dat op 1 januari 2015 in het bestemmingsfonds opgenomen was overgedragen aan het DGF.

In 2017 is, na dechargeverlening door het Ministerie, het resterend saldo van het bestemmingsfonds (€ 225.000) overgedragen aan het DGF.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 11.2 van het schriftelijk verslag.

6. Voorzieningen

6.1 Voorziening sociaal plan

 

2017

 

2016

 

2015

   
 

 

 

   

Stand per 1-1

1.280.857

 

1.449.413

 

1.834.511

   

Correctie vooruitbetaalde pensioenpremie

 

50.830

 

   

Onttrekkingen

–196.594

 

–219.386

 

–385.098

   

Dotatie

99.742

 

 

   

Correctie vrijval 2015

–65.212

 

 

   

Balans 31-12

1.118.793

 

1.280.857

 

1.449.413

   
               

De voorziening sociaal plan is gezamenlijk getroffen met PVV ter dekking van de verplichtingen voortvloeiende uit het sociaal plan. In 2015 was er vrijval op de voorziening sociaal plan welke niet was doorberekend door PVV aan PPE. Dit is in 2017 gecorrigeerd.

In 2017 is de voorziening sociaal plan herijkt. Voor PPE heeft dit geleid tot een dotatie van € 99.742. Naar verwachting zal voor PPE het sociaal plan doorlopen tot in 2028.

6.2 Voorziening vereffeningskosten

 

2017

 

2016

 

2015

   
 

 

 

   

Stand per 1-1

165.946

 

302.042

 

27.993

   

Correctie m.b.t. 2015

20.704

           

Onttrekkingen

–100.507

 

–136.096

 

–27.939

   

Dotatie

 

 

301.988

   

Vrijval

–23.824

 

 

   

Balans 31-12

62.319

 

165.946

 

302.042

   
               

Gebleken is dat de kosten van vereffening hoger uitvallen dan de oorspronkelijk getroffen voorziening. In 2015 heeft de vereffeningsorganisatie een nieuwe begroting opgesteld ten behoeve van de vereffeningskosten tot en met 31 december 2016, de op dat moment verwachte einddatum van de vereffeningsperiode. Voor PPE heeft dit in 2015 geleid tot een dotatie van € 301.988. De correctie met betrekking tot 2015 betreft het aandeel medebewind. In 2017 is de voorziening vereffeningskosten opnieuw herijkt. Deze herijking omvat alle kosten van vereffening tot het einde van de looptijd van het sociaal plan. Voor PPE heeft dit geleid tot een vrijval van – € 23.824. Per saldo is er € 278.164 extra gedoteerd.

6.3 Voorziening risico’s afbouw schap

Niet van toepassing.

6.4 Voorziening WGA

 

2017

   
 

   

Stand per 1-1

   

Onttrekkingen

–10.885

   

Dotatie

66.000

   

Balans 31-12

55.115

   
       

Omdat het Ministerie van EZK, en daarmee ook de VOPBO, eigenrisicodrager in het kader van de wet ‘Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten’ (WGA) is, is in 2017 een voorziening getroffen voor de te betalen uitkeringen tot aan het eind van de periode waarop de oud- medewerkers recht hebben op een uitkering of tot dat de maximale periode dat het eigenrisico wordt gedragen (tien jaar), is bereikt.

6.5 Overige voorzieningen

Niet van toepassing.

7. Vlottende passiva

7.1 Te betalen inzake subsidies

Op 1 januari 2015 waren er nog 23 subsidies door de VOPBO af te wikkelen. Op 31 december 2017 waren dit er nog 5. In 2018 is één projectsubsidie vastgesteld. Er was geen vrijval over 2018. De overige 4 projectsubsidies worden in de periode 2019–2020 afgehandeld.

7.2 Diverse crediteuren en transitoria

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Crediteuren

 

 

 

307.147

Rekening courant

 

 

99.848

 

Rekening courant PVV

296.598

 

107.688

 

 

Overlopende passiva

27

 

902.975

 

3.414.800

 

3.664.293

Balans

296.625

 

1.010.663

 

3.514.648

 

3.971.440

               

De op 31 december 2015 openstaande crediteuren zijn begin 2015 volledig betaald.

De rekening courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van de medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De kosten van deze medewerkers zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

PPE en PVV voerden een gemeenschappelijk secretariaat (GS PVE) waar het personeel van beide schappen in dienst was. Via een rekening courant verhouding werden deze kosten onderling verrekend. Op 1 januari 2015 is het GS PVE opgeheven en zijn alle kosten vanuit de wachtgeldregeling volledig in rekening gebracht bij PVV waarna verrekening via een vooraf door de besturen van beide schappen vastgestelde verdeelsleutel plaats vindt. Ook de doorberekening van de kosten van de VOPBO loopt via PVV. Afrekening van de rekening courant vond na afloop van een boekjaar plaats.

