Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in verband met het uitbreiden van een grondslag en wetstechnische verbeteringen

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 4 juli 2019

WJZ / 19137257

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in verband met het uitbreiden van een grondslag en wetstechnische verbeteringen

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 februari 2019, nr. 2019000263, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 april 2019, nr. W18.19.0038/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de terugwerkende kracht van artikel II, onderdeel C, van het ontwerpbesluit. Op deze opmerkingen wordt hieronder ingegaan. De tekst van het advies treft u hieronder aan, met tussengevoegd de reactie daarop.

Het ontwerpbesluit strekt tot wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en herstel van omissies in het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Bvgt).

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert af te zien van het toekennen van terugwerkende kracht aan artikel II, onderdeel C, van het ontwerpbesluit.

In artikel III van het ontwerpbesluit wordt aan artikel II, onderdeel C, dat voorziet in het herstel van de omissies in artikel 3 Bvgt, terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 september 2006 ‘zodat eventuele belemmeringen in de handhaving van de voorschriften in artikel 3 van het Bvgt worden voorkomen’.

De Afdeling wijst er op dat, voor zover er sprake zou zijn van dergelijke belemmeringen als gevolg van voornoemde omissies, het legaliteitsbeginsel strafbaarstelling met terugwerkende kracht niet toelaat. Zowel de overtreding als de daarbij behorende bestraffende sanctie dienen vooraf bekend te zijn. Ten aanzien van bestuursrechtelijke handhaving is dit beginsel neergelegd in artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.1

Daarom adviseert de Afdeling geen terugwerkende kracht toe te kennen aan artikel II, onderdeel C, van het ontwerpbesluit.

Artikel II, onderdeel C, van het ontwerpbesluit voorziet niet in strafbaarstelling met terugwerkende kracht, maar enkel in het herstel van verwijzingsfouten. De passage in de nota van toelichting die de Afdeling advisering van de Raad van State citeerde gaf dit niet goed weer en is daarom geschrapt. In de nota van toelichting is nu opgenomen dat het verlenen van terugwerkende kracht aan de verwijzingsfouten de duidelijkheid ten goede komt.

Artikel III van het ontwerpbesluit is aangepast, waardoor artikel II in werking zal treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst. Bij nader inzien ligt dit meer voor de hand, omdat artikel II reparatieregelgeving betreft. Artikel II zal ook ten aanzien van de onderdelen D en E terugwerken tot 1 september 2006, omdat deze onderdelen ook verwijzingsfouten bevatten die sinds die datum bestaan.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De waarnemend vice-president van de Raad van State,

S.F.M. Wortmann

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer.

Advies Raad van State

No. W18.19.0038/IV

’s-Gravenhage, 1 april 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 12 februari 2019, no.2019000263, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in verband met het uitbreiden van een grondslag en wetstechnische verbeteringen, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt tot wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en herstel van omissies in het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Bvgt).

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert af te zien van het toekennen van terugwerkende kracht aan artikel II, onderdeel C, van het ontwerpbesluit.

In artikel III van het ontwerpbesluit wordt aan artikel II, onderdeel C, dat voorziet in het herstel van de omissies in artikel 3 Bvgt, terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 september 2006 ‘zodat eventuele belemmeringen in de handhaving van de voorschriften in artikel 3 van het Bvgt worden voorkomen’.

De Afdeling wijst er op dat, voor zover er sprake zou zijn van dergelijke belemmeringen als gevolg van voornoemde omissies, het legaliteitsbeginsel strafbaarstelling met terugwerkende kracht niet toelaat. Zowel de overtreding als de daarbij behorende bestraffende sanctie dienen vooraf bekend te zijn. Ten aanzien van bestuursrechtelijke handhaving is dit beginsel neergelegd in artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.1

Daarom adviseert de Afdeling geen terugwerkende kracht toe te kennen aan artikel II, onderdeel C, van het ontwerpbesluit.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, S.F.M. Wortmann.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ..., houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in verband met het uitbreiden van een grondslag en wetstechnische verbeteringen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 8 februari 2019, nr. WJZ / 19008084;

Gelet op de artikelen 3.9, 13.1, tweede lid, en 13.2, derde lid, van de Telecommunicatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ... nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van ..., nr. WJZ / ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 2, derde lid, aanhef, van het Frequentiebesluit 2013 wordt na ‘het eerste lid’ ingevoegd ‘en artikel 10.15, tweede lid, onderdelen c en d, van de wet’.

ARTIKEL II

Het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie wordt als volgt gewijzigd:

A.

In artikel 1, onderdeel e, wordt ‘artikel 13.4, eerste lid, van de wet’ vervangen door ‘artikel 13.4, tweede lid, van de wet’.

B.

In de artikelen 2, 5, 6, 7 en 8 wordt ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’ steeds vervangen door ‘Onze Minister van Justitie en Veiligheid’.

C.

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘een bestand als bedoeld in artikel 4, eerste lid’ vervangen door ‘de bestanden, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid’.

2. In het vierde lid wordt ‘het bestand, bedoeld in artikel 4, eerste lid’ vervangen door ‘de bestanden, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid’ en wordt ‘in het bestand’ vervangen door ‘in de bestanden’.

3. In het zesde lid wordt ‘bewerker van het bestand’ vervangen door ‘verwerker van de bestanden’ en wordt ‘de apparatuur waarin het bestand is opgeslagen’ vervangen door ‘de apparatuur waarin de bestanden zijn opgeslagen’.

D.

