Besluit van 30 augustus 2019, nr. 2019001740 tot aanwijzing van een onroerende zaak ter onteigening in de gemeente Zaltbommel krachtens artikel 62 van de onteigeningswet (onteigening voor de versterking van de dijk langs de Waal in het dijktraject Gameren, met bijkomende werken in de gemeente Zaltbommel)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken of rechten plaatsvinden voor de aanleg, het herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen. Daaronder wordt op grond van artikel 62, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Verder kan ingevolge artikel 5.14, lid 1 van de Waterwet onteigening op grondslag van titel II of IIA mede geschieden ter uitvoering van de in een projectplan opgenomen voorzieningen, als bedoeld in artikel 5.4, tweede of vijfde lid, van die wet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland (hierna: verzoeker) heeft Ons bij brief van 18 februari 2019, kenmerk 201615419/2019016249, verzocht, om ten name van Waterschap Rivierenland over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van een onroerende zaak in de gemeente Zaltbommel.

De onteigening wordt verzocht om de versterking van de dijk langs de Waal in het dijktraject Gameren, ter plaatse van de omdijking bij het dorp Gameren, voor het gedeelte tussen dijkpaal RW137 en dijkpaal RW134,1 in Gameren, met bijkomende werken in de gemeente Zaltbommel mogelijk te maken.

Planologische grondslag

De onroerende zaak waarop het verzoek betrekking heeft, ligt in de gemeente Zaltbommel. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak is gelegen, wordt gevormd door het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel van de gemeente Zaltbommel. Dit bestemmingsplan is op 17 september 2014 onherroepelijk geworden.

Met het oog op de realisering van het werk binnen het projectgebied heeft het Waterschap Rivierenland het projectplan Dijkversterking Gameren vastgesteld. Het betreft een projectplan in de zin van artikel 5.4 juncto artikel 5.14 van de Waterwet. Het plan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 18 december 2018. Bij uitspraak van 10 juli 2019, nummer 201901338/1/R1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het plan onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 4 april 2019 tot en met 15 mei 2019 in de gemeente Zaltbommel en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in Het Kontakt, Bommelerwaard en in de Staatscourant van 3 april 2019, nr. 17989.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

In de Waterwet zijn landelijke normen opgenomen waaraan primaire waterkeringen, afhankelijk van de locatie, dienen te voldoen. In de Waterwet zijn alle overstromingsgevoelige gebieden opgedeeld in dijkringgebieden. Binnen deze dijkringgebieden geldt een normfrequentie die bepaalt welke maatgevende hoogwaterstand nog veilig moet kunnen worden gekeerd. De Waterwet vereist dat de beheerders van primaire waterkeringen periodiek toetsen of dijken en kunstwerken voldoen aan de wettelijke norm voor de veiligheid. Het dijktraject Gameren is onderdeel van dijkring 38 (Bommelerwaard). Voor deze dijkring geldt ingevolge de Waterwet een maximaal toelaatbare overschrijdingskans van 1:1.250 jaar. Dit houdt in dat de primaire waterkering bestand moet zijn tegen een optredende waterstand die gemiddeld eens in de 1.250 jaar voorkomt.

Het dijktraject Gameren is in 1995 versterkt en daarna periodiek getoetst. In de derde toetsronde in september 2010 zijn er twee stroken afgekeurd, die zijn gesitueerd ter hoogte van dijkpalen RW137,1 en RW143. In beide gevallen wordt niet voldaan aan de eis op het faalmechanisme piping. Deze stroken zijn nu opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-programma) 2016–2021.

Bij het faalmechanisme piping stroomt water via een zandlaag onder een dijk door en komt het achter de dijk weer omhoog. Hierdoor kan een 'wel' ontstaan. Na verloop van tijd kan het water zand meevoeren en begint er een kanaal (pipe) onder de dijk te ontstaan. Als dit proces langer doorgaat, vormt zich een doorgaande verbinding tussen het buitenwater en het achterland. Uitslijting van het kanaal kan uiteindelijk leiden tot het instorten van de dijk.

In het kader van de verkenningsfase van het hoogwaterbeschermingsproject Gameren is er vervolgens in 2016 een veiligheidsanalyse uitgevoerd. De veiligheidsanalyse geeft inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de veiligheid van de beschouwde primaire waterkering ten aanzien van de verschillende faalmechanismen in het zichtjaar 2025. Gebleken is dat de gehele beschouwde strekking een onvoldoende scoort op meerdere faalmechanismen. Tussen dijkpaal RW135 en dijkpaal RW144 voldoet de dijk niet aan de normen voor piping en de dijkversterking daar is urgent.