De overlopende passiva betreffen:

 

31-12-2017

 

31-12-2016

 

31-12-2015

 

1-1-2015

 

 

 

 

Te betalen kosten Diergezond-heidsfonds 2013 en 2014

 

 

2.509.340

 

2.509.340

Salmonella vaccins + ruimingskosten se/st

 

812.522

 

812.522

 

921.368

Nepluvi

 

89.000

 

89.000

 

Te betalen facturen PPE aandeel GS

     

 

25.689

Af te dragen loonheffing GS PPE aandeel

     

 

123.249

Nog te verrekenen met personeel

 

 

3.883

 

46.728

Nog te betalen vacatiegelden

 

 

 

8.198

Overige te betalen kosten

27

 

1.453

 

55

 

354

Ov.te betalen kosten PPE aandeel GS:

             

Huisvestingskosten

 

 

 

21.898

Bureaukosten

 

 

 

1.626

Accountantskosten

 

 

 

4.265

Bankkosten

 

 

 

109

Overige te betalen kosten GS

 

 

 

1.469

Balans

27

 

902.975

 

3.414.800

 

3.664.293

               

Het te betalen bedrag op 1 januari 2015 inzake het DGF betreft de kosten over 2013 en 2014. In 2015 is van het Ministerie de afrekening over de jaren 2013 en 2014 ontvangen. Daaruit bleek dat PPE € 225.000 teveel aan voorschotten over 2013 heeft betaald. Deze afrekening heeft geleid tot vordering van € 225.000 (zie 2.6 en 5.1).

In 2017 is de afrekening, inclusief controleverklaring, inzake ‘Salmonella vaccins’ van RVO.nl ontvangen en betaald.

Het onder ‘Nepluvi’ vermelde bedrag bleek een projectsubsidie te zijn. In 2017 is dit bedrag overgeboekt naar ‘te betalen inzake subsidies’.

Het bedrag onder ‘Nog te verrekenen met personeel’ betreft nog te betalen salarissen en verlof.

De ‘Overige te betalen kosten’ betreft bankkosten, te betalen kosten WGA en een terug te betalen heffing.

De ‘Overige te betalen kosten GS PVE’ betreft het aandeel van PPE in nog te betalen personeelskosten.

8. Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Niet van toepassing.

Staat van Baten en Lasten over de periode 2015–2017.

     

1-1-2015 t/m 31-12-2017

     

 

A.

BATEN

       

1

Algemene Heffing

     

–97.386

2

Bestemmingsheffing

     

3

Retributies

     

4

Rente

     

9.857

5

Niet bestede subsidies

     

291.716

6

Diensten aan derden

     

7

Vergoeding voor opgedragen taken

     

132.329

8

Afrekening vereffening Landbouwschap

     

212.520

9

Afrekening DGF 2013 en 2014

     

225.000

10

Overige baten

     

13.493

 

Totaal baten

     

787.529

           

B.

LASTEN

       

1

Voorzitter/personeelskosten

 

29.991

   

2

Reis,-verblijf-en repres.kosten

 

   

3

Huisvestingskosten

 

2.148

   

4

Bureaukosten

 

3.341

   

5

Vergaderkosten

 

   

6

Subsidies ingekochte diensten tbv de sector

 

   
 

a) Subsidies

 

536.504

   
 

b) Ingekochte diensten

 

   

7

Ingekochte diensten tbv het schap

 

9.515

   

8

Dotatie voorziening sociaal plan

 

34.530

   

9

Dotatie voorziening vereffeningskosten

 

278.165

   

10

Dotatie voorziening WGA

 

66.000

   

11

Incidentele last vooruitbetaalde pensioenpremie

20.457

   

12

Overige lasten

 

27.551

   
 

Totaal lasten

 

1.008.202

   
           
 

Exploitatie resultaat (A minus B)

 

-220.673

   
           
 

Reserve 1-1-2015

 

510.000

   
 

Bestemmingsfonds 1-1-2015

 

168.303

   
 

Eigen Vermogen 1-1-2015

 

678.303

   
           
 

Reserve 31-12-2017

 

64.327

   
 

Bestemmingsfonds 31-12-2017

 

   
 

Eigen Vermogen 31-12-2017

 

64.327

   

Toelichting op de Staat van Baten en Lasten over de periode 2015–2017

A. Baten

A.1 Algemene heffing

De nog op te leggen heffingen op 31 december 2014 waren te hoog ingeschat (€ 126.663). Door een vrijval op de voorziening voor dubieuze debiteuren (€ 29.277) is het negatieve resultaat op algemene heffingen per saldo € 97.386.

A.2 Bestemmingsheffing

Niet van toepassing.

A.3 Retributies

Niet van toepassing.

A.4. Rente

Dit betreft de rente over de tegoeden bij banken.

A.5 Niet bestede subsidies

De vrijgevallen bedragen vanuit project subsidies hebben betrekking op 10 van de 18 vastgestelde projecten.

A.6 Diensten aan derden

Niet van toepassing.

A.7 Vergoeding opgedragen taken

In 2016 is een bedrag van het Ministerie van Economische Zaken ontvangen inzake de vergoeding van door het schap uitgevoerde medebewindtaken in 2014.

A.8 Afrekening vereffening Landbouwschap

Dit bedrag is in 2017 ontvangen van de SER. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 11.1 van dit verslag.