Artikel 5, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘het bestand, bedoeld in artikel 4, eerste lid’ vervangen door ‘de bestanden, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid’.

2. In onderdeel c wordt ‘artikel 4, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 4, eerste en tweede lid’ en wordt ‘in het in dat artikellid bedoelde bestand’ vervangen door ‘in de in die artikelleden bedoelde bestanden’.

E.

In artikel 7, tweede lid, wordt ‘artikel 4, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 4, eerste en tweede lid’.

F.

Artikel 11 vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2019 en werkt ten aanzien van artikel II, onderdeel C, terug tot en met 1 september 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Deze algemene maatregel van bestuur wijzigt het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (hierna: Bvgt). In het Frequentiebesluit 2013 wordt een grondslag uitgebreid om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen aan het gebruik van radioapparaten. In het Bvgt worden wetstechnische verbeteringen doorgevoerd.

2. Frequentiebesluit 2013

Artikel I wijzigt het Frequentiebesluit 2013 en biedt daarmee een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen aan het gebruik van radioapparaten die worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen. Het gaat om apparaten waarvoor een vergunning moet zijn afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag.1 Ook maakt deze wijziging mogelijk om bij ministeriële regeling regels te stellen voor het gebruik van radioapparaten die worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk in Nederland verblijven terwijl over het gebruik van deze apparaten voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Het komt voor dat vaartuigen een onjuiste of misleidende identificatie uitzenden met een porto- of marifoon. Dit kan leiden tot onveilige situaties op de Nederlandse wateren en is daarom verboden (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015). Dit verbod is echter alleen van toepassing op vaartuigen met een porto- of marifoon waarvoor een Nederlandse vergunning is afgegeven. Om de veiligheid op de Nederlandse wateren te vergroten, biedt deze wijziging een grondslag om bij ministeriële regeling onder meer het uitzenden van onjuiste of misleidende identificaties te verbieden voor vaartuigen met een porto- of marifoon waarvoor een buitenlandse vergunning is afgegeven. Momenteel ontbreekt de noodzaak om op grond van deze wijziging voorschriften te stellen voor luchtvaartuigen.

Bij het stellen van voorschriften op basis van deze grondslag bij ministeriële regeling moet rekening gehouden worden met de Europeesrechtelijke en verdragsrechtelijke voorschriften ten aanzien van radioapparaten. De op basis van deze bepaling bij ministeriële regeling gestelde regels moeten daarnaast betrekking hebben op de doelmatigheid van het gebruik van radioapparaten of de aard van de radioapparaten en de daarbij behorende antenne-inrichtingen alsmede het vermogen waarmee mag worden uitgezonden (artikel 2, derde lid, onder a en b, van het Frequentiebesluit 2013). De regels kunnen ook strekken ter uitvoering van verplichtingen die voorvloeien uit verdragen of uit bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties aangaande het gebruik van frequentieruimte (artikel 2, derde lid, onder c, van het Frequentiebesluit 2013). De regels moeten daarnaast niet van toepassing worden op (buitenlandse) militaire vaartuigen, indien het noodzakelijk is dat deze onjuiste identificatiecodes uitzenden. De grondslag voor deze wijziging is artikel 3.9 van de Telecommunicatiewet.

3. Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie

Artikel II, onderdeel A

Artikel II, onderdeel A, herstelt een verwijzing naar artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet. Met de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens is het eerste lid van artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet vernummerd tot het tweede lid. Met de onderhavige wijziging wordt artikel 1, onderdeel e, Bvgt, op deze wetswijziging aangepast.

Artikel II, onderdeel B

Het Bvgt verwijst nog naar ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’. Artikel II, onderdeel B, vervangt dit door het nu geldende ‘Onze Minister van Justitie en Veiligheid’.

Artikel II, onderdelen C tot en met E

In artikel 4 van het Bvgt wordt gespecificeerd welke gegevens een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst rechtstreeks moet aanleveren bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT). Bij de wijziging van het Bvgt van 13 september 2006 is artikel 4 aangepast en zijn de aan te leveren gegevens verspreid over het eerste en tweede lid.2 Met deze wijziging zijn verwijzingen naar artikel 4 niet aangepast, waardoor meerdere bepalingen enkel bleven verwijzen naar artikel 4, eerste lid, en niet ook naar het nieuwe tweede lid. Met artikel II, onderdelen C tot en met E, wordt dit hersteld. Daarnaast wordt in onderdeel C, subonderdeel 3, ‘bewerker’ vervangen door ‘verwerker’, omdat de Algemene verordening gegevensbescherming het begrip ‘verwerker’ hanteert.

Artikel II, onderdeel F

Artikel 11 van het Bvgt bevatte overgangsrecht dat tot 1 september 2007 van toepassing was. Aangezien deze datum is verstreken, heeft artikel 11 geen rechtswerking meer. Artikel II, onderdeel F, zal daarom artikel 11 doen vervallen.

Artikel III

Artikel III regelt de inwerkingtreding van de onderhavige amvb. Ten aanzien van artikel II, onderdeel C, zal deze amvb terugwerken tot en met 1 september 2006, zodat eventuele belemmeringen in de handhaving van de voorschriften in artikel 3 van het Bvgt worden voorkomen.

4. Regeldruk

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,


X Noot
1

Zie ook artikel 7, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 16 van de Grondwet.

X Noot
1

Zie ook artikel 7, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 16 van de Grondwet.

X Noot
1

Het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138), de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201) en de op 6 november 1998 te Minneapolis tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 2001, 90).

X Noot
2

Stb. 2006, 426.

Naar boven