Om de gewenste veiligheid van het dijktraject Gameren te waarborgen, moeten over dit deel van dijktraject op korte termijn versterkingsmaatregelen worden uitgevoerd. Het waterschap heeft er daarom voor gekozen nu een zogenaamde partiële dijkversterking uit te voeren en de dijk te versterken op het faalmechanisme piping. De gekozen versterkingsmaatregel bestaat uit het aanbrengen van een Grofzand Barrière. Het principe van de Grofzand Barrière berust op het feit dat het grove zand wel water doorlaat, maar geen zand (als een soort filter). Een pipe die aan de polderzijde tot ontwikkeling komt, loopt dan dood tegen het filter. Hierdoor blijft het zand onder de dijk liggen en kan er geen doorgaande pipe ontstaan.

Door deze maatregel op korte termijn te nemen, worden de meest urgente zwakke plekken in de kering versterkt. De nog resterende faalmechanismen hoogte en stabiliteit worden meegenomen in een toekomstige integrale dijkversterking (medio 2025–2030) op basis van het nieuwe ontwerpinstrumentarium.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst het Waterschap Rivierenland de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaak die in het onteigeningsplan is begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaak minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaak, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat het project Gameren is opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) met als hoogwaterveiligheidsmijlpaal november 2020. De voorbereidende werkzaamheden voor de versterking van de dijk bij Gameren zijn gestart in oktober 2015. De aanbestedingsprocedure is gestart in maart 2019. Met de uitvoering van de dijkversterking zal eind september 2020 worden gestart. De totale uitvoering zal naar verwachting drie weken in beslag nemen. Afronding van de werkzaamheden is derhalve vlak voor half oktober van 2020 voorzien. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. J.W.J.M. van de Brand en W.L.P.M. van den Brand, ieder voor de helft eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer GAM001, verder te noemen: reclamanten 1.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 29 mei 2019 te Zaltbommel gehouden hoorzitting. Reclamanten hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Beide reclamanten hebben afzonderlijk een zienswijze naar voren gebracht. De zienswijzen zijn vrijwel gelijkluidend. Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamanten 1

1.1

Reclamanten wijzen erop dat het projectplan Dijkversterking Gameren niet onherroepelijk is. Reclamanten betogen dat een onteigening daarom niet is toegestaan.

Ad 1.1

Wij overwegen dat voor het starten van de administratieve onteigeningsprocedure op grond van artikel 62 van de onteigeningswet niet de eis geldt dat het projectplan onherroepelijk moet zijn. Voor de start van de procedure geldt in het algemeen, dat een aanvang moet zijn genomen met de planologische inpassing van het werk waarvoor onteigening wordt verzocht. Hierbij geldt voor de procedure op grond van een Projectplan Waterwet, dat er ten minste sprake moet zijn van een in ontwerp ter inzage gelegd projectplan, waarbij belanghebbenden bovendien de mogelijkheid moeten hebben gehad tot het naar voren brengen van zienswijzen van planologische aard in de planologische procedure voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure. Daaraan is in dit geval voldaan. Ten tijde van de start van de onteigeningsprocedure was het projectplan Dijkversterking Gameren vastgesteld.

1.2

Reclamanten betogen dat een spoedeisend belang niet aan de orde is, omdat de aanbestedingsprocedure nog maar net is gestart en niet is afgerond.

Ad 1.2

Naar aanleiding van het betoog van reclamanten, wijzen Wij op hetgeen Wij reeds over de planning en urgentie van het werk onder 'Noodzaak en urgentie' hebben opgemerkt. Naar Ons oordeel blijkt hieruit dat de het werk binnen de door Ons gehanteerde termijn van vijf jaar na de datum van dit besluit zal aanvangen. De urgentie en het spoedeisende belang van de onteigening is daarmee gegeven.

1.3

Reclamanten betogen dat niet het gehele dossier door Rijkswaterstaat Corporate dienst is meegestuurd met de brief van 27 maart 2019. Onder andere de verbeelding. Bovendien is het verzoek van 18 februari 2019 niet bij de ter inzage gelegde openbare stukken gevoegd.