A.9 Afrekening DGF 2013 en 2014

In 2015 is de afrekening van het DGF over beide jaren ontvangen wat heeft geleid tot een vrijval van € 225.000. Dit bedrag is toegevoegd aan het bestemmingsfonds.

A.10. Overige baten

De overige baten betreffen grotendeels uitkeringen van het tuchtgerecht (€ 9.835), nagekomen baten 2014 (€ 1.563) en het aandeel van het schap in de overgebleven reserves van het Pensioenfonds Productschappen(€ 2.081).

B. Lasten

B.1 Voorzitter/personeelskosten

Het bedrag is volledig het gevolg van het eigen risicodragerschap inzake de WGA. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.4 van dit verslag.

B.2 Reis, -verblijf en representatiekosten

Niet van toepassing.

B.3 Huisvestingskosten

Deze kosten betreffen de afrekening van de huur over 2014.

B.4 Bureaukosten

Deze kosten vloeien voort uit door het schap afgesloten contracten die niet waren opgezegd op 31 december 2014.

B.5 Vergaderkosten

Niet van toepassing.

B.6.a. Subsidies ten behoeve van de sector

Deze kosten betreffen de afrekening van de Salmonella declaratie over 2014 (€ 447.504) en een niet op de balans opgenomen verstrekte subsidie (€ 89.000).

B.6.b Ingekocht diensten ten behoeve van de sector

Niet van toepassing.

B.7 Ingekochte diensten ten behoeve van het schap

Dit bedrag betreft ten behoeve van archivering (€ 5.077), kosten voor juridisch advies (€ 1.293) en kosten ten behoeve van het tuchtgerecht (€ 3.145).

B.8 Dotatie voorziening sociaal plan

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.1 van dit verslag.

B.9 Dotatie voorziening vereffeningskosten

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.2 van dit verslag.

B.10 Dotatie voorziening WGA

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.4 van dit verslag.

B.11 Incidentele last vooruitbetaalde pensioenpremie

Vanaf 2017 is de vooruitbetaalde pensioenpremie onderdeel van de voorziening sociaal plan. Inhouding vindt maandelijks plaats en wordt verrekend met de kosten van de wachtgelduitkeringen. De VOPBO heeft in 2015 de te ontvangen pensioenpremies van oud-werknemers als balanspost opgenomen onder de overlopende activa (zie 2.6). In 2017 is deze vordering afgeboekt en als de incidentele last genomen. De dotatie aan de voorziening sociaal plan is verlaagd met dit bedrag.

B.12 Overige lasten

De overige lasten zijn als volgt opgebouwd:

Correctie op de voorziening vereffeningskosten (voor 2015)

€ 20.704

 

Nagekomen pensioenkosten

€ 1.526

 

Bankkosten

€ 1.128

 

Deurwaarderskosten

€ 1.306

 

Diverse nagekomen lasten 2014

€ 2.887

 
 

€ 27.551

 

Bijlage

Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend

  • 1. Het opstellen van de jaarrekeningen 2014 van de afzonderlijke schappen, voorzien van controleverklaringen door onafhankelijk accountants, en de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van Economische Zaken (thans EZK) (afgerond juli 2015).

  • 2. Het ter inzage leggen van de jaarrekeningen 2014 en de controleverklaringen van externe accountants door de Minister van EZK en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 3. Het opstellen van boedelbeschrijvingen op bedrijfslichaam terstond na de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van EZK, het ter inzage leggen daarvan op het ministerie en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 4. Het bekendmaken van het tijdstip van de aanvang van vereffening met de oproep tot het indienen van vorderingen binnen een nader te bepalen termijn van minstens zes maanden na bekendmaking (de aanvang van de vereffening werd gesteld op 1 oktober 2015, vorderingen konden worden ingediend tot 1 juli 2016, nieuwe vorderingen werden niet gemeld).

  • 5. Het voldoen van bekende vorderingen (afgerond 31-12-2017).

  • 6. Het toezenden van een tussentijds verslag over het verloop van de vereffening van de vermogens van de bedrijfslichamen door de Minister van EZK naar beide Kamers der Staten-Generaal (toegezonden juli 2017).

  • 7. In het geval dat bekende vorderingen op het vermogen van een voormalig bedrijfslichaam zijn voldaan en geen toekomstige vorderingen meer bekend zijn, het beëindigen van de vereffening van het vermogen van het schap (31 december 2017).

  • 8. Ten behoeve van het beëindigen van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam, het opstellen van de ontwerp rekening en verantwoording en het ter inzage leggen van de rekening en verantwoording door de Minister Van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) (ter inzage legging in 2de kwartaal 2019, nieuwe vorderingen werden niet gemeld).

  • 9. Het vaststellen van de rekening en verantwoording inzake het vereffende vermogen van een bedrijfslichaam door de Minister van LNV (3de kwartaal 2019).

  • 10. Het toezenden van de door de Minister van LNV vastgestelde rekening en verantwoording inzake het vermogen van een bedrijfslichaam aan beide Kamers der Staten-Generaal (vanaf 4de kwartaal 2019).

Naar boven