Ad 1.3

Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog dat naast het voorafgaand aan de terinzagelegging toegestuurde ontwerpbesluit, ook alle onderliggende stukken aan hen toegestuurd hadden moeten worden. Wij overwegen, zoals Wij eerder in Ons besluit van 23 maart 2017, nr. 2017000502 (Stc. 12 april 2017, nr. 18508) hebben overwogen, dat artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, indien dat tot één of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging toezendt aan de belanghebbenden. Aan deze verplichting heeft Onze Minister voldaan. De onteigeningswet en de Algemene wet bestuursrecht schrijven niet voor dat ook alle onderliggende stukken aan de belanghebbenden toegestuurd worden.

Voor zover reclamanten betogen dat het verzoek van 18 februari 2019 niet bij de stukken is gevoegd die ter inzage hebben gelegen, overwegen Wij dat de ter inzage te leggen onteigeningsstukken dienen te worden opgesteld en samengesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, tweede lid van de onteigeningswet en de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure (Rijkswaterstaat Corporate Dienst 16-01-2016). Zoals Wij eerder in Onze besluiten van 11 februari 2014, nr. 2014000313 (Stc. 28 februari 2014, nr. 5443), 7 april 2015, nr. 2015000607 (Stc. 20 mei 2015, nr. 11629) en 23 mei 2017, nr. 2017000502 (Stc. 12 april 2017, nr. 18508) hebben overwogen, moeten deze stukken een uitgewerkt en uitvoerig inzicht te geven in de oppervlakten van onroerende zaken die noodzakelijk zijn voor de aanleg van de te maken werken. De door reclamanten bedoelde verzoekbrief maakt hier geen deel van uit.

1.4

Reclamanten benadrukken dat het huidige gebrek in het dijktraject Gameren is veroorzaakt door de aanwezigheid van water aan beide zijden van de primaire waterkering en door de aangelegde nevengeulen. Reclamanten waarschuwden hier in 1995 al voor. Reclamanten betogen dat zij zelf oplossingen hebben geboden voor het probleem. Ook betogen reclamanten dat zij uit de zakelijke beschrijving opmaken dat verzoeker voornemens is een schapenraster als afrastering aan te leggen. Reclamanten betogen dat de afrastering minimaal geschikt moet zijn voor het keren van rundvee en niet uitsluitend van schapen.

Ad 1.4

Dit onderdeel ziet op de aanleiding en wijze van planuitvoering. Daarmee is dit onderdeel planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Waterwet aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

1.5

Reclamanten wijzen erop dat uit de stukken blijkt dat het dijkvak vanaf RW135 tot en met RW144 is afgekeurd. Het dijkgedeelte tussen RW134,1 en RW135 dus kennelijk niet. Reclamanten betogen dat dit gedeelte niet voor onteigening in aanmerking komt.

Ad 1.5

Uit de door Ons voorgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de dijk tussen dijkpaal RW135 en dijkpaal RW144 niet voldoet aan de normen voor piping. Om de gewenste veiligheid van het dijktraject en het achterland te waarborgen, wordt er vanaf dijkpaal RW135 een overgang aangelegd naar de bestaande situatie. Om achterloopsheid van de Grofzand Barrière (waarbij het water als het ware een weg vindt om het versterkte deel van de dijk) te voorkomen dient deze nog over een korte extra lengte doorgezet te worden. Op deze manier wordt een veilige overgang gecreëerd van de Grofzand Barrière naar het bestaande maaiveld. Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog dat de grond die nodig is voor de realisatie van het volledige werk niet voor onteigening in aanmerking komt.

1.6

Reclamanten betogen dat de aanbiedingen in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De grondverwerver, die niet in dienst is van het Waterschap Rivierenland, heeft op geen enkele manier gecommuniceerd dat hij bevoegd was het waterschap te vertegenwoordigen. Tijdens het minnelijk overleg is er ook gesproken over compensatiegrond. Door verzoeker werd compensatiegrond die dichter bij de stallen van reclamanten ligt, nadrukkelijk gekoppeld aan een andere casus. De compensatiegrond die wel is aangeboden betreft een perceel met een hogere natuurstatus en dat snel last kan hebben van hogere waterstanden. Reclamanten betogen dat verzoeker niet iedereen gelijk behandelt en willekeur toepast bij het leveren van compensatiegronden.

Ad 1.6

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

De onteigeningswet verplicht de onteigenende partij niet tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en veelal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker op 10 maart 2017 in overleg is getreden met reclamanten. Dit overleg heeft geleid tot meerdere schriftelijke aanbiedingen. Gedurende het overleg is ook de wens van reclamanten om gecompenseerd te worden in de vorm van ruilgrond aan de orde gekomen. Verzoeker heeft reclamanten bij de aanbiedingsbrieven van 6 juni 2018 en 12 juli 2018 ook compensatiegrond aangeboden. Bij e-mailbericht van 15 november 2018 hebben reclamanten dit afgewezen en hebben zij een tegenvoorstel gedaan. Bij brief van 14 januari 2019 geeft verzoeker gemotiveerd te kennen niet akkoord te gaan met het tegenvoorstel.

Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat verzoeker de wens van reclamanten voor compensatie in een andere vorm dan geld heeft onderkend en onderzocht, maar dat dit nog niet tot overeenstemming heeft geleid.

Ten aanzien van het betoog van reclamanten dat de grondverwerver op geen enkele manier gecommuniceerd heeft dat hij bevoegd was het waterschap te vertegenwoordigen, overwegen Wij als volgt. De grondverwerver die de onderhandelingen met reclamanten heeft gevoerd was tot en met mei 2017 in dienst bij verzoeker. Daarna is de grondverwerver uit dienst getreden en is hij als zelfstandig grondverwerver een onderneming gestart. Verzoeker heeft besloten de grondverwerver in te schakelen om het overleg met reclamanten voort te zetten. De grondverwerver heeft dit in een overleg op 26 mei 2017 aan reclamanten kenbaar gemaakt. Verzoeker heeft bij brief van 28 juni 2017 aan reclamanten kenbaar gemaakt dat de grondverwerver de onderhandelingen namens verzoeker voortzet. Ook in de aanbiedingsbrieven die daarna verstuurd zijn, is steeds aangegeven dat de biedingen namens verzoeker werden uitgebracht.

Ten aanzien van het minnelijk overleg zijn Wij van oordeel dat verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Anders dan reclamanten betogen, zien Wij geen reden om te oordelen dat verzoeker gehandeld heeft in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of niet iedereen gelijk zou behandelen bij de levering van compensatiegrond.

1.7

Reclamanten betogen dat het taxatierapport niet aan reclamanten is verstrekt. Ook relevante aspecten die bijdragen tot de waardering van de grond zijn onvermeld gebleven en er is geen rekening gehouden met de meest recente verkooptransacties van buurpercelen landbouwgrond. Reclamanten maken kenbaar hier nader op in te gaan in een eventuele vervolgprocedure die ziet op de waardering.

Ad 1.7

In dit verband merken Wij verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen, zoals reclamanten zelf ook in hun zienswijzen opmerken, bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

1.8

Reclamanten betogen dat het ontwerpbesluit slecht is gemotiveerd en niet is gebaseerd op het openbaar besluitentraject van het dagelijks bestuur van het Waterschap Rivierenland.

Ad 1.8

Wij kunnen het betoog van reclamanten niet volgen. Wij overwegen dat het ontwerpbesluit tot aanwijzing ter onteigening, dat op grond van afdeling 3.4 van de Awb ter inzage wordt gelegd, er in principe toe dient inzicht te verschaffen in de verzochte onteigening, in het algemeen belang dat daarmee wordt gediend en in de voortgang van de planologische inpassing van de werken. Wij zijn van oordeel dat deze aspecten in het ter inzage gelegde ontwerpbesluit gemotiveerd zijn opgenomen. Wij wijzen hierbij op hetgeen Wij eerder hierover hebben overwogen in Onze besluiten van 17 november 2017, nr. 2017002004, Stcrt. 13 december 2017, nr. 69729 (Pijnacker Groenzoom); 19 mei 2016, nr. 2016000834, Stcrt. 27 juni 2016, nr. 29249 (RijnlandRoute, deeltraject 2); 14 november 2014, nr. 2014002189, Stcrt. 12 december 2014, nr. 34042 (Hulst, ontpoldering Hedwigepolder) en 15 maart 2010, nr. 10.000658 Stcrt. 9 april 2010, nr. 5605, (Haarlemmermeer, parallelstructuur).

1.9

Reclamanten betogen dat de Waterwet gedoogmogelijkheden biedt, waarmee het mogelijk is het project te realiseren zonder het eigendomsrecht aan te tasten.

Ad 1.9

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker de ondergrond van de waterkering en de beheerstrook in eigendom wenst te verkrijgen. De verzoeker acht dit noodzakelijk om nu, maar ook in de toekomst, het vereiste veiligheidsniveau ten aanzien van de waterkering te kunnen garanderen. Gelet op de belangrijke functie van de waterkering stelt verzoeker zich op het standpunt dat het van groot belang is daar actief en gericht beheer en onderhoud te kunnen voeren. Uitsluitend indien verzoeker eigenaar is van die gronden is de uniformiteit en continuïteit in geval van dijkverbeteringen gewaarborgd, alsook de stabiliteit en duurzaamheid van de waterkering, het tijdig en doelmatig optreden in geval van calamiteiten en een goede en efficiënte handhaving van de keur. Verzoeker acht het voorts van groot belang dat hij bij zijn taakuitoefening niet afhankelijk is van de medewerking van de grondeigenaren en dat hij te allen tijde toegang heeft tot de waterkering. Als eigenaar kan verzoeker veel meer invloed uitoefenen en sturing geven aan het gebruik en onderhoud van de waterkering en daaraan strikte voorwaarden verbinden. Wij merken op dat het beleid in zojuist bedoelde zin door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State herhaaldelijk als redelijk is bestempeld. Gewezen kan worden op de uitspraken van de Afdeling van 25 februari 2009, nr. 200800340/1, en 7 juni 2006, nr. 200505623. Gelet hierop zijn Wij van oordeel dat het niet onjuist is dat verzoeker het gedeelte van de in de onteigening betrokken onroerende zaak in eigendom wenst te verkrijgen.

1.10

Reclamanten maken kenbaar met verbazing te hebben geconstateerd dat hun persoonsgegevens zijn gedeeld in het dossier dat ter inzage lag. Reclamanten betogen dat dit in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensverwerking (hierna: AVG).

Ad 1.10

Anders dan reclamanten kennelijk veronderstelt is voor de verwerking van persoonsgegevens van belanghebbenden in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure geen toestemming (als bedoeld art. 6 lid 1 sub a AVG) nodig. De grondslag voor deze verwerking is een wettelijke verplichting (als bedoeld in art. 6 lid 1 sub c AVG), te weten artikel 63 van de onteigeningswet. In artikel 63, eerste lid, van deze wet is bepaald dat op de voorbereiding van de beslissing tot onteigening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Ingevolge artikel 63, tweede lid, onder 2 sub b van de onteigeningswet worden de namen van de eigenaars van de te onteigenen onroerende zaken (zoals vermeld in de Basisregistratie Kadaster) ter inzage gelegd samen met het ontwerp van het koninklijk besluit. De persoonsgegevens die in deze documenten zijn opgenomen zijn openbare gegevens uit de Basisregistratie Kadaster. De openbaarheid van de Basisregistratie Kadaster is wettelijk vastgelegd. Overige persoonsgegevens van reclamant zijn niet ter inzage gelegd. De verwerking van de persoonsgegevens van reclamanten is hiermee in overeenstemming met de AVG.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van de bescherming van het land tegen hoogwater noodzakelijk worden geacht dat Waterschap Rivierenland de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Waterschap Rivierenland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 62 van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 28 juni 2019, nr. RWS-2019/22950, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland bij brief van 18 februari 2019, kenmerk 201615419/2019016249;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 14 augustus 2019, no.W17.19.0176/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 22 augustus 2019, nr. RWS-2019/30605, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de versterking van de dijk langs de Waal in het dijktraject Gameren, ter plaatse van de omdijking bij het dorp Gameren, voor het gedeelte tussen dijkpaal RW137 en dijkpaal RW134,1 in Gameren, met bijkomende werken in de gemeente Zaltbommel, ten name van Waterschap Rivierenland ter onteigening aan te wijzen een onroerende zaak in de gemeente Zaltbommel aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Zaltbommel en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 30 augustus 2019

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Dijkversterking Gameren

VERZOEKENDE INSTANTIE: Waterschap Rivierenland

 

Kadastraal bekend als gemeente Kerkwijk

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

GAM001

1.801

Terrein (grasland)

35.000

P 1297

½ eigendom: Brand, van den, Jacobus Wouterus Josephus Maria, Bern

½ eigendom: Brand, van den, Wouterus Leonardus Petrus Maria, Bern

Naar